Uzita: Vondstenmateriaal uit een antieke nederzetting in Midden-Tunesië

Table of contents :
201703081744
201703081725

Citation preview

UZITA

deel1

J.H. van der Werff

UZI T A. VONDSTENMATERIAAL UIT EEN ANTIEKE NEDERZETTING IN MIDDEN-TUNESIË

• Uzita. Matériel de fouilles d'une cité antique en Tunisie Centrale (avec un résumé en français)

PROEFSCHRIFT ter verkrijging van de graad van doctor in de letteren aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, op gezag van de Rector Magnificus Prof.dr. O.J. de Jong, volgens besluit van het College van Decanen in het openbaar te verdedigen op vrijdag 1 oktober 1982 des namiddags te 2.45 uur

door

Jacobus Hermanus van der Werff geboren op 18 april 1947 te Groningen

Promotor: Prof.dr. J.W. Salomonson

Dit onderzoek is in de jaren 1977-1979 mede mogelijk gemaakt door steun van de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek (Z.w.o.). Doss. nr. 28-146

Druk: Pressa Trajectina Utrecht

1

i

u'

STELLINGEN

behorende bij het proefschrift van J.H. van der Werff,

Uzita. Vondsten-

materiaal uit een antieke nederzetting in Midden-Tunesië 1.

"De archeologische methode" bestaat niet. Archeologen bedienen zich van een geheel van heuristische verworvenheden dat even geschakeerd is als hun bronnenmateriaal.

More veterum. Il Liber Pontificalis e gli edifici ecclesiastici di Roma nella tarda antichità e nell'alto medioevo Anders bij H.A.A.P. Geertman

(diss. Utrecht 1975) stelling 13 2.

Onderzoekers van aardewerk uit verleden culturen zouden er een gewoonte van moeten maken hun bevindingen in eerste instantie te toetsen aan het oordeel van pottenbakkers.

3.

Het is niet zeker of de Corinthische vaasschilders omstreeks 600 v.C. over zoveel individueel expres.sievermogen beschikten, dat hun "ateliers" en "leerlingen" voor ons herkenbaar zijn. Tegen: C.W .. Neeft "The Dolphin Painter and his workshop. A Corinthian atelier busy on small oil-vases" BABesch 52-53 ( 1977-1978) 133·-170

4.

De veelvuldige toepassing van

parietes formacei (Plinius N.H. 35, 14,

48) in Noord-Afrika geeft aan dat Vitruvius' waarschuwingen (o.m.

De 2rch. 2, 8, 1 en 2, 8, 20) tegen ondeugdelijke muurconstructies vooral betrekking hebben op hoogbouw. 5.

De Romeinse amforen in Nederland hebben tot dusver niet de aandacht gekregen die zij verdienen.

6.

De herstel- en verfraaiingswerkzaamheden van de stadsprefecten tonen aan, dat de senatoriale adel in Rome in de Se eeuw n.C. zichzelf opwierp als de drager van de Romeinse rijkstraditie.

7.

De recentelijk toegenomen kennis aangaande de middeleeuwse archeologie van de Nederlanden komt in deel 1 van "de nieuwe

AGN" onvoldoende tot

uiting.

Algemene geschiedenis der Nederlanden. Deel 1 Middeleeuwen 1981

8.

Kemperinks betoog dat Alpertus Mettensis (eerste kwart lle eeuw n.C.) zijn

De diversitate temporum in Tiel schreef prevaleert boven van

Rij's pleidooi dat dit werk in het klooster Hohorst bij Amersfoort zou zijn ontstaan. Alpertus van Metz Gebeurtenissen van deze tijd en Een fragment over bisschop Diederik Ivan Metz uitg. H. van Rij en A. Sapir Abulafia, (1980) R.M. Kemperink "Kanttekeningen bij Alpertus van Metz" Flehite 14 (1982) 8-16 9,

Ankersmits verdediging van het historisme doet nogal gekunsteld aan. F.R. Ankersmit "Een moderne verdediging van het historisme. Geschiedenis en identiteit" BMGN 96 (1981) 453-474

10.

De bewering dat "het fokken van dieren met nieuwe, extreme raskenmerken wijst op het (onbewust) doorwerken van fascistische idealen", getuigt van onzorgvuldig gebruik van historische begrippen. Zie B.H.M. Heldring Sicilian plastic (diss. Utrecht 1981) stelling 12

11.

vases

De opstellers van de onderwerpen voor het centraal schriftelijk eindexamen geschiedenis en staatsinrichting gaan er kennelijk van uit dat de geschiedenis pas vanaf 1917 relevant wordt.

12.

Selecterend onderwijs is strijdig met de middenschoolgedachte, maar selectievrij onderwijs is maatschappelijk onaanvaardbaar. Dit dilemma wordt zinvol opgelost door van de middenschool af te zien.

13.

De sollicitatie-oproep die van een te benoemen functionaris vergt "theologisch (te) kunnen reflecteren op het spanningsveld tussen christelijke traditie en de positie van vrouwen in de wereld", bewijst dat het feminisme o.m. zijn eigen "rijke Roomsche leven" voortbrengt. Geciteerd naar

Utrecht, 1 oktober 1982

De Volkskrant van 6 maart 1982

J.H. van der Werff

_I

.1

DE E L

1,

•1 1/ 1·

I

VOORAF Men kan dit boek zien als de afsluiting van mijn universitaire studie, Zelf voel ik het niet zo aan. Er ligt veel tussen de medievistiek die mij als doctoraalstudent aantrok en het antieke schervenmateriaal dat ik hier presenteer. Het is ook niet zeker of de hoogleraren J.C. Boogman, H.W. von der Dunk, F.W.N. Hugenholtz en H.T. Wallinga, onder wier leiding ik mij vanaf 1965 in de geschiedwetenschap probeerde te bekwamen, in de volgende bladzijden iets van hun onderwijs zullen herkennen. Het gemis aan vertrouwdheid met schervenmateriaal heeft Prof.dr. P..T. Wallinga niet verhinderd, als co-referent optredend, mijn werk kritisch-opbouwend te benaderen en te verbeteren. Daarvoor dank ik hem. Voor Prof.dr. J.W. Salomonson gold gemis aan vertrouwdheid uiteraard niet. De opgraving waarover ik hier bericht is mede op zijn initiatief en onder zijn persoonlijke leiding verricht. Hij ook bracht mij met dit onderzoek in aanraking en toonde nadien, als promotor, een buitengewone betrokkenheid. Ik bewaar uitstekende herinneringen aan de vele momenten waarop hij mij liet delen in zijn onuitputtelijke kennis en verhelderende inzichten betreffende de aardewerkgeschiedenis en archeologie van NoordAfrika. Het Uzita-project is in menig opzicht zijn werk. Ik hoop enkele van de verwachtingen die hij vanaf de aanvang daarin legde te hebben vervuld. Dank past verder jegens de overige leden van de staf van het Archeologisch Instituut in Utrecht: mevrouw C. Isings en de heren J.J.V.M. Derksen, J.J.-Feye en C.A. Kalee. Zij hebben mij veelvuldig met deskundigheid en hulp ter zijde gestaan en stelden gastvrijheid tegenover ongerief. De voortgang van het onderzoek bracht herhaaldelijk de aangename noodzaak.met zich Tunesië te bezoeken. De staf van het Institut National d'Archéologie et d'Art te Tunis, in de personen van de heren A. Beschaouch, A. Ennabli en mevrouw M. Riahi Harbi, is mij daarbij behulpzaam geweest. Het is niet gebruikelijk dat de bewerking van alle vondstsoorten van een opgraving in handen van één onderzoeker ligt. Toenemende specialisatie maakt dat ook steeds minder gewenst. Dat ik in de veelheid van specialismen toch een weg heb gevonden dank ik aan de hulp van collega's in binnen- en buitenland. Ik doel hier met name op: A. van As (Leiden), J.H.F. Bloemers (Amsterdam), A. Bourgeois (Parijs), J.A. Brongers (Amersfoort), H.J. Franken (Leiden), R. Guéry (Aix-en-Provence), J.W. Hayes (Ontario), G,A.E.M. Hermans (Utrecht), J. Kalsbeek (voorheen Leiden), P.M. Kenrick (Colchester),

INHOUDSOPGAVE DEEL 1 4

VOORAF

S. Lancel (Grenoble), J.-P. Morel (Aix-en-Provence), L. Neuru (Calgary, Canada),

betrouwbaarheid van het illustratiemateriaal. Daarvoor stonden de adviezen en medewerking garant van R.F. van Berlo (Utrecht), H,J. Bloklander (Amersfoort), F.E. Derksen-Janssens (Vianen), J.R. Engelander (Utrecht) en J. Zonderland (Amersfoort). Het wordt ook in de "A-wetenschappen" steeds moeilijker het leraarschap te combineren met het schrijven van een proefschrift. Zonder steun van

z.w.o.,

2. 1 2,2 2.3 2.4 2.5 2.6 ;J.... 2. 7 2.8 2.9 2.10 2, 11 2. 12 2. 13

verlof van het Departement en de ruimhartige opstelling van

2.14

de heer J.G.M. Angevaare, rector van de Rijksscholengemeenschap te Amersfoort, was het allemaal nog moeilijker geweest. Ik ben hen dankbaar voor de mate waarin zij mijn laste_n hebben verlicht. Marian heeft de beproevingen die aan de publikatie van dit proefschrift voorafgingen met mij gedeeld. Mijn dankbaarheid jegens haar laat zich niet in woorden uitdrukken.

Amersfoort, 27 juni 1982

7

ANALYSES

(Leiden), M. Vegas (Madrid), J.P.A. van der Vin ( 's-Gravenhage) en C.M.

Publikaties van vondstenmateriaal ontlenen hun betekenis mede aan de

5

Inleiding

(Wageningen), J.A. Riley (Southampton), N.M. de Rooy (Delft), E.M. Stern

Wells (Ottawa).

3

INHOUDSOPGAVE DEEL 1

c. Panella (Rome), D.P,S. Peacock (Southampton), L, van der Plas

2. 15

2.16 2.17 2. 18 2.19 2.20 2.21 2.22 2.23 2.24 2.25 t>< 2. 26 ~ 2.27 2,28 2.29 2.30 3

Munten Metaal Glas Lampen Zwartglanzend aardewerk Megarische bekers Oostelijke sigillata A Italische sigillata Zuidgallische sigillata Afrikaanse sigillata Gepolij st Byzaceens aardewerk Sigillata-achtig aardewerk Dunwandig aardewerk Geglazuurd aardewerk "Pompejaans"-rood aardewerk Rood Byzaceens gebruiksaardewerk Zeugitfans gebruiksaardewerk Overig gebruiksaardewerk Grove keramiek Beschilderd aardewerk Groot vaatwerk Bassins Komforen Handgevormd aardewerk Kruiken Amforen van Punische traditie Amforen Dekseltjes Overige keramiekvondsten Overige vondsten

Conclusie

R:i;:suM:i;:

TABELLEN NOTEN AFKORTINGEN EN LITERATUUR TOELICHTING BIJ AFBEELDING l

27 29 31 33

38 49 59

61 64

68 70 77 92 94 105 107 110

129 132 135

138 141 147 151 154

163 170 177 189 192 199

204

218 222 234 283 296

!

J

6

r

Par. 1 INLEIDING 1

Het landschappelijk kader )

1 1

De noordelijke helft van Tunesië wordt gedomineerd door de Dorsaal, een gebergte dat het land in zuidwest-noordoostelijke richting doorsnijdt (zie de kaart, afb.

la). De Dorsaal is niet een aaneengesloten bergketen.

Slechts enkele toppen bereiken hoogten van 1000 tot 1500 meter, daar omheen

"Archaeofogical evidence is

groeperen zich dalen en vlakten. Jn het noordoostelijke verlengde van de

unccrrectab ly b1:assed by

Dorsaal ligt een bergketen die de ruggegraat van het schiereiland Cap Bon

the survival of pots, whieh

vormt. In het noorden gaat de Dorsaal over in bergformaties (Kroumirie en

cannot have been so important

Mogod), die zich langs een weinig toegankelijke kust tot aan de zee uit-

in the Roman economy"

strekken. In het oosten wordt de Dorsaal begrensd door een laag-vlakte, een

K. Hopkins JRS 70 (1980)

noord-zuid gerichte vlakte uit het laat-Tertiair, die zich uitstrekt van

102 noot 5

Hammamet tot Gabes. Hier en daar verheft het niveau van de laagvlakte zich meer dan 200 m boven de zeespiegel. Langs de kustlijn is het hoogteverschil in het algemeen gering. Grote delen van de Oosttunesische kust zijn, in tegenstelling tot de noordkust, vanuit zee gemakkelijk toegankelijk. De gesteenten waaruit Tunesië's gebergten zijn opgebouwd, zijn langdurig aan verwering onderhevig geweest. Als gevolg hiervan zijn vooral in het stroomgebied en de monding van de Oueds Medjerda en Miliane uitgebreide alluvia gedeponeerd (de vlakten van Tunis en van Bizerta). Ook het westelijk deel van de laagvlakte, met de Dorsaal als westelijke en de kleine zoutmeren (Sebkhra's) als oostelijke begrenzing, in het bijzonder de vlakte van Kairouan, bestaat uit alluvia. Oostwaarts, in het gebied dat wordt om-

l

sloten door de Sebkhra Kelbia, de Sebkhra van Sidi el-Hani en de zee, bestaat de bodem hoofdzakelijk uit goed bewerkbare mergels van miocene ouderdom. Dit laatstgenoemde gebied staat bekend als de Tunesische Sahel.

1

De Dorsaal vormt een natuurlijke regengrens (zie de kaart, afb.

lb). De

noordflank ontvangt gemiddeld meer dan 400 mm regen per jaar. Deze neerslag voedt de Oueds Medjerda en Miliane en hun zijrivieren, die, de hoofdas van de Dorsaal volgend in noordoostelijke richting, afwateren in de Golf van Tunis. De zuidelijke flank van de Dorsaal is droger; er valt gemiddeld 300400 mm regen per jaar. Deze regenzone strekt zich onder invloed van de zee ook uit tot en met de Sahel. Zuidwaarts neemt de gemiddelde neerslag af tot minder dan 200

11]!~

in het aride zuiden. Door het komvormig reliëf en het ge-

ringe ver,,al wordt veel van het regenwater dat in de Oosttunesische laagvlakte valt niet naar de zee afgevoerd. Een groot deel verdampt, een klein

11

8

gedeelte wordt opgenomen door de bodem.

kwam oproepen. Eerst met de afloop van Caesars Afrikaanse veldtocht (47 -

Bodem en klimaat ~ijn bepalend voor d.e vegetatie. Ook hier fungeert (zie de kaart, afb.

46 v,C.) hield Noord-Afrika voor lange tijd op het toneel van omvangrijke

ic),. Wë._t Ge

oorlogsvoering te zijn. Althans - het krijgsbedrijf verplaatste zich naar

van de Dorsaal wogecul te'.1rgewasse:1 betreft, biedt het gebied ten nooreie,,

de rijksgrenzen en die verwijderden zich steeds verder van de oorspronke-

de Dorsaal als een natuurlij k~e

S cheidslijn

, • · graanteelt· lijkheden voor inL-ensJ_eve · ' hier liggen de velden die Noord-

lijke provinciegrens. Caesar voegde nog tijdens zijn verblijf in Noord-

] -t Afrika tot ngraanschuur van Rome'·, maa,;:.:en . In de Dorsaal er1 langs de zuid--

Afrika liet _Nurnidische koninkr.i.jk ,els provincie Africa nova aan het Romein-

. . '·h_e d en "oor graanteelt snel af. Volgens lï. flank daarvan nemen de rnoqeliJ~"'"

se Rijk toe (de grens tussen AfrL>c. ·)ecus en A.frica nova werd gevormd door

. a Camn_. s -Fabrer 2). kwamen in 'Je J,e, .1 -in het zuidelijk deel van de Dorsaal Ou d'-·i'c"

de "fossa regia" - zie ook de kaart, aj'h.

(tussen Sbeitla, Kasserine en Tebessa) uitgestrekte olijfgaarden voc,r" •re-

beide provincies samengevoegd tot de provincie A.frica proconsul-aris, welke

, , t· ge_b; het droogtebestendiger alfagr5-'." genwoordig wordt in aJ_ ....... ed "' vooral -

laatste tot aan de provinciale herindeling onder Diocletianus zou voortbestaan.

( espa.rto)

'Verbouwd"

, ~e voov- olijfbouw; De laaavlakte leent zich enigerma-. ...J

uitgestrekte aaneengesloten olijfgaarden vindt men tJ-1ans echter allE:~en in het ku.stgebieû

1dlJ). Door Augustus werden de

Reeds vóór 146 v.c. woonden in Carthago mensen van Italische afkomst 14) . Na 146 breidde zich hun aantal in Noord-Afrika gestadig uit. Marius,

a

,_. , klimatolog.i.sch zeker niet. tot de De Oosttunesische laagvlakte be,~orc

Caesar en Augustus gaven land uit aan hun oud.strijders. Al v66r Caesars

1 , • · ]'"' -e· neerslag meest begunstigde streken Van Tu nesië. De gemiddelde Jaari.:L:J

komst naar Afrika was grondgebied in handen van rijke Romeinen overgegaan.

tussen 200 en 400 mrn is niet veel. In principe valt dt:: regen in de maa.nden

Deze ontwikkeling werd vergemakkelijkt door de omvangrijke kadastraties

september-april, maar de spreiding is zeer ongelijkmatig. Bovendien

("centuriaties") die tusse late 1 e eeuw n. C. in gebrutk (meer over

dit fr hierna in par. 2.4). Deze gegevens maken het waarschijnlijk dat · d huis moeten worden gedateerd oms"/;1.'eeks niveau II en het daarbij noren e

80 n.C. Het vondsternnateriaal uit dit niveau omvat. 1501 frr. _ Nil)eau I: hiertoe behoort het Buis met het peristyliununozaïek en de ophogi nq 1vaa.ccJp ,:,j t huis, na de afbraak van bewoningsnivea 11 Il, is aangel'ê'ryJ. Hc.c,t vondstenmateriaal omvat 2923 frr.

In djt geval. zijn vooral de

• t t k · ,,cor de datering· van vondl a mpfr a ymenten van doorslaggevenoe "'e e "enis -1 " stenpak.ket' en huis~ De larn.pvormen Ennabli. 11,4 en 12, di•~ .beide laat in

(frr 12-68 e n 11-7 = pl.

42 , eeuw begon ~ De lampe•n,

een inte res sant e e

1

1

goed d;1~eerbare col.Lectie ,

kunnen ni~t j a 0 Er ZLjn dan het midden ~an ~e 3e eauw. Een en ander im8 plicee:rt ön.t. de put ')m;·t:,~e ~kc 77ef- r:r/d:}.&r:. i,,,:-...:.· ,_ié 2; eeu1...1 i?. C. gedempt 4

moet zijn" Feu ~.-·~-=cit-is t. ij' .: f.:tip :~: nief::'. a~n te ye\·t~n en het k an best zijn ,

dat o.o.t dGmt;t:.·~, ::-:1.,:;i1 ovt:.r :•,;=r 3a!;t.a l Jaren heeft ui tge::, trE~kt (helaas is n.i.et l.>2ki?nr:i

pen ted~aa9'

dr out : .:- or:i:.ruik raakte) . Het aantal frr er. voorwer44 1 283 p!us maximaal 468 frr en voorwerpen

ï:hl ~1 ro:n

Het materiaal uit de cLt is van qrote hetekenis. Mede door ~ijn chronolog~-

de 2e eeuw n. c, hun intrede deden ( zie hierna par. 2 . 4) , ontbreh~n nog•

sche hoi,,oc;cni te i. t

Dat gegeven sluit een datering in dr> 3e ee11w n . C . uiL Anderzijds ver-

ge l t het als het ware in een t1.Jdopname het Uzitaanse instru.ment:urr.

biedt het fr 017-15 =

pl.

4, 32 ver in de 2

e

eeuw terug te gaan: het

behoort wa~rschijnli.jk ·Lot een produktiegroe_o van cle Afrikaanse sigilla-ta ( "Afrikaanse sigillata gedecoreerd": zip :9ar. 2, 10), die op zijn

dome,

0

(het best tot u iting komend in de lampv onds te n) wPers?ie-

tic1. me t een klassificatie - laat

van Byzacene mag men aannemen dat deze vorm hier later dan elders werd

staan met een heldere chronologische reeks. Daarvoor zijn de onderlinge

geïntroduceerd. Eveneens is· het waarschijnlijk dat de gelijkvormige pot-

verschillen te vaag, te zeer van graduele a ard, en gaat de ontwikkeling

ten uit Car thag c, tot voorbeeld hebben gediend voor de rode Byzaceense

te zeer met schijnbare tegenst ri jdigheden gepaard (sommige frr van de ou-

vorm 1: de Cart.h-.1agse exemplaren zijn kwalitatief verwant - zij het niet 313 identiek - aan de rode Byzaceense ). Het lijkt plausibel de rode Byza-

dere vormen 3 en 4 bezitten de meer verfijnde kwaliteit, terwijl anderzijds onder de recenter vormen 9 en 10 frr nog voorkomen die kwalitatief aan de grovere kwaliteit herinneren). Wil men desondanks een chronologisch

11 5

114

2. 16

ceense versie van vorm 1 te, dateren in de 3e - 2e eeuw v .C.

komt soms ook voor in kleine afmetingen (diameter ong. 6 cm). Vorm 3 komt in Carthago (in een ter plaatse gangbare kwaliteit) frekwent

Vo1'171 2 (af'o . 6, 2) Diepe koo k pot me t

2. 16

hoogte= 2 : 1) en ee~ hoog model (verhouding 1 : l); laatstgenoemd model

concave bul.'k et', bodem,· uitstekende concave rand die aan

de binnenkant, met de overgang naar d e wand, ee n markante dekselriche l

voor in l agen uit de eerste helft van de 2e eeuw v.C. De o udste exemplaren vertonen een s t erk naar buiten wijkende rand , die nog d i c ht bij de concave

vormt . Uzita : 1 randfr 22-47 = pl . 39, 8 (sondage 15; niv. II) • Op afb .

rand van vorm 2 staa t . In recenter Carthaagse vondstcomplexen komt deze

6, 2 is het fr 0082-66 weergegeven (eveneens rood Byzaceens gebruiksaarde-

vorm nog voor als residu-mate riaal , soms met een en igszin s verv l akt profiel,

werk), dat afkomstig is uit een sondage in het westelijke grafveld in

dat wellicht een recenter o n tw i kkeling v er raadt. De datering van de Car-

uzita . Het fr bewaart nog de aanzet van het buisvormige handvat onder de

thaagse vers i e van vorm 3 moet wel in de latere 3e - 2e eeuw v.C. worden 316) ges t e ld ..

rand (twee vrijwel intakte soortgelijke handvatten zijn afgebeeld op pln . 10, 13 en 3 2, 25; de bijbehorende vorm i s niet bekend) . Vorm 2 is tamelijk zeldzaam . De mij bekende parallellen komen alle uit Noord- Tunesië (Cartha-

I n Uz ita z ijn r a ndfrr van vorm 3 in rood By zace ens aardewerk tamelijk

= pl. 10, 3 5- 309 = pl..

gangbaar . Zi e o.m. frr 03 4-1 99 en 033 - 37

go, La Rabta, Utica) en uit Sabratha (Tripolitanië) . De oudste exemplaren

II);

= pl .

0102-10 2

= pl.

15, 19 (sond. 7);

1-2 (sondage 6 ; niveau 17, 30; 37-45 en

zijn - als ik de afbeeldingen uit de betreffende publikatie juist inter-

37-33+35

preteer - die uit het grafveld van Ard el-Kheraib (Carthago, 4e eeuw v. C . ) •

pl. 24 , 2 1- 23 (sond .

2;

niv . II); 083-112

De vondsten uit La Rab ta (nabij Tunis ) zijn belangrijk, omdat zij aantonen

pZ.. 29 , 30- 31 (sond"

3;

n iveaus I en II); 085 - 54 +5 3

dat deze v orm in de 3e eeuw v.C. ter plaatse werd gemaak t. I n Utica is

niv . II). De strat igraf isc he verspreiding (1 5 randfrr in niveau II t egen-

deze vorm gevonden in verschillende lagen, waarvan de dateringen gaan van . 314) , omstreeks de 3e eeuw vóór tot dele eeuw na Christus ; voor een dee~

o v e r slec hts 6 _in niv eau I) p lei t op zich genomen al voor een datering in

moet het hier wel om residu-materiaal gaan. Vooralsnog dateer ik de rode

zins vervlakt ran dprofiel. Vermoedelijke datering va n de rode Byzaceense

Byzaceense versie van vorm 2, naar analogie van vorm 1, in de 3e - 2e eeuw

vorm . 3 : 2e eeuw v.C.

v.c. Het feit dat vorm 2 in Noord-Tunesië frekwent wordt gevonden, maakt het waarschijnlijk dat de rode Byzaceense versie ervan ook is ontleend aan Noordtunesische voorbeelden. In Griekenland waren kookpotten van enigszins . . . 315) vergelijkbare vormen in gebruik, die een lange geschiedenis Kenden

J.9, 19-20 (sond . 12; niveaus I en II); 044-239, 243 en 262

pl. 27, 26 ; 084-î68 en 224 = p l . 34 , 11 (sond . 5;

de Rep ub likeins e tijd . De Uzi taanse frr vertonen in het a lgemeen een enig s-

. 3 1 7) Andere v indplaatsen va n vorm 3 zijn Mactar, Sabratha , Co sa e n Lu ni . Zij voegen gee n nieuwe gegevens betreffende de datering toe . Hoewel er geen twij fe l kan bestaan dat vo r m 3 van oo rsprong een Carthaagse is, moet t och wo r de n gewez en op de aanwezi g heid i n Griekenland en Griekse nederzettingen in Zuid-Ita l ië en op Sicilië va n kookpotten met een

vloed; ik heb in de literatuur echter geen exempj.aren gevonden die als

verwante randafwerking (een van cle hier bedoe l de randfrr, afkomstig uit 3 18) Selinunte , heb ik afgebee ld op pl . 5 1, 4 . He t is mogelijk dat de Car -

schakels tussen beide kunnen worden beschouwd .

thaagse vorm naar Griekse v oo rb ee lden (eventue e l via Sicilië) is o ntstaa n,

Vorm 3 (afb. 6, 3)

maar bewijzen dienaangaande ontbreken.

Kookpot met concave bodem en wand. De rand doet zich voor als een verlenging

Von n 4 (a fb.

Het is mogelijk dat deze het ontstaan van de Tunesische vorm hebben beïn-

6,

4)

van de wand en steekt ten opzichte van deze iets naar buiten uit. Het uit-

Lage kookpot met concave bode m, schuin oplopende wand en horizontal e sterk

einde van de rand is z odanig horizontaal afgewerkt, dat aan de binnenzijde

naar buiten uitstekende rand. Twee rich e ls aan de bovenkant , een te r hoogt e

een kleine klei-uitstulping ont s tond; deze begrenst, samen met een markante

van de rand en een aan de bovenka nt v a n de wand, markeren het steunvla k

insnoering aan de binne nkant op de overgang van rand naar wand, h et deksel-

waarop een deksel kon worden geplaatst. Vorm 4 s taat ambachtelijk gezi e n

steunvlak. Twee buisvormige handvatten zijn horizontaal tegen de wand be-

dicht bij vorm 1. In principe liggen aan het mo de lle ren van vorm 4 dezelf-

vestigd. van vorm 3 bestaan twee modellen: een laag (verhouding diameter :

11 7

2. 16

en 34, 19). Bi j gebrek aa n reconst r ueerbare d e kse l s 1 16

2. 16

d è h a nde l ingen ten gro ndslag als a a n vorm l; aan vorm 4 i s , ten opzichte van vo rm 1, a lle en h e t h oriL zontaa l uitdr aa ien v an het u i t e inde van d e rand t oe gevoegd . Vo r m 4 sch ijn t , and e r s d an vorme n 1 , 2 e n 3 , g e e n h a ndvatten t e

(de g enoemde f rr 0 7-2 0 5

en 2 20 zijn o n der de dekse l f rr va n vormen 5 en 1 1 de enige d ie recon s tru c t i e toe l aten) is h e t niet mogeli j k v ast te stellen we l ke van de i n to t aa l 30 5 randfrr v an deks el s tot vorm 5 behoren. Zie met b e t re k k ing tot deze kwe stie ook v orm 11 .

h e bbe n ge h ad ; d e brede hori· zontal e ran d g af o o k g e noeg houvas t. De ge sc h i. e d eni· s v a n vorm 4 loop t in v eel opzichten p arallel a an di e van

o nde r stel t de profi l eri ng va n vormen 1 t / m 4 de aanwez i g h eid van dekse l s.

vo rm 3 . De me e s t e exe mpla re n wor de n g e vonde n in Ca rthago (e e r ste h e l f t

2e

Uit g r afvo nds t e n blijkt d at de o ud s t e k ookpo t vo rmen, o vere enkome nd met de

e e uw v .C . ). In lagen u i t d e vroeg e Kei z ertijd komt .d e vorm n og al s r es idu

vorme n 1 e n 2 i n r ood Byz a c eens a arde wer k, war en vo o rz i e n van deks e l s me t

v o or . Men mag vorm 4 b e scho uwen als e en k a r ak teris ti e k e Ca rthaa gs e vo rm.

k nopvormig handva t (wa arb ij we d ezelfd e v ari ë t ei t i n k nopvo rm t e g enkomen . 3 22 ) al s in Uz i ta ) . De ks e ls met ringvo rmi g voe tj e ko me n a l v óór 14 6 v. C .

Mede gezien d e grote o v eree nk omst i n randafwe rking

(speciaa l me t b e tr e kk i ng

tot h e t d e ks e l - steunvlak) is het p l aus i b e l de Ca rtha agse versie van vorm 4 e e 319 ) naar a n alogie van vorm 3 t e da t ere n in de late re 3 - 2 ee u w v . C . ·

Dek se ls z ijn e e n ono ntbeer li jk eleme nt bij kookpott e n . I nde r daad ver-

in Ca rthago v o or ( z ie h ie rna vorm 11), maar v o rm 5 sc hij nt we l h e t ee r s t t e z ijn o n ts taa n. Ve rmoede lijk we r de n b e ide vorm e n gedure nde enige tijd

Ra n dfrr van vo r m 4 Zi. J· n ve r der n og gevo nden in -Hi ppo, Sa brath a , Pompej i, . 320) d t d Rome e n Sa n Mi g ue l de Sorba (S pa nJe ) . J.W. Haye s o ppe rt a e z e vo rm 32 1 l . Ik t r ek d ie mogeliJ'khe i d i n tw i j nog i n de 1e eeuw n . C . wer d gema a kt

Vor m 6 (a f b. 6, 6 )

fe l: naa r mij n i nd ruk war e n d e vo rmen 3 e n 4 al in d e le eeuw v .C. g e h ee l

La ge koo kpot met schuin oplopende, niet gehe el vertikale wand. De rand ver-

ve r va ngen doo r d e late r t e b es preken vo rme n 6 en 8 .

t oon t n a ar b innen een f l a uwe verdikking e n h eeft e e n t r apsgewijs v e rloo p,

v o rm 4 i s in r ood Byza ceens aar d ewer k tameli.J.k ze l dzaam in de Uzitaan se · · van d e z e vorm 6 randfrr gevonden , gelijke vo nds tcomp l exe n. I n tota a l ziJn lijk verdeeld o ve r de ni ve aus I e n II: o .m. 0 8 3- 1 55 niveau I); 0 85 - 55 (s ond.

= p l.

= pl .

27 , 25 (sondage 3;

34 , 1 2 (sond. 5 ; niv . II); 19-136

15 ; niv. I) . Randfr 3 8- 20

= pl .

19, 21

= pl.

37 , 25

(so nd. 1 2 ; niv . II) is als

na as t e lka ar gema a kt ; duide lijkhei d te r zake ontbreek t ech te r en he t Uzitaan se ma t e riaal d r aag t al e venmin b ij t o t een oplossing.

dat aa n de b o venkan t wo r d t gemarke e rd d oo r ee n g roef. De bodem i s vl a k o f een be e tje c onc aaf. Deze vorm is i n Uzita o nder het rode Byzaceens e gebruiksaarde werk met 13 randfrr vertegenwoordigd , waarvan 11 uit niveau II e n 2 uit niveau I: 0 34-124

= pl .

10, 32 (sond . 6 ; niv. II); 37-37 e n 38-14

= pl . 19, 30-31 (so nd. 12; niv . II); 044-158 = pl . 25 , 6 (sond. 2; niv . II);

ee n va ri a n t va n de ze vorm t e be s chouwe n . Bij gebre k aan daterende geg e v ens

08 3-128

ve rdi en t he t a an beve ling d e Byzac eense v e rsie van d e z e v orm n e t als v o rm 3

06 8 -23

= pl . 28 , 1 = pl . 32, 38

en 084 -1 69 en 085-62

= p l . 30 , 13 (s o nd. 3; niveaus I en II); = pl. 34 , 25 (sond. 5 ; niveau s I en II).

te da ter e n i n de 2e ee uw v . C.

In Rougga i s een randfr v an deze vorm aangetroffen in een niveau uit om-

Vorm 5 (a fb . 6, 5 )

streeks 4 0 n . C.; de kwaliteit l ij kt overeen te komen met het rode Byza323 ceense aardewerk (fase A) l.

De k se l met kno p vormig handvat en onge a rtikul e erde of weinig verd i kte rand. De b i jeenbeho re n d e f rr 07 - 205+ 2 20 mak e n de r econ s tru c tie van dez e v orm mo ge li j k (p l.

21, 46

= afb .

6 , 5) . v o r m 5 li j kt i n Uzita ni e t talrijk te z ijn.

De ca t a l o gu s verme l d t in to ta al 11 knopvormi ge handvatten , die onge vee r g e l i j k e li j k z i jn ve r d ee l d over d e n i·veaus I e n II: frr 034-181 (sondage 6 ; n i v . II ) ; 0 1 02 -14 7

= pl .

15 , 29 (so n d . 7) ; 35-33 3

( sond . 1 2 ; n i v . I); 07 - 205 + 220 ( z ie boven ) e n 179

= pl .

= pl . = pl .

1 0 , 14 17, 44

2 2 , 9 ( so nd. 2;

Kookpotten overeenkomstig vorm 6 komen veelvuldig voor i n het c e ntra l e e n we stelijk deel van het Middel landse-Zeege bied. De datering blijkt zich n it te strekken v an dele eeuw v . C . tot aan de vroege Ke i zerti jd; d e aanwez ighe i d op scheepswrak II van Port-Vendres (42 - 50 n.C.) geeft aan , dat 324 deze vorm n og in de Claudische tijd in gebruik was ). De produktie van deze vorm was geenszin s voo rbehouden aan de Byzaceense pottenbakkers . Vast

n iv. I); 084 - 23 1 = pl . 30 , 5 (sond. 3 ; niv. II ) ; 08 5-111 = pl . 34 , 19

staat d a t zij in Campanië e n Cyre naica werd gemaakt (enkele frr uit Campa -

(sond . 5 ; n i v . I I). He t knop v o rmi g h andvat komt in t wee va ri a nte n voo r. De

nië worden besproken in de paragraaf over het o verige gebru i ksaardewerk)

gan gba ars t e knop i s aa n de boven k a n t h orizo n t aal a fg ewerkt; in enkel e g e v all e n ve r toont h i j aan de bove nk a n t een ce nt ra l e h o lte

( z i e pln . 1 5 , 29

119 118

2 . 16

er ook elders mag men pro duktieplaatse n vermoeden

325 1



De randafwerking van vorm 6 staat ambachtelijk dicht bij die van vorm 1 .

2 .16

overbrugd door een concave d~kse lrichel. Deze vorm is in Uzita tamelijk gangbaar (7 randfrr in niveau I, 13 in niveau II): 018-221 , 222, 130, 139? = pl.

5, 27-30; 034-86, 033-32, 034-91? = pl.

10, 7-9 (sond, 6; niveaus I

Me n kan een ontwikkeling ve rmoeden, waarbij de geleidelijke verkleining v a n

en II); 019-198 = pl.

d e afstand tuss e n lip en de kselrichel in vonn 1 t e nslotte uitmondde in h et

37-30

randprofiel van vorm 6. Het is evenwel niet aan te nemen dat dez e ontwikke-

39, 9 (niveau II, respektievel i jk sondages 12, 2, 5 en 15) .

ling het werk i.s geweest van de pottenbakkers in Oost-Byzacene, In ied er geval ontbreken onder het rode Byzacee ns e aardewerk de tussenl igg e nde scha-

13, 27; 0102-63

pl. 1 5, 20 (sondages 1 en 7) ;

pl . 19 , 22 ; 044-199 = pl. 24, 26; 085-58 = pl . 34, 13; 22-40 = pl.

Karakteristieke kookpotvorm uit dele eeuw v.C. De best dateerbare paralle ll en zijn afkomstig uit scheepswrakken (omstreeks midden le eeuw

kels326). Het is waarschijnlijker dat de pottenbakkers in Byzacene deze

v.C.). Het is mogelijk dat deze vorm buiten Byzacene nog tot in de 1e eeuw

vorm in produktie namen cm in te haken op een trend.

n.C. doorging; vondsten o.m. in Italië lij ken in die richting te wijzen 329 )

Vorm ? (af'o. 6, ? )

In Byzacene echter on t wi'kk e ld e z i· c h uit · deze vorm al vroeg in de 1 e eeuw

Ondiepe kookpot met concave wand en hoge rand. De rand (hoogte 2 tot 3 c m)

n.C. vorm 9.

wijkt ten opzichte van de buik iets naar buiten. De overgang v an buik naar

De randafwerking van vorm 8 staat dicht bij die van de oudere vorm 4.

rand wordt aan de bui tenkant gemarkeerd doo r een insnoeri ng, aan de binnen-

Bij de determinatie van sommige Uzitaanse frr aa r zelt men tussen deze twee

kant door een brede dekselgroef. Een flauwe uitstulping bevindt zich halver-

- hetgeen p leit voor de gedachte dat vorm 8 een voortzetting is van vorm 4.

wege de binnenkant van de rand. Weinig gangbare vorm. Uzita : 6 randfrr,

Het is echter evenzeer mogelijk dat vorm 8 juist vanwege zi jn gangbaarheid

gelijkeliJk v erdee ld over de niveaus I en II: frr 018-143, 144 , 1 3 3 = pl.

elders in het Mi dde ll andse- Zeegebied door de Byzaceense pottenbakker s in

5, 31-33; 0 34- 101 en 109 = pl.

produktie i s genomen.

044-2S8 = pl.

10, 6 en 12 (sond . 6; niveaus I en II);

24, 24 (sond, 2; niv. II).

Uit Itali ë zijn enkele frr bekend van vergeli jkbare kookpotten, die zich

Vo rm 9 (afb . 6, 9 en pl. 51 , 5) Hoge kookpot met concave wand en bodem en vrijwe l horizontale rand

(ver-

echter van de Byzaceense ondersche i den door het ontbreken van de uitstul-

houding diameter : hoogte= 3 : 2). De rand (breedte ongeveer 1, 5 cm) is

ping aan de binnenkant halverwege qe rand. De hierbedoelde - niet Byzaceen-

zodanig naar buiten gebogen , dat zij , naar het uiteind e toe een flauwe

se - ve rsie van vorm 7 komt voor vanaf de vroege Keizertijd en stond in de

opgaande lijn beschrijvend , als standv lak voor een deksel kan dienen. Aa n

f 'k aanse sigi . ''lt327 ) lat:.e l e eeuw n.C. model voor Hayes ' vorm ·9, J in A"ri ... a a

de binnenzijde verloopt de overgang v an r and naar wand via twee mi n of meer

Men ziet in het bestaan van de laatstgenoemde vorm terecht een aanwijzing

markante knikken: één knik die een hoek v an ong. 90° ten opzichte van de

dat. de gelijkvormige kookpotten in h et tegenwoordige Tunesië zijn gemaakt. 3281 De kwaliteit en de randpro filerin g slu ite n niet aan bij het Byzaceens e

rand maakt en één flauwere a l s overgang naar de wand . Een compleet (maar gere s taureerd) exemplaar van vorm 9 uit Uzita is afgebe e ld op pl .

materiaal en wijzen wat de herkomst J:ietreft ee r der in de richting van

(d iameter 22 ,5 cm; h oog te 14,5 cm ; stratigrafische herkomst niet bekend).

Noorc:1.-Tunesiè. lie t

is bij de huidige stand van zaken niet mogelijk vast te stellen, of

5 1, 5

Een van de gangbaarste aardewerkvormen in Uzita : in de niveaus I e n II z ijn hiervan samen 161 randfrr gevonden (respektievelijk 110 in niveau I

de rode Byzaceense vorm 7 direkt is voortgekomen uit de - verwante - vorm 3 ,

en 51 in niveau II ) . Een aanzi e nlijk aantal randfrr i s afgebeeld op de

of d at z i j aan de Noordtunesische voorbeelden is ontleend. Dientengevolge

volgende platen : 5, 24 -26; 10, 3; 1 3 , 28- 33 ; 15, 21-23; 17, 3 1-34; 1 9 , 23 ;

is ook de datering onzeke r.

20 , 23 - 25 ; 21, 39-40; 24 , 27-33; 27 , 27-29; 29 , 32 -36; 32 , 21 - 24; 34 , 14;

Vorm 8 (afb. 6, 8 ;

36 , 28 ; 37 , 26 ; 39, 10-11; 40, 10-11 . De afbeeldingen l a t e n zien dat de randafwerking nogal wat variëteit vertoont 33 0I.

Hoge kookpo t met concave wand en buik (verhoudi ng diameter : hoogte ongeveer 3 : 2). De horizontale, soms licht neerhangende lip steekt enkele centimeters uit ten opzichte van de wand; de afstand tussen rand en wand wordt

Voo r zove r mij beke nd is het vroegst daterende re stant v an deze vorm een

1 21 120

2.16

randfr uit Rougga, gev onden in een n iveau uit omstreeks 40 n . C. Het betreft 331) hier, evenals in Uzita, een exempl aar van rood Byzaceens aardewerk . Het

2. 16

kende exemplaar van deze vorm i n rood Byzaceens aardewerk is gevonden in 335) . Rougga (niveau uit ca 40 n.C.) . Deze vorm i s vermoedel ijk ongeveer gelijktijdig met vorm 9 ontstaan. De getalsverhouding (niveau I : niveau II=

i s waarschijnl::.jk dat deze vorm i n het begin van de Keizertijd is ontwik :_

3 : 1) suggereert dat v o rm 10 langere tijd in produktie is geweest dan vorm

keld uit vo.cm 8 , waaraan zij uit ambachtelijk oogpunt verwant is. Ook de

9 . De morfologische overeenkomsten tussen vorm 10 en vorm 12 (laatstge-

stratigrafische verspreiding maakt aannemelijk dat deze vorm in d e Republi-

noemde beherend tot de hierna te be h andelen fase B) maken waar schijnlijk

keinse tijd nog niet bestond; de getalsverhouding 2 : 1 (te weten 110 frr

dat eerstgenoemde tot aan het einde van fase Ais doorgegaan.

in niveau I, 51. in niv. II) is in de Uzitaanse sondages gebruikelijk voor

Deze vorm is, evenal s de voorgaande, een oorspronkelijke Oostbyzaceense

vondstsoorten uit de Keizertijd. Het is niet duidelijk hoe lang de z e vorm

vorm. Op vindplaatsen e lders (Mactar, Carthago, Tripolitanië , Ostia, Luni)

is geproduce erd; i n ieder geval heeft zij de overgang naar de nieuwe fase

treft men haar s lecht s in geringe aantallen en zelden vóór de 2e eeuw n.C. 336) aan

van het rod e Byzaceense gebruiksaardewerk ( fa se B) ni et overleefd . vorm 9 kan worden beschouwd als een oorspronkelijke Byzaceense vorm.

Vonn 11 (afb . 6, 11)

In dit verband spreekt het grote aantal v ondsten in Uzita reeds voor zich.

Dekse l . Als handgreep fungeer t een ringvormig voetje (diameter meestal om-

De vin dplaatsen (Uzita en Rou gga) maken aannemelijk dat zij in het kust-

streeks 7

gebied van Byzacene werd gemaakt; verder landinwaarts in Byzacene , in

vorm zijn geen reconstrueerbare exemplaren bewaard; het voorbeeld op afb.

Mactar bijvoorbeeld, ontbreekt deze vorm. Men mag dan ook aannemen dat de 332 sporadische exemplaren van vorm 9 in Italië ) importstukken uit Byzacene

6 , 11 is willekeurig samengeste l d uit de niet bijeenbehorende frr 0102-116 =

zijn.

z i jn in de niveaus I en II vrij ta lrijk (respektieve l ijk 69 en 35 frr).

In Tr ipolitanië bestond een er,igszins verwante kookpotvorm, maar deze on-

De hoogte van het voetje verschilt; de gebruikelijke hoogte is die van

derscheidt zich van de Byzaceen se vorm 9 door het o ntbr eken van de knikken

afb .

op de overgan g van rand naar wand aan de binnenkan t , _ 333) fr 35-266 = p1.,. 1; , 34) .

(profiel als dat van

Kookpotten overeenkoms ·l ig vorm 9 komen ook voor in gepo lij st Byzaceens aardewerk (z i e aldaar, vorm 4 en

afb.

4 , 4).

pl .

8 cm) , dat het profiel heeft van een lage manchet. Van deze

15, 30 (handgreep) en 35-176 =

pl.

1 7 , 41

(rand). De handgreepfrr

6 , 11.

De handgrepen zi jn op de platen ondersteboven afgebee ld, als waren zij schaa l voeten . Frr die als handgreep zijn geïdentificeerd kunnen in beginsel immers ook als voet van een schaal hebbe n gediend . Bij gebrek aan comp l eet of r econstruee rbaar vaatwer k in d e Uzitaanse sondages, is specifi-

Vorm 10 (afb. 6, 10)

catie vaak niet mogelijk. Ook de aanwezigheid van sli jtagesporen aan de

Lage kookpot (tajine 334 )) met concave wand en bodem en verd ik te rand. Het

binnenkant - i n voorkomende gevallen in de Catalogus vermeld - betekent

uiteinde van de r and, dat een buisvormig prof ie l heeft, staat vr i jwel lood-

niet zonder meer dat het betreffende voetfrr van een schaa l afkomstig is.

recht op de wand. Aan de b innenkant vertoont de overgang ra nd-wand een ge-

Het o ntbreken van recons tru eerbaar vaatwerk brengt tevens met zich mee ,

golfd profiel; aan de buitenkant is de overgang van wand naar rand in uit-

dat de vele honderden de k selrandfrr ( 1 in de put, 215 in nivea u I , 89 in

ee nlopende mate (van flauw tot scherp ) gemark eerd. Deze vorm komt ook voor

niv eau II ) niet nauwkeurig aa n vorm 5 of vorm 11 kunnen worden toegeschre -

in gepolijst Byzaceens aardewerk (zie aldaar, vorm 5 en afb. 4, 5) •

ven . Men krijgt , het materiaal overziende , de indruk dat de dekselranden

Vorm 10 behoort met de voorgaande tot de gebruikelijkste aardewerkvormen

met amandelvormig randprofiel o.a.

pln.

5 , 40 ; 1 3 , 37 ; 17, 43; 22 , 8 ;

in Uzita. In de niveaus I en II zijn respekti e velijk 1 01 en 31 randfrr van

37 , 3 1; a ll e uit niveau I) de recentste kwaliteit van het rode Byzaceense

deze vorm aangetroffen. De afbeeldingen geven een indruk van de rijk e vari-

aardewerk fase A vertegenwoordigen. Deze randafwerking wordt voortgezet

ëteit in de randafwerking

(pln.

5, 16-2 3; 10 , 4-5; 13, 34-36; 15 , 24;

17, 35-39; 19, 24; 20, 26; 21 , 41-44; 24 , 34-38; 27 , 30-33; 29, 38-39;

in fase B (hierna vorm 13). Dekselfrr met ongeartiku l eerde of weinig verdikte rand komen zowel in niveau I als in niveau II voor; t e oordelen naar

30 , 1; 32, 26-30; 34, 15; 36, 29; 37, 27-28; 40, 12). Het oudste mij be-

i

123

2. 16

ingrijpende verandering. De ze verandering betekende geen breuk met het ver122

2.16

leden. Het "ni euwe " rode Byzaceense gebrui ksaardewerk ( " fas e B") verraadt

hun stratigrafische herkomst, alsook naar de kwa litei t , lijken zij over llet

de doorwerking van oudere elementen. Al in fase A tekende zich, zoals ik

algemeen ouder te zijn dan de randen met amandelvormig p rofi e l. Op de vo l -

in het voorgaande betoogde, een langzame maar gestage ontwikkeling af naar

gende platen zijn tiental len profielen van handgrepen en randen afgebeeld:

een betere kwaliteit. Fase B markeert in deze ontwikkeling een hoogtepunt:

5, 38-46 ; 6, 13-l ï ;

het rode Byzaceense gebruiksaardewe rk wordt vanaf de late 2e eeuw n.C . ge-

i0, 15- 20; e n 23-25; 1 3, 37-45; 15, 26-28 en 30; 17,

~ 19 , 25-28 en 32,· 20, 28-30; 22, 1-8 en 10-12; 24, 41-45; 40-43; 18 , 1-~;

-4 - -6 30, 2-4 en 6; 32, 3 1-35 ; 34 , 16- 18 ; 36 , 30; 37, 29-32; 25 , 1- 3 ; "7 ~ , ~ j ;

kenmerkt door een constante en hoge kwaliteit.

Beschrijving . Het rode Byzaceense gebruiksaardewerk uit fase B bezit

39, 12- 14; 40, 13-14; 43, 12.

een enigszins compacte klei, d i e op de rechte breuken een tamelijk ruw op-

Deksel s me t ringvormige handgreep e n ongeartikuleerde of wein~~ ~erdikte 7 rand komen in carthago al in het midden van de 2e e euw v.C. voor · Ik

pervl ak vormt. De k l ei i s vermagerd met fi jnkorre li g " zand " , dat alleen

betwijfel echter of de Uzitaanse frr al tot de voorc hri stelijke tijd terug-

matglanzend). Behoudens sporadi sche grotere zandkorrels e n kalk van fijn e

gaan. Ik neem aan dat, zoals ook elders in het Middellandse-Zeegebi ed, de 338 oudere knopvormige deksel s vorm s ) geleidelijk aan het veld hebben moe- ·

klei ver t oo nt een egale oran j ebruine kleur (tinte n tussen 10 Ren 2,5 YR

ten ruimen voor vorm 11; vooralsnog is ni et duide l ijk wan neer die verande-

6/6) , d i e het geh el e klei lichaam beslaat. In de klei ontbreken ook grijze

ring in Byzacene plaats had.

reductie zones. Sommige frr echter vertonen op de bui t 'e nwa nd of op de rand

Andere vormen

een uiterst dunne donkergrijze " uitslag " , hetgeen wijst op een zeer g e-

Naas t kookpotten vervaardicden de pottenbakkers ui t de rode Byz aceense klei

ringe reduc tie tijdens he t bakproces. Gebruik e lijk is daarentegen de dunne

ook ander "open" vaatwerk van middelgroot formaat. In de dat e erbare strati-

" scum "- laag op de randen en op de b uitenwand ; op het buitenoppervlak van

grafi sche vullinge n zijn daarvan 152 randfrr gevonden. Een diepgaande bestudering van deze frr levert weinig nieuwe gez ichtspunten op . Daarom wordt

enke l e kookpotfrr (vorm 12) tekent deze zich af als een spiraalsgewijz e 339 d r aad l. Het oppervlak neemt overigens de kleur aan van de klei e n is

hier vol staan met het s ignaleren van de 5 meest voo rkomende aardewerkvorme n .

zorgvuldig afgesponsd. De kwaliteit van het rode Byzaceense gebruiksaarde-

voor bi j zonderheden ra adpl ege men de Catalogus .

werk fase B benadert - zo zou ik mijn indrukken will en samenvatten -

- Halfronde s chaal met uitstekende hori zontale r and; zie o.m. pln. 6, 1-3;

enigermate die van de Afrikaanse sigillata D.

10, 29-31; 20, 34; 28, 2-3.

fract i e neemt men in de klei met het blote oog geen ins luitse l s waar. De

De chronoïogie van f ase Bis omstreden. De bewerkers va n het vondsten-

_ Halfronde schaa l met vertikale ong earti 1rnleerde rand; een gedeelte lijk reconstrueerbaar exemplaar is afgebeeld op

bij vergroting (5x) zic htbaar wordt (lichtgrijze en lichtbru ine korre l s,

pl. 30, 9-10 .

- Halfronde schaal met naar b i nnen gebogen rand; zi e o.m. de afbeelding van enkele grote frr, pln . 14, 3 e n 15, 38 . - Halfr onde scha.al met ve rtikale wand e n naar bui te n verdikte rand: p l n. 14, 5 ; 15 , 37; 18, 7; 22 , 2 1; 32 , 39"

- schaal met r echte schuin omhooggaande wand en naar binnen verdi kte rand:

pln. 6, 10-12; 10, 41; 34, 23 - 24 .

materiaal uit de terme del Nuotatore in Ostia menen dat vorm 12 (die zij ten onrechte overigens inde l en bij de zgn. " cerami ca a patina cenerognola " - zie par. 2 . 17) teruggaat tot het midden van de 2e eeuw n.C . Maar d ez e ' b erust op een onJUl.s . ' t e d e t erm1.na . t'1. e 34 0) . He t f.e i,. -~ d a t 1.n . niveau . I, d a t er1.ng te dateren omstreeks 190 n.C., slechts 2 frr van rood Byzaceens gebruiksaardewerk fa se B zijn ge vonden (beide vorm 12; zie pln . 15 , 25 en 20 , 27) toont mijns inziens aan , dat deze fase eerst kort voordien is ingetrede n. De Uzita anse stratigra fi e brengt trouwens ook een duidelijke "omsl ag " aan

Dez e vormen komen we te uzita ook in e en ande re , "reg i onale" factuu r tegen

het licht: het gebruiksaardewerk uit fase A, dat in n.i veau I ·nog een meer

(zie hierna par. 2. 18) . Blijkbaar waren zij in Oost-Byz acene i ngeburgerd.

dan overheersende plaats innam , he e ft in de put (ruim een ha l ve e euw later) vrijwel geheel het veld moeten ruime n voor het g ebruiksaardewerk van

Rood Byzaceens gebruiksaardewe1°k.: fo.se B (vanaf 175/200 n. C. J In de late 2e eeuw n.C . onderging het rode Byzacee n se gebruiksaardewerk e en

2.16 fase B (zi e ook tabel 10).

124

pe

overgang van fase A naar fase B, te situeren

î

1 25

2. 16

zijn van deze vorm sec 1 ht s 2 randfrr gevonden: f rr 0102-90 = 0 10-1 34

= pl .

pl.

15, 25 en

I ) . Dez e twee deden ons, zoals 20 , 27 ( so ndag es 7 e n 4 , niv. ·

al i s vermeld, ertoe besluiten het begin van fase B in het laatste k wart

in het laatste kwart van de 2e eeuw n.C., moet zich dan ook in korte tijd

v a n de 2e eeuw n .C. te situeren. Uit de vondsten in Ost ia blijkt dat vorm

voltrokken hebben. We me rken hier - niet voor het eerst - een parallellie

12 hoofdzakelijk voorkomt in de eerste helft van de 3e ee uw 341) ; de vond-

op in de ontwikke ling van enerzi j ds he t rode Byzaceense gebruiksaardewerk

sten uit de put in Uz ita stemmen d aarmee overee n. De vorm is in Ostia nog

en het gepolijste Byzaceense aardewerk (par. 2.11 ) anderzij ds .

sporadisch aanwezig in een laag uit de late 4e ee uw n .C ., maar het betreft

De l atere geschieden i s van het rode Byzaceense gebruiksaardewerk fase B

hier mogelijk residu-elementen. Het is in feite heel dubieus of vorm 12 e

is moeilijk te volgen . Blijkens hierna te bespreken gegevens (zie bij vorm

nog in de 4

12) moe t de bloeitijd va n fase B worden gesitueerd in d e eerste helft/

midden van de 3e ee uw n.C. , maar in één onverzegelde vondstgroep ( sondage

eeuw i s gemaakt. De uzitaanse · stratigrafie houdt halt bij het

mi dden 3e eeuw n.c. In de vroege 4e eeuw raakt men het spoor van h e t r ode

13) is en ig materiaal uit de tweede l1e lf t van de 3 e e euw aangetroffen.

Byzaceense gebruiksaardewerk kwijt .

Hieronde r bevi nden zich enkele frr van vorm 12 (o . m. frr 077-103 en 105

Vorm 1:d (afb. 6, 12)

pl. 5 1, 6-7). De klei van deze b ezi· t een vrij · grove zandvermagering, ter-

Lage kookpot (tajine) me t trapeziumvormige rand. Bodem en buik hebbe n e en

wijl de r a nda fwerking - met name waar het de ove rgang rand-wand aan de

co n caaf profiel. . De rand doet zich voor als een trapeziumvormige o f wig-

buitenkant betreft - onmiskenbaar is vervlakt , in vergelijking met oudere

vormig e reep, die vrijwel l oodrecht o p de wand staat . Dit randprofiel is

ge stratigrafe erde frr. Men krijgt uit dez e g e g evens , hoe sporadisch z ij

verkregen door gelijktijdige druk van de "lomer"

o~k z ij n , de indruk dat het rode Byzaceense gebruiksaardewerk in de late

vi nge r

(buitenkant ) en van een

(bi nnenkant ), beide i n ve rtika l e stand geplaatst . De "lomer" v er-

o orzaakte hierbij e e n ondiep vertikaal g roef je oµ de b ovenaanzet van de wand. Vgl. f rr '.?.5- 7 4 0 10-134

= r,!.

= afb.

6, 1 2 (uit d e niet gecatalog i seerd e sondage 11),

20, 27 (sondage 4, nive au I ) en 12- 109 =

pl.

4 3, 7 (put).

Soms i s de vertikale rand op de pottenbakkersschijf afgerond, zoda t een pro f iel ontstond als dat van fr i2 -111

= pl.

43 , 9 (evenee n s uit de p u t).

3

eeuw n.C. kwalitatief nogal is achteruitgegaan. Recenter gegevens over

dit aardewerk ontb re k en , met uitzondering van de genoemde frr uit ostia.

Vo rm 13 (afb. 6, 13) Deks e l met amandelvormige rand. Voor zover mi·J· bekend 1·s d eze vorm alleen in Uzita gevonden . Uit de put zijn hiervan 40 randfrr omhooggekomen , waaronder enke le vrijwe l complete exemplaren (zie fr 12- 117

= afb .

6 , 13 en

Het buitenoppervlak van ra n d en wand vertoont hetzij een "scum"-laag,

pl .

h e tz,ij ee n grij ze "ui tslag " . Soms i s een spiraa lsgewijze uscum"-draad op

i s t oe 1 open d voetje , dat samen met het Als handgreep dient een laag, sp't

h et bui t enoppei:vlak zichtbaar . Het r andprofiel va n vorm 12 is o p te vatten als een vereenvoudigde weer-

middelpunt van de deksel een w-vormig profi'el vertoont. De diameter van de

gave van het profiel van vo rm 10. wanneer de v e rtikal e rand van vorm 12,

12 - 128 en 12 7

zoals bij het g enoemde fr 12-111

= pl.

43, 9 een verde re bewerki ng ond er-

43, 11). De rand vertoont gewoonliJ'k een creme - kl eurige "uitslag".

handgreep varieert naar gelang van de a f meting · van de deksel (zie frr

= pl.

43, 13-14) • Nadere gegevens ter datering ontb r eken.

Andere vormen

ging , kon zij d an ook een profie l krijgen dat l ijkt op dat v an v orm 10.

Het vormenrepertorium van h e t roe d Byzaceense gebruiksaardewérk fase Bis,

De determi natie kan in z u lke gevallen a ll een vaii de k walitatieve eigen-

voor zover men daarover op gron d van h et Uzitaanse materiaal kan oordelen,

schappen worde n af gele id . Vorm 12 komt ook voor o nder he t g epolijst Byza-

uiterst beperkt. Het omvat slechts de vormen 1 2 en 13 en een tweetal ge-

ceens aardewerk (zie u. l daar vorm 10) , alleen verschi llen de afmetingen

isoleerde randfrr (12 -11 3 en 115

e nigs zin s : diameter en wanddikte van de ro de Byzaceense k ookpott en zijn

van "andere vormen " uit fase B s t eet k schril af tegen de 152 frr uit fase A.

i n het algemeen i.ets groter dan die van de ge lij kvormige gepolijste kook-potten. Vorm 12 i s onder he t materiaal ui t de put b ijzonde r gangbaar : in totaal 125 r andfrr (waa r van op

pl.

43, 7-9 drie frr zijn afgebee ld) . In niveau I

= pl .

43, 10 en 16). Het aantal van 2 frr

127 2 . 16

2.16

126

van het rode Byzaceense aardewerk is te onderscheiden. Ook het vormen--

Conclusies

repertorium komt in veel opzichten overeen. Toch zi'J'n

In de inleiding van deze paragraa f heb ik enkele probl emen met b etrekking

len aan te geven , zowe 1 t en aanzien van kwa li teit als

to t het rode Byzaceense aa rdew e rk opengelaten. Het belangrijkste probleem

belangrijk verschil dunkt mij,

dat nu om een oplossing vraagt , betreft de herkomst. Het rode Byzaceense gebruiksaardewerk dunkt mij afkomstig te zijn uit Oo s t - Byzacene, nauwkeuriger gezegd: uit het gebied ten oosten van de lt1iddentunesische zoutmeren. Hoewe l het forme le bewijs (in de vorm va n afval van pottenbakkersovens) niet is geleve rd, schijnen de a rgumente n ten gunste van de ze veronderste l ling mij bijzonder sterk toe. a. Al l ereerst wijs ik op het buitensporig grote aantal van de betreffe n de frr

(1115 plus maximaa l

153 uit de put ) dat in de gecatalogiseerde son-

dages in Uz i ta aan het li c ht i s gekome n . Geen van de andere aardewerkgenr es in Uzita is zo sterk vertegenwoo rdigd a l s d it . b, Er lijkt een kwalitatieve en ontwikke lings historische samenhang te be-

er wel verschi l van vormen. Een

dat de onderverdeling in fasen A en B · t 1 · 'k 343) nie iJ top te gaan . Het mater i aal uit Sabratha voert mij tot de gedachte dat i'n T · ripolitanië roodbakkend gebruiksaardewerk werd k gemaa t, onafhankelijk van de produktie in Byzacene. bij het materiaal uit Sabratha

g. Het materiaal uit Uzita maakt een

h co erente eeuwenlange ontwikkeling zich tbaar. Het is nuttig de grote 1· · iJnen van deze ontwikkeling in herinnering te roepen. Het rode Byzaceense gebruiksaardewerk i s ontstaan in de 3e eeuw v.c.

De vormenschat verraadt aanvankeliJ'k - overee nkomsti'g de

politieke macht s-

verhoudingen in die tijd

- een sterke invloed van Carthago : d e By zacee ns e vormen 1 t/m 4 doe n z ich voo 1 · · r a s enig sz i ns o nbeholp e n copi eë n van vormen

2. 13) , waarvoor ik op a1°cheo logische gronden een he rkomst uit Byzacene

d ie to t 14 6 v . c. i n Car thago gangbaar waren . De val van carthago en, in verband daarmee , de · · · d gewiJzig e machtsverhoudingen verlegden het oriëntatiepunt van de Byzaceense pottenbakke rs: in dele eeuw v.c. namen zij de in het centrale Middellandse-Zeegebied gangbare kookpotvormen over (vormen

aanneem.

8 en 6) . In de v roege Ke ' z

staan tussen het ro de Byzaceense gebruiksaardewerk en ander e materiaalgroepen in Uzita (ik doel hier in de eerste plaats op h et gepolijste Byzaceense aardewerk, par. 2.11 ,en het rode du n wandige aardewerk, par .

i

c, Sommige k ookpotvo rmen (vo rmen 9 en 10 ) e n andere schaal vormen (hiervóór,

t · 'd ( er iJ nauwkeur iger : aan het begin van de 1 e

e euw n .C. ) maakten de Byzaceense pottenbakkers zich los van het werken naar

fase A " andere vormen " ) zijn in Uzita t evens vertegenwoord i gd in een

voorbeelde n: van toen af aan brachten

makelij die afwi jkt van de rode Byzaceense (hi erna par. 2,18) .

oml oop (vor~en 9 , 10, 1 2 en 13).

d. Ten westen van het omschreven gebied waren kookpotvormen in gebruik die, 342 ) d 'd 1· ·· .. getuige het vondstmateriaal in Raqqada en Mactar , ui e iJ J< a f wiJken van de Uzitaa n se vormen. e, De kookpotten u i t het noorden van Proconsularis (Ca rthago) hebben een ande::::e ontwi kkeling d oorgemaakt dan de Oostbyzacee n se. De o udste Byzaceense kookpotvo:rrnen zijn weliswaar ontleend aan Carthaagse voorbeelden (vormen 1 t/m 4) , maar deze laats t e ondersc h eiden zich van hun Byzaceense tegenhange rs door hun dunne wand en tame li jk zorgvuldige afwerking. Vanaf d e le eeuw n . C.

(v_;:rrnen 9 en volgende) houdt ook de overlapping

van de wederzijdse vormenrepertoria op ; in Noord-Tunes i ë wordt dan de zgn. "ceramica a patina cenerognola" ontwi kkeld (zie hierna par. 2.17) . f. De meeste verwantschap met het rode Byzaceense aardewerk vertoont het materiaal u it Sabratha. Hier is een aantal kookpotfrr gevonden, gemaakt van ee n roodbakkende klei, di e met het blote oog vaak nie t of nauwelijks

· · l ZiJ o ute r eigen kookpotvormen in

Dat deze verzelfstandiging geen op zichzelf staand gegeven dee l van een brede produktieve

was, maar onder-

ontp l oo iing, blijkt ui t het fe it, dat in dezelfde tijd (vanaf het begi·n· e v an de 1 eeuw n.C.) door de pottenba kkers in Byzacene ook andere aardewerkgenres in produkti'e werden ge nomen (gepol ijst Byzaceens aard k · ewer . •,fase A) en Byzaceens dunwandig aardewerk). Paralle l aan deze typologische ontwikkeli'ng b ewoog zich intuss e n d e ontwikkeling van de ambachte lijke techni ek. Na een langdur 1·.g, · gestaag verlopend proces va n ambachtelijke vern ieuwing, een proces dat z ic h , zo kan men dee ls vermo eden , deels vaststel len, bewoog o p dri e niveaus (kleibere i ding , afwerk ing en ovenbeheersing ,· z· h' s· ie i e r over 1,J age III) , b e reikte het rode Byzace e ns e gebruiksaardewerk in het laatste kwart van de 2e eeuw n . C . met fase Been ambachtelijk hoogtepunt. Deze laatste fase , vrucht van een eeuwenlange traditie h' • t , se iJn van vrij k o rte duur te zijn geweest. Al in

·z

Par. 2 .17 ZEUGITAANS GEBRUIKSAARDEWERK

128

2. 16

de tweede helft van de 3e eeuw trad een zekere vervlakking in; nadien verliest men het rode Byzaceense gebruiksaardewerk uit het oog. In de inleiding van deze paragraaf heb ik de vraag opgeworpen, of het verantwoord is á e naam "rood Byzaceens (gebruiks)aardewerk" te handhaven, aangezien het chemisch onderzoek immers geen overtuigende homogeniteit heeft aangetoond

(Bijlage III).

We kunnen deze vraag nu in zi jn ju iste

proportie s vatten. Het rode Byzaceense gebruiksaardewerk heeft zich ontwikkeld op een gebied met een oppervlak van ongeveer 50 bij 80 km, in een tijdspanne van ongeveer 500 jaar. Het ligt voor de h and dat zich in de loop van een in tijd en ruimte zo gespreide ontwikkeling verschuivingen

De voorliggende paragraaf gaat over aa rd ewerk dat naar alle waarschijnlijkheid in het noorden van het tegenwo ord ige Tunesië is gemaakt. Gemakshalve duid ik , overeenkomstig het administratieve gebruik sinds Diocletianus' provi Dc iale herindeling, dit gebied aan als Zeugitana. Van alle mogelijke namen is deze immers het minst door anachron isme of dubbelzinnigheid bezwaard. De term " gebruiksaardewerk " slaat hier, evenals in de voorgaande paragraaf (2.16) , op middelgroot "open " vaatwerk. Men moet hier overigens geen omvattende bespreking van het gebruiksaardewerk uit Zeugitana verw~cl1ten . Ik zal hier slechts die aspekten van het Zeugitaanse gebruiksaardewe rk behandelen , waar t oe het Uzitaanse vondstenmate ri aal aanleiding geeft.

voordoen, die hun weerslag hebben op de chemische en mineralogische sa-

J:n de vorige paragraaf stelden we vast , dat de makers van het rode By-

menstelling. Diepgaand natuurwetenschappeliJ'k ond erzoe k zou op dit punt

zaceense gebruiksaardewerk zich tot 146 v.C. sterk lieten inspireren door

veel kunnen verduidelijken, maar zo'n onderzoek gaat het kader van deze studie ver te buiten.

Carthaagse aardewerkvormen (i.c. kookpotten). Ho e belangrijk de Carthaagse invloed was, blijkt nog eens te meer , wanneer wè ons de kwaliteit van dat Carthaagse aardewer k voor ogen stellen

344)

Het Carthaagse gebruiksaarde-

werk van vóór 146 v.C. bezit gewoonlijk een enigszins compacte breuk en een roodbruine klei (10 R - 2.5 YR 5/8 ) . De klei is vermagerd met fijnkorrelig zand , dat alleen bij vergroti ng zichtbaar wordt; met het blote oog z ijn sporadische andere insluitsels zichtbaar . De klei vertoont, aan de kant die met het ove nmiliel, direkt in contact stond , een donkergrijze reduktielaag . Het oppervlak is tamelijk zorgvuldig afgesponsd. Opvallend zijn voo1:ts de geringe wanddikte (doorgaans 3 mm) en de verzorgde a.fwerking van het randprofiel . Vergelijkt men dez e gegevens met de beschrijving van het contempo rai ne Byzaceense gebruiksaardewerk (vormen l t/m 4), dan ontkomt me n niet aan de indruk dat de makers van het rode Byzaceense gebruiksaardewerk in eers te aanleg trachtten , zij het niet steeds met succes , kookpotten te n,aken die niet alleen na ar vorm maar ook in kwa l iteit zo dicht mogel i jk bi j de "rode Carthaagse " voorbeelden stonden . De val van Carthago in 14 6 v . C . veroorzaakte in de ke ramisc he traditie ter plaatse een breuk , die zi ch ook tet de kookpotvormen uitstrekte . In ieder geval zijn in Carthago bij mijn weten geen kookpotten of kookpotvormen aevonden , die met zekerheid aan de tweede helft van de tweed e eeuw

v.c. kunnen worden toegeschreven . Pas in dele eeuw v . C. schijnen in Carthago weer kookpotten te zijn gemaakt , waarvan nu evenwel de vo rme n , evenals in Byzacen e , aansluiten bij het in het Middellandse-Zeegebied gang-

130 345 bare vormenrepertoire (o.m. vorm 6 van rood Byzaceens gebruiksaardewerk )).

2. 1 7

Men moet wachten tot dele ,eeuw n.C., voordat de ontwikkeling van kookpotten in Carthago - of misschien nauwkeuriger: in Zeugitana - weer een enigs- • zins herk enbaar patroon gaat volgen.

Ik doel hier op aardewerk dat ik ge-

Ik ken uit enkele vindplaatsen een soort gebru.iksaardewerk dat opvalt door zijn uitgesproken oranjekleurige klei (nabij 2.5 YR 6/8 en lichtei:e 346 tinten) ). Deze klei is verder en igszins coo~act op een breuk die ruw aanvoelt. Aan het blote oog doen zich sporadische insluitsels voor (kalkpartike ls en witte marmer-achtige brokjes); bij vergroting (Sx) wordt de zandvermagering zichtbaar (doorschijnende, lichtbruine en lichtg ri jze korrels), Door zorgvuldig afsponsen zijn vrijwel alle poriën van he t oppervlak "dichtgeslibd", waardooi: dit laatste glad aanvoelt. Eet builenopperv lak laat een lichtgrijze "uitslag" zien op de plaatsen die aan het werksoms wordt

gesproken van "aardewerk met asgrauwe dekla.ag". Voor zover mij bekend heeft het hier bedoelde "oranje" aardewerk uitsluitend betrekking op kookpotten . De oudste vorm (voor h et eerst gesignaleerd in een vonds tcornplex uit de vroege 1e eeuw n.C.) staat nog dicht bij de kookpotvorm, die in rood Byzaceens gebruiksaardewerk vormnummer 8 347 (afb. 6, 8) heeft meegekrege~ (vorm Ostia II afbb. 310-311) ). Later (in de tijd van de Flavii tot aan Hadrianus) wordt de uitstekende horizontale rand teruggedrongen , terw i jl de dekselricheJ. bij na geheel verdwiint (0s-t-ia 348 I I I afbb. 324-330) ), Tens lotte wordt, zoals A. Cara ndini a l s ~erste heeft verondersteld, deze ran ä vereenvoudigd tot het druppelvormig randpro349 fiel van vorm Hayes 197 )_ Deze laatste was gedurende de 3e en 4e eeuw n.C,

een van de gangbaarste kookpotvormen in het wes t elijk Middellandse-

Zeegebied; karakter is tiek zijn, beha lve de ovale rand met aan de bovenkant een s ma lle dek selrich el , de markante groeve n op buik en bodem . Vergelijk een groot fr 12-129

~

2.17

wordt betwi st (vgl. hiervóór par. 2.10 en fr 12-46

= pl.

42, 1 uit d e put).

Ik zie intussen twee redenen om het produktiegebied in Noord-Tunesië 35 (Zeugitana) te lokaliseren o): a . Voo r zover het Noord-Afrika betreft z ijn alleen in Zeugitana (i.c. Carthago) alle opeenvolgende vormen van "oranje" aardewerk gevonden.

makshalve " oranje Zeu g itaans gelJruiksaardewerk " noem,

zame ovenmilieu hebben blootgestaan. Vandaar dat in de literatuur

131

pl. 43, 1 9 u i t Uzita.

De herkomst van dit " ora nj e " gebruik saardewerk i s ni et werkelijk omstreden. Ha yes' vorm 197 wordt algemeen geacht uit •runesië afkomstig te zijn en ik neem aan dat dezelfde afkomst voor de oudere hier behandelde "oranje" kookpotvormen g eldt. Ee n aanw ijzing in die richting kan me n ook zien in het fei t , dat de oranje klei als twee druppels water lijkt op die van de Afrikaanse sigillata-vorm Hayes 23B, waarvan de Tunesisc h e herkomst niet

b . In de omringende landstreken Byzacene ( Uzita, Raqqada , Mactar) , Tr ipolitanië (Sabratha) en Mauretanië (Hippo) ontbreken resten van het " oranje " gebruiksaardewerk of zijn deze zo zeldzaam, dat produktie ter 351) .

plaatse uitgesloten moet worden geacht

Een en ander brengt mij tot het voorstel het hier besproken aardewerk in het vervolg " oranje Zeugitaans gebruiksaardewerk" te noemen. Dit Zeugitaanse aardewe rk is in Uzita heel zeldzaam. Het oudste rest ervan i s een randfr van een deksel , gevonden in niveau II : fr 22-30

= pl.

39 , 1 7 (sondage 15). Twee i de ntiek e d e kselr~ndfrr zijn gevonden in het recentere niveau I: frr 019-310

= pl.

(respektievelijk sondages 1 en 2).

14 , 1 0 e n 07 - 208+209

= pl.

22, 23

In de put zijn verder maximaal 14

randfrr van Hayes vorm 197 aangetroffen (zie fr 12-129

pl .

43 , 19); dit

vondstcomp l ex sluit goed aan bij de algemeen aanva ard e datering van Hayes 197 . Nadere gegevens betreffende deze frr vind t men op de aangegeven plaatsen in de Cata l ogus. Volledigheidshalve vermeld ik hier tens l otte het randfr 0101-56 = pl.

51, 2 u it de niet gecatalogi seerde sondage 1 3.

Par, 2,18 OVERIG GEBRUIKSAARDEWERK

132

Onder het llzitaanse vonàs·tenmateriaal bevinden zich voorts 152 ( +5) frr van midde l groot open vaatv.'erk, dá t noch tot het rode Byzaceense, noch tot het

133 2.18 soort onder ce verdelen. Evenmin is ge_orobeerd langs

natuurwetenschappelij ·tet ee n Cél.teg_o risering te kc~;en. De aandrang daartoe was ook niet

Zeugitaanse gebruiksaardewerk kan worden gerekend. De betreffende fr r zijri, naar men mag aannemen , vrijwel alle van Oostbyzaceense herkomst - met uitzondering evenwel van de t wee eerstvolgende fr r .

Jroot: vergclijki~g mee het rode Byzaceense gebruiksaardewerk levert voldoenáè houvast up. Veel .var. ~e frr van

Gei'nrportee1°de kookpotten (2 ·m ndfrr) Randfr 019-214

= pl-. 14,

24 (sond. 1) i.s een rest: van een J age kookpot,

vff.

1

al

overig gebruiksa8rdewerk vertonen randprofielen die

an het rode Byzaceense gebru.iksaardewerk ':ase

A

kenner: (zie ook .;;._fb.

waar.van de wand vrijwel vertikaal omhoog gaat; cl e rand beweegt z.i.::h ten op-

'- ; • Ik volsta h i er met eer: opsomming van vormen

zichte van de wand 3 cm naar buiten. Een rlekselr.ichel markeert aan de bin-

gegevens met. beL·ekking tot de (k-'.)okpot) vormen vinèt men in de paragcaaf ~ver ~et r~de Byzaceense gebruiksaardewerk,· ~ · voor ~e neschrij,_,j ng var. 2121:: raadple::ie mer. de .

pl. ;g

'l~

pZ. 4 0 r 19 (sond. J.6, ni v.

1

... _

I).

I I).

. _: , /rr 018 - 1(~7 = pi.. . 6 , 2:, (so nd . 6 , nJv. 1· ~5 , 14

I::j.

= •i-,-,·.•

(so ncfoges ó en 7 , niv. I); 0•'14-307 =pï-.. 2s- , 1"..JÏ

·: ::r II) vertoont een profiel dat

1C, .::30 ,sond. 6 , niv.

ü/ 11 !.randfrr van deksel): fc.:

en 044 - 221 +2'.24

II).

De klei evenwel is :r.ijk aan antraciet-achtige korrels en komt ook anders-

De s am enh ang me t de typ olog i e van d e rode Byzac e ens e kookpo t.ten maa k t wa.ar -

zins overeen met de vulkanisch materiaal houdende klei die D.P . S . Peacock

sch i j nli j k dat de betre f fe nde f rr afk oms t.i.g z i· J· 11 'Jan

aangetroffen (zie de pa1agrafen 2.15 en ~.27). De Campaanse versie van onze

'Jaatwerk dat i n oo steli j k Byzacene 0erd gemaak t . Dat laatste ae~d t , . ook voor d e hi.erna o_o te no emen scha al vormen , die e ve n eens onder he~and Eenorige kr c. ikeJ: ~ ·waarvan è 2 rand op

, ; ~•- ;-;:;2

ne er •can 10 frr is vertege nwoordigd , i s e en ko rte besprek ing hier op zijn t ~"'~é

pla;:;:ts en naar bi.nrien is g ek nepen,

2.25

167 16 6 2 . 25

uitsluitend aangetroffen in de put (midden 3e eeuw n.C.) en is daar met talrijke frr vertegenwoordigd (5 + maximaal 19 frr). Op plaat 49, 1-5 is een

p l aä.Ls.

a . KJ:>uik met dr iehoekig ra ndprofiel (afb . 9, 2a)

selectie van de aanwezige prof i e len afgebee ld ( z i e ook in de Catalogus

Kr ui k met cil indri s che ha l s, brede buik en voe tl oz e inwaa rts gebol d e b o dem .

kruiken nrs.

De r and he e ft een d ri e ho e k ig pro f iel; de ha n dva t te n zijn enkele c entimeters

kruik e n bedroeg tussen 35 en 45 cm. Deze vorm i s evenee n s gangbaar in een 4 vondstcomplex uit omstreeks 300 n .C. te Sabratha lO).

onder d e ran d e n op de buik bevestigd. Hoogte omstreeks 40 cm . Een derg e -

28 t/m 32 uit de put). De oorspro nkelijk e hoogte van deze

li =i k amfoo rtj e i s door P. Cintas en E . -G. Gober t g evonden op de lande ngte

De stratigrafische sequentie (kruik a overheerst i.n niveau II, kruik c is

van cap Bon (4e - 3 e eeuw v.C.). In de paragraaf over het beschild erde aar-

alleen vertegenwoordigd in de put), laat zien dat deze kruikvormen elkaar

dewerk verwees ik naar een overeenkoms tige amfoor, die uit dezelfde tijd z o u sta mme n 408 ). Rand fr r d ie tot dez e vorm zoud en kunnen behore n komen i n

chronologisch opvo lgen. Maar een datering van de afzonder lijke kruikvormen

uzita v oo r in de n iv e a u s I e n II (met name i.n II ) . Frr 018- 3 76 034-2 10 , 0 33 -67 en 8 7 = pl. 2 9 7 en 220 2 50(?)

= pl.

= pî.

25 , 39- 41

= pl .

11, 23-25 (sond. 6, niveaus I en II); 044-437, (sond. 2 , ni v . I I ) ; 08 3-201

= pl .

28, 23; 084-

p l. 3 3 ,

31, 1 3 (sond . 3 , niveaus I en II); 0 66 -68, 54 en 5 5

10-12 (sond. 5 , niv.

7, 22 ;

Sporadisch komen uit de Uzitaanse sondages resten van kruiken met getordeerde handvatten te voorschijn: frr 35-369 en 374 niv.

I); 22-87

= pl.

= pl.

39 , 3 1 (sond. 15, niv. II); 12- 200

18, 28 (sond. 12,

= pl .

49, 6 (zie

in de Catalogus kruik nr 33 uit de put). Grote kruiken met twee getordeer411 de handvatten vindt men zowel in Noord - Afrika ) als elders.

I).

b . J-3

p.,

tJ"

(D

f--'

"" N

- :e: ~p., r;

Il rt

'°f--'

< 0

p.,

::i

(&

rt N H,

::i~~ ~ ~ ~ r ~ r r ~ r r ~ ~ r r ~ r r r r r r ~- g ~ ~- ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~ ~

rtO,~ ~ tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ" tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ"tJ" 1-'· R ~ 0 0 o O O O O O o O o o O O O O o O O 0