Richard of Bury, Philobiblon of de Liefde Voor Het Boek
 9789042945043, 9789042945050, 9042945044

Table of contents :
Cover
title Page
Inhoud
Inleiding

Citation preview

Philobiblon of De liefde voor het boek

Richard de Bury

PHILOBIBLON OF DE LIEFDE VOOR HET BOEK

DOCUMENTA LIBRARIA XLII

Richard de Bury

Philobiblon of De liefde voor het boek

Uitgegeven door Hans Geybels

LEUVEN MAURITS SABBEBIBLIOTHEEK UITGEVERIJ PEETERS 2021

© Afbeelding kaft: Maurits Sabbebibliotheek KU Leuven, Hs 1, Bijbel van Anjou, Napels, 1340, fol. 308v, initaal I bij de proloog en de brief van Judas, scribent aan schrijftafel. D/2021/0602/67 ISBN 978-90-429-4504-3 eISBN 978-90-429-4505-0 © Peeters, Bondgenotenlaan 153, 3000 Leuven No part of this book may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher.

Inhoud Inleiding........................................................................................

1

Bibliografie....................................................................................

5

Proloog .........................................................................................

9

Kapittel I....................................................................................... Dat de schat aan wijsheid hoofdzakelijk in boeken zit

15

Kapittel II ..................................................................................... Hoe groot de liefde is die we redelijkerwijze aan boeken verschuldigd zijn

23

Kapittel III .................................................................................... Hoe men bij de aankoop van boeken de prijs moet beoordelen

27

Kapittel IV .................................................................................... Weeklacht van boeken tegen clerici die reeds geslaagd zijn

31

Kapittel V ..................................................................................... Klacht van boeken tegen bezitterige religieuzen

47

Kapittel VI .................................................................................... Klacht van boeken tegen de bedelmonniken

51

Kapittel VII................................................................................... Klacht van boeken tegen oorlogen

61

Kapittel VIII ................................................................................. Over de vele mogelijkheden die we hadden om veel boeken te bemachtigen

71

Kapittel IX .................................................................................... Hoewel we veel meer hielden van de werken der ouden, hebben we nochtans de studies der modernen niet veroordeeld

83

VI

INHOUD

Kapittel X ..................................................................................... Over de voortdurende vervolmaking van boeken

93

Kapittel XI .................................................................................... Waarom we boeken der vrije kunsten verkozen boven juridische boeken

99

Kapittel XII ................................................................................... 103 Waarom we de grammaticale boeken met zoveel zorg lieten vernieuwen Kapittel XIII ................................................................................. 103 Waarom we de fabels van dichters niet helemaal hebben verwaarloosd Kapittel XIV ................................................................................. 109 Wie de grootste boekenliefhebbers zouden moeten zijn Kapittel XV ................................................................................... 113 Hoeveel voordeel de liefde voor boeken meebrengt Kapittel XVI ................................................................................. 121 Hoe verdienstelijk het is nieuwe boeken te schrijven en oude te vernieuwen Kapittel XVII ................................................................................ 127 Over de verschuldigde eerbied die omtrent het bewaren van boeken dient aan de dag gelegd te worden Kapittel XVIII............................................................................... 133 We verzamelden een zo grote overvloed aan boeken tot algemeen nut van de studenten en niet alleen voor ons eigen genoegen Kapittel XIX ................................................................................. 137 Over de manier om alle studenten te laten beschikken over onze boeken Kapittel XX ................................................................................... 143 Aansporing van de leerlingen om ons te compenseren met de steun van verschuldigde gebeden

Inleiding De Franse auteur Charles Nodier (1796-1844) omschreef de bibliofiel plastisch als degene die houdt van stomme conversaties met grote geesten, die hij aanvat wanneer hij wil en die hij stopt zonder onbeleefd te moeten zijn. De bibliofiel houdt van de afwezige auteur die stem krijgt door zijn geschriften. Kortom, de bibliofiel houdt van het boek zoals iemand houdt van het portret van zijn beste vriend.1 Zijn landgenoot, Jules Janin (1807-1874), romancier en criticus, voegt eraan toe dat men iemand kan kennen aan de hand van de catalogus van zijn bibliotheek: “Il est là dans sa sincérité.”2 Een hoogst illustere voorganger van al die bibliofielen is Richard de Bury met zijn Philobiblon. Boeken moeten altijd verworven worden, tegen welke prijs dan ook. Er zijn slechts twee redenen waarom men ze zou laten liggen: wanneer de verkoper echt schandalig veel geld vraagt of wanneer er een beter tijdstip van aanschaf wordt verwacht. Richards liefde voor het boek gaat zover dat al het andere in het leven – bijvoorbeeld kunst en muziek – gedefinieerd moeten worden als verleidingen die een mens afhouden van boeken. Voor de middeleeuwen is dit het enige boekje dat gewijd is aan de “uitmuntende deugden van boeken.” Het is een van de eerste traktaatjes met betrekking tot het functioneren van een bibliotheek, de conservatie der boeken en het verwerven van nieuwe aanwinsten.3 Richard kan er iets van kennen, want hij beschikt over de grootste bibliotheek van zijn tijd, groter dan die van al zijn collega-bisschoppen samen. Een bijna ononderbroken periode van omzeggens twintig jaar diplomatiek werk levert hem niet alleen voldoende fondsen, maar ook contacten op om zo een omvangrijke collectie bijeen te krijgen.  Charles NODIER, ‘L’amateur de livres,’ Les Français peints par eux-mêmes, Parijs, Curmer, 1840, II, 202. 2  Jules JANIN, L’amour des livres, Parijs, J. Miard, 1866. Het hele essay, te vinden op het internet (http://www.bmlisieux.com/curiosa/janin05.htm [toegang maart 2012]) is een collage van bibliofiele uitspraken en wetenswaardigheden. 3  Het allereerste reglement met betrekking tot de organisatie van een bibliotheek dateert uit 1321 en is tot stand gekomen aan de Parijse Sorbonne: De libris et librariis (Richard DE BURY, Philobiblion. Excellent traité sur L’amour des livres, ed. Bruno VINCENT, Parijs, Parangon, 2001, 6, n. 1). 1

2

INLEIDING

Richard de Bury wordt geboren in 1287 in de buurt van Bury Saint Edmunds (Suffolk) als zoon van Sir Richard Aungerville. Hij wordt vrij spoedig een wees, die opgevoed wordt door een oom langs moeders kant, John of Willoughby, die hem vanaf 1305 laat studeren in Oxford. Na zijn universitaire studies wordt hij waarschijnlijk benedictijnermonnik in Durham. Al gauw valt hij in de gratie van de koning. Vanaf 1312 dient hij aan het hof van Eduard of Windsor, de latere koning Eduard III, wiens leraar hij wordt. Hij begeleidt Eduard en zijn echtgenote, koningin Isabella, op reis naar Frankrijk in 1326. Drie jaar later wordt hij Keeper of the Privy Seal, een invloedrijk bureaucratisch ambt in dienst van de koning. Met de Privy Seal worden immers belangrijke documenten verzegeld. In 1334 schopt hij het tot kanselier. Ook in kerkelijke kringen valt hij op en paus Johannes XXII benoemt hem in 1331 tot pauselijke kapelaan. In de periode tussen 1330 en 1343 maakt hij deel uit van gezantschappen met als bestemming het pauselijk hof te Avignon, waar hij onder meer Petrarca ontmoet. Daarnaast wordt hij uitgestuurd voor onderhandelingen met de Schotten. In 1338 begeleidt hij Eduard III naar Koblenz voor een ontmoeting met koning Ludwig van Beieren.4 Richard de Bury heeft de gewoonte om zich te laten voorlezen tijdens het ontbijt. Meestal uit de werken van Aristoteles – hij refereert er geregeld aan – in het Latijn, maar niet zelden ook andere Latijnse auteurs die zijn voorkeur genieten, zoals Horatius, Ovidius, Martialis, Suetonius, Seneca of van de kerkvaders Augustinus en Hiëronymus. Met zijn vrienden aan tafel onderhoudt hij de disputatio, de kunst van de filosofische en theologische discussie. Bij die tafelgenoten horen niet zelden mensen uit zijn studententijd in Oxford: de theologen Robert Holcot en Richard Kilmington, de bisschoppen Richard Bentworth (Londen) en Walter Seagrave (Chichester), Thomas Bradwardine (een gerenommeerde theoloog en later aartsbisschop van Canterbury), de wiskundige Walter Burley, de astronoom John Manduit, de Aristoteleskenner Walter Burley, de kanselier van de universiteit van Oxford Richard Fitzralph en veel anderen. De smaak voor de klassieke letteren, de patristiek en de scholastiek kruiden Richards Philobiblon. In 1333 krijgt hij zijn benoeming als bisschop van Durham. Tussen 1336 en 1343 blijft hij diplomatieke taken vervullen voor de koning, waardoor hij onder meer in Brussel en Antwerpen belandt. Omstreeks

4

 Roy M. HAINES, ‘Richard von Bury,’ Lexikon des Mittelalters 7 (1995) 817-818.

INLEIDING

3

1343 – de laatste twee jaren van zijn leven – verdwijnt Richard van de publieke scène om zich geheel terug te trekken in het bisdom waarvan hij bisschop was geworden, Durham. Trekt hij zich terug omdat hij op dat ogenblik geplaagd wordt door een vreselijke ziekte die hem zelfs tot invalide maakt? Net in die periode begint hij te werken aan de Philobiblon en maakt hij zich waar als een ‘geletterde humanist’ (Bruno Vincent).5 Heeft het traktaat om die reden ook een testamentair karakter (cf. hoofdstuk 19)? Richard overlijdt op 58-jarige leeftijd in zijn bisschoppelijk paleis in Auckland op 24 januari 1345. Richard de Bury laat grote schulden na, wat onder meer zijn grote bibliotheek verklaart! Een substantieel deel van die bibliotheek wordt verkocht om de schuldeisers in te willigen. Als een echte bibliofiel was hij beter in het verzamelen van boeken dan in het afbetalen ervan. Hij heeft er dan ook geen moeite mee om in zijn boek geregeld de wijsheid hoger in te schatten dan de Mammon … Is dat financiële débâcle mee verantwoordelijk voor de late uitgave van zijn Philobiblon, waarvan de editio princeps dateert van 1473 (Keulen)? Vervolgens verschijnen nog twee drukken: Spiers (1483) en Parijs (1500). De eerste Engelse editie dateert pas van 1598-99 (door Thomas James) en de eerste – anonieme – Engelse vertaling verschijnt in 1832. Om Richards biografie een beetje in evenwicht te houden – men zou haast kunnen denken dat hij een harteloze bibliomaan was en dat zijn christenzijn ver van zijn bed stond – moet er onmiddellijk aan toegevoegd worden dat hij door tijdgenoten geloofd wordt om zijn aandacht voor de aan hem toevertrouwde priesters en gelovigen. Hij besteedde bijzonder veel aandacht aan de armen en aan caritatieve werken. Wat het testamentaire karakter van het traktaat betreft: het bevat niet alleen een lijst met hulpmiddeltjes om aan boeken te geraken, het bevat ook enkele regels omtrent zijn nalatenschap. Hij is bereid zijn boeken aan een universiteit te schenken, maar die instelling moet dan wel rekening houden met zijn condities omtrent de raadpleging en de uitlening. Zijn opvolger als bisschop, Hatfield, zal zorgen dat zijn collectie terecht komt in een nieuw college van Oxford: Durham College (op de plaats waar zich nu Trinity College bevindt). Na de opheffing van die katholieke instelling tijdens het regime van Hendrik VIII raakt de collectie verspreid over de Duke Humphreys (universiteits)bibliotheek, Balliol College en privé-handen.  Richard DE BURY, Philobiblion. Excellent traité sur L’amour des livres, 7.

5

4

INLEIDING

Voor de vertaling hebben we gebruik gemaakt van Philobiblon oder Über die Liebe zu den Büchern, ed. Alfred HARTMANN, Zürich, Schweizerische Bibliophilen-Gesellschaft Zürich, 1955. Evidente fouten werden verbeterd. Bij de vertaling wordt de klemtoon gelegd op het origineel, dat gekenmerkt wordt door lange, gedragen volzinnen. Dat belemmert enigszins een zeer snelle lectuur, maar het sluit beter aan bij de literaire stijl van Richard de Bury. In het Nederlands bestaat nog een vertaling van de Philobiblon van de hand van Wim Devriendt. Het gaat om een bibliofiele uitgave in een vrijere vertaling en zonder kritisch apparaat (zie bibliografie).

Bibliografie 1. Tekstuitgaven en vertalingen van Richard of Bury Philobiblon Das Buch vom Buch, mit einer Übersetzung des Philobiblons und einer Bibliographie, ed. Lutz MACKENSEN & Hans WEGENER (Sammlung Dieterich, 240), Bremen, Schünemann, 1962 [met Latijnse tekst en uitgebreide bibliografie]. The Love of Books: the Philobiblon of Richard de Bury, ed. Ernest C. THOMAS, Londen, Moring, 1902 [nieuwe uitgave in 1962]. O milosci do ksiag to jest Philobiblon traktat lacinski Ryszarda de Bury, ed. Jan KASPROWICZ, Lwów, Wydawnictwo zakladu narodowego im. Ossoliskich, 1921. Ernest C. THOMAS, The Manuscripts of the Philobiblon, Londen, Davy, 1885 [zie voor deze referentie ook The Library Chronicle: A Journal of Librarianship and Bibliography 2 (1885) 20-21]. Philobiblon, ed. Antonio ALTAMURA, Napels, Fiorentino, 1954 [tekstkritische editie]. Philobiblon, ed. Jan KIESLEITNER (Ctneí pro bibliofily, 16), Praag, Picka, 1931. The Philobiblon, ed. Archer TAYLOR, Berkeley CA, University of California Press, 1948. Philobiblon: das ist der Traktat des Richard von Bury über die Liebe zu den Büchern, ed. Franz BLEI & Martin LEHNERT, Leipzig, Insel, 21989. Philobiblion. Excellent traité sur l’amour des livres, ed. Hippolyte COCHERIS, (Le Trésor des pièces rares ou inédites, 2), Parijs, Aubry, 1856 [met Latijnse tekst]. Philobiblion. Excellent traité sur l’amour des livres, ed. Bruno VINCENT, Parijs, Parangon, 2001. Philobiblion. Excellent traité sur l’amour des livres, par Richard de Bury, évêque de Durham, grand chancelier d’Angleterre au XIV e siècle, ed. A. DE MÉLOTTE, Luik, Société des bibliophiles liégeois, 1942 [zie ook Bulletin de la Société des bibliophiles liégeois 16 (1942) 45-50]. Il Philobiblon di Riccardo Bury, ed. Marco BESSO, Rome, Besso, 1914. Philobiblon, eller om Karleken till Böckerna, ed. Axel NELSON, Stockholm, Foreningen för Bockhandtverk, 1922 [bespreking door Joseph DE GHELLINK in Revue d’histoire ecclésiastique 19 (1923) 236-241]. Philobiblon oder Über die Liebe zu den Büchern, ed. Alfred HARTMANN, Zürich, Schweizerische Bibliophilen-Gesellschaft Zürich, 1955 [inclusief Latijnse tekst].

6

BIBLIOGRAFIE

The Philobiblon of Richard de Bury, Bishop of Durham, Treasurer and Chancellor of Edward III, ed. Ernest C. THOMAS, Londen, Kegan Paul, 1888 [met Latijnse tekst]. Philobiblon ou L’amour des livres, ed. Etienne WOLFF & Hippolyte COCHERIS, Monaco, Ed. du Rocher, 2002. Philobiblon: over de liefde voor boeken, ed. Wim DEVRIENDT, Kalmthout, Carbolineum, 2006. Andere Richard d’Aungerville of Bury: Fragments of His Register and Other Documents, ed. Herbert HENSLEY HENSON, Durham, Andrews, 1910. Histoire de la vie de Henri IV, roi de France et de Navarre, Parijs, chez Saillant, 1766, 4 dln. Histoire de Saint Louis, roi de France, Bibliothèque des écoliers chrétiens, Tours, Mame, 1846. The Liber Epistolaris of Richard de Bury, ed. Noel DENHOLM-YOUNG, Oxford, Oxford University Press for the Roxburghe Club, 1950. 2. Beknopte bibliografie over Richard de Bury ‘Richard of Bury,’ Biographical Register of the University of Oxford to A.D. 1500, ed. Alfred EMDEN, Oxford, Clarendon, 1989, I. Christopher R. CHENEY, ‘Notes and Documents: Richard de Bury, Borrower of Books,’ Speculum 48 (1973) 325-328. Joseph DE GHELLINK, ‘Un évêque bibliophile au XIVe siècle: Richard Aungerville de Bury (1345). Contribution à l’histoire de la littérature et des bibliophiles médiévales,’ Revue d’histoire ecclésiastique 18 (1922) 271-312; 382-408 en 19 (1923) 157-200. Joel DENHOLM-YOUNG, ‘Richard de Bury (1287-1345),’ Transactions of the Royal Historical Society 20 (1937) 135-168. Joel DENHOLM-YOUNG, ‘Richard de Bury (1287-1345),’ Collected Papers on Mediaeval Subjects, Oxford, Basil Blackwell, 1946, 1-25. Joel DENHOLM-YOUNG, Collected Papers (Cultural, Textual, and Biographical Essays on Medieval Topics), Wales, University Press, 1969, 1-41. A. WIGFALL GREEN, ‘Chaucer’s Clerks and the Mediaeval Scholarly Tradition as Represented by Richard de Bury’s Philobiblon,’ A Journal of English Literary History 18 (1951) 1-6. Roy M. HAINES, ‘Richard von Bury,’ Lexikon des Mittelalters 7 (1995) 817818. Charles Christopher MIEROW, ‘Mediaeval Latin Vocabulary, Usage, and Style as Illustrated by the Philobiblon (1345) of Richard de Bury,’ Classical Philology 25 (1930) 343-357.

BIBLIOGRAFIE

7

G. MUSCA, ‘La bibliomania di Riccardi de Bury: cultura e società nell’Italia medievale,’ Studi per Paolo Brezzi (Rome, 1988) II, 543-559. Moriz SONDHEIM, ‘Das Philobiblon des Richard de Bury,’ Zeitschrift für Bücherfreunde 1 (1897-1898) 322-328. Andrew F. WEST, ‘Lexicograhical Gleanings from the Philobiblon of Richard de Bury,’ Transactions of the American Philological Society 22 (1981) 93-104. Andrew F. WEST, ‘Some Places in the Philobiblon of Richard de Bury,’ American Journal of Philology 16 (1895) 77-78.

Incipit prologus Universis Christi fidelibus, ad quos tenor praesentis scripturae pervenerit, Ricardus de Bury, miseratione divina Dunelmensis episcopus, salutem in Domino sempiternam, piamque ipsius praesentare memoriam iugiter coram Deo in vita pariter et post fata. “Quid retribuam Domino pro omnibus, quae retribuit mihi?” devotissimus investigat psalmista, rex invictus et eximius prophetarum, in qua quaestione gratissima semetipsum redditorem voluntarium, debitorem multifarium et sanctiorem optantem consiliarium recognoscit, concordans cum Aristotele, philosophorum principe, qui omnem de agibilibus quaestionem consilium probat esse (3° et 6° Ethicorum). Sane si propheta tam mirabilis, secretorum praescius divinorum, praeconsulere volebat tam sollicite, quomodo grate posset gratis data refundere, quid nos, rudes regratiatores et avidissimi receptores, onusti divinis beneficiis infinitis, poterimus digne veIIe? Proculdubio deliberatione sollerti et circumspectione multiplici, invitato primitus spiritu septiformi, quatenus in nostra meditatione ignis illuminans exardescat, viam non impedibilem providere debemus attentius, quo largitor omnium de collatis muneribus suis sponte veneretur reciproce, proximus relevetur ab onere et reatus contractus per peccantes cotidie eleemosynarum remediis redimatur.

Huius igitur devotionis monitione praeventi ab eo, qui solus bonam hominis et praevenit voluntatem et perficit, sine quo nec sufficientia

Hier begint de Proloog Richard de Bury – bij de genade Gods bisschop van Durham – betuigt aan alle getrouwen van Christus, verspreid over gans de wereld, tot wie de inhoud van voorliggende tekst zal doordringen, eeuwig heil in de Heer, en tevens [de wens] dat ze een vroom aandenken aan hemzelf verzekeren bij God, zowel bij leven als daarna. “Wat zal ik de Heer teruggeven voor al het goede dat Hij mij schonk?” (Ps 116,12)1 vroeg zich de zeer vrome psalmist af, de overwonnen en meest uitmuntende vorst der profeten, waarbij hij door deze van dank vervulde vraag erkende zelf op vrijwillige basis schatplichtig te zijn aan een meervoudige schuldenaar en raadgever die streeft naar het hogere. Hij sluit zich daarbij aan bij Aristoteles, de prins der filosofen, die bevestigt dat overleg over de mogelijkheden tot handelen alles is.2 Voorwaar, als zo een merkwaardige profeet, met voorkennis van de goddelijke geheimen, met zoveel zorg wilde voorhouden hoe men uit dankbaarheid kon terugschenken wat ons zomaar was gegeven, wat zouden wij – brute weerbarstelingen en al te begerige schrokkers, overladen met grenzeloze goddelijke weldaden – dan op waardige wijze kunnen verlangen? Ongetwijfeld moeten we, na verstandig overleg, na veelvuldig wikken en wegen en na vooraf de hulp van de zevenvoudige Geest3 te hebben ingeroepen – opdat Hij toch in ons overleg als een verlichtende vlam zou oplaaien – met zoveel mogelijk aandacht een gemakkelijke weg voorzien, waarlangs de Schenker van alles voor al zijn spontaan verleende genade wederkerig vereerd zou worden, terwijl onze evennaaste van zijn lasten zou worden ontheven en na uitboeten van zijn schulden voor zijn dagelijks zondigen, vrijgekocht zou worden door middel van aalmoezen. Aldus aangemaand tot zo’n vroomheid door Hem die in zijn eentje ons voorgaat in menselijke goedwilligheid en deze ook zelf beoefent, en 1  Bedoeld is Salomo, de zoon van koning David en zelf koning van Israël in de tiende eeuw voor Christus. 2  Verwijzing naar boek 3, kapittel 2 en boek 6, kapittel 2 van de Ethica Nichomachea van Aristoteles. 3  De zevenvoudige geest komt voor in Jes 11,12 en Ap 1,4. Slaat die op de zeven gaven van de heilige Geest: wijsheid, verstand, inzicht, sterkte, kennis, ontzag en liefde voor Gods naam? In de hymne Veni Creator Spiritus (Kom, Schepper Geest) zingt men: “Gij schenkt jouw gaven zevenvoud.” Het heilige getal zeven slaat op volheid en volmaaktheid.

10

PHILOBIBLON – PROLOGUS

suppetit cogitandi solummodo, cuius, quicquid boni fecerimus, non ambigimus esse munus, diligenter tam penes nos quam cum aliis inquirendo discussimus, quid inter diversorum generum pietatis officia primo gradu placeret Altissimo prodessetque potius Ecclesiae militanti.

Et ecce mox nostrae considerationis aspectibus grex occurrit scholarium elegorum – quin potius electorum – in quibus Deus artifex et ancilla natura morum optimorum et scientiarum celebrium plantaverunt radices; sed ita rei familiaris oppressit penuria, quod obstante fortuna contraria semina tam fecunda virtutum in culto iuventutis agro, roris debiti non rigata favore, arescere compellantur, quo fit, ut lateat in obscuris condita virtus clara – ut verbis alludamus Boëtii – et ardentes lucernae non ponantur sub modio, sed prae defectu olei penitus exstinguantur. Sic ager, in vere floriger, ante messem exaruit, sic frumenta in lollium et vites degenerant in labruscas, ac sic in oleastros olivae silvescunt. Marcescunt omnino tenellae trabeculae et, qui in fortes columnas Ecclesiae poterant excrevisse subtilis ingenii capacitate donati, studiorum gymnasia derelinquunt. Sola inedia novercante repelluntur a philosophiae nectareo poculo violenter, quam primo gustaverunt, ipso gustu ferventius sitibundi; liberalibus artibus habiles et scripturis tantum dispositi contemplandis, orbati necessariorum subsidiis quasi quadam apostasiae

PHILOBIBLON – PROLOOG

11

zonder wiens hulp ons zelfs de mogelijkheid ontbreekt om ook maar na te denken, en voor wie alle goeds dat we zullen doen ongetwijfeld een geschenk is, overleggen we zorgvuldig op eigen kracht, zowel als door de hulp van anderen in te roepen, wat onder de verschillende soorten daden van vroomheid in eerste instantie zou behagen aan de Allerhoogste en van meer nut zou zijn voor de strijdende Kerk. En zie, spoedig treedt een schare van uitverkozen – ja zelfs uitgelezen – leerlingen het standpunt van onze overwegingen bij, in wie God als schepper en de natuur als dienares, de wortels plantten van de hoogste zeden en van de meest eminente wetenschappen. Doch, een tekort aan familiebezit weegt zo zwaar op hen, dat als een ongunstig lot wat het zo vruchtbare zaad der deugd tegenwerkt op de bewerkte akker der jeugd, bij gebrek aan bevochtiging door de nodige, gunstige dauw, noodgedwongen uitdroogt. Zo gebeurt het dat hoogstaande deugd die in duisternis verhuld is, verborgen blijft – of om te zinspelen op de woorden van Boëthius4 – dat brandende lantaarns niet onder de korenmaat worden gezet (Mt 5,15 en Lc 11,33), maar bij gebrek aan olie totaal worden gedoofd. Zo geraakt een akker, die in de lente nog vol bloemen stond, al voor de oogst uitgedroogd. Zo verwordt graan tot kaf en druiven tot wilde druiven en zo ontaarden olijven in wilde olijven. Tengere twijgen sterven zo helemaal af en zij die hadden kunnen uitgroeien tot stevige steunpilaren der Kerk, begiftigd met het talent van een verfijnde geest, verlaten de scholen der wetenschap. Slechts door dat gemis, als door een stiefmoeder, worden ze nu met geweld weerhouden van de nectarbeker van de filosofie, waaraan ze voordien proefden en waar ze, verlekkerd door die smaak, des te heviger naar dorsten. Geschikt voor de vrije kunsten5 en zozeer voorbeschikt om de geschriften te bestuderen, daar ze beroofd zijn van toelagen om in hun noden te voorzien, keren ze als het 4  Boëthius (ca. 480-524) is een Romeins staatsman en filosoof. Hij is vertrouweling en raadgever van de Ostrogotische koning Theodoric. Na in ongenade gevallen te zijn, wordt hij in een kerker opgesloten, waar hij zijn beroemd geworden De consolatione Philosophiae [Over de vertroosting van de filosofie] schrijft. De Bury zinspeelt hier op boek III, kapittel 17 van De consolatione Philosophiae. 5  De zeven artes liberales (vrije kunsten) vormen de kern van het middeleeuwse hoger onderwijs. De zeven kunsten zijn onderverdeeld in een trivium van op het woord betrokken vakken (grammatica, rhetorica en dialectica) en een quadrivium van op het getal betrokken vakken (arithmetica, geometria, astronomia en musica). De “kunsten” heetten “vrij” omdat ze deel uitmaakten van de intellectuele vorming van vrije mannen, i.t.t. horigen en lijfeigenen. De “niet-vrije” waren bijvoorbeeld de ambachten (de mechanische wetenschappen).

12

PHILOBIBLON – PROLOGUS

specie ad artes mechanicas propter victus solius suffragia, ad Ecclesiae dispendium et totius cleri vilipendium, revertuntur. Sic mater Ecclesia pariendo filios abortiri compellitur, quinimmo ab utero foetus informis monstruose dirumpitur et pro paucis minimisque, quibus contentatur natura, alumnos amittit egregios, postea promovendos in pugiles fidei et athletas. Heu quam repente tela succiditur, dum texentis manus orditur! Heu quod sol eclipsatur in aurora clarissima et planeta progrediens regiratur retrograde ac, naturam et speciem verae stellae praetendens, subito decidit et fit assub! Quid poterit pius homo intueri miserius? Quid misericordiae viscera penetrabit acutius? Quid cor congelatum ut incus in calentes guttas resolveti facilius?

Amplius arguentes a sensu contrario, quantum profuerit toti reipublicae Christianae non quidem Sardanapali deliciis neque Croesi divitiis enervare studentes, sed melius mediocritate scholastica suffragari pauperibus, ex eventu praeterito recordemur. Quot oculis vidimus, quot ex scripturis collegimus nulla suorum natalium claritate fulgentes, nullius haereditatis successione gaudentes, sed tantum proborum virorum pietate suffultos apostolicas cathedras meruisse, subiectis fidelibus praefuisse probissime, superborum et sublimium colla iugo ecclesiastico subiecisse et procurasse propensius Ecclesiae libertatem!

Quamobrem perlustratis humanis egestatibus usquequaque caritativae considerationis intuitu, huic tandem calamitoso generi hominum, in quibus tamen tanta redolet spes profectus Ecclesiae, praeelegit peculiariter nostrae compassionis affectio pium ferre praesidium et eisdem non solum de necessariis victui, verum multo magis de libris utilissimis

PHILOBIBLON – PROLOOG

13

ware in een soort afvalligheid naar de mechanische wetenschappen terug, enkel om den brode en dit tot verlies voor de Kerk en verarming van de ganse clerus. Zo wordt moeder Kerk bij het voortbrengen van zonen gedwongen tot abortus, of beter gezegd, wordt de ongevormde foetus op monsterlijke wijze uit haar schoot gerukt en voor minder dan niets, voor dingen waarmee de natuur tevreden zou zijn, zo verliest ze uitmuntende leerlingen, die later hadden moeten opgeleid worden tot strijders en atleten van het geloof. Helaas, hoe onverhoeds breekt de draad zodra de hand van de wever tussenkomt! Weet dat de zon die verduistert bij heldere dageraad en dat de voortschrijdende planeet achteruit op haar baan begint terug te draaien en naar het voorbeeld van aard en voorkomen van een echte ster, plots neerstort en in as vergaat. Wat had een vroom man nog erger kunnen te zien krijgen? Wat zal het lichaam van een meevoelende vlijmender doorboren? Wat kan, als een aambeeld, een bevroren hart gemakkelijker in gloeiende druppels doen uiteenspatten? Als we breder argumenteren, vanuit tegengesteld standpunt, moeten we aan het resultaat van het verleden terugdenken. Hoe nuttig het toen is geweest voor gans de christengemeenschap om de studenten noch met de geneugten van Sardanapalus,6 noch met de rijkdom van Croesus7 te verwennen, maar de armen liever de gematigdheid van de scholastiek aan te bevelen. Hoeveel mannen zagen we met onze eigen ogen en van hoevelen lazen we in de boeken, hoe ze zonder de glans van een roemrijke afkomst en zonder dat ze zich konden verheugen in het erven van een nalatenschap, maar slechts gesteund door de vroomheid van rechtschapen mannen, apostolische leerstoelen verdienden. En hoe ze de gelovigen die aan hen waren onderworpen op voortreffelijke wijze leidden. Hoe ze de halzen van hoogmoedigen en van verhevenen deden buigen onder het kerkelijk juk en de Kerk van een meer voorspoedige vrijheid hebben verzekerd? En daarom, toen we die menselijke noden uitvoerig onder ogen namen, met steeds een caritatieve ingesteldheid in gedachten, verkoos ons gevoel van medelijden op geldelijk vlak, eindelijk voor deze rampzalige groep van mensen, rond wie nochtans zo duidelijk een zweem hangt van hoop op groei van de Kerk, een vroom comité op te richten en hen niet slechts van de noodzakelijke leeftocht, maar veeleer nog van de boeken 6  Sardanapalus of Assurbanipal is een Assyrische monarch (668-626), bekend omwille van de luxe waarin hij baadde. 7  Croesus is de laatste koning van de Lydiërs (561-546), net als Sardanapalus bekend omwille van zijn rijkdom.

14

PHILOBIBLON – CAPITULUM I

studio providere. Ad hunc effectum acceptissimum coram Deo nostra iam ab olim vigilavit intentio indefessa; hic amor ecstaticus tam potenter nos rapuit, ut terrenis aliis abdicatis ab animo acquirendorum librorum solummodo flagraremus affectu. Ut igitur nostri finis intentio tam posteris pateat quam modernis et ora loquentium perversa, quantum ad nos pertinet, obstruamus perpetuo, tractatum parvulinum edidimus stilo quidem levissimo modernorum – est enim ridiculosum rhetoricis, quando levis materia grandi describitur stilo – ; qui tractatus amorem, quem ad libros habuimus, ab excessu purgabit, devotionis intentae propositum propalabit et circumstantias facti nostri per viginti divisus capitula luce clarius enarrabit. Quia vero de amore librorum principaliter disserit, placuit nobis, more veterum Latinorum ipsum Graeco vocabulo Philobiblon amabiliter nuncupare.

Explicit Prologus. Incipiunt Capitula. Capitulum I Quod thesaurus sapientiae potissime sit in libris Thesaurus desiderabilis sapientiae et scientiae, quem omnes homines per instinctum naturae desiderant, cunctas mundi transcendit divitias infinite. Cuius respectu lapides pretiosi vilescunt; cuius comparatione argentum lutescit et aurum obryzum exigua fit arena; cuius splendore tenebrescunt visui sol et luna; cuius dulcore mirabili amarescunt gustui mel et manna. O valor sapientiae non marcescens ex tempore, virtus virens assidue, omne virus evacuans ab habente! O munus caeleste liberalitatis divinae, descendens a patre luminum, ut mentem rationalem provehas usque in

PHILOBIBLON – KAPITTEL I

15

te voorzien, die van het grootste nut zijn voor hun studie. Over dit plan dat bij God ten zeerste welgevallig is, lag onze onvermoeibare aandacht sedert lang wakker. Die overheersende drang greep ons zo hevig aan dat onze geest alle andere aardse dingen afzwoer en we nog slechts brandden van verlangen om boeken te kopen. Opdat dus de bedoeling van ons uiteindelijk opzet zowel naar onze nazaten als naar onze moderne tijdgenoten zou openstaan. Om de woordverdraaiende mond van sommige sprekers, in zoverre ons dat aanbelangt, eens en voor altijd te stoppen, hebben we een heel klein traktaatje uitgegeven, weliswaar in de erg lichte stijl der “modernen”, want het komt belachelijk over bij redenaars wanneer een lichte materie in verheven bewoordingen wordt beschreven. Dit traktaat zal onze liefde die we voor het boek hadden van overdrijving zuiveren, de vooropgezette bedoeling van devotie naar voren brengen en de juiste context van mijn werk, dat in twintig kapittels is ingedeeld, in een zo helder mogelijke toelichting uiteenzetten. Daar het echter hoofdzakelijk handelt over de liefde voor het boek, heeft het ons behaagd volgens de traditie der oude Latijnen, het met een Grieks woord de beminnelijke naam Philobiblon8 te geven. Hier eindigt de proloog. Hier vangen de kapittels aan. Kapittel I Dat de schat aan wijsheid hoofdzakelijk in boeken zit De begerenswaardige schat aan wijsheid en wetenschap, waar alle mensen van nature instinctmatig naar verlangen, overtreft veruit alle rijkdommen der aarde (Spr 3,13-16). Bij haar verschijning worden kostbare stenen waardeloos. In vergelijking met haar verandert zilver in klei en fijn goud in gewoon zand (W 7,9). Door haar glans verduisteren maan en zon voor het oog. Vergeleken met haar wondere zoetheid gaan honing en hemelbrood bitter smaken. O Wijsheid, jouw waarde verwelkt niet voortijdig, jouw kracht bloeit aanhoudend, terwijl je alle gif verwijdert uit wie je bezit! O hemelse genade van de goddelijke welwillendheid, die neerdaalt van de Vader der lichten, om de rationele geest de hemel in te 8

 Een pseudogriekse titel (wat wel vaker voorkomt in de middeleeuwen). Het is een onzijdige vorm van het Griekse adjectief philobiblos, boekenliefhebbend. Maar waarop slaat dan “het boekenliefhebbende”? Het essay handelt over de liefde tot het boek als dusdanig en niet over iets dat boeken bemint. Het gaat duidelijk om een neologisme van Richard de Bury, een graecisme.

16

PHILOBIBLON – CAPITULUM I

caelum! Tu es intellectus caelestis alimonia, quam qui edunt adhuc esurient, quam qui bibunt adhuc sitient, et languentis animae harmonia laetificans, quam qui audit nullatenus confundetur; tu es morum moderatrix et regula, secundum quam operans non peccabit; per te reges regnant et legum conditores iusta decernunt; per te deposita ruditate nativa, elimatis ingeniis atque linguis, vitiorum sentibus coeffossis radicitus, apices consequuntur honoris fiuntque patres patriae et comites principum, qui sine te conflassent lanceas in ligones et vomeres vel cum filio prodigo pascerent forte sues.

Quo lates potissime, praeelecte thesaure, et ubi te reperient animae sitibundae ? In libris proculdubio posuisti tabernaculum tuum, ubi te fundavit Altissimus, lumen luminum, liber vitae. Ibi te omnis qui petit accipit et qui quaerit invenit et pulsantibus improbe citius aperitur; in his cherubim alas suas extendunt, ut intellectus studentis ascendat et a polo usque ad polum prospiciat, a solis ortu et occasu, ab aquilone et mari; in his incomprehensibilis ipse Deus altissimus apprehensibiliter continetur et colitur; in his patet natura caelestium, terrestrium et infernorum; in his cernuntur iura, quibus omnis regitur politia, hierarchiae caelestis distinguuntur officia et daemonum tyrannides describuntur, quos nec ideae Platonis exsuperant nec Cratonis cathedra continebat. In libris mortuos quasi vivos invenio, in libris futura praevideo, in libris res bellicae disponuntur, de libris prodeunt iura pacis. Omnia corrumpuntur et intabescunt in tempore; Saturnus quos generat devorare non

PHILOBIBLON – KAPITTEL I

17

geleiden! Jij bent het verstand tot hemels voedsel, waar zij die jou aten blijven naar hongeren en zij die jou dronken blijven naar dorsten. Voor een moedeloze ziel ben je opwekkende muziek en wie die hoort zal nooit meer in verwarring geraken. Jij bent de maat en de regel der zeden en wie die volgt in zijn handelen zal niet zondigen. Door jou heersen koningen en nemen wetgevers de juiste beslissingen (Spr 8,15-16). Nadat door jouw toedoen hun ingeboren bruutheid is afgelegd, hun geest en taal structuur kregen en de doornstruiken van het kwaad met wortel en al zijn uitgegraven, zij het hoogtepunt van eer bereikt hebben en vaders des vaderlands worden en vazallen der koningen, die zonder jou hun lansen [niet9] hadden omgesmolten tot houwelen en ploegen (Jl 4,10), of die misschien samen met de verloren zoon de varkens hadden gehoed. Waar verberg je je bij voorkeur, uitverkoren schat, en waar zullen dorstende zielen je vinden? Je hebt ongetwijfeld in de boeken je tabernakel gevestigd, waar de Allerhoogste, het Licht der lichten, het Boek des levens, je vestigde. Daar ontvangt iedereen je die erom vraagt en wie je zoekt, vindt je (Spr 8,17) en voor hen die schaamteloos kloppen wordt vlugger opengedaan. Over hen spreiden de Cherubijnen10 hun vleugels uit, opdat het intellect van de studerende zou opstijgen en een overzicht zou hebben van pool tot pool, vanaf zonsopgang tot zonsondergang, vanaf het noorden en vanaf de zee (Ps 107,3). In de boeken wordt de onbegrijpelijke allerhoogste God zelf op bevattelijke wijze omvat en vereerd. Uit hen blijkt duidelijk de aard der dingen van hemel, aarde en onderwereld. In hen worden de rechtsregels onderscheiden, waarmee elke staat wordt geregeerd en worden de taken der hemelse hiërarchie onderscheiden en de tirannieën der demonen beschreven, dingen die noch de ideeën van Plato hebben omvat, noch de leerstoel van Crato11 behandelde. In boeken vind ik de doden quasi levend terug. In boeken voorzie ik de toekomst. In boeken worden krijgsgeschillen afgehandeld, uit boeken haalt men de vredesverdragen. Alles vervalt en vergaat vroegtijdig; Saturnus12 houdt niet op zijn kroost te verslinden; 9  De ontkenning staat er niet in de Latijnse tekst. Een (kopiisten)fout? Met de ontkenning is de zin duidelijker. 10  Een soort engelen, onder meer de hemelse bewakers van de weg naar de Boom des Levens (Gn 3,24) en de beschermers van de Godsberg (Ez 28,14.16). 11  Het gaat allicht om een verwijzing naar de anonieme Vragen van Crato: Olga Weijers, Les questions de Crato et leurs commentaires (Studien und Texte zur Geistesgeschichte des Mittelalters, 14), Leiden-Keulen, E.J. Brill, 1981. 12  Saturnus wordt vrij vroeg gelijkgeschakeld met de Griekse god Kronos. Kronos verslond elk kind dat hij had met zijn gemalin Rhea. Hij vergat er eentje: Zeus.

18

PHILOBIBLON – CAPITULUM I

cessat; omnem mundi gloriam operiret oblivio, nisi Deus mortalibus librorum remedia providisset. Alexander, orbis domitor, Iulius, et urbis et orbis invasor, qui et Marte et arte primus in unitate personae assumpsit imperium, fidelis Fabricius et Cato rigidus hodie caruissent memoria, si librorum suffragia defuissent. Turres ad terram sunt dirutae, civitates eversae; putredine perierunt fornices triumphales, nec quicquam reperiet vel Papa vel Rex, quo perennitatis privilegium conferatur commodius quam per libros. Reddit auctori vicissitudinem liber factus, ut, quamdiu liber supererit, auctor manens athanatos nequeat interire, teste Ptolemaeo in prologo Almagesti: non fuit, inquit, mortuus, qui scientiam vivificavit.

Quis igitur infinito thesauro librorum, de quo scriba doctus profert nova et vetera, per quodcunque alterius speciei pretium limitabit? Veritas vincens super omnia, quae regem, vinum et mulierem supergreditur, quam amicis praehonorare officium obtinet sanctitatis, quae est via sine devio et vita sine termino, cui sacer Boëtius attribuit triplex esse in mente, voce et scripto, in libris videtur manere utilius et fructificare fecundius ad profectum. Nam virtus vocis perit cum sonitu, veritas mente latens est sapientia absconsa et thesaurus invisus; veritas vero, quae lucet in libris,

PHILOBIBLON – KAPITTEL I

19

alle roem der aarde zou met de mantel der vergetelheid zijn bedekt, als God voor de stervelingen geen boeken als remedie had voorzien. Alexander, heerser der aarde, Julius, veroveraar van de Stad [Rome] en de wereld, die én in de krijgskunde én in de kunst, als eerste in één persoon de heerschappij tot zich trok, de getrouwe Fabricius en de gestrenge Cato13 zouden heden onze herinnering moeten missen als het gunstig oordeel der boeken er niet was geweest. Torens zijn met de aarde gelijk gemaakt, steden zijn vernield, triomfbogen vergingen tot stof, en paus noch koning zullen iets vinden, waardoor het voorrecht der onsterfelijkheid hen gemakkelijker wordt verzekerd dan met boeken. Een degelijk afgewerkt boek heeft wederkerig de auteur ook iets te bieden, namelijk dat, zolang het boek zal bestaan, hij, de auteur, athanatos [=onsterfelijk] blijft en niet kan sterven. Aldus getuigt Ptolemaeus in zijn voorwoord op de Almagest:14 hij die wetenschap tot leven had geroepen was niet dood, zei hij. Wie zal dus voor de grenzeloze schat der boeken, waaruit een geleerde schrijver nieuw en oud te voorschijn haalt, de waarde willen omschrijven, door gelijk wat van een andere aard? De waarheid die alles overwint, die koning, wijn en vrouw overtreft15 die we – als ware het een heilige plicht – boven onze vrienden moeten eren, die een weg is zonder omweg en een leven zonder einde, en die de heilige Boëthius een drievoudig bestaan toeschreef, namelijk in de geest, in het woord en in het geschrift, schijnt in de boeken zo nuttig mogelijk aanwezig en de vooruitgang zo gunstig mogelijk te bevorderen.16 Want de kracht van de stem vergaat met de klank en de waarheid die in de geest onbekend blijft, is verborgen wijsheid en een onzichtbare schat. Echter, de waarheid die straalt uit 13  De uitdrukking “getrouwe Fabricius en gestrenge Cato” komt uit boek 2, kapittel 7 van Boëthius’ De consolatione Philosophiae. Fabricius is een Romeinse generaal en staatsman (†ca. 250 v.C.). Hij genoot bekendheid voor zijn onberispelijke levenswijze. 14  Claudius Ptolemaeus (na 83-na 161) is de belangrijkste Griekse astronoom en geograaf van de Oudheid. Hij werkte in Alexandrië. Zijn Almagest is tot in de zestiende eeuw het belangrijkste handboek voor de astronomie. Zijn geocentrisch wereldbeeld wordt in 1543 ter discussie gesteld door het heliocentrisme van Copernicus. Richard kent blijkbaar enkel een Latijnse vertaling van dit boek, want hij verwijst naar een citaat dat niet in het origineel voorkomt. Het komt daarentegen wel voor in het voorwoord bij de vertaling die Gerardus van Cremona in 1175 voltooit en waar Gerardus enkele levenswijsheden van Ptolemaeus opsomt. 15  Allusie op het apocriefe verhaal van Zorobabel, zoon van Salathiël, die de tempel van Jeruzalem herstelde. Zorobabel, destijds één van de drie lijfwachten van Darius, antwoordt op de vraag wie van de drie het machtigst is – koning, wijn of vrouw – dat enkel de waarheid het haalt. 16  In De interpretatione librorum, kapittel 14.

20

PHILOBIBLON – CAPITULUM I

omni se disciplinabili sensui manifestare desiderat: visui, dum legitur, auditui, dum auditur, amplius et tactui se commendat quodammodo, dum transcribi se sustinet, colligari, corrigi et servari. Veritas mentis clausa, licet sit possessio nobilis animi, quia tamen caret socio, non constat esse iocunda, de qua nec visus iudicat nec auditus; veritas vero vocis soli patet auditui, visum latens, qui plures nobis differentias rerum monstrat, affixaque subtilissimo motui incipit et desinit quasi simul. Sed veritas scripta libri, non successiva, sed permanens, palam se praebet aspectui et per sphaerulas pervias oculorum, vestibula sensus communis et imaginationis atria transiens, thalamum intellectus ingreditur in cubili memoriae se recondens, ubi aeternam mentis congenerat veritatem.

Postremo pensandum, quanta doctrinae commoditas sit in libris, quam facilis, quam arcana. Quam tuto libris humanae ignorantiae paupertatem sine verecundia denudamus! Hi sunt magistri, qui nos instruunt sine virgis et ferula, sine verbis et cholera, sine pannis et pecunia. Si accedis, non dormiunt; si inquirens interrogas, non abscondunt; non remurmurant, si oberres; cachinnos nesciunt, si ignores. O libri soli liberales et liberi, qui omni petenti tribuitis et omnes manumittitis vobis sedulo servientes, quot rerum millibus typice viris doctis recommendamini in scriptura nobis divinitus inspirata! Vos enim estis profundissimae sophiae fodinae, ad quas sapiens filium suum mittit, ut inde thesauros effodiat (Proverbiorum 2°), vos putei aquarum viventium, quos pater Abraham primo fodit, Isaac eruderavit quosque nituntur obstruere Palestini (Genesis 26°); vos estis revera spicae gratissimae, plenae granis, solis apostolicis manibus confricandae, ut egrediatur cibus suavissimus famelicis animabus (Matt. 12°); vos estis urnae aureae, in quibus manna reconditur, atque petrae mellifluae, immo potius favi mellis, ubera uberrima lactis vitae, promptuaria semper plena, vos lignum vitae et quodripartitus fluvius

PHILOBIBLON – KAPITTEL I

21

de boeken wenst zich aan elke bevattelijke geest te openbaren: aan het zicht als ze gelezen wordt, aan het gehoor als men ze hoort en verder ook aan de tastzin vertrouwt ze zich hoe dan ook toe, als ze vergt te worden overgeschreven, ingebonden, verbeterd en verzorgd. De waarheid van de geest die opgesloten zit, is weliswaar een nobel bezit van de geest, maar bij gebrek aan gezelschap is ze niet altijd aangenaam, daar noch zicht, noch gehoor haar beoordeelt. De waarheid van de stem is echter alleen voor het gehoor bereikbaar, terwijl ze ontoegankelijk is voor het zicht, dat ons de talloze verscheidenheden der dingen toont. Gekoppeld aan een zeer subtiele beweging begint en eindigt ze daar haast gelijktijdig mee. Maar de geschreven waarheid van het boek, die niet evolueert in de tijd, maar permanent is, stelt zich openlijk bloot aan de blik. Doorheen de doorzichtige oogbollen – de voorhal der algemene waarneming – en door het binnenhof der verbeelding, betreedt ze de kamer van het verstand en nestelt ze zich in het bed van het geheugen, waar ze de eeuwige waarheid van de geest voortbrengt. Ten slotte dient overwogen te worden hoe hanteerbaar, hoe gemakkelijk en hoe exclusief het onderricht uit boeken is. Hoe gerust en zonder schroom leggen we in boeken de armzaligheid van de menselijke onwetendheid bloot! Zij zijn leraars die ons onderwijzen zonder plak en zonder roeden, zonder woorden en zonder woede, zonder kleding en zonder geld te vragen. Als je bij hun komt, slapen ze niet. Stel je hen vragen bij onderzoeken, dan houden ze niets geheim. Ze protesteren niet als je verkeerd bent en ze lachen je niet uit als je iets niet weet. O boeken, die als enige vrijmoedig en vrij zijn, die aan elke zoekende geven en allen die je trouw dienen de vrijheid bieden, hoeveel zaken hebben jullie – bij wijze van spreken – aan duizenden wijze mannen aanbevolen in de Schrift die ons van godswege is geïnspireerd! Want jullie vormen de diepste mijnen der wijsheid, waar de verstandige man zijn zoon naartoe stuurt om er schatten op te graven zoals in Spreuken 2 (Spr 2,1-4). Jullie zijn de putten van het levende water die vader Abraham als eerste groef, die Isaac weer openlegde en die de Filistijnen met alle macht poogden te dempen zoals in Genesis 26 (Gn 26,15). Jullie zijn in werkelijkheid de beste korenaren, rijk gevuld met graan, die slechts door apostelhanden moesten worden fijngewreven om er het heerlijkste voedsel uit te halen voor hongerige zielen (Mattheus 12). Jullie zijn de gouden urnen waarin het hemelbrood werd opgeborgen (He 9,4) en de honinggevende rotsen (Dt 32,13), of zelfs beter nog, de raten van de honing, de weligste borsten der levensmelk, de altijd volle voorraadkamers. Jullie zijn de boom des levens (Gn 2,9), waaraan de menselijke geest zich voedt en de vierarmige

22

PHILOBIBLON – CAPITULUM II

paradisi, quo mens humana pascitur et aridus intellectus imbuitur et rigatur, vos arca Noae et scala Iacob canalesque, quibus foetus intuentium colorantur, vos lapides testimonii et lagenae servantes lampadas Gedeonis; vos estis pera David, de qua limpidissimi lapides extrahuntur, ut Goliath prosternatur; vos estis aurea vasa templi, arma militiae clericorum, quibus tela nequissimi destruuntur, olivae fecundae, vineae Engadi, ficus sterilescere nescientes, lucernae ardentes semper in manibus praetendendae, et optima quaeque scripturae libris adaptare poterimus, si loqui libeat figurate.

Capitulum II Qualis amor libris rationabiliter debeatur Si quidlibet iuxta gradum valoris gradum mereatur amoris, valorem vero librorum ineffabilem persuadet praecedens capitulum, palam liquet lectori, quid sit inde probabiliter concludendum. Non enim demonstrationibus in morali materia utimur, recordantes, quoniam disciplinati hominis est certitudinem quaerere, sicut rei naturam perspexerit tolerare, archiphilosopho attestante I° Ethicorum, quoniam nec Tullius requirit Euclidem nec Euclidi Tullius facit fidem. Hoc revera sive logice sive rhetorice suadere conamur, quod quaecunque divitiae vel deliciae cedere debent libris in anima spiritali, ubi spiritus, qui est caritas, ordinat caritatem; primo quidem, quia in libris sapientia continetur potissime,

PHILOBIBLON – KAPITTEL II

23

stroom van het paradijs (Gn 2,10-14),17 waardoor het dorre verstand wordt doordrenkt en besproeid. Jullie zijn de ark van Noë en de ladder van Jacob en de kanalen waarlangs de nakomelingen van de dromende [Jacob] in kleuren verspreid werden (Gn 28,12-14). Jullie zijn de stenen der getuigenissen, en de lampen van Gideon die tot fakkel dienden (Re 7,16). Jullie zijn het gouden vaatwerk van de tempel, jullie zijn de ransel van David waaruit de gladste keien tevoorschijn werden gehaald om Goliath neer te vellen (1 Sam 17), de schilden der geestelijke militie, waar de speren van de Kwade tegen versplinteren, de vruchtbare olijfbomen, de wijngaarden te Engedi (Hl 1,14), de vijgenbomen die niet konden verdorren (cf. Mt 21,18-22 en Lc 21,29-38),18 de brandende lampen (Mt 25,1-13)) die we steeds in onze handen voor ons uit moeten dragen en al het beste van de Schriftuur dat we op de boeken zouden kunnen toepassen, als we graag in beeldspraak willen spreken. Kapittel II Hoe groot de liefde is die we redelijkerwijze aan boeken verschuldigd zijn Indien elke zaak naast een waarderingsgraad ook een genegenheidsgraad verdient, dan overtuigt vorig kapittel wel dat de waarde van boeken onuitsprekelijk is. Dan blijkt voor de lezer duidelijk wat daaruit moet besloten worden. Want in ethische materie gebruiken we geen strikte bewijsvoering, in acht nemend dat het eigen is aan een onderwezen mens slechts zekerheid te zoeken en te aanvaarden in de mate dat hij de aard der zaak heeft doorzien; aldus volgens getuigenis van de grootste der filosofen in zijn Ethica 1;19 en zoals Tullius [Cicero20] Euclides21 niet zoekt te kennen, noch Tullius met Euclides een verbond zal sluiten. We trachten echter waar te maken, hetzij met logica, hetzij met literaire argumenten, dat alle rijkdom of alle lust moeten wijken voor boeken in de geestelijke ziel, waar de geest, die liefde is, slechts liefde duldt. Vooreerst juist omdat bij 17

 Volgens Godfried van Sint-Victor (1125/1130-na 1194) wordt die vierarmige stroom gevoed door de aritmetica, de astronomie, de geometrie en de muziek. 18  Richard de Bury lijkt hier te beweren dat enkel boeken aan de destructieve woede van God kunnen ontsnappen. 19  Ethica Nicomachaea 1,7 en Metaphysica 2,3. 20  Romeinse redenaar uit de eerste eeuw v.C. Zijn geschriften vormen het hoogtepunt van het klassiek Latijns proza. 21  Griekse wiskundige uit de vierde eeuw v.C., werkzaam in Alexandrië.

24

PHILOBIBLON – CAPITULUM II

sicut capitulum antecedens allegat. Praeterea Aristoteles (De problematibus, particula 3a, problemate 10°) istam determinat quaestionem, propter quid antiqui, qui pro gymnasticis et corporalibus agoniis praemia statuerunt potioribus, nullum unquam praemium sapientiae decreverunt. Hanc quaestionem responsione tertia ita solvit: in gymnasticis exercitiis praemium est melius et eligibilius illo, pro quo datur; sapientia autem nihil melius esse potest; quamobrem sapientiae nullum potuit praemium assignari. Ergo nec divitiae nec deliciae sapientiam antecellunt. Rursus amicitiam divitiis praeponendam solus negabit insipiens, cum sapientissimus hoc testetur; amicitiae vero veritatem hierophilosophus praehonorat et verus Zorobabel omnibus anteponit; subsunt igitur divitiae veritati. Veritatem vero potissime et tuentur et continent sacri libri, immo sunt veritas ipsa scripta (quoniam pro nunc librorum asseres librorum non asserimus esse partes); quamobrem divitiae subsunt libris, praesertim cum pretiosissimum genus divitiarum omnium sint amici (sicut secundo De consolatione testatur Boëtius), quibus tamen librorum veritas est per Aristotelem praeferenda. Amplius, cum divitiae ad solius corporis subsidia primo et principaliter pertinere noscantur, virtus vero librorum sit perfectio rationis, quae bonum humanum proprie nominatur, apparet, quod libri sunt homini ratione utenti divitiis cariores. Praeterea illud, quo fides defenderetur commodius, dilataretur diffusius, praedicaretur lucidius, diligibilius debet esse fideli; hoc autem est veritas libris inscripta, quod evidentius figuravit Salvator, quando contra tentatorem praeliaturus viriliter scuto se circumdedit veritatis, non cuiuslibet, immo scriptae, scriptum esse praemittens, quod vivae vocis oraculo erat prolaturus (Matth. 4°).

Rursus autem felicitatem nemo dubitat divitiis praeponendam. Consistit autem felicitas in operatione nobilissimae et divinioris potentiae, quam

PHILOBIBLON – KAPITTEL II

25

voorkeur in boeken wijsheid wordt opgeslagen, zoals voorgaand kapittel betoogt. Bovendien omschrijft Aristoteles (Over de problemen, derde boek) de kwestie waarom de Ouden, die voor de gymnastische en de lichamelijke wedstrijden prijzen bepaalden voor de besten, nooit enige prijs voor de wijsheid bepaalden. Dat probleem loste hij in zijn derde antwoord als volgt op: in gymnastische oefeningen is de prijs beter en verkieslijker boven datgene waarvoor hij gegeven wordt. Beter dan de wijsheid kan er echter niets zijn. Daarom kon er aan de wijsheid geen prijs worden toegekend. Dus noch rijkdom, noch lust overtreffen de wijsheid. Omgekeerd zal alleen de dwaas ontkennen dat vriendschap boven rijkdom moet verkozen worden, vermits de hoogwijze [Salomon] dat getuigt. Wel kent de opperfilosoof [Aristoteles] de waarheid een hogere ereplaats toe dan de vriendschap en de rechtvaardige Zorobabel22 plaatst ze boven alles. Rijkdom staat dus onder waarheid. De heilige Schriften beschermen en bevatten echter bij voorkeur de waarheid. Meer nog, ze zijn de geschreven waarheid zelf, want door te zeggen dat de omslagen der hedendaagse boeken essentiële onderdelen (ervan) zijn verklaren we niets nieuws. Daarom staan rijkdommen lager dan boeken, vooral omdat vrienden de kostbaarste soort onder alle rijkdommen zijn (zoals Boëthius getuigt in zijn tweede boek Over de Vertroosting), boven wie nochtans de waarheid der boeken volgens Aristoteles dient verkozen te worden. Meer nog, vermits we weten dat rijkdom eerst en vooral dient ter ondersteuning van het lichaam alleen, maar dat de verdienste van boeken daarentegen gelegen is in de vervolmaking van de rede, die een menselijk goed bij uitstek wordt geheten, dan is het evident dat boeken voor de mens die zijn verstand gebruikt dierbaarder zijn dan rijkdom. Bovendien zou dat waardoor het geloof doeltreffender wordt verdedigd, breder wordt verspreid en helderder wordt verkondigd, verkieslijker moeten zijn voor de gelovige. Maar dat is juist de waarheid die in boeken is geschreven, wat de Zaligmaker zo duidelijk verhelderde, toen Hij, op het punt de strijd aan te binden met de Verleider, zich manhaftig afschermde met het schild der waarheid, niet met om ’t even welke, maar vooral met die van de Schrift. Hij stelde voorop dat er geschreven staat wat door het orakel van het levende woord moest uitgedragen worden, zoals in Mattheus 4 (Mt 4,4.6-7.10). Maar daarentegen zal niemand betwijfelen dat geluk boven rijkdom dient geplaatst te worden. Geluk bestaat echter uit de werking van de 22

 Zorobabel of Zerubbabel is een prins van Judea uit het huis van David. Hij heerst over Jeruzalem omstreeks 520 v.C. Zie Ezra 2,2 en 3,2.8, alsook Mt 1,12-13 en Lc 3,27.

26

PHILOBIBLON – CAPITULUM III

habemus, dum videlicet intellectus vacat totaliter veritati sapientiae contemplandae, quae est delectabilissima omnium operationum secundum virtutem, sicut princeps philosophorum determinat 10° Ethicorum, propter quod et philosophia videtur habere admirabiles delectationes puritate et firmitate, ut scribitur consequenter. Contemplatio autem veritatis nunquam est perfectior quam per libros, dum actualis imaginatio continuata per librum actum intellectus super visas veritates non sustinet interrumpi. Quamobrem libri videntur esse felicitatis speculativae immediatissima instrumenta, unde Aristoteles, sol philosophicae veritatis, ubi de eligendis distribuit methodos, docet, quod philosophari est simpliciter eligibilius quam ditari, quamvis in casu ex circumstantia, puta necessariis indigenti, ditari quam philosophari sit potius eligendum (3° Topicorum).

Adhuc, cum libri sint nobis commodissimi magistri, ut praecedens assumit capitulum, eisdem non immerito tam honorem quam amorem tribuere convenit magistralem. Tandem, cum omnes homines natura scire desiderent ac per libros scientiam veterum, praeoptandam divitiis omnibus, adipisci possimus, quis homo secundum naturam vivens librorum non habeat appetitum? Quamvis vero porcos margaritas spernere sciamus, nihil in hoc prudentis laedetur opinio, quominus oblatas comparet margaritas. Pretiosior est igitur cunctis opibus sapientia libraria, et omnia, quae desiderantur, huic non valent comparari (Proverbiorum 3°). Quisquis igitur se fatetur veritatis, felicitatis, sapientiae vel scientiae seu etiam fidei zelatorem, librorum necesse est se faciat amatorem.

Capitulum III Qualiter in libris emendis sit pretium aestimandum Corollarium nobis gratum de praedictis elicimus, paucis tamen, ut credimus, acceptandum, nullam videlicet debere caristiam hominem impedire ab emptione librorum, cum sibi suppetat, quod petitur pro eisdem, nisi ut obsistatur malitiae venditoris vel tempus emendi opportunius expectetur, quoniam, si sola sapientia pretium facit libris, quae est infinitus

PHILOBIBLON – KAPITTEL III

27

meest hoogstaande en de meest goddelijke kracht die we bezitten, terwijl het intellect klaarblijkelijk volledig openstaat voor de waarheid van te beschouwen wijsheid, wat de meest voldoeninggevende van alle handelingen is na de deugd, zoals de prins der filosofen bepaalde in Ethica 10. Daarom schijnt de filosofie ook wonderbare genoegens te kennen door haar zuiverheid en duurzaamheid, zoals verder wordt beschreven. De overweging der waarheid is echter nooit volkomener dan door boeken, vermits de actieve verbeelding, voortgezet door boeken, als intellectuele act aangaande de beschouwde waarheden, geen onderbreking ondervindt. Daarom schijnen boeken de meest directe werktuigen te zijn voor het beschouwen van het geluk, zodat Aristoteles, de zon der filosofische waarheid, waar hij handelt over de te kiezen methodes, leert dat filosoferen eenvoudig verkieslijker is dan zich verrijken, alhoewel in een uitzonderlijk geval, bijvoorbeeld voor iemand die het noodzakelijke mist, verrijken boven filosoferen moet verkozen worden (Topica 3). Bovendien, vermits boeken voor ons de meest geschikte leermeesters zijn, zoals vorig kapittel aanhaalt, is het passend en niet onterecht, hen zowel eer als liefde te betuigen, zoals een leraar toekomt. Ten slotte, vermits alle mensen van nature verlangen naar kennis en we door boeken de wetenschap der Ouden, die te verkiezen is boven alle rijkdom, kunnen verwerven, welke mens – die volgens de natuur leeft – zou dan geen boekenhonger hebben? Hoewel we nochtans weten dat zwijnen parels versmaden, mag in deze uitspraak de mening ter zake van een verstandig man geenszins worden gekwetst, zodat hij de aangeboden parels in bezit kan nemen. Boekenwijsheid is kostbaarder dan alle prestaties en al wat begerenswaardig is, is niet waard met haar vergeleken te worden (Spreuken 3). Al wie dus toegeeft ijveraar te zijn voor waarheid, geluk, wijsheid of wetenschap, of zelfs voor het geloof, moet ook een boekenvriend worden. Kapittel III Hoe men bij de aankoop van boeken de prijs moet beoordelen We kiezen uit voorgaande woorden een toemaatje dat ons behaagt, maar dat naar onze mening voor weinigen aanvaardbaar is, namelijk dat geen enkele hoge prijs een mens ervan moet weerhouden boeken te kopen, als hij kan opbrengen wat ervoor gevraagd wordt, tenzij hij zich verzet tegen de sluwheid van de verkoper, ofwel een meer geschikt moment voor de koop afwacht, omdat – indien alleen de wijsheid de prijs uitmaakt voor

28

PHILOBIBLON – CAPITULUM III

thesaurus hominibus, et si valor librorum est ineffabilis, ut praemissa supponunt, qualiter probabitur carum esse commercium, ubi bonum emitur infinitum? Quapropter libros libenter emendos et invite vendendos sol hominum Salomon nos hortatur (Prov. 23°): veritatem, inquit, eme et noli vendere sapientiam.

Sed quod rhetorice suademus vel logice, adstruamus historiis rei gestae. Archiphilosophus Aristoteles, quem Averroës datum putat quasi regulam in natura, paucos libros Speusippi post ipsius decessum pro septuaginta duobus millibus sestertiis statim emit. Plato, prior tempore, sed doctrinis posterior, Philolai Pythagorici librum emit pro decem millibus denariorum, de quo dicitur Timaei dialogum excerpisse, sicut refert A. Gellius Noctium Atticarum libro tertio, capitulo 16°. Haec autem narrat A. Gellius, ut perpendat insipiens, quam nihilipendant sapientes pecuniam comparatione librorum. Et e contrario, ut omni superbiae stultitiam cognoscamus annexam, libet hic Tarquinii Superbi stultitiam recensere in parvipensione librorum, quam refert idem A. Gellius Noctium Atticarum libro primo, cap. 19°. Vetula quaedam omnino incognita ad Tarquinium Superbum, regem Romanum septimum, dicitur accessisse, venales offerens novem libros, in quibus, ut asseruit, divina continebantur oracula; sed immensam pro eisdem poposcit pecuniam in tantum, ut rex eam diceret delirare. Illa commota tres libros in ignem proiecit et pro residuis summam, quam prius, exegit. Rege negante rursus tres alios

PHILOBIBLON – KAPITTEL III

29

boeken – die een onmetelijke schat is voor de mensen. En als de waarde van boeken onuitsprekelijk is, zoals het voorafgaande doet veronderstellen, hoe zal dan blijken dat de handelstransactie waarbij een oneindig goed wordt gekocht duur is? Daarom spoort de zon der mensen, Salomon, ons aan boeken graag te kopen en node te verkopen (Spreuken 23): “Koop de waarheid, zo zegt hij, en verkoop de wijsheid niet” (Spr 23,23). Maar laat ons nu, wat we met retoriek en logica aanraden, nog bevestigen met verhalen uit de geschiedenis. De grootste der filosofen, Aristoteles – die volgens Averroës23 ons gegeven werd als norm voor ons wezen – kocht terstond voor tweeënzeventigduizend sestertiën de weinige boeken van Speusippus24 na diens overlijden. Plato, die hem in de tijd voorafging, maar wetenschappelijk na hem komt, kocht voor tienduizend denariën het boek van de Pythagoreeër Philolaos,25 waaruit, naar men zegt, hij de dialoog Timaeus zou gehaald hebben. Dat noteert Aulus Gellius in het derde boek, zestiende hoofdstuk van zijn Attische nachten.26 Dat verhaalt Aulus Gellius echter opdat de dwaze zorgvuldig zou overwegen hoe gering de wijzen het geld schatten in vergelijking met boeken. En omgekeerd, opdat we zouden weten dat met alle hoogmoed dwaasheid gepaard gaat, past het hier de dwaasheid inzake de geringschatting van boeken te vertellen van Tarquinius de Hoogmoedige,27 die diezelfde Aulus Gellius aanhaalt in het eerste boek, hoofdstuk negentien van de Attische nachten. Een totaal onbekende ouderlinge was, naar men zegt, naar Tarquinius Superbus, de zevende koning van Rome, gegaan en bood hem negen boeken te koop aan. Daarin waren goddelijke orakels samengebracht verzekerde ze. Ze vroeg er echter zo een immense som geld voor dat de vorst haar gek verklaarde. Vertoornd wierp ze drie boeken in het vuur en voor de overige eiste ze dezelfde som als voordien. 23  Averroës (in het Arabisch Ibn Ruschd) is een twaalfde-eeuwse filosoof, arts en jurist uit de moslimwereld. Hij is beroemd voor zijn Aristotelescommentaren. 24  Griekse filosoof uit de vierde eeuw v.C. Neef en leerling van Plato, leider van de door Plato gestichte Academie na diens dood. Dat hij de boeken van Plato zou gekocht hebben na diens dood berust op legende. 25  Griekse filosoof, tijdgenoot van Socrates (469-399). 26  Romeinse auteur uit de tweede eeuw, schrijver van een twintig boeken tellend werk, De Attische nachten, een werk dat in willekeurige volgorde talloze wetenswaardigheden uit diverse wetenschappen bevat. Hij zou het boek tijdens een studieverblijf in Athene tijdens de winternachten geschreven hebben, vandaar de titel. 27  Tarquinius Superbus is een legendarische Etruskische koning van Rome die zich met geweld had verlost van zijn tegenstanders. Wanneer hij alle Etrusken verdreven heeft, komt omstreeks 520 v.C. de koningstijd van Rome ten einde.

30

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

in ignem proiecit et adhuc pro tribus residuis primam summam poposcit. Tandem stupefactus supra modum Tarquinius summam pro tribus gaudet exsolvere, pro qua novem poterat redemisse. Vetula statim disparuit, quae nec prius nec postea visa fuit. Hi sunt libri Sibyllini, quos quasi quoddam divinum oraculum per aliquem de quindecim viris consulebant Romani et quindecimviratus creditur officium originem habuisse. Quid aliud haec Sibylla prophetissa tam vafro facto superbum regem edocuit, nisi quod vasa sapientiae, sacri libri, omnem humanam aestimationem excedunt et, sicut de regno caelorum dicit Gregorius, tantum valent, quantum habes?

Capitulum IV Querimonia librorum contra clericos iam promotos Progenies viperarum parentes proprios perimens atque semen nequam ingratissimi cuculi, qui, cum vires acceperit, virium largitricem nutriculam suam necat, sunt clerici degeneres erga libros. Redite, praevaricatores, ad cor et, quid per libros recipitis, fideliter computetis, et invenietis libros totius nobilis status vestri quodammodo creatores, sine quibus proculdubio defecisssent caeteri promotores.

Ad nos nempe rudes penitus et inertes reptastis; ut parvuli loquebamini, ut parvuli sapiebatis, ut parvuli eiulantes implorastis participes fieri lactis nostri. Nos vero protinus lacrimis vestris tacti mamillam grammatricae porreximus exsugendam, quam dentibus atque lingua contrectastis assidue, donec dempta nativa barbarie nostris linguis inciperetis magnalia Dei fari. Post haec philosophiae vestibus valde bonis,

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

31

Toen de koning weer weigerde, gooide ze weer drie andere boeken in het vuur, en nog steeds vroeg ze voor de drie overblijvende de eerste som. Uiteindelijk, uitermate verbaasd, was Tarquinius blij voor de drie boeken de som te kunnen betalen, waarvoor hij de negen had kunnen kopen. Terstond verdween het oudje, dat noch eer, noch later ooit werd gezien. Het betreft hier de Sibillijnse boeken die de Romeinen als een goddelijk orakel door één der vijftien regelmatig lieten consulteren. Men neemt aan dat het Vijftienmanschap zijn oorsprong vindt in deze plichtmatige gewoonte. Wat anders kan deze profetes, Sibille, met zulke spitsvondige zet de hoogmoedige koning hebben geleerd, dan dat de vaten der wijsheid, deze heilige boeken, elke menselijke schatting te boven gaan en, zoals Gregorius zegt over het Rijk der Hemelen, zoveel waard zijn als je hebt?28 Kapittel IV Weeklacht van boeken tegen clerici die reeds geslaagd zijn29 Adderengebroed dat zijn eigen ouders ombrengt en nietswaardig broedsel van de meest ondankbare koekoek,30 dat als het krachten begint te winnen, de schenkster van die krachten, zijn voedster, doodt. Dat zijn de ontaarde clerici voor boeken. Keert weer in jouw harten, plichtsverzuimers, en maak nauwgezet de slotsom van al wat je uit boeken hebt gekregen en je zult vinden dat boeken hoe dan ook de scheppers zijn van gans jouw nobele stand, zonder wie de andere beschermheren ongetwijfeld achterwege waren gebleven. Want door en door onkundig en onervaren ben je toch naar ons toe gekropen. Als kinderen sprak je, als van kinderen was jouw verstand, als kinderen smeekte je jammerend om onze melk. Maar wij, getroffen door jouw tranen, boden jou onmiddellijk de borst der grammatica aan om leeg te zuigen. Die heb je met tong en tanden aanhoudend samengeperst, totdat je, nadat jouw aangeboren barbaarsheid was afgevallen, in onze taal begon te spreken over de grote wonderen van God. Daarna hebben we jou met veruit de beste kleren der filosofie die we bij ons 28

 Ieder krijgt wat hij of zij verdient. Gregorius de Grote is paus van 590 tot 604. Citaat uit het werk Homiliarum in Evangelia 1,5. 29  Voor alle duidelijkheid: de boeken zelf zijn nu aan het woord. 30  De geestelijken die slecht met boeken omspringen worden vergeleken met het parasitaire en luie gedrag van koekoeken.

32

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

rhetorica et dialectica, quas apud nos habuimus et habemus, vos induimus, cum essetis nudi et quasi tabula depingenda; omnes enim philosophiae domestici sunt vestiti duplicibus, ut tegatur tam nuditas quam ruditas intellectus. Post haec, ut alati more seraphico super cherubim scanderetis, quodrivialium pennas vobis quatuor adiungentes transmisimus ad amicum, ad cuius ostium, dum tamen improbe pulsaretis, tres panes commodarentur intelligentiae Trinitatis, in qua consistit finalis felicitas cuiuslibet viatoris. Quod si vos haec munera non habere dixeritis, confidenter asserimus, quod vel ea per incuriam perdidistis collata vel in principio desides respuistis oblata. Si huiusmodi videantur ingratis pusilla, adicimus his maiora. Vos estis genus electum, regale sacerdotium, gens sancta, vos populus peculiaris in sortem Domini computatus, vos sacerdotes et ministri Dei, immo vos antonomastice ipsa Ecclesia Dei dicimini, quasi laici non sint ecclesiastici nuncupandi; vos, laicis postpositis, psalmos et hymnos concinitis in cancellis et, altari deservientes, cum altario participantes, verum conficitis corpus Christi, in quo Deus ipse vos non solum laicis, immo paulo magis angelis honoravit; cui enim aliquando angelorum dixit: “Tu es sacerdos in aeternum secundum ordinem Melchisedech?” Vos crucifixi patrimonium dispensatis pauperibus, ubi iam quaeritur inter dispensatores, ut fidelis quis inveniatur; vos estis

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

33

hadden en nog hebben, namelijk de retoriek en de dialectiek, gekleed, vermits je naakt was en als ’t ware een onbeschreven blad. Want alle volgelingen der filosofie zijn met dubbel gewaad gekleed opdat zowel hun naaktheid als de ruwheid van hun verstand zouden bedekt zijn. Opdat je, verheven als serafijnen31 boven de cherubijnen uit zou stijgen, bonden we je daarna de vier vleugels der viervoudige wetenschap32 aan en droegen je over aan een vriend, aan wiens poort je – als je maar met genoeg aandrang klopte – de drie broden der wijsheid33 omtrent de Drievuldigheid zouden worden toevertrouwd. Daarop berust het uiteindelijke geluk van alle levensreizigers (Lc 11,5-8.10).34 En moest je zeggen dat je deze gaven niet bezit, dan verzekeren we je in vertrouwen: ofwel dat je ze toen je ze verworven had door zorgeloosheid weer verloren bent, ofwel dat je ze vanaf het begin uit luiheid hebt afgewezen toen ze werden aangeboden. Als dingen van die aard jullie, ondankbaren, onbeduidend lijken, voegen we hier nog zwaardere zaken aan toe. Jullie zijn dat uitverkoren geslacht, dat koninklijke priesterschap, dat heilige volk, het volk dat werd samengelezen (1 Pe 2,9) met bestemming Gods bezit te zijn (Dt 14,2 en 26,5). Jullie zijn priesters en dienaren Gods, ja zelfs worden jullie bij wijze van toenaam de Kerk Gods zelf genoemd (Ps 110,4), alsof de leken geen kerkgenoten moesten genoemd worden. Nadat je de leken ten opzichte van jezelf hebt achteruit gesteld, zing je psalmen en hymnen in het koor (2 Kor 5,11) en bedien je het altaar waar je deelachtig aan het priesterambt het ware lichaam van Christus tot stand bracht, waardoor God zelf je niet alleen boven de leken, maar zelfs iets meer dan de engelen, eerde. Want tot welke engel zei Hij ooit: “Jij bent priester in eeuwigheid volgens de orde van Melchisedech”35 (Ps 110,4). Jij bedeelt het erfgoed van het kruis aan de armen, waar men tussen de bedienaars reeds moet zoeken om nog een getrouwe te vinden (Ps 105,15; 1 Kor 4,2). Jij bent zowel met het voorbeeld van 31

 Serafijnen zijn volgens het Oude Testament de engelen van de aanbidding. Boven Gods troon zingen ze aanhoudend “Heilig, heilig, heilig is Jahwe van de machten; al wat de aarde vult, is zijn heerlijkheid.” Ze hebben zes vleugels (Jes 6,2). Ze worden dikwijls in een adem met de cherubijnen vernoemd omdat ze er sterk op gelijken. 32  Het quadrivium. 33  Het trivium. Tevens een verwijzing naar de drie broden uit Lc 11,5, vanouds allegorisch begrepen. Augustinus omschrijft ze als cibum et intelligentiam Trinitatis (voedsel en verstand van de Drievuldigheid) in Sermo 105. 34  Die bijbelse gedachte inspireerde het spreekwoord: “Klopt en er zal je worden opengedaan” (een aansporing om te blijven aandringen). 35  Zie ook Gn 14,18.

34

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

pastores gregis Dominici tam exemplo vitae quam verbo doctrinae, qui vobis tenetur rependere lac et lanam. Qui sunt istorum omnium largitores, o clerici? Nonne libri? Reminisci libeat, supplicamus, quot per nos clericis sint concessa egregia privilegia libertatum. Per nos siquidem, vasa sapientiae et intellectus, imbuti cathedras scanditis magistrales, vocati ab hominibus Rabbi; per nos in oculis laicorum mirabiles velut magna mundi luminaria dignitates Ecclesiae secundum sortes varias possidetis; per nos, cum adhuc careatis genarum lanugine, in aetate tenera constituti tonsuram portatis invertice, prohibente statim ecclesiastica sententia formidanda: Nolite tangere christos meos et in prophetis meis nolite malignari, et qui eos tetigerit temere, violenter anathematis vulnere ictu proprio protinus feriatur!

Tandem aetate succumbente malitiae, figurae Pythagoricae bivium attingentes, ramum laevum eligitis et retrorsum abeuntes sortem Domini praeassumptam dimittitis, socii facti furum, sicque semper proficientes in peius, latrociniis, homicidiis et multigenis impudicitiis maculati, tam fama quam conscientia tabefacta sceleribus, compellente iustitia in manicis et compedibus coarctati, servamini morte turpissima puniendi. Tunc elongatur amicus et proximus nec est, qui doleat vicem vestram; Petrus iurat se hominem non novisse; vulgus clamat iusticiario: “Crucifige, crucifige eum, quoniam, si hunc dimittis, Caesaris amicus non eris!” Iam periit omnis fuga; nam ante tribunal oportet assisti, nec locus suppetit appellandi, sed solum suspendium exspectatur. Dum sic tristitia complevit cor miseri et solae Camenae lacerae fletibus ora rigant, fit, vallatus angustiis undique, memor nostri et, ut evitet mortis propinquae periculum, antiquatae tonsurae, quam dedimus, parvum praefert signaculum,

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

35

jouw levenswijze als met het woord van wijsheid de herders van de kudde Gods, die gehouden is jou te vergoeden met melk en wol. Wie zijn de schenkers van dat alles, o clerici? Toch wel de boeken, niet? Het zou jullie passen, zo smeken wij, te gedenken hoeveel uitzonderlijke voorrechten van vrijheid de clerici door ons zijn toegestaan. Want door ons vervuld bestijgen jullie, vaten van wijsheid en verstand, de leerstoelen, terwijl je door de mensen Rabbi wordt genoemd. Door ons bezitten jullie in de ogen der leken, als grote lichten der aarde, de wonderbare ereambten der Kerk, jullie door diverse lotsbeschikkingen toebedeeld. Door ons, gezien je nog steeds het dons op je wangen mist, draag je op prille leeftijd op jouw kruin de tonsuur der vastbenoemden, terwijl volgende huiveringwekkende kerkelijke spreuk36 je terstond beschermt: “Raak niet aan mijn gezalfden en berokken mijn profeten geen kwaad en wie hen roekeloos mocht raken, zal door de kwetsuur der vervloeking als weerslag door zijn eigen slag terstond worden neergeslagen!” Als uiteindelijk de vorderende jaren onder de kwaadwilligheid doorwegen, bereik je de tweesprong uit de beeldspraak van Pythagoras,37 kies je de linker tak, en verwijder je je weer, om het voorafgekozen ambt Gods te verlaten. Je wordt bondgenoot van dieven en steeds verder schrijd je naar erger. Bevlekt met struikroverijen, doodslag en onzedigheid allerhande, zowel naar faam als van geweten verdorven door misdaden, word je onder dwang van het gerecht in hand- en voetboeien geklonken en voorbereid op de schandelijkste doodstraf. Dan verlaat jouw vriend je, en een naaste is er ook niet om het keren van jouw lot te betreuren. Petrus zweert dat hij die man niet kent en het volk schreeuwt tot de beul: “Kruisig hem, kruisig hem, want als je hem vrijlaat, zal je Caesars vriend niet zijn” (Lc 23,21)!38 Reeds is dan alle ontkomen onmogelijk en voor beroep is er geen gelegenheid meer, maar men kan zich enkel aan de strop verwachten. Dan, als droefheid het hart van de ellendeling vervuld heeft en enkel de muzen van het leed hun gelaat met tranen bevochtigen, gebeurt het dat hij, van alle zijden door moeilijkheden omgeven, plots aan ons denkt, en, om het gevaar van een nakende dood te ontlopen, wijst op de kleine rest van de voormalige tonsuur die wij hem gaven, en hij smeekt dat we erbij geroepen 36

 Alleen het eerste gedeelte van de “spreuk” is bijbels: Ps 105,15. Bedoeld is het privilegium canonis dat de verwonding van een clericus met excommunicatie bestraft. 37  Zinspeling op de letter γ van Pythagoras die slaat op de wegsplitsing naar deugd en ondeugd. 38  De verloochening door Petrus: Lc 22,54-62.

36

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

supplicans, ut vocemur in medium et collati muneris testes simus. Tunc misericordia statim moti accurrimus filio prodigo et a portis mortis servum eripimus fugitivum. Legendus liber porrigitur non ignotus, et ad modicam balbutientis prae timore lecturam iudicis potestas dissolvitur, accusator subtrahitur, mors fugatur. O carminis empirici mira virtus! O dirae cladis antidotum salutare! O lectio pretiosa psalterii, quod meretur hoc ipso liber vitae deinceps appellari! Sustineant laici saeculare iudicium, ut vel insuti culleis enatent ad Neptunum vel in terra plantati Plutoni fructificent aut Vulcano per incendia holocaustum se offerant medullatum vel certe suspensi victima sint Iunoni, dum noster alumnus ad lectionem unicam libri vitae pontificis commendatur custodiae et rigor in favorem convertitur ac, dum forum suffertur a laico, a librorum alumno clerico mors differtur.

Caeterum iam de clericis, qui sunt vasa virtutis, loquamur. Quis de vobis pulpitum seu scabellum praedicaturus ascendit nobis penitus inconsultis? Quis scholas lecturus vel disputaturus ingreditur, qui nostris conatibus non fulcitur? Primum oportet volumen cum Ezechiele comedere, quo venter memoriae dulcescat intrinsecus et sic more pantherae refertae redoleat extrinsecus conceptorum aromatum odor suavis, ad cuius anhelitum coanhelent accedere omnes bestiae et iumenta. Sic nostra natura in nostris familiaribus operante latenter auditores accurrunt benevoli, sicut adamas trahit ferrum nequaquam invite. O virtus infinita librorum! Iacent Parisius vel Athenis simulque resonant in Britannia et

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

37

worden ter bemiddeling en ermee belast worden, getuigen van hun ambt te zijn. Terstond bewogen door medelijden snellen wij de verloren zoon (Lc 11,15-32) dan ter hulp en we rukken de voortvluchtige dienaar voor de poort des doods weg. Een boek, dat hem overigens niet onbekend is, wordt hem ter lezing voorgelegd, en bij het horen van een matige lectuur, door een man die stamelt van angst, wordt de rechterlijke macht opgeheven, de aanklager onderuitgehaald en de dood verjaagd. O wondere kracht van een proefondervindelijk bekend vers! O heilzaam tegengif voor een afgrijselijke ondergang! O kostbare lezing van het Psalmboek, dat alleen al daarom verdient voortaan het “Boek des Levens” te worden genoemd! Laat de leken de wereldlijke rechtsmacht in stand houden, zodat ze, ingenaaid in een zak, Neptunus39 tegemoet kunnen zwemmen, ofwel in de grond worden geplant en voor Pluto40 vruchten dragen, of ook zich via brandstapels met huid en haar aan Vulcanus41 aanbieden als brandoffer, of nog, met zekerheid door verhanging slachtoffer worden van Juno.42 Zolang onze pupil maar, op eenvoudige lezing alleen van het Boek des Levens, wordt toevertrouwd aan de bisschoppelijke bescherming en gestrengheid wordt omgezet in voorrecht, en terwijl het gerecht wordt ondergaan door de leek, wordt de dood geweerd voor de boekenleerling, de clericus. Laten we overigens verder spreken over die clerici, die vaten der deugd zijn. Wie van jullie zal leerstoel of voetbank bestijgen om te prediken zonder ons grondig te hebben geraadpleegd? Wie treedt scholen binnen om te lezen of te discussiëren, zonder steun van onze inspanning? Vooreerst past het, zoals Ezechiël (Ez 3,1-3), de boekrol te verslinden, waardoor de buik van het geheugen inwendig zoet wordt en zoals bij een verzadigde panter de zoete geur van de opgenomen aroma’s naar buiten begint te geuren, zodat alle wilde en tamme dieren, aangetrokken tot zijn ademgeur, hem naderen.43 Als onze geaardheid evenzo in het geheim inwerkt op onze nabestaanden, stromen welwillende toehoorders toe, zoals de magneet ijzer zonder enige weestand aantrekt. O grenzeloze kracht der boeken. Ze liggen in Parijs of Athene en tegelijkertijd weerklinken ze in 39

 De godheid van zeeën en rivieren, voorgesteld met een baard en een drietand.  De godheid van de onderwereld. 41  De Romeinse god van het vuur. 42  De hoogste Romeinse godin, te vergelijken met de Griekse Hades. Ze is gehuwd met de oppergod Jupiter en beheerst samen met hem het luchtruim (volgens Martianus Capella, met wiens geschriften Richard vertrouwd is). 43  Volgens de Naturalis Historia 8,23 van de Romeinse schrijver Plinius (23-79). Dit voorbeeld haalde Plinius ongetwijfeld bij Aristoteles. 40

38

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

in Roma! Quiescentes quippe moventur, dum ipsis loca sua tenentibus auditorum intellectibus circumquaque feruntur. Nos denique sacerdotes, pontifices, cardinales et papam, ut cuncti in hierarchia ecclesiastica collocentur in ordine, litterarum scientia stabilimus; a libris namque sumit originem, quicquid boni provenit statui clericali. Sed haec hactenus; piget enim reminisci, quae dedimus populo clericorum degeneri, quia magis videntur perdita quam collata, quaecumque munera tribuuntur ingratis.

Deinceps insistemus parumper recitandis iniuriis, quas rependunt, vilipensionibus et iacturis, de quibus nec singulas recitare sufficimus, immo vix proxima genera singularum. Imprimis de domiciliis clericorum nobis iure haereditario debitis vi et armis expellimur, qui quondam in interiori cubiculo cellulas habebamus quietis, sed – proh dolor! – his nefandis temporibus penitus exulantes improperium patimur extra portas. Occupant etenim loca nostra nunc canes, nunc aves, nunc bestia bipedalis, cuius cohabitatio cum clericis vetabatur antiquitus, a qua semper super aspidem et basiliscum alumnos nostros docuimus esse fugiendum. Quamobrem ista, nostris semper studiis aemula, nullo die placanda, finaliter nos conspectos in angulo iam defunctae araneae sola tela protectos in rugam fronte collecta virulentis sermonibus detrahit et subsannat ac nos in tota domus suppellectili supervacaneos hospitari demonstrat et ad unumquodque oeconomiae servitium conqueritur otiosos, mox in capitegia pretiosa, sindonem et sericum et coccum bis tinctum, vestes et varias furraturas, linum et lanam nos consulit commutandos, et quidem merito, si videret intrinseca cordis nostri, si nostris privatis interfuisset consiliis, si Theophrasti vel Valerii

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

39

Brittannië en Rome. Want zelfs rustend zijn ze in beweging omdat ze, terwijl ze zelf hun plaats behouden, door de geesten der toehoorders waarheen dan ook worden rondgedragen. Zelfs wij, priesters, bisschoppen, kardinalen en paus, om ze allen in volgorde in de kerkelijke hiërarchie te rangschikken, worden door de wijsheid der boeken bevestigd, want aan de boeken ontleent al het goede dat de kerkelijke status baat, zijn oorsprong. Maar genoeg hierover, want het doet ons pijn eraan herinnerd te worden, wat we aan dat ontaarde volkje van clerici weggaven, daar wat men ook van ambten aan ondankbaren verleent, eer verloren dan weggegeven lijkt. Laten we vervolgens nog even stilstaan bij het vermelden van de onrechten waarmee ze ons terugbetalen onder de vorm van geringschatting en agitatie, waarvan we niet in staat zijn ze elk afzonderlijk te vermelden, ja zelfs amper bij benadering de soorten van elk. Eerst en vooral worden wij met man en macht verdreven uit de klerkenhuizen die ons erfrechtelijk toekomen, ons die daar ooit in een binnenruimte cellen van rust hadden. Maar – ach wee – in deze rampzalige tijden lijden wij buitenshuis, onteigend, geheel als ballingen levend. Want nu nemen honden onze plaatsen in, of roofvogels, of een tweevoetig beest [de vrouw], dat naar een aloud verbod niet mocht samenwonen met de clerici, en dat men ten allen tijde moest vluchten, meer nog dan adders en de Basilisc,44 zo leerden wij onze pupillen. Daarom heeft deze eeuwige en nooit aflatende rivale naar onze wetenschappen, eens dat zij ons uiteindelijk had opgemerkt, als kinderen in een hoekje, enkel beschermd door het web van een reeds dode spin, ons, met een in rimpels gefronst voorhoofd en met boze woorden, tevoorschijn gehaald, en bespot. Het [dier] toont aan dat wij, tussen al de huisraad, voor de bewoner de meest overtollige stukken zijn, en het beklaagt zich luidruchtig dat we nutteloos zijn bij om ’t even welke huishoudelijke bezigheid en het adviseert dat we spoedig moeten worden ingeruild tegen een kostbare sluier, een altaarkleed en een zijden koord, een dubbelgekleurd paars gewaad, kleren, diverse soorten bont, linnen en wol. En dat zelfs terecht, als het binnen in ons hart had kunnen kijken, indien het aanwezig was geweest bij onze persoonlijke besprekingen, als het de werken van Theophrastus45 44

 Een op oosterse voorstellingen teruggaand antiek en middeleeuws fabelwezen met een dodelijke blik, meestal voorgesteld als een haan met een slangenstaart. 45  Theophrastus (372-288) is leerling en vriend van Aristoteles. De kerkvader Hiëronymus schrijft aan hem een boek tegen het huwelijk toe, waarin hij wijzen niet aanraadt te huwen.

40

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

perlegisset volumen vel saltem 25. capitulum Ecclesiastici auribus intellectus audisset. Quapropter conquerimur de hospitiis nobis iniuste ablatis, de vestibus non quidem non datis, sed de datis antiquitus violentis manibus laceratis. Adhaesit pavimento anima nostra, conglutinatus est in terra venter noster, et gloria nostra in pulverem est deducta. Morbis variis laboramus, dorsa dolentes et latera, et iacemus membratim paralysi dissoluti, nec est, qui recogitet, nec est ullus, qui malagma procuret. Candor nativus et luce perspicuus iam in fuscum et croceum est conversus, ut nemo medicus dubitet ictericia nos infectos. Arthriticam patiuntur nonnulli de nobis, sicut extremitates retortae insinuant evidenter. Fumus et pulvis, quibus infestamur assidue, radiorum visualium aciem hebetarunt et iam lippientibus oculis ophthalmiam superducunt. Ventres nostri duris torsionibus viscerum, quae vermes edaces non cessant corrodere, consumuntur, et utriusque Lazari sustinemus putredinem, nec invenitur quisquam, qui cedri resina nos liniat, vel qui quatriduano iam putrido clamans dicat: “Lazare, veni foras!” Nullo circumligantur medicamine vulnera nostra saeva, quae nobis innoxiis inferuntur atrociter, nec est ullus, qui super nostra ulcera cataplasmet, sed pannosi et algidi in angulos tenebrosos abicimur, in lacrimis cum sancto Job in sterquilino collocamur vel, quod nefas videtur effatu, in abyssis abscondimur cloacarum. Pulvinar subtrahitur evangelicis supponendum lateribus, quibus primo deberent de sortibus clericorum provenire subsidia et sic ad nos suo famulatui deputandos pro semper communis victus necessarius derivari.

Rursus de alio genere calamitatis conquerimur, quae personis nostris crebrius irrogatur iniuste. Nam in servos vendimur et ancillas, et obsides

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

41

of van Valerius46 grondig had doorgenomen of tenminste het 25ste hoofdstuk van Ecclesiasticus (Sir 25,1-2.8-11.13-16) met het oor van het verstand had aanhoord. We beklagen er ons dus over dat onze woonsteden ons wederrechtelijk zijn ontnomen en dat ons niet alleen geen kleren werden verschaft, maar dat die kleren die ons voordien waren gegeven, met gewelddadige hand werden verscheurd. Onze ziel werd tegen de grond gedrukt, onze buik plakt tegen de aarde en onze glorie is tot stof herleid. We lijden aan diverse ziekten, onze rug en borst doen pijn en met verlamde ledematen liggen we neer, uitgeschakeld. Er is niemand die daar blijft bij stilstaan of die ons een pleister verschaft. Onze huid die van nature blank en doorzichtig was, is al grauw en vergeeld, zodat geen enkele medicus betwijfelt dat we met geelzucht zijn besmet. Sommigen van ons lijden aan jicht, zoals hun verkromde ledematen duidelijk te kennen geven. Rook en stof, waardoor we aanhoudend worden bestookt, hebben onze gezichtsscherpte verstompt en ze leggen een waas over onze reeds tranende ogen. Onze buiken smelten weg door pijnlijke kolieken in de darmen, waar vraatzuchtige wormen zonder ophouden aan knagen, en we verduren het verrottingsproces als van een Lazarus, terwijl er niemand wordt gevonden om ons met cederolie in te smeren, of die een reeds vier dagen oude verrotting toeroept met de woorden: “Lazarus, kom naar buiten” (Joh 11,43)! Met geen enkel geneesmiddel worden de gruwelijke wonden, die ons, onschuldigen, werden toegebracht, verbonden en er is niemand om een zalf te strijken over onze zweren. In lompen gehuld en verkleumd worden we echter in een duistere hoek geworpen, worden we wenend bij de heilige Job47 op een mesthoop gezet of – wat schijnbaar niet mag gezegd worden – worden we in de diepte der riolen verborgen gehouden. Het kussen dat onder de evangelische boeken moet liggen, wordt onder ons weggerukt, wij die als eersten de inkomsten uit het klerikale ambt moesten toekomen. Zo worden goederen die ons als noodzakelijke gemeenschappelijke leeftocht uit hun erfdienstbaarheid voor eeuwig moesten worden toegekend, afgeleid naar andere bestemmingen. Vervolgens maken wij ons beklag over een ander soort onheil dat ons maar al te vaak ten onrechte wordt aangedaan. Want als knecht en meid 46  Valerius Maximus (eerste helft eerste eeuw) is een Romeinse historicus die rond het jaar 30 een boek schrijft dat tot diep in de middeleeuwen bijzonder populair is: De dictis factisque memorabilibus libri IX, Negen boeken over memorabele uitspraken en daden. 47  Cf. het gelijknamige boek uit het Oude Testament.

42

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

in tabernis absque redemptore iacemus; macellariis crudelibus subdimur, ubi mactari tam pecora quam iumenta sine piis lacrimis non videmus, et ubi millesies morimur ipso metu, qui cadere posset in constantem; Iudaeis committimur, Sarracenis, haereticis et paganis, quorum super omnia toxicum formidamus, per quos nonnullos de nostris parentibus per venenum pestiferum constat esse corruptos. Sane nos, qui architectonici reputari debemus in scientiis et subiectis nobis omnibus mechanicis imperamus, subalternatorum regimini vice versa committimur, tanquam si monarcha summe nobilis rusticanis calcaneis substernatur. Sartor et sutor et scissor quicunque ac cuiuslibet artifex operis inclusos nos custodit in carcere pro superfluis et lascivis deliciis clericorum.

Iam volumus prosequi novum genus iniuriae, quo tam in nostris personis laedimur quam in fama, qua nihil carius possidemus. Generositati nostrae omni die detrahitur, dum per pravos compilatores, translatores et transformatores nova nobis auctorum nomina imponuntur et, antiqua nobilitate mutata, regeneratione multiplici renascentes degeneramus omnino, sicque vilium vitricorum nobis nolentibus affiguntur vocabula, et verorum patrum nomina filiis subducuntur. Versus Vergilii adhuc ipso vivente quidam pseudoversificus usurpavit, et Martialis Coci libellos Fidentinus quidam sibi mendaciter arrogavit, quem idem Martialis redarguit merito sub his verbis: Quem recitas, meus est, o Fidentine, libellus; Sed male quum recitas, incipit esse tuus.

Quid ergo mirum, si defunctis nostris auctoribus suas per nos fimbrias simiae clericorum magnificant, cum eisdem superstitibus nos recenter editos rapere moliantur ? Ah, quotiens nos antiquos fingitis nuper

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

43

worden we verkocht (Dt 28,32.41) en als pand liggen we in de taverne, zonder ooit te worden teruggekocht. In wreedaardige slachthuizen worden we in dienst gesteld, waar we niet zonder tranen van medeleven, zowel vee als lastdieren zien slachten, en waar we het duizenden malen bestierven van de angst, die ook een dappere kan overvallen. Aan joden worden we versjacherd, aan saracenen, ketters en boeren, wier gif we boven alles vrezen en waarvan het vaststaat dat door hun toedoen sommigen van onze verwanten met pestverwekkende kiemen zijn besmet. Voorwaar, wij die moeten worden aanzien als de architecten der wetenschappen en die bevel voeren over alle handwerkers die ons zijn onderworpen, worden overgelaten aan de dominantie van de ondergeschikten, net alsof een monarch van hoge adel onder boerenlaarzen zou geworpen worden. Gelijk welke kleermaker, schoenlapper en snijder of stielman van om ’t even welk beroep bewaakt ons achter slot in een kerker in ruil voor de overdadige en losbandige uitspattingen der clerici. Verder willen we nog een nieuw soort onrecht aanklagen, waardoor we worden geschaad zowel in onze persoon als in onze faam, die het dierbaarste is dat we bezitten. Dag na dag wordt er aan onze waardigheid geknaagd, doordat ons door kwaadwillige afschrijvers, vertalers en omvormers nieuwe auteursnamen worden opgelegd. Als onze aloude adelbrieven aldus zijn gewijzigd, worden we door veelvuldige heruitgaven herboren en degenereren we totaal. Zo worden ons tegen onze wil namen opgekleefd van minderwaardige stiefvaders en worden de namen der echte vaderen aan de zonen ontzegd. Een of andere rijmelaar plagieerde verzen van Vergilius,48 toen die zelf nog leefde, en ene Fidentinus eigende zich op leugenachtige wijze boeken van Martialis Cocus49 toe en diezelfde Martialis laakte hem terecht met deze woorden: Het boekje dat jij leest, Fidentinus, is mijn, Maar jij citeert het slecht en daardoor wordt het dijn.

Als die apen van clerici met onze hulp zichzelf beroemen op de pluimen van werk, nadat onze auteurs overleden zijn, hoe kan het ons dan verwonderen dat ze moeite doen om ons, die die auteurs overleven, te beroven van onze recente uitgaven? Ach, hoe vaak nog stel je ons, ouden, 48

 De Romeinse auteur uit de eerste eeuw v.C. die een van de bekendste Romeinse epen geschreven heeft, namelijk de Aeneis, dat het wedervaren van de Trojaanse held Aeneas beschrijft. 49  Martialis (ca. 40-ca. 102) is een satiricus die het zedenverval van de Romeinen vlijmscherp heeft beschreven.

44

PHILOBIBLON – CAPITULUM IV

natos et, qui patres sumus, filios nominare conamini, quique vos ad esse clericale creavimus, studiorum vestrorum fabricas appellatis! Revera de Athenis existimus oriundi, qui fingimur nunc de Roma – semper namque Carmentis latruncula fuit Cadmi – et qui nuper nascebamur in Anglia, cras Parisius renascemur et inde delati Bononiam Italicam sortiemur originem nulla consanguinitate suffultam. Heu, quam falsis scriptoribus nos exarandos committitis, quam corrupte nos legitis et medicando necatis, quos pio zelo corrigere credebatis! Interpretes barbaros sustinemus multotiens et, qui linguarum idiomata nesciunt, nos de lingua ad linguam transferre praesumunt, sicque proprietate sermonis ablata fit sententia contra sensum auctoris turpiter mutilata. Bene gratiosa fuisset librorum conditio, si turris Babel nullatenus obfuisset praesumptio, si totius humani generis unica descendisset sermonis species propagata!

Ultimam nostrae prolixae querelae, sed pro materia, quam habemus, brevissimae, clausulam subiungemus. In nobis etenim commutatur naturalis usus in eum usum, qui est contra naturam, dum passim pictoribus subdimur litterarum ignaris et aurifabris – proh dolor ! – commendamur nos, qui sumus lumen fidelium animarum, ut fiamus, ac si non essemus sapientiae sacra vasa, repositoria bractearum. Devolvimar indebite in laicorum dominium, quod est nobis amarius omni morte, quoniam hi vendiderunt populum nostrum sine pretio et inimici nostri iudices nostri sunt.

Liquet omnibus ex praedictis, quam infinita possemus in clericos invectiva conicere, si non honestati propriae parceremus. Nam miles emeritus

PHILOBIBLON – KAPITTEL IV

45

voor als pasgeborenen, probeer je ons die vaders zijn, zonen te noemen en heet je ons, die jou vormden om clerici te worden, de werkateliers van jouw studies! In werkelijkheid worden wij geacht af te stammen van Athene, wij die nu uit Rome heten te komen – want Carmentis was toch altijd al een diefje voor Cadmus.50 Wij die niet eens zo lang geleden nog geboren werden in Engeland, worden morgen herboren als Parijzenaar en van daaruit overgebracht naar Bologna, wordt ons een Italiaanse oorsprong toebedeeld die op geen enkele bloedverwantschap is gebaseerd. Helaas, je levert ons uit aan valse schrijvers, om ons te kopiëren, je leest ons op een corrupte manier en met jouw geneesmethode dood je ons, die je met vrome ijver dacht te verbeteren! Maar al te vaak worden ons barbaarse tolken toegewezen, die de specifieke uitdrukkingen der talen niet kennen, maar toch voorhouden ons van de ene taal naar de andere over te zetten. Als daardoor de eigenheid van het woord verdwijnt, wordt de betekenis ervan, tegen de zienswijze van de auteur, schandelijk verminkt. De situatie van de boeken had er wel goed voor gestaan, als er helemaal geen geschiedenis van de toren van Babel (Gn 11,1-9) had in de weg gestaan en er slechts een enkele taal voor de ganse menselijke soort was ontstaan en verspreid. Aan onze langgerekte klachtenreeks, die echter voor de materie waarover we desbetreffend beschikken nog zeer kort is, zullen we nog een laatste onderwerp toevoegen. Immers ten opzichte van ons wordt het natuurlijk gebruik omgezet in een gebruik dat tegen de natuur is, waarbij we her en der ter beschikking worden gesteld van onkundige letterschilders en aan goudsmeden – ach miserie – en worden wij, die het licht voor trouwe zielen zijn, aanbevolen om als bergplaats voor bladgoud te dienen, alsof we niet de heilige vaten der Wijsheid waren.51 Onterecht worden we overgeleverd aan de heerschappij van leken, die voor ons bitterder is dan gelijk welke dood, omdat die ons verkocht hebben zonder [waardige] prijs (Ps 10,2-11), terwijl onze vijanden onze rechters zijn. Het weze uit het voorgaande allen duidelijk hoe we eindeloos verwijten zouden kunnen blijven aanvoeren tegen de clerici, als we die uit zelfrespect niet spaarden. Want een oudgediend soldaat houdt zijn schild 50

 Cadmus is volgens de Griekse sagen de stichter van Thebe. Men schrijft aan hem de invoering van het Fenicisch alfabet in Griekenland toe. Carmentis of Carmenta zou het uit Griekse het Latijnse alfabet gedistilleerd hebben. 51  Richard is blijkbaar geen liefhebber van rijke, gouden initialen. Maakt het boeken onnodig duurder?

46

PHILOBIBLON – CAPITULUM V

clipeum veneratur et arma, gratusque Corydon aratro tabescenti, bigae, trahae, tribulae ac ligoni, etiam omnis artifex manualis hyperduliam propriam suis exhibet instrumentis ; solus ingratus clericus parvipendit et negligit ea, per quae sui honoris auspicia semper sumit.

Capitulum V Querimonia librorum contra religiosos possessionatos Religionum veneranda devotio in librorum cultu solet esse sollicita et in eorum eloquiis sicut in omnibus divitiis delectari. Scribebant namque nonnulli manibus propriis inter horas canonicas intervallis captatis et tempora pro quiete corporis commodata fabricandis codicibus concesserunt. De quorum laboribus hodie in plerisque splendent monasteriis illa sacra gazophylacia cherubicis libris plena ad dandam scientiam salutis studentibus atque lumen delectabile semitis laicorum. O labor manualis felicior omni cura georgica! O devota sollicitudo, ubi nec meretur Martha corripi nec Maria! O domus iocunda, in qua Racheli formosae Lia fecunda non invidet, sed contemplatio cum actione gaudia sua miscet! Felix providentia pro futuro infinitis posteris valitura, cui nulla virgultorum plantatio, nulla seminum satio comparatur, nulla bucolica curiositas quorumlibet armentorum, nulla castrorum constructio munitorum! Quamobrem immortalis debet esse patrum illorum memoria, quos solius sapientiae delectabat thesaurus, qui contra futuras caligines luminosas lucernas artificiosissime providerunt et contra famem audiendi verbum Dei panes non subcinericeos neque hordeaceos nec muscidos, sed panes azymos de purissima simila sacrae sophiae confectos accuratissime paraverunt, quibus esurientes animae feliciter cibarentur. Hi fuerunt probissimi pugiles Christianae militiae, qui nostram infirmitatem armis fortissimis munierunt; hi fuerunt suis temporibus vulpium venatores cautissimi,

PHILOBIBLON – KAPITTEL V

47

en wapens in ere, en Corydon52 houdt van zijn roestende ploegschaar, zijn gespan, zijn slee, zijn dorsvlegel en zijn hak en ook elke handarbeider betoont zijn werktuigen de beste zorgen. Alleen de ondankbare clericus geringschat en verwaarloost die dingen, waardoor hij voor altijd het voorrecht van zijn eer geniet. Kapittel V Klacht van boeken tegen bezitterige religieuzen In godsdiensten pleegt een eerbiedvolle devotie te bestaan in de zorgzame verering voor boeken en in het putten van vreugde uit hun woorden zoals uit alle andere rijkdommen. Want sommigen onder hen schreven eigenhandig op gestolen momenten tussen de canonieke getijden,53 en de tijd die voor lichamelijke rust was bestemd, besteedden ze aan het vervaardigen van boeken. Door hun arbeid schitteren heden in de meeste kloosters die heilige schatten vol cherubijnse boeken, bestemd om de heilskennis te verschaffen aan hen die er zich op toeleggen en als welgekomen licht op het pad der leken. O handenarbeid, gelukzaliger dan alle akkerwerk! O, vrome kommer waartoe noch Martha noch Maria verdienden te worden verleid (Lc 10,38-42)! O lieflijke woonst, waarin de vruchtbare Lea de mooie Rachel niet benijdt (Gn 29,31-35), maar waar de bezinning zich vreugdevol vermengt met een actief leven! O gelukkige voorzienigheid die voor de toekomst van talloze nazaten van belang zal zijn, waarmee het planten van scheuten noch het zaaien van zaad vergelijkbaar is, geen teelt van gelijk welk soort vee noch de constructie van versterkte vestingen! Daarom moet de herinnering aan die vaderen onsterfelijk zijn, die zich enkel over de schat der wijsheid verheugden en die tegen nevelen der toekomst op de meest kunstzinnige wijze, lichtende lantaarns hebben voorzien en tegen de honger om het Woord Gods te horen geen op assen gebakken of beschimmelde gerstenbroden, maar ongedesemde broden uit het fijnste meel der heilige wijsheid gemaakt, met de meeste zorg hebben bereid, waarmee de hongerende zielen tot hun zaligheid zouden gevoed worden. Zij waren de meest geschikte voorvechters van het strijdende christendom, die onze zwakte met de krachtigste wapenen beschermden. Zij waren in hun tijd de behoedzaamste  Een herder uit Vergilius’ Bucolica. Hij is kennelijk de typische boer voor Richard.  Voor monniken is een dag ingedeeld in acht delen van elk drie uur, waarin ze vastgelegde activiteiten verrichten: gebed, studie, handwerk, ontspanning enzovoort. 52 53

48

PHILOBIBLON – CAPITULUM V

qui iam nobis sua retia reliquerunt, ut parvulas caperemus vulpeculas, quae non cessant florentes vineas demoliri. Vere, patres egregii, benedictione perpetua recolendi, felices merito fuissetis, si vobis similem sobolem genuisse, si prolem non degenerem nec aequivocam reliquisse ad sequentis temporis subsidium licuisset.

Sed – quod dolentes referimus – iam Thersites ignavus arma contrectat Achillis, et dextrariorum phalerae praeelectae pigritantibus asinis substernuntur, aquilarum nidis caecutientes noctuae dominantur et in accipitris pertica residet vecors milvus; Liber Bacchus respicitur et in ventrem traicitur nocte dieque; Liber codex despicitur et a manu reicitur longe lateque. Tanquam si cuiusdam aequivocationis multiplicitate fallatur simplex monachica plebs moderna, dum Liber pater praeponitur libro patrum, calicibus epotandis, non codicibus emendandis indulget hodie studium monachorum, quibus lascivam musicam Timothei, pudicis moribus aemulam, non verentur adiungere, sicque cantus ludentis, non planctus lugentis, officium efficitur monachale. Greges et vellera, fruges et horrea, porri et olera, potus et patera lectiones sunt hodie et studia monachorum, exceptis quibusdam paucis electis, in quibus patrum praecedentium non imago, sed vestigium remanet aliquale.

Rursus nulla nobis materia ministratur omnino, qua de nostro cultu vel studio commendentur hodie canonici regulares, qui, licet a geminata regula nomen portent eximium, Augustini tamen regulae notabilem

PHILOBIBLON – KAPITTEL V

49

vossenjagers, die ons reeds hun netten nalieten, opdat wij de kleine vossenwelpjes zouden vangen die niet ophouden de bloeiende wijngaarden te teisteren (Hl 2,13). Waarlijk, jullie, voortreffelijke vaderen die verdienen door onze eeuwige zegening te worden vereerd, zouden terecht gelukkig zijn geweest indien een evenwaardig nageslacht uit jullie was voortgesproten en als het jullie gegeven zou zijn een kroost die niet ontaard is of iets dergelijks, na te laten ter bescherming voor komende tijden. Maar – en met droefheid brengen we dit ter kennis – de lafhartige Thersites54 schendt Achilleus’ wapenen, en de meest selecte schabrakken der strijdrossen worden over luie ezels gespreid. Kortzichtige nachtuilen domineren over adelaarshorsten en de nietsontziende gier streek neer op de zitstok van de valk. Het boek Bacchus wordt gewaardeerd en ligt dag en nacht als lectuur op de buik. Het boek als wetgever wordt misprijzend bekeken en heinde en ver, buiten handbereik, verworpen.55 Evenzo, gelijk het moderne eenvoudige monnikenvolkje door het veelvuldig voorkomen van bepaalde woordspelingen wordt misleid, terwijl het vrijzinnige vaderboek verheven wordt boven het Boek der Vaderen, zo ook stelt heden ten dage de studie der monniken zich verduldig op ten aanzien van het drinken van bekers in plaats van het corrigeren van codices, waaraan ze zonder schroom de lichtzinnige muziek van Timotheus toevoegt, die de goede zeden nabootst. En zo maakt de zang van een pretmaker, en niet de weeklacht van een treurende de taak uit van de monnik. Kudde en pels, vruchten en zolder, fruit en groenten, drank en beker behelzen heden de les en de studie der monniken, enkele zeldzame uitverkorenen uitgezonderd, bij wie niet het imago, maar op een of andere wijze een diep spoor achterbleef van de vaderen die ons voorgingen. Verder wordt ons helemaal geen maatregel geboden waardoor heden, in verband met onze leeftocht en onze studies, ons de reguliere kanunniken worden aanbevolen, die, al genieten ze op grond van hun dubbele regel,56 een uitzonderlijke faam, van de Regel van Augustinus57 toch een 54  Volgens de Ilias van Homerus een Griekse lafaard uit het Trojaanse kamp. Achilles daarentegen is de dapperste Griekse krijger in de strijd tegen Troje. Hij doodt Thersites. 55  Woordspel tussen liber bacchus en liber codex. Een van de middeleeuwse etymologieën van het woord boek (liber) is liberare: bevrijden (Conradus Hirsaugensis, Dialogus super auctores). 56  De regel is verdubbeld in de zin dat canon en regel hetzelfde betekenen. Naast de regel van Augustinus onderschreven die kanunniken ook de drie geloften van kuisheid, gehoorzaamheid en armoede. 57  Aurelius Augustinus (354-430) is een van de belangrijkste Westerse kerkvaders.

50

PHILOBIBLON – CAPITULUM VI

neglexere versiculum, quo sub his verbis suis clericis commendamur: “Codices certa hora singulis diebus petantur; extra horam qui petierit, non accipiat.” Hunc devotum studii canonem vix observat aliquis post ecclesiastica cantica repetita, sed sapere, quae sunt saeculi, et relictum aratrum intueri summa prudentia reputatur. Tollunt pharetram et arcum, apprehendunt arma et scutum; eleemosynarum tributum canibus tribuunt, non egenis; inserviunt aleis et taxillis et his, quae nos saecularibus inhibere solemus, ut non miremur, si nos non dignentur respicere, quos sic suis cernerent moribus contraire.

Patres igitur reverendi, patrum vestrorum dignemini reminisci et librorum propensius indulgete studio, sine quibus quaelibet vacillabit religio, sine quibus ut testa virtus devotionis arescet, sine quibus nullum lumen poteritis mundo praebere.

Capitulum VI Querimonia librorum contra religiosos mendicantes Pauperes spiritu, sed in fide ditissimi, mundi peripsema et sal terrae, saeculi contemptores et hominum piscatores, quam beati estis, si penuriam patientes pro Christo animas vestras scitis In patientia possidere! Non enim vos ultrix iniquitatis inopia nec parentum adversa fortuna nec ulla violenta necessitas sic oppressit inedia, sed devota voluntas et electio christiformis, qua vitam illam optimam aestimastis, quam Deus omnipotens factus homo tam verbo quam exemplo optimam praedicavit. Sane vos estis semper parientis Ecclesiae novus foetus, pro patribus et prophetis noviter substituti divinitus, ut in omnem terram exeat sonus vester et nostris instituti salutaribus doctrinis coram gentibus et regibus promulgetis inexpugnabilem fidem Christi.

Porro fidem patrum potissime libris esse inclusam secundum capitulum supra satis asseruit, quo constat luce clarius, quod librorum deberetis

PHILOBIBLON – KAPITTEL VI

51

merkwaardig versje hebben verwaarloosd, waardoor we ons in deze bewoording bij zijn clerici aanbevelen: “Dagelijks moeten op bepaalde uren de boeken geraadpleegd worden. Wie buiten die uren ze zou willen raadplegen, mag ze niet krijgen.” Amper neemt er iemand deze vrome regel nog waar aangaande de studie, na de herhaalde kerkelijke zangen, maar het wordt als de opperste vorm van competentie aangeslagen, op de hoogte te zijn van de wereldse zaken en de ploeg achter te laten (Lc 9,62) en van verre erop toe te zien. Ze dragen pijlenkoker en boog, ze grijpen naar wapens en schild. De bijdragen uit aalmoezen besteden ze aan hun honden, niet aan behoeftigen. Ze leven volgens kansspelen en teerlingen en dat soort dingen dat wij onze mensen plegen te ontzeggen, zodat we niet verwonderd moeten zijn als ze zich niet gewaardigen naar ons om te zien, ons die naar hun opvatting zo tegen hun eigen gewoonten ingaan. Dus, eerbiedwaardige vaders, gewaardig jullie je vaderen te gedenken en leg jullie nog meer gedreven toe op de studie der boeken, zonder wie elke godsdienst zal wankelen, zonder wie de kracht der devotie zo droog als hoorn zal worden, en zonder wie jullie de wereld geen licht zullen kunnen verschaffen. Kapittel VI Klacht van boeken tegen de bedelmonniken Jij die arm van geest bent, maar in geloofszaken niettemin de rijkste (Jac 2,5), jij uitschot van de wereld (1 Kor 4,13) maar tevens het zout der aarde (Mt 5,13), die het wereldse veracht en mensenvisser (Mt 4,19) bent, hoe gelukkig ben jij, als je, in behoefte lijdend voor Christus, jouw zielen in de staat van geduldigheid weet te houden! Want noch de last van een straf voor onrecht, noch tegenspoed van je voorouders, noch enige dwingende noodzaak nopen je aldus tot armoe, maar wel je vrome zelfbeschikking en je keuze als christen, waardoor je dit leven het beste acht, en die de almachtige, mensgeworden God, zowel met het woord als met zijn voorbeeld als ’t beste verkondigde. Voorwaar, jij bent het nieuwe kroost van onze steeds nieuwbarende Kerk, door de goddelijke voorziening ter vernieuwing in de plaats van de vaderen en profeten gesteld, opdat jouw woord over gans de aarde zou weerklinken (Ps 19,2-5) en je, onderricht door onze heilzame leerstellingen, bij volkeren en vorsten het onaanvechtbare geloof van Christus zou verkondigen. Dat het geloof der Vaderen bij uitstek in de boeken vervat ligt, heeft het tweede kapittel hierboven voldoende aangetoond, waardoor het

52

PHILOBIBLON – CAPITULUM VI

esse zelotypi prae ceteris Christianis. Seminare iubemini super omnes aquas, quoniam non est personarum acceptor Altissimus nec vult mortem peccatorum Piissimus, qui occidi voluit pro eisdem, sed contritos corde mederi desiderat atque lapsos erigi et perversos corrigi spiritu lenitatis. Ad quem effectum saluberrimum alma mater Ecclesia vos plantavit gratuito plantatosque rigavit favoribus et rigatos privilegiis suffulcivit, ut cum pastoribus et curatis coadjutores essetis ad procurandum salutem fidelium animarum. Unde et Praedicatorum ordinem propter sacrae scripturae studium et proximorum salutem principaliter institutum constitutiones pronunciant eorundem, ut non solum ex regula reverendi praesulis Augustini, quae codices singulis diebus iubet esse petendos, verum mox cum earundem constitutionum prologum legerint, ex ipsius libri capite ad amorem librorum se noverint obligatos.

Sed – proh dolor! – tam hos quam alios istorum sectantes effigiem a paterna cultura librorum et studio subtrahit triplex cura superflua, ventris videlicet, vestium et domorum. Sunt enim, neglecta Salvatoris providentia, quem psalmista circa pauperem et mendicum promittit esse sollicitum, circa labentis corporis indigentias occupati, ut sint epulae splendidae vestesque contra regulam delicatae necnon aedificiorum fabricae et castrorum propugnacula tali proceritate, quae paupertati non convenit, exaltatae. Propter haec tria nos libri, qui semper eos proveximus ad profectum et inter potentes et nobiles sedes honoris concessimus, elongati a cordis affectibus quasi inter supervacanea reputamur, excepto quod quibusdam quaternis parvi valoris insistunt, de quibus Hiberas naenias et apocrypha deliramenta producunt, non ad refocillativum animarum edulium, sed ad pruritum potius aurium auditorum. Sacra scriptura non exponitur, sed omnino seponitur, quasi trita per

PHILOBIBLON – KAPITTEL VI

53

klaarder dan het zonnelicht vaststaat dat je, meer dan de andere christenen boekenliefhebbers zou moeten zijn. Jou werd bevolen over alle wateren te zaaien (Jes 32,20), want de Allerhoogste haalt niet de personen naar zich toe en de Allerheiligste wenst de dood der zondaren niet. Hij die zelf voor hen heeft willen sterven, verlangt dat zij die van harte bedrukt zijn genezen worden, dat de gevallenen worden opgericht en de verdorvenen worden verbeterd door de geest van de zachtmoedigheid. Tot die meest heilzame bestemming plantte onze welige moeder de Kerk je vrijblijvend en eenmaal geplant, heeft ze je met haar gunsten besproeid en eenmaal besproeid met haar voorrechten gevoed, opdat je samen met pastors en vicarissen medewerkers zou zijn om het heil der gelovige zielen te verzekeren. Daarom ook bepalen de statuten van de orde der predikheren dat diezelfde orde voornamelijk voor de studie van de Heilige Schrift en tot heil der naasten is gesticht, zodat ze zouden weten dat ze tot liefde voor de boeken zijn verplicht, niet alleen uit de regel van de eerbiedwaardige bisschop Augustinus, die oplegt dat men zich dagelijks op de boeken moet toeleggen, maar ook als ze vervolgens het voorwoord van diezelfde statuten zouden lezen, vanaf de aanvang van datzelfde boek. Maar – hoe pijnlijk – zowel hen als de anderen die hun voorbeeld volgen, weerhoudt een overbodige drievoudige zorg van de vaderlijke boekenverering en van de studie, te weten de zorg om eten, kleren en onderdak. Want daar ze de voorzieningen van de Heiland verwaarlozen, die zoals de Psalmist zegt, belooft bekommerd te zijn om de arme en de bedelaar (Ps 40,18), zijn zij in beslag genomen door de ontberingen van het aftakelend lichaam en de zorg om eten en schitterende kleren. Tegen de regel in moeten die fijn genoeg zijn. Zo zijn ook bouwsel van hun behuizing en de bolwerken van hun burchten tot dergelijke hoogte opgetrokken, dat het armoe niet past (Mt 6,19, 25, 28 en 31). Om die drie dingen zijn wij, boeken, die hen steeds vooruithielpen naar succes en tussen machtigen en edelen ereplaatsen bezorgden, ver uit de gevoelens van hun hart verwijderd als gelden wij als overbodig, behalve datgene wat ze uit sommige boekjes van geringe waarde blijven navolgen en waaruit ze dwaze verhaaltjes en onbetrouwbare fantasieën putten, niet ter versterkende voeding voor de zielen, maar eer als streling voor het oor van de toehoorder.58 De Heilige Schrift wordt niet uitgelegd, maar 58  Bedoeld zijn allicht de vagantenliederen, een middeleeuws wereldlijk genre dat in de twaalfde en dertiende eeuw erg populair was. Ze werden gebracht door clerici vagantes, rondtrekkende priesters.

54

PHILOBIBLON – CAPITULUM VI

vicos et omnibus divulgata supponitur, cuius tamen fimbrias vix paucissimi tetigerunt, cuius etiam tanta est litterarum profunditas, ut ab humano intellectu, quantumcunque invigilet, summo otio et maxima studio nequeat comprehendi, sicut sanctus asserit Augustinus. De hac mille moralis disciplinae sententias enucleare poterit, qui indulget assidue, si tamen ostium aperire dignetur ille, qui condidit spiritum pietatis, quae et recentissima novitate pollebunt et sapidissima suavitate auditorum intelligentias refovebunt. Quamobrem paupertatis evangelicae professores primarii post utcunque salutatas scientias saeculares toto mentis ingenio recollecto huius se scripturae laboribus devoverunt, nocte dieque in lege Domini meditantes. Quicquid vero poterant a famescente ventre furari vel corpori semitecto surripere, illud lucrum praecipuum arbitrantes vel emendis vel edendis codicibus adscripserunt. Quorum contemporanei saeculares, tam officium intuentes quam studium, libros eis, quos in diversis mundi partibus sumptuose collegerant, ad totius aedificationem Ecclesiae contulerunt.

Sane diebus istis, cum sitis tota diligentia circa quaestum intenti, praesumptione probabili credi potest, si per antropospatos sermo fiat, Deum circa vos minorem sollicitudinem gerere, quos de sua promissione perpendit diffidere in humanis providentiis spem habentes. Corvum non consideratis nec lilia, quos pascit et vestit Altissimus; Danielem et Habacuc, cocti pulmenti discophorum, non pensatis nec Eliam recolitis, nunc in torrente per corvos, nunc in deserto per angelum, nunc in Sarepta per viduam largitate divina, quae dat escam omni carni tempore

PHILOBIBLON – KAPITTEL VI

55

totaal terzijde gelegd, en als was ze verspreid in steden en dorpen en aan iedereen overbekend, wordt ze vervangen, al hebben slechts zeer weinige van die vervangende boeken de zoom van haar kleed beroerd en is ook de zin van haar woorden zo diep dat ze door het menselijk intellect, hoezeer dit zich ook inspant, met de uiterste moeite en de grootste inspanning niet kan worden bevat, zoals de heilige Augustinus verzekert.59 Iemand die er zich met voldoende doorzettingsvermogen op toelegt, zou uit haar wel duizend stellingen van moraalfilosofie kunnen ontwikkelen, tenminste als hij zich verwaardigde de deur te openen die de geest der vroomheid verborgen hield, stellingen die er door hun allerrecentste nieuwheid van kracht zullen zijn en door hun alleraangenaamste zoetheid de geest der toehoorders zullen verkwikken. Daarom ook hebben de vooraanstaande leraren der evangelische armoede, hoe dan ook de wereldse wetenschappen adieu gezegd, alle genie van hun geest verzameld en zich aan de arbeid van deze geschriften gewijd, door dag en nacht over de wet Gods te mediteren. Al wat ze echter hun hongerende buik hadden kunnen afschooien of hun halfbedekte lichaam hadden kunnen onttrekken, achtten ze een extra voordeel en besteedden ze hetzij aan de aankoop, hetzij het uitgeven van boeken. En hun wereldse tijdgenoten, die zowel hun taak als hun inspanningen in acht namen, brachten boeken voor hun bij mekaar, die ze voor veel geld in diverse delen van de wereld hadden verzameld, tot opbouw van de ganse Kerk. Voorzeker kan heden, nu je met alle zorg jouw aandacht op gewin richt, met klaarblijkelijke vooringenomenheid worden aangenomen dat, om het gesprek in mensentermen te voeren, God zich weinig zorgen maakt om u, die Hij in verband met zijn beloften, overweegt te wantrouwen daar je je hoop stelt op menselijke voorzieningen. De raaf en de leliën die de Allerhoogste voedt en kleedt (cf. Lc 12,27-30), zie je niet; je denkt niet aan Daniël60 en aan Habakuk61 die hem een schotel gekookte brij bracht (Dan 14,33-39). Ook Elias62 herdenk je niet, die nu eens in een storm door raven, dan weer in de woestijn door een engel (2 K 3,17), en nu in Sarepta (2 K 3,17) door een weduwe van de honger werd bevrijd, door de goddelijke vrijgevigheid, die voedsel verschaft aan  In de Confessiones 12,14 en in Epistula 137.  De vierde van de grote profeten uit het Oude Testament. 61  Het achtste boek van de zogenaamde kleine profeten uit het Oude Testament. Het handelt over de bestraffing van het kwaad door God en over de overwinning van de goddelijke genade en gerechtigheid. 62  Een oudtestamentische profeet, cf. 1 K 17. 59 60

56

PHILOBIBLON – CAPITULUM VI

opportuno, a famis inedia liberatum. Climate miserabili, ut timetur, descenditis, dum divinae pietatis diffidentia prudentiae propriae producit innisum, innisus vero prudentiae propriae sollicitudinem generat terrenorum nimiaque terrenorum sollicitudo librorum adimit tam amorem quam studium; et sic cedit paupertas hodie per abusum in verbi Dei dispendium, quam propter ipsius solum adminiculum elegistis. Uncinis pomorum, ut populus fabulatur, puerulos ad religionem attrahitis; quos professos doctrinis non instruitis vi et metu, sicut exigit aetas illa, sed mendicativis discursibus sustinetis intendere, atque tempus, quo possent addiscere, in captandis favoribus amicorum consumere sinitis, in offensam parentum, puerorum periculum et ordinis detrimentum. Sicque nimirum contingit, quod, qui parvuli discere minime cogebantur inviti, grandiores effecti docere praesumunt, indigni penitus et indocti, et parvus error in principio maximus fit in fine. Succrescit namque in grege vestro promiscuo laicorum quaedam multitudo plurimum onerosa, qui tamen se ad praedicationis officium tanto improbius ingerunt, quanto minus ea, quae loquuntur, intelligunt, in contemptum sermonis divini et in perniciem animarum. Sane contra legem in bove aratis et asino, cum indoctis et doctis culturam agri Dominici committitis pari passu. Scriptum est: “Boves arabant et asinae pascebantur iuxta eos,” quoniam discretorum interest praedicare, simplicium vero per auditum sacri eloquii sub silentio se cibare. Quot lapides mittitis in acervum Mercurii his diebus! Quot eunuchis sapientiae nuptias procuratis ! Quot caecos speculatores super Ecclesiae muros circumire praecipitis ! O piscatores inertes, solis retibus alienis utentes, qui rupta vix imperite

PHILOBIBLON – KAPITTEL VI

57

alle levende wezens ter gepaster tijd. Je daalt af, zo vrezen we, langs een betreurenswaardige helling, daar wantrouwen tegenover de goddelijke genade aanleiding geeft tot steunen op eigen inzichten, maar steunen op eigen inzichten brengt bezorgdheid om aardse dingen mee, en te grote zorg om aardse zaken verdringt de liefde voor boeken en studie. Aldus resulteert heden, door misbruik, armoe in de teloorgang van Gods woord, terwijl je ze slechts om haar steun had gekozen. Met oogstplukhaken, zoals de volksmond zegt, sleur je de jongelingen naar de godsdienst toe;63 en eenmaal ze geprofest zijn, onderricht je ze niet in de leerstellingen volgens de regels van tucht en vrees, zoals die leeftijd het vereist, maar help je hen zich toeleggen op bedelaarsintriges en sta je toe dat ze de tijd waarin ze hadden kunnen onderricht worden, besteden aan ’t lospeuteren van gunsten van vrienden, tot schade voor hun ouders, tot gevaar voor de kinderen zelf en tot ondergang van de orde. En zo gebeurt het maar al te vaak dat zij die als kinderen te weinig tot studie werden aangespoord, als ze onwillig waren, eens ze volwassen geworden zijn, menen onderricht te mogen geven terwijl ze daarvoor totaal onwaardig en onbekwaam zijn en een kleine fout bij het begin tot een zeer grote uitgroeit op het einde. Want in jouw promiscue kudde maakt ook een zekere uiterst hinderlijke lekenmenigte opgang, die zich tot het predikersambt opdringt, en dat des te agressiever, naarmate ze de dingen die ze zeggen minder begrijpen, tot verachting van het woord Gods en tot ondergang der zielen. En voorzeker ploeg je met de os en de ezel tegelijk, tegen de wet in (Dt 22,1-4), als je de geleerden en de ongeleerden toestaat in eendere pas de akker van de Heer te bewerken. Er staat geschreven: “De ossen ploegden en de ezelinnen graasden naast hen.” Want het is een zaak van de geleerden te prediken, terwijl het de eenvoudigen toekomt zich te voeden door in stilte te luisteren naar het gewijde woord. Hoeveel stenen werp jij heden bij op de hoop van Mercurius? (Spr 26,8).64 Voor hoeveel eunuchen bereid je het huwelijk met de wijsheid voor! Hoeveel blinden draag jij op, om als uitkijkposten op de muren van de Kerk de wacht te lopen! O luie [mensen]vissers, die slechts de netten van anderen gebruiken, die gescheurde netten amper 63  Hiëronymus commentarieert Am 8,1 als volgt: zoals men met oogstplukhaken de takken van de fruitbomen naar beneden trekt, zo heeft God de tijd van de gevangenschap dichterbij getrokken. 64  Dat dit voor Mercurius gebeurt, staat niet in het boek Spreuken! Al vrij vroeg leggen exegeten van deze passage evenwel de link met een gebruik voor Mercurius en dat tot diep in de zestiende eeuw (bijvoorbeeld in de commentaren van Cornelius a Lapide). Richard doelt met deze zegswijze op een zinloze daad.

58

PHILOBIBLON – CAPITULUM VI

reficitis, nova vero nullatenus connodatis, aliorum labores intratis, aliorum studia recitatis, aliorum sapientiam superficialiter repetitam theatrali strepitu labiatis! Quemadmodum psittacus idiota auditas voces effigiat, sic tales recitatores fiunt omnium, sed nullius auctores, asinam Balaam imitantes, quae, licet esset intrinsecus insensata, lingua tamen diserta facta est, tam domini quam prophetae magistra.

Resipiscite, pauperes Christi, et nos libros inspicite studiose, sine quibus in praeparatione evangelii pacis nunquam poteritis debite calceari. Paulus apostolus, praedicator veritatis et doctor eximius gentium, ista sibi per Timotheum pro omni supellectili tria iussit afferri: paenulam, libros et membranas (2a ad Tim. ul.°), viris evangelicis formam praebens, ut habitum deferant ordinatum, libros habeant ad studendi subsidium et membranas, quas apostolus maxime ponderat, ad scribendum: maxime, inquit, membranas. Revera mancus est clericus et ad multorum iacturam turpiter mutilatus, qui artis scribendi totaliter est ignarus. Aërem vocibus verberat et praesentes tantum aedificat, absentibus et posteris nihil parat. Atramentarium scriptoris gestabat in renibus vir, qui frontes gementium Tau signabat (Ezechiel 9°), insinuans figurate, quod, si quis scribendi peritia careat, praedicandi paenitentiam officium non praesumat.

Tandem in praesentis calce capituli supplicant vobis libri: iuvenes vestros aptos ingenio studiis applicate, necessaria ministrantes; quos non solummodo bonitatem, verum etiam disciplinam et scientiam doceatis, verberibus terreatis, attrahatis blanditiis, molliatis munusculis et poenosis rigoribus urgeatis, ut et Socratici moribus et doctrinis Peripatetici simul fiant. Heri quasi hora XIa vos discretus pater familias introduxit in vineam; ante sero penitus pigeat otiari! Utinam cum prudenti villico mendicandi tam improbe verecundiam haberetis; tunc enim proculdubio libris et studio propensius vacaretis.

PHILOBIBLON – KAPITTEL VI

59

op onbekwame wijze herstellen, maar helemaal geen nieuwe knopen. In andermans werk dring je binnen, andermans studies reciteer je en andermans wijsheid, oppervlakkig herhaald, lip je uit met theatraal gezinder! Zoals de dwaze papagaai gehoorde stemmen nabootst, zo worden zulke sprekers nabootsers van alles, terwijl ze van niets de auteur zijn, en de ezelin Bileam (Num 22–23)65 imiteren die, al was ze op zichzelf zonder rede, toch sprekende werd gemaakt, tot lerares zowel van haar meester als van de profeet (Num 22,28-30). Zie toe, jullie armen van Christus en bekijk met ijver ons, boeken, zonder wie je, in voorbereiding op het Evangelie van de vrede, nooit behoorlijk een basisonderricht zult kunnen krijgen. De apostel Paulus, prediker der waarheid en onderrichter bij uitstek der volkeren, gaf Timotheus opdracht dat hem als enige bagage deze drie dingen werden gebracht: een mantel, boeken en perkament (2 Tim 4,13), waardoor hij de evangelische boodschappers een voorbeeld gaf, dat ze de voorgeschreven kleding droegen, dat ze boeken hadden als hulp bij de studie en perkament om op te schrijven, waar de apostel nog het zwaarste aan tilt: “Vooral perkament,” zei hij. In feite is de clericus, die totaal onbekwaam is in de kunst van het schrijven, in gebreke en vreselijk gehandicapt tot schade van velen. De lucht striemt hij met zijn woorden en slechts de aanwezigen bouwt hij misschien wel op, terwijl hij voor de afwezigen en nakomelingen niets verwezenlijkt. Een man die schrijfgerei aan de gordel droeg en van alle zuchtenden het voorhoofd tekende met de letter tau (Ez 9,2-4) insinueerde aldus figuurlijk, dat, als iemand de kunst van het schrijven niet verstond, hij de taak van het boete prediken niet moest ambiëren. Ten slotte smeken de boeken jou op het einde van dit kapittel: houd je jongemannen, die daarvoor over de geschikte geest beschikken, bezig met de studies en verstrek hen de nodige middelen daartoe. Leer hen niet alleen de goedheid, maar ook de tucht en de wetenschap, jaag hen schrik aan met roeden en trek hen aan met complimentjes. Verzacht hen met kleine geschenkjes en dril hen met bestraffende strengheid zodat ze tegelijkertijd, en Socratici van zeden en Peripathetici naar kennis zouden worden. Gisteren omstreeks het elfde uur heeft de wijze huisvader je in zijn wijngaard binnengeleid. Het moge je spijten te dralen tot het helemaal te laat is (Mt 20,6-16). Mocht je met de wijze boer je schamen om op zo schaamteloze wijze te bedelen, want dan zou je zonder twijfel meer gedreven openstaan voor de boeken en hun studie. 65

 Bileams ezelin kon spreken.

60

PHILOBIBLON – CAPITULUM VII

Capitulum VII Querimonia librorum contra bella Pacis auctor et amator, Altissime, dissipa gentes bella volentes, quae super omnes pestilentias libris nocent! Bella namque carentia rationis iudicio furiosos efficiunt impetus in adversa et, dum rationis moderamine non utuntur, sine differentia discretionis progressa, vasa destruunt rationis. Tunc prudens Apollo Pythoni subicitur, et tunc Phronesis pia mater in Phrenesis redigitur potestatem; tunc pennatus Pegasus stabulo Corydonis includitur et facundus Mercurius suffocatur; tunc Pallas prudens erroris mucrone conciditur, et iocundae Pierides truculenta furoris tyrannide supprimuntur. O crudele spectaculum, ubi Phoebum philosophorum, archisophum Aristotelem, cui in orbis dominum Deus ipse commisit dominium, scelerosis manibus vinculatum, ferramentis infamibus compeditum, lanistarum humeris a sacratis aedibus asportari et, qui in mundi magistratum magisterium atque super imperatorem imperium meruit obtinere, iniustissimo belli iure videres subici vili scurrae! O potestas iniquissima tenebrarum, quae Platonis non veretur pessumdare divinitatem probatam, qui solus conspectui creatoris, prius quam bellantis chaos placaret litigium et ante quam hylen endelechia induisset, species ideales obicere dignus fuit, ut mundum archetypum demonstraret auctori, quo de superno exemplo mundus sensibilis duceretur! O lacrimosus intuitus, quo moralis Socrates, cuius actus virtus et sermo doctrina, qui de naturae principiis politiae produxit iustitiam, vitiosi vispilionis addictus cernitur servituti! Pythagoram plangimus, harmoniae parentem,

PHILOBIBLON – KAPITTEL VII

61

Kapittel VII Klacht van boeken tegen oorlogen Schepper en liefhebber der Vrede, o Allerhoogste, drijf de krijgsminnende volkeren uiteen, die meer dan alle besmettelijke ziekten de boeken schaden! Want ik ben van oordeel dat zinloze oorlogen woeste aanvallen uitvoeren tegen al wat hen in de weg staat en omdat ze geen bemiddeling door de rede benutten, gaan ze zonder onderscheid des verstands verder en vernielen ze de vaten der rede. Aldus wordt de ervaren Apollo66 aan de Pytho67 ondergeschikt gemaakt, zo wordt de wijsheid, onze vrome moeder, overgeleverd aan de macht van de waanzin,68 zo de gevleugelde Pegasus69 in de stal van Corydo opgesloten, en de welsprekende Mercurius gewurgd. Zo wordt de wijze Pallas door het zwaard der dwaling neergehouwen en door de wrede tirannie der woede worden de vrolijke Piériden neergeslagen. O wreedaardig schouwspel, waarbij je de Phoebus der filosofen, Aristoteles, de opperste wijsgeer, aan wie God zelve, als meester der aarde, de bevoegdheid verleende tot meesterschap over de aarde, door misdadige handen geboeid, in eerloos staal gekluisterd, op gladiatorenschouders uit de gewijde gebouwen zou kunnen zien wegdragen, en die je, al verdiende hij de functie van raadsman van wereldmagistraten en van keizer over de keizer, door een allerminst rechtvaardig oorlogsrecht tegenover een gemene profiteur zou zien ten achter stellen. O macht der duisternis, zo uiterst onrechtvaardig, die niet vreest de bewezen goddelijkheid van Plato te vernietigen, Plato die als enige in ’t oog van de schepper, eer deze de strijd van de oorlogvoerende Chaos tot bedaren bracht en eer hij het stof in vormen goot, waardig werd bevonden om een beeld van zijn ideeën voor te leggen, zodat hij de schepper een voorbeeld van de wereld kon tonen, waardoor van dit hoger model de zintuiglijke wereld kon afgeleid worden! O betreurenswaardige aanblik waarbij we zien hoe de moralist Socrates, wiens handeling deugd, wiens woord leerstelling is en die uit de natuurwetten het staatsrecht afleidde, aan een corrupte doodgraver ten prooi valt.

66  De mooie Griekse God van het licht en de aanvoerder van de muzen, gelijkgeschakeld aan de Griekse zonnegod Phoebus. 67  Een gehate draak uit de Griekse mythologie die in de buurt van Delphi een orakel bewaakt. Apollo heeft hem gedood met een pijl en daarna zijn eigen orakel gesticht. 68  Woordenspel tussen phronesis en phrenesis. De phronesis wordt als de moeder van de filologie beschouwd. 69  Een van vleugels voorzien wonderpaard uit de Griekse sagenliteratuur.

62

PHILOBIBLON – CAPITULUM VII

bellorum incentricibus furiis flagellatum atrociter vice cantus gemitus edere columbinos. Miseremur Zenonis, principis Stoicorum, qui, ne consilium proderet, linguam morsu secuit et exspuit in tyrannum intrepide. Heu, iam rursus a Diomedonte tritus in mortario pistillatur!

Certe non sufficimus singulos libros luctu lamentari condigno, qui in diversis mundi partibus bellorum discrimine perierunt. Horribilem tamen stragem, quae per auxiliares milites secundo bello Alexandrino contigit in Aegypto, stilo flebili memoramus, ubi septingenta millia voluminum ignibus conflagrarunt, quae sub regibus Ptolemaeis per multa curricula temporum sunt collecta, sicut recitat Aulus Gellius Noctium Atticarum lib. 6°, cap. 16°. Quanta proles Atlantica tunc occubuisse putabitur, orbium motus omnes, conjunctiones planetarum, galaxiae naturam et generationes prognosticas cometarum ac, quaecunque in caelo fiunt vel aethere, comprehendens! Quis tam infaustum holocaustum, ubi loco cruoris incaustum offertur, non exhorreat, ubi prunae candentes pergameni crepitantis sanguine vernabantur, ubi tot innocentium millia, in quorum ore non est inventum mendacium, flamma vorax consumpsit, ubi tot scrinia veritatis aeternae ignis parcere nesciens in faetentem cinerem commutavit ? Minoris facinoris aestimatur tam leptae

PHILOBIBLON – KAPITTEL VII

63

We wenen om Pythagoras,70 de vader der Harmonie, die door de vlammende oorlogsfuriën wreed gefolterd wordt, om nog zuchten als duivengekoer voort te brengen in plaats van gezang. We beklagen Zeno,71 voorman der Stoïcijnen, die zonder dralen zijn tong afbeet en naar de tiran uitspuwde om een geheim niet te verraden. Helaas, werd hij daarvoor door Diomedes in een vijzel tot gruis vermalen!72 Voorzeker kunnen we niet volstaan om met waardige rouw alle boeken afzonderlijk te bewenen die in diverse werelddelen door oorlogsconflicten verloren gingen. Toch gedenken we met tranen in de ogen de afgrijselijke slachting, die door de hulptroepen tijdens de eerste Alexandrijnse oorlog Egypte werd aangedaan, waarbij zevenhonderdduizend boekdelen door de vlammen werden verteerd, die tijdens het koningschap der Ptolemaeërs,73 na verloop van vele jaren werden verzameld, zoals Aulus Gellius vertelt in het zesde boek, hoofdstuk 16, van de Attische nachten.74 Hoe talrijk moet het kroost van Atlas worden geschat dat daarbij ten onder gegaan is, en dat alles bevatte omtrent de loop van alle sferen, van de conjunctiestanden der planeten, de natuur van de melkweg, het voorspellende karakter der kometen en daarbij nog van al wat er voorvalt in de hemel en in de ether! Wie zou er niet gruwelen voor een zo rampzalig brandoffer waarbij inkt in plaats van mensenbloed wordt geofferd, waar de witgloeiende kolen met het bloed van knisperend perkament werden gevoed; waar de vraatzuchtige vlam duizenden onschuldigen, in wier woord nooit een leugen werd gevonden, verteerde, waar een niets ontziend vuur zovele schrijnen van eeuwige waarheid tot stinkende as herleidde? Zowel de misdaad van Jephta75 als van 70  Pythagoras van Samos (ca. 580-ca. 496) is een filosoof en wiskundige die het getal beschouwt als oorsprong van alle dingen. 71  Zeno (ca. 335-264) geldt als de stichter van de Stoa. Het is echter de filosoof Zeno van Elea (490-430) die volgens Plutarchus (in de Bioi paralleloi) op de aangegeven wijze door het afbijten van de tong gestorven is tijdens een opstand tegen een tiran. 72  Gelijkaardig verhaal: Artaxerxes werd door Nicocreon, tyran van Cyprus, gevangen genomen en in een vijzel verbrijzeld. Dat leest men bij Cicero, Valerius Maximus, Diogenes Laërtes, Boëthius en Tertullianus. Met deze Diomedes is allicht de zoon van de Griekse oorlogsgod Ares bedoeld, waarover allerlei gruwelijke verhalen de ronde deden. 73  Macedonisch-Grieks heersersgeslacht in Egypte, regerend tussen 305 en 30 v.C. Tijdens de eerste Alexandrijnse oorlog in 47 v.C. is de beroemde bibliotheek van Alexandrië in de strijd tegen Julius Caesar in vlammen opgegaan. Waar de Bury haalt dat er 700.000 boeken door de vlammen verteerd zijn, is niet gekend. 74  Attische Nachten, VI, 17. 75  Jephta belooft God na een militaire zege het eerste familielid dat hem begroet te offeren bij zijn terugkeer. Dat blijkt zijn eigen dochter en enig kind te zijn (Re 11,30-39).

64

PHILOBIBLON – CAPITULUM VII

quam Agamemnonis victima, ubi pia filia virgo patris gladio iugulatur. Quot labores celebris Herculis tunc periisse putabimus, qui ob astronomiae peritiam collo irreflexo caelum describitur sustulisse, cum iam secundo flammis Hercules sit iniectus! Arcana caelorum, quae Ionithus non ab homine neque per hominem didicit, sed divinitus inspiratus accepit, quaeque Zoroastes, germanus eiusdem, immundorum servitor spirituum, Bactrianis disseruit, quae etiam sanctus Enoch, paradisi praefectus, prius quam transferretur de saeculo, prophetavit, immo quae primus Adam filios docuit, sicut raptus in ecstasi inlibro aeternitatis praeviderat, flammis illis nefandis probabiliter aestimantur destructa. Aegyptiorum religio, quam liber Logostilios sic commendat egregie, politia veterum Athenarum, quae novem millibus annorum Athenas Graeciae praecesserunt, carmina Chaldaeorum, considerationes Arabum et Indorum, caerimoniae Iudaeorum, architectura Babyloniorum, Noëgeorgica, Moysis praestigia,

PHILOBIBLON – KAPITTEL VII

65

Agamemnon76 achten we van mindere omvang, waar een maagdelijk vrome dochter als slachtoffer werd omgebracht door het zwaard van de vader. Hoeveel werken – zou je denken – zijn er toen teniet gegaan van de roemruchte Hercules, die om zijn beslagenheid in de astronomie wordt voorgesteld de hemel torsend op zijn onwrikbare gebogen nek. Dat alles ging verloren toen Hercules nog een tweede maal in de vlammen werd geworpen! De mysteriën van de hemel, die Jonithus77 noch van een mens, noch door toedoen van een mens leerde, maar door goddelijke inspiratie vernam, en die zijn broeder, Zoroaster,78 dienaar van onreine geesten, aan de Bactren79 uiteenzette, en die ook de eerbiedwaardige Henoch,80 beheerder van het paradijs, heeft voorspeld, eer hij uit het aardse bestaan werd weggenomen, ja zelfs die Adam81 als eerste aan zijn zonen leerde, zoals hij ze in extase meegevoerd in het boek der eeuwigheid had voorzien. Al die geheimen zijn waarschijnlijk, zo veronderstellen we, door die verderfelijke vlammen vernield. De godsdienst der Egyptenaren, die het boek Logostilios82 zo uitvoerig looft, en de stadstaat der oude Atheners,83 die het Athene van Griekenland84 negenduizend jaren vooraf waren gegaan, de gedichten der Chaldeeërs,85 het opzoekingswerk der Arabieren en Indiërs, het ceremonieel der Joden, de architectuur der Babyloniërs, de landbouwkunde van Noë,86 Mozes’ toverboeken,87

76  Koning Agamemnon offert zijn dochter Iphigenea aan de godin Artemis vooraleer hij ten strijde trekt tegen de Trojanen. 77  Apocrief boek van Jonithus of Jonicus, de zogenaamde vierde zoon van de aartsvader Noë en tevens de uitvinder van de astronomie. Het blijkt een verzonnen verhaal te zijn van Methodius. 78  De Griekse benaming van Zarathustra, een oudiraanse priester (te situeren omstreeks 600 v.C.) die het zoroastrisme – een dualistische godsdienst – sticht. 79  Inwoners van Bactrië, het noorden van Afghanistan, het centrum van zoroastrisme. 80  De apocriefe boeken over De profetieën van Henoch (cf. Gn 4,17). 81  Volgens de Vita Adae et Evae vertelt Adam aan zijn zoon Seth de geheimen die hem in het Paradijs geopenbaard zijn. 82  Het verloren gegane boek van de halfmythische Hermes Trismegistos. Er is slechts een Latijnse vertaling van Apuleius uit de tweede eeuw bewaard. 83  Verhandeling van Thales. Thales werd in de middeleeuwen beschouwd als de eerste geleerde die de Grieken de filosofie der Egyptenaren bracht. 84  De idee van een “oer-Athene” laat Plato in zijn Timaeus vertellen door de priester Sais aan de Athener Solon tijdens diens oponthoud in Egypte. 85  Allusies op de waarnemingen die de Chaldeeërs – een Aramese volksstam uit Zuid-Babylon – doorgaven aan Callisthenes, een neef en leerling van Aristoteles. 86  Apocrief boek van Noë: De onderrichtingen van Noë na de Zondvloed. 87  Apocrief boek van Mozes: Het boek der mystieke preken.

66

PHILOBIBLON – CAPITULUM VII

Iosuae planimetria, Samsonis aenigmata, Salomonis problemata a cedro Libani usque ad hyssopum planissime disputata, Aesculapii antidota, Cadmi grammatica, Parnasi poëmata, Apollinis oracula, Argonautica lasonis, strategemata Palamedis et alia infinita scientiarum secreta huius incendii tempestate creduntur sublata.

Numquid Aristotelem de circuli quodratura syllogismus apodicticon latuisset, si libros veterum, methodos naturae totius habentium, permisissent nefanda praelia superesse? Nec enim de mundi aeternitate problema neutrum fecisset, nec de intellectuum humanorum pluralitate eorundemque perpetuitate, ut verisimiliter creditur, dubitasset ullatenus, si perfectae scientiae veterum invisorum bellorum pressuris obnoxiae non fuissent. Per bella namque ad patrias peregrinas distrahimur, obtruncamur, vulneramur et enormiter mutilamur, sub terra suffodimur,

PHILOBIBLON – KAPITTEL VII

67

Jozua’s vlakke meetkunde (Joz 18,9),88 Samsons raadsels (Re 14,12-20),89 Salomons problemen (1 K 5,13), uiterst uitvoerig uiteengezet, vanaf de ceder in Libanon tot de Hyssop90 de geneesmiddelenleer van de Aesculaap,91 de spraakkunst van Cadmus,92 de gedichten van Parnassus,93 de orakels van Apollo,94 de Argonauten van Jason,95 de krijgslisten van Palamedes,96 en talloze andere geheimen der wetenschappen worden geacht ten prooi te zijn gevallen aan deze stormachtige brand. Zou de bewijsvoering van het onopgeloste vraagstuk over de kwadratuur van de cirkel verborgen zijn gebleven voor Aristoteles, als die vervloekte oorlogen de boeken der ouden, die de werkwijze van gans de natuur bevatten, hadden geoorloofd gespaard te blijven? Want noch had het probleem van de eeuwigheid van de wereld hem onverschillig gelaten, noch de veelzijdigheid van het menselijk intellect en zijn eeuwigdurendheid, zoals we naar waarheid aannemen, zou hij enigszins hebben betwijfeld, als de perfecte wetenschappen der ouden niet ten prooi waren gevallen aan de verdrukkingen van die gehate oorlogen. Want door de oorlogen worden we van mekaar gerukt naar vreemde landen, stukgehakt, gekwetst en geweldig verminkt, levend begraven, 88  Jozua geldt als de opvolger van Mozes als leider van de Israëlieten. Zie het bijbelse boek Jozua. 89  Allusie op de raadsels die Samson voorlegde aan de dertig jongeren van de stad Thamnata. 90  Geneeskrachtige plant uit het Middellandse-Zeegebied. 91  Apocrief boek van Asclepius, de halfgod van de geneeskunde in de Griekse mythologie. De geneesmiddelenleer, Antidota, is een apocrief boek aan Asclepius toegeschreven. 92  Cadmus, de zoon van de koning van Fenicië, wordt verondersteld aan de Grieken, na zijn reis naar Fenicië, zeventien letters van het alfabet te hebben overgemaakt. 93  Een gebergte in Midden-Griekenland. In de buurt bevindt zich het door Apollo gestichte orakel van Delphi. De Parnassus staat symbool voor de dichtkunst. 94  Er bestonden in Griekenland vele aan Apollo toegewijde orakelplaatsen waar mensen moeilijke problemen konden voorleggen. 95  De Griekse held Jason zou het koningschap verwerven indien hij het gulden vlies, de gouden schapenvacht van de god Chrysomallus, zou kunnen bemachtigen. Jason onderneemt de tocht en verzamelt een groot aantal Griekse helden voor de tocht, waaronder Heracles, Theseus en Peleus en de zanger Orpheus. De expeditieleden worden Argonauten genoemd, naar hun schip de Argo. Ze trekken naar Colchis aan de oostkant van de Zwarte Zee. Met de hulp van de tovenares Medea slagen de helden erin het gulden vlies te bemachtigen en naar Griekenland terug te keren. 96  Palamedes, een Griekse held uit de Trojaanse oorlog, zou tijdens het beleg van Troje het schaakspel hebben uitgevonden. Daarmee slaagde hij erin de strijd tussen de verschillende tegenstanders te beschrijven. Ook andere uitvindingen zoals maten en gewichten worden aan hem toegeschreven.

68

PHILOBIBLON – CAPITULUM VII

in mari submergimur, flammis exurimur et omni necis genere trucidamur. Quantum sanguinis nostri fudit Scipio bellicosus, cum eversioni Carthaginis, Romani imperii impugnatricis et aemulae, anxius incumbebat! Quot millia millium praelium decennale Troianum ab hac luce transmisit! Quot per Antonium, Tullio iam occiso, externarum provinciarum latebras adierunt! Quot de nobis per Theodoricum, exulante Boëtio, in diversa mundi climata sicut oves pastore percusso sunt dispersi! Quot Seneca succumbente Neronis malitiae, cum et volens et nolens portas mortis adiret, ab eo divisi retrocessimus lacrimantes et, in quibus partibus hospitari possemus, penitus ignorantes! Felix fuit illa librorum translatio, quam in Persas de Athenis Xerxes fecisse describitur, quos rursus de Persis in Athenas Seleucus reduxit. O postliminium gratiosum, o mira laetitia, quam tunc cerneres in Athenis, cum proli suae genitrix obviaret tripudians matricemque thalamum senescenti iam soboli denuo demonstraret! Reassignatis hospitiis veteribus inquilinis mox tabulata cedrina cum lignis et trabibus levigatis aptissime complanantur, auro et ebore epigrammata designantur camerulis singulis, quibus ipsa volumina reverenter illata suavissime collocantur sic, ut nullum alterius ingressum impediat vel propinquitate nimia fratrem laedat.

Caeterum infinita sunt dispendia, quae per seditiones bellorum librorum generi sunt illata; et quoniam infinita nullatenus pertransire contingit, hic statuamus finaliter querimoniae nostrae Gades et ad preces,

PHILOBIBLON – KAPITTEL VII

69

in zee geworpen, door vlammen verzengd en op alle mogelijke wijzen ter dood gebracht. Hoezeer vergoot de oorlogszuchtige Scipio97 ons bloed, toen hij zich vol ijver stortte op de vernietiging van Carthago, vijandin en rivale van het Romeinse Keizerrijk! Hoeveel duizenden en duizenden rukte de tienjarige strijd voor Troje uit dit leven weg! Hoevelen hebben, door toedoen van Antonius, nadat Tullius reeds was gedood, de verborgenheid der externe provinciën opgezocht! Hoevelen onder ons zijn er, nadat Boëthius in ballingschap was gestuurd, door Theodorik naar verschillende windstreken van de wereld verspreid, zoals schapen nadat hun herder is neergeslagen! Toen Seneca98 bezweek onder de boosaardigheid van Nero, en willens nillens naar de poorten van de dood toeschreed, met hoevelen hebben we ons toen verspreid van bij hem teruggetrokken, wenend en helemaal niet wetend in welk oord we onderdak zouden kunnen vinden? Een gelukkig feit was die overbrenging van boeken die – volgens de overlevering – Xerxes99 heeft gedaan van Athene naar Perzië, boeken die Seleucus100 weer uit Perzië naar Athene terug bracht. O aangename terugkeer, o wonderbare vreugde, die men toen in Athene moet ervaren hebben, toen de moeder haar kroost dansend tegemoet ging en opnieuw de moederlijke woonst toonde aan haar reeds ouder wordend nageslacht! Eens het onderdak voor de oude bewoners heringericht, werden spoedig met gladgeschaafde planken en balken de meest geschikte cederhouten legsels vervaardigd, en in goud en ivoor opschriften ontworpen voor alle legrekken afzonderlijk, waarin de boekdelen zelf met eerbied geplaatst werden en zo samen lagen dat geen enkel het inbrengen van een ander boekdeel zou hinderen of zijn broeders zou schaden door te dicht op elkaar te liggen. Oneindig is ten slotte de schade die het boekengeslacht door het krijgstumult is toegebracht. Vermits het toch geenszins lukt het oneindige te omvatten, laten we dan hier het eindpunt achter onze klaagzang 97  De bijnaam van meerdere Romeinse legerleiders en staatsmannen uit de derdetweede eeuw. Hier is Publius Cornelius Scipio Africanus Minor (ca. 185-129) die Carthago ingenomen heeft, bedoeld. 98  Seneca (4 v.C.-65) is Romeins staatsman, filosoof en leraar en raadsman van keizer Nero. Op Nero’s bevel pleegt Seneca zelfmoord. 99  Xerxes (ca. 520-465) is koning van de Perzen die een lange strijd tegen Griekenland voerde en de nederlaag moest ondergaan. 100  Seleucus (ca. 358-280) is een veldheer van Alexander de Grote en later de stichter van de Seleucidendynastie. Nergens anders dan bij Gellius vinden we een verslag van die grote culturele daad van die veldheer.

70

PHILOBIBLON – CAPITULUM VIII

a quibus incepimus, regiramus habenas, rogantes suppliciter, ut rector Olympi ac mundi totius dispensator altissimus firmet pacem et bella removeat ac tempora faciat sua protectione tranquilla.

Capitulum VIII De multiplici opportunitate quam habuimus librorum copiam conquirendi Cum omni negotio tempus sit et opportunitas, ut testatur sapiens Ecclesiastes 8°, iam progredimur enarrare multiplices opportunitates, quibus in adquisitione librorum nostris propositis divinitate propitia iuvabamur. Quamvis enim ab adolescentia nostra semper socialem communionem cum viris litteratis et librorum dilectoribus delectaremur habere, succedentibus tamen prosperis, regiae maiestatis consecuti notitiam et in ipsius acceptati familiam, facultatem accepimus ampliorem ubilibet visitandi pro libito et venandi quasi saltus quosdam delicatissimos tum privatas, tum communes, tum regularium, tum saecularium librarias. Sane dum invictissimi principis ac semper magnifice triumphantis regis Angliae Eduardi, tertii post conquestum, cuius tempora serenare dignetur Altissimus diutine et tranquille, primo quidem suam concernentibus curiam, deinde vero rempublicam, regni sui cancellarii videlicet ac thesaurarii, fungeremur officiis, patescebat nobis aditus facilis, regalis favoris intuitu, ad librorum latebras libere perscrutandas. Amoris quippe nostri fama volatilis iam ubique percrebuit, tantumque librorum, et maxime veterum, ferebamur cupiditate languescere, posse vero quemlibet nostrum per quaternos facilius quam per pecuniam adipisci favorem. Quamobrem, cum supradicti principis recolendae memoriae bonitate suffulti possemus obesse et prodesse, officere et proficere vehementer tam maioribus quam pusillis, affluxerunt loco exeniorum et munerum

PHILOBIBLON – KAPITTEL VIII

71

plaatsen en de teugel weer wenden naar het gebed waarmee we begonnen zijn, deemoedig vragend dat de heerser over de Olympus101 en de opperste beheerder der wereld de vrede moge bewaren, de oorlogen moge weren en onder zijn bescherming de tijden rustig moge maken. Kapittel VIII Over de vele mogelijkheden die we hadden om veel boeken te bemachtigen Vermits elke onderneming haar tijd en haar gelegenheid heeft, zoals de Prediker (achtste hoofdstuk) getuigt, gaan we nu verder met de uiteenzetting der talloze gelegenheden, waarin we door de genade Gods werden bijgestaan in onze voornemens om boeken te verwerven. Want alhoewel het ons vanaf onze jongelingsjaren verheugde steeds sociaal contact te hebben met mannen der letteren en met boekenliefhebbers, naarmate echter het succes toenam, kregen we notie van zijne koninklijke Majesteit, werden we in zijn gevolg aanvaard, en kregen we ruimere gelegenheid om overal naar believen op bezoek en op jacht te gaan, als ’t ware in de heerlijkste jachtvelden, nu eens private, dan weer publieke bibliotheken, of nu eens van regulieren, dan weer van seculieren. Zodra we dus goed en wel rekening hielden met de nooit overwonnen staatsman en de steeds weer roemvol triomferende koning van Engeland, Edward, de derde sedert de verovering, wiens dagen het de Allerhoogste behage te lenigen in duur en rust, waarbij we in de eerste plaats weliswaar zijn hofhouding in acht namen, maar vervolgens ook in staatszaken, namelijk als kanselier en schatbewaarder van zijn rijk, functies waarnamen, lag voor ons, gezien de gunst van de koning, de toegang wijd en gemakkelijk open om vrijuit de schuilplaats der boeken te doorsnuffelen. Want reeds had het gerucht van de gevleugelde faam van onze liefhebberij zich alom verbreid en er werd verteld dat we zozeer kwijnden van verlangen naar boeken, en vooral naar oude exemplaren, dat men gemakkelijker met enkele katernes tekst dan met geld de gunst van iemand van ons kon verwerven. Daarom, gezien we gesteund door de goedheid van bovenvernoemd, gedenkwaardig staatshoofd, zouden kunnen schaden of van nut zijn, kunnen dwarsliggen of erg bevorderlijk zijn, zowel voor de hoger geplaatsten als voor de kleine man, stroomden ons, in plaats van curiosa en giften en in plaats van geschenken en juwelen  Rector Olympi is een uitdrukking uit Ovidius’ Metamorfosen 9, 498.

101

72

PHILOBIBLON – CAPITULUM VIII

locoque donorum et iocalium caenulenti quaterni ac decrepiti codices, nostris tam aspectibus quam affectibus pretiosi. Tunc nobilissimorum monasteriorum aperiebantur armaria, reserabantur scrinia et cistulae solvebantur, et per longa saecula in sepulcris soporata volumina expergiscunt attonita, quaeque in locis tenebrosis latuerant, novae lucis radiis perfunduntur. Delicatissimi quondam libri, corrupti et abominabiles iam effecti, murium quidem foetibus cooperti et vermium morsibus terebrati, iacebant exanimes, et qui olim purpura vestiebantur et bysso, nunc in cinere et cilicio recubantes, oblivioni traditi, videbantur domicilia tinearum. Inter haec nihilominus captatis temporibus magis voluptuose consedimus, quam fecisset medicus delicatus inter aromatum apothecas, ubi amoris nostri obiectum repperimus et fomentum. Sic sacra vasa scientiae ad nostrae dispensationis provenerunt arbitrium, quaedam data, quaedam vendita ac nonnulla pro tempore commodata. Nimirum cum nos plerique de huiusmodi donariis cernerent contentatos, ea sponte nostris usibus studuerunt tribuere, quibus ipsi libentius caruerunt quam iis, quae nostris assistentes servitiis abstulerunt. Quorum tamen negotia sic expedire curavimus gratiose, ut et eisdem emolumentum accresceret, nullum tamen detrimentum iustitia sentiret. Porro, si scyphos aureos et argenteos, si equos egregios, si nummorum summas non modicas amassemus, tunc temporis dives nobis aerarium instaurasse possemus. Sed revera libros, non libras, maluimus codicesque plus dileximus quam florenos, ac panfletos exiguos incrassatis praetulimus palefridis.

Ad haec eiusdem principis illustrissimi sempiternae memoriae legationibus crebris functi et ob multiplicia regni negotia nunc ad sedem Romanam, nunc ad curiam Franciae, nunc ad mundi diversa dominia taediosis ambassiatibus ac periculosis temporibus mittebamur, circumferentes tamen ubique illam, quam aquae plurimae nequiverunt exstinguere, caritatem librorum. Haec omnium peregrinationum absinthia quasi quaedam pigmentaria potio dulcoravit; haec post perplexas intricationes et scrupulosos causarum anfractus ac vix egressibiles reipublicae labyrinthos ad respirandum parumper temperiem aurae lenis aperuit.

PHILOBIBLON – KAPITTEL VIII

73

groezelige handschriftbladeren en versleten boeken toe, die zowel in onze ogen als in onze gevoelens toch zo kostbaar waren. Toen gingen de [boeken]kasten der meest vooraanstaande kloosters open, werden schrijnen geopend en korven ontsloten. Boekdelen die eeuwenlang in hun graven te slapen waren gelegd, ontwaakten verbijsterd en al wat op duistere plaatsen verborgen had gelegen, werd met nieuwe stralen licht overgoten. De meest bekoorlijke boeken van weleer, onbruikbaar en afschuwelijk geworden, met muizenkeutels overdekt en door wormenbeten doorboord, lagen daar als dood, en zij die ooit in purper waren gehuld en in linnen, lagen daar nu in stof en as (Pr 3,20), ten prooi aan de vergetelheid en zagen er uit als mottennesten. Niettemin zaten we op gestolen uurtjes temidden van hen, met meer genot dan een gedreven arts had gedaan in zijn apotheek vol geurende producten, waar we zowel het voorwerp van als het heelmiddel voor onze liefde terugvonden. Aldus kwamen de heilige vaten der wetenschap ten goede aan onze beslissing tot herstel, sommige geschonken, andere na aankoop en enkele die tijdelijk waren uitgeleend. Meer nog, toen men in ’t oog kreeg dat wij meestal met schenkingen van die aard tevreden waren gesteld, deden velen spontaan moeite ze ons in bruikleen te geven, als zaken die ze zelf liever misten, dan die dingen die ze door onze bijstand vanuit ons ambt in de wacht sleepten. En toch hebben we in dank er zorg voor gedragen dat hun negoties zo uitvielen, dat wel voor hen de winst vergrootte, maar de gerechtigheid geen schade zou lijden. Daarentegen, als we graag gouden en zilveren drinkschalen, graag raspaarden en niet geringe sommen baargeld bezeten hadden, dan hadden we ons toen, als de rijken van die tijd, een rijk gevulde schatkamer kunnen aanleggen. Maar neen, in werkelijkheid was het ons meer om boekbanden dan om ponden te doen, en wilden we liever boeken en hielden we van hen meer dan van florijnen. Het geringste pamfletje hebben we verkozen boven vette paarden. Bij dat alles hebben we ter eeuwiger gedachtenis van datzelfde meest illustere staatshoofd aan talloze delegaties deelgenomen en om veelvuldige staatsaangelegenheden, nu eens naar de Heilige Stoel te Rome, dan naar de regering van Frankrijk, dan weer naar diverse rechtsgebieden van de wereld, werden we voor onaangename gezantschappen en in gevaarlijke tijden uitgezonden, echter overal die boekenliefde meevoerend, die de grootste wateren niet hebben kunnen blussen. Zij, de absint van al onze omzwervingen, heeft als dat bepaalde warmoesgeneesdrankje verzachting gebracht. Zij heeft na ingewikkelde problemen, na netelige situatiewendingen en na politieke doolhoven waar amper was uit te geraken, de kans geboden om even weer in frisse lucht op adem te komen.

74

PHILOBIBLON – CAPITULUM VIII

O beate Deus Deorum in Sion, quantus fluminis impetus voluptatis laetificavit cor nostrum, quotiens paradisum mundi Parisius visitare vacavimus moraturi, ubi nobis semper dies pauci prae amoris magnitudine videbantur! Ibi bibliothecae iocundae super cellas aromatum redolentes, ibi virens viridarium universorum voluminum, ibi prata Academica trementia terrae motu, Athenarum diverticula, Peripateticorum itinera, Parnasi promontoria et porticus Stoicorum; ibi cernitur tam artis quam scientiae mensurator Aristoteles, cuius est totum, quod est optimum in doctrinis – in regione dumtaxat transmutabili sublunari – ; ibi Ptolemaeus epicyclos et eccentricos auges atque geuzahar planetarum figuris et numeris emetitur; ibi Paulus arcana revelat; ibi Dionysius convicinus hierarchias coordinat et distinguit; ibi, quicquid Cadmus grammate recolligit Phoeniceo, totum virgo Carmenta charactere repraesentat Latino. Ibi revera thesauris apertis et sacculorum corrigiis resolutis pecuniam laeto corde dispersimus atque libros impretiabiles luto redemimus et arena. Nequiquam “malum est, malum est” insonuit omnis emptor; sed ecce quam bonum et quam iocundum, arma clericalis militiae

PHILOBIBLON – KAPITTEL VIII

75

O zalige God der Goden in Sion,102 welke stortvloed van genoegen verblijdde ons hart, telkens we ons vrijmaakten om Parijs,103 het paradijs van de wereld, te bezoeken om er te verblijven, waar ons steeds dagen tekort schenen te komen voor de grootheid van onze liefde! Daar zijn er aangename bibliotheken die beter geuren dan kruidenmagazijnen. Daar bloeit de ruiker van alle boekdelen ter wereld. Daar situeren zich de academische weiden die trillen onder een aardbeving, daar zijn de rustoorden van Athene, de wandelwegen der Peripathetici,104 de uitlopers van de Parnassus, de gaanderijen der Stoïcijnen.105 Hier voelt men de maatgever van zowel kunst als van wetenschap, Aristoteles, van wie alles voortkomt dat er als ’t beste bestaat in de wetenschap – althans in deze vergankelijke ondermaanse wereld. Hier meten Ptolemaeus en Genzahar in geometrische figuren en getallen de hoofdassen en knooppunten van de loopbanen der planeten; hier onthult Paulus106 de geheimen van het geloof en daar geeft zijn buurman Dionysius107 ordening en omschrijving van de hiërarchieën.108 Al wat Cadmus in Fenicisch schrift had samengebracht, geeft de maagd Carmenta109 daar in zijn geheel weer in Latijns schrift. Maar ook hier, toen die schatten blootlagen en de riempjes van onze geldbeugels los waren, strooiden we met blij gemoed ons geld in het rond en kochten we boeken van onschatbare waarde voor dat slijk en zand. Niet één keer weerklonk van een van al die kopers: “’t Is een slechte zaak, ’t is een slechte zaak,” maar zie hoe goed en aangenaam het was de wapenen der klerikale militie op één punt samen te brengen, 102  Sion is de tempelberg in Jeruzalem (2 Sam 5,7). De naam Sion staat symbolisch voor de stad Jeruzalem. 103  Parijs, destijds bijgenaamd Cariatasepher, i.e. de stad der letteren. 104  Naar het Griekse peripatos, een wandelgang in Athene waar de school van Aristoteles zich bevindt. De Peripathetici zijn Griekse filosofen die tot in de derde eeuw Aristoteles’ filosofie verderzetten. 105  Aanhangers van de Stoa, een Griekse filosofie die de onverstoorbaarheid (apatheia) tracht te bereiken door de beoefening van de deugden (askèsis) en de studie van filosofie en wetenschap. 106  De apostel Paulus uit het Nieuwe Testament. 107  Dionysius de Areopagiet: een door Paulus tot het christendom bekeerde Athener. Aan die Dionysius zijn enkele mystieke traktaatjes toegeschreven. 108  Apocrief werk, toegeschreven aan Dionysius de Areopagiet, de vader van de christelijke mystieke theologie. Die Pseudo-Dionysius is een vijfde-eeuwse theoloog en filosoof. 109  Cadmus zou het Fenicisch alfabet naar Griekenland gebracht hebben. De legendarische Evander heeft het naar Italië gevoerd, waar zijn moeder Carmenta de Griekse letters in Romeinse heeft omgezet.

76

PHILOBIBLON – CAPITULUM VIII

congregare in unum, ut suppetat nobis, unde haereticorum bella conterere, si insurgant! Amplius opportunitatem maximam nos captasse cognoscimus per hoc, quod ab aetate tenera magistrorum et scholarium ac diversarum artium professorum, quos ingenii perspicacitas ac doctrinae celebritas clariores effecerant, relegato quolibet partiali favore exquisitissima sollicitudine nostrae semper coniunximus comitivae, quorum consolativis colloquiis confortati, nunc argumentorum ostensivis investigationibus, nunc physicorum processuum ac catholicorum doctorum tractatuum recitationibus, nunc moralitatum excitativis collationibus velut alternatis et multiplicatis ingenii ferculis dulcius fovebamur. Tales in nostro tirocinio commilitones elegimus, tales in thalamo collaterales habuimus, tales in itinere comites, tales in hospitio commensales et tales penitus in omni fortuna sodales. Verum quia nulla felicitas diu durare permittitur, privabamur nonnunquam luminum aliquorum praesentia corporali, cum eisdem promotiones ecclesiasticae ac dignitates debitae, prospiciente de caelo iustitia, provenerunt, quo fiebat, ut incumbentes, sicut oportuit, curae propriae se a nostris cogerentur obsequiis absentare.

Rursus compendiosissimam semitam subiungemus, per quam ad manus nostras librorum pervenit tam veterum quam novorum plurima multitudo. Religiosorum siquidem mendicantium paupertatem susceptam pro Christo nunquam indignantes horruimus, verum ipsos ubique terrarum in nostrae compassionis ulnas admisimus mansuetas, affabilitate familiarissima in personae nostrae devotionem alleximus allectosque beneficiorum liberalitate munifica fovimus propter Deum; quorum sic eramus omnium benefactores communes, ut nihilominus videremur quodam paternitatis proprietate singulos adoptasse; istis in statu quolibet facti sumus refugium; istis nunquam clausimus gratiae nostrae sinum. Quamobrem istos votorum nostrorum peculiarissimos zelatores meruimus habere et tam opere quam opera promotores. Qui circueuntes mare et aridam ac orbis ambitum perlustrantes, universitates quoque diversarumque provinciarum generalia studia perscrutantes nostris desideriis

PHILOBIBLON – KAPITTEL VIII

77

waar ze ons ten dienste zouden staan als middel om de ketteroorlogen neer te slaan, als die ooit de kop zouden opsteken. Bovendien beseffen we dat we nog het meeste voordeel hebben gehaald uit datgene dat we sedert onze prille jeugd – en na met de meeste zorg alle partijdige voorkeur te hebben geweerd – steeds hebben toegevoegd aan ons volgelingschap, vanwege leraren, wetenschapsmensen en van professoren in de diverse wetenschappen, die helderheid van geest en faam als geleerden nog roemrijker hadden gemaakt. Gesterkt door hun ondersteunende gesprekken, nu eens onder de vorm van verhelderend zoekwerk naar argumentatie, dan van uiteenzettingen over vorderingen door fysici en over traktaten van katholieke geleerden, dan weer eens van opwindende symposia over moraal, als door afwisselende en overvloedige geestesspijs, werden we nog zachter gekoesterd. Zulke strijdmakkers hebben we uitgekozen voor onze eerste krijgservaringen, zulke raadslui hebben we naast ons in huis gehad, dergelijke gezellen op de reisweg, zulke tafelgenoten hadden we in de herberg, kortweg in alle lotgevallen des levens hadden wij dergelijke vrienden. Maar vermits geen enkel geluk een lang leven beschoren is, werden we soms beroofd van de lichamelijke aanwezigheid van sommigen van die lichten, vermits hun kerkelijke bevorderingen en verschuldigde waardigheden, door de gerechtigheid des hemels voorzien, te beurt vielen, waardoor gebeurde dat ze, toen ze wegvielen, zoals nodig was, uit eigenzorg gedwongen werden afstand te nemen van onze afhankelijkheid. Verder zullen we de gemakkelijkste weg citeren, hoe de grootste massa der boeken, zowel oude als nieuwe ons te beurt viel. We hadden zowaar al nooit afkeer of afkeuring betoond ten aanzien van de armoe der bedelmonniken, die ze vrijwillig ten dienste van Christus aanvaardden. We hebben hen waar dan ook ter wereld met bereidwilligheid en meelij in onze armen gesloten, hen met minzaamheid en de grootste behulpzaamheid verbonden tot verering van onze eigen persoon, en eens ze gebonden waren, hen gul en mild ter ere Gods begunstigd met weldaden. We waren zodanig hun aller gemeenschappelijke weldoeners, dat we niettemin, onder een zekere vorm van vaderschap elk van hen leken te hebben geadopteerd. Voor dezen zijn wij in zekere zin een toevlucht geworden. Voor hen hebben we nooit de genaden van ons hart gesloten gehouden. Daardoor dus verdienden we in hen beijveraars te vinden van onze diepste verlangens die ze met raad en daad ondersteunden. Bij hun omzwervingen over zee en door de woestijn en bij hun zoektochten op hun reizen rondom de aarde, bij het doorsnuffelen van universiteiten, maar ook van algemeen gangbare studies over diverse provincies, spaarden ze

78

PHILOBIBLON – CAPITULUM VIII

militare studebant certissima spe mercedis. Quis inter tot argutissimos venatores lepusculus delitesceret? Quis pisciculus istorum nunc hamos, nunc retia, nunc sagenas evaderet? A corpore sacrae legis divinae usque ad quaternum sophismatum hesternorum nihil istos praeterire potuit scrutatores. Si in fonte fidei Christianae, curia sacrosancta Romana, sermo devotus insonuit, vel si pro novis causis quaestio ventilabatur extranea, si Parisiensis soliditas, quae plus antiquitati discendae quam veritati subtiliter producendae iam studet, si Anglicana perspicacitas, quae antiquis perfusa luminaribus novos semper radios emittit veritatis, quicquam ad augmentum scientiae vel declarationem fidei promulgabat, hoc statim nostris recens infundebatur auditibus nullo devirginatum seminiverbio nulloque nugace corruptum, sed de praelo purissimi torcularis in nostrae memoriae dolia defaecandum transibat.

Cum vero nos ad civitates et loca contingeret declinare, ubi praefati pauperes conventus habebant, eorum armaria ac quaecunque librorum repositoria visitare non piguit, immo ibi in altissima paupertate altissimas divitias sapientiae thesaurizatas invenimus, et non solum in eorum sarcinulis et sportellis micas de mensa dominorum cadentes repperimus pro catellis, verum panes propositionis absque fermento panemque angelorum omne delectamentum in se habentem, immo horrea Ioseph plena frumentis totamque Aegypti supellectilem atque dona ditissima, quae regina Saba detulit Salomoni.

Hi sunt formicae continue congregantes in messem et apes argumentosae fabricantes iugiter cellas mellis, hi successores Bezeleel ad excogitandum, quicquid fabrefieri poterit in argento et auro ac gemmis, quibus templum Ecclesiae decoretur, hi prudentes polymitarii, qui superhumerale et rationale pontificis, sed et vestes varias efficiunt sacerdotum, hi cortinas, saga pellesque arietum rubricatas resarciunt, quibus Ecclesiae militantis tabernaculum contegatur, hi agricolae seminantes, boves

PHILOBIBLON – KAPITTEL VIII

79

zich geen moeite als dienstplichtigen voor onze verlangens, in de stelligste hoop op soldij. Welk haasje zou er verborgen blijven tussen zovele allersluwste jagers? Welk visje kon er ontsnappen, nu eens aan hun angels, dan aan hun netten, dan weer aan hun sleepnetten? Vanaf het volledige boek der heilige, goddelijke wetgeving tot het kleinste katern met hedendaagse sofismen kon deze snuffelaars niets ontgaan. Of nu bij de bron van het christelijk geloof, de allerheiligste Romeinse curie, een devoot woord had weerklonken, ofwel of er voor nieuwe problemen een vraag van buitenaf werd uitgebracht, of nu een autoriteit van Parijs, die zich meer toelegt op de studie van het verleden, dan op de verfijnde studie der waarheid die nog dient vorm te krijgen, ofwel of de Engelse klare kijk, die, overgoten met het alleroudste licht, steeds nieuwe stralen der waarheid uitzendt, ook maar iets hadden verkondigd ter bevordering der wetenschap of ter belijdenis des geloofs, dit nieuws kwam ons terstond ter ore, door geen zwetser geschonden en door geen enkele sul verknoeid, maar fris vanuit de zuiverste pers ging het over in de vaten van ons geheugen om er gereinigd te worden. Toen we echter in de gelegenheid waren naar de staten en plaatsen te reizen waar hoger vermelde armen in kloosters verbleven, heeft het ons niet gespeten een bezoek te brengen aan hun kasten en allerhande bergruimten voor boeken. Meer nog, daar vonden we temidden van diepste armoede de grootste rijkdom aan wijsheid verzameld. En in hun reistassen en korfjes hebben we niet alleen kruimels gevonden die van de tafel der heren vallen voor de honden (cf. Mt 15,21-28), maar ook de ongedesemde toonbroden (cf. Ex 25,30), en het brood der engelen dat alle genoegens in zich draagt, ja zelfs de volle graanzolders van Jozef (Gn 41), en de ganse voorraad van Egypte, alsook de rijke geschenken die de koningin van Sheba voor Salomon meebracht (1 K 10,2). Zij zijn de mieren die voortdurend vergaren tijdens de oogsttijd (Spr 30,25) en de bezige bijen die gezamenlijk honingvoorraden aanleggen, zij zijn de opvolgers van Bezaleël (Ex 35,30 en 38,22)110 om uit te denken wat er al zou kunnen vervaardigd worden uit zilver, goud en edelstenen om de tempel der Kerk te versieren, zij zijn de geschikte wevers, die boven- en ondergewaden van de levieten111 (Ex 35,5-10), maar ook de diverse kledingstukken der priesters vervaardigen, zij herstellen vaten, mantels en roodachtige rammenhuiden (Ex 25,2-7; 35,5-10) waarmee het tabernakel der strijdende Kerk moet bedekt worden. Zij zijn 110 111

 Bezalëel werd door God uitverkoren om Zijn tabernakel te vervaardigen.  Bedoeld zijn de rijke gewaden voor de priesters uit de stam van Levi.

80

PHILOBIBLON – CAPITULUM VIII

triturantes, tubae buccinantes, Pleiades emicantes et stellae manentes in ordine suo, quae Sisaram expugnare non cessant. Et, ut veritas honoretur salvo praeiudicio cuiuscunque, licet hi nuper, hora undecima, vineam sint ingressi dominicam, sicut amantissimi nobis libri cap.° 6° supra anxius allegabant, plus tamen in hac hora brevissima sacratorum librorum adiecerunt propagini quam omnes residui vinitores, Pauli sectantes vestigia, qui, vocatione novissimus, praedicatione primus, multo latius aliis evangelium Christi sparsit. De istis, ad statum pontificalem assumpti, nonnullos habuimus de duobus ordinibus, Praedicatorum videlicet et Minorum, nostris assistentes lateribus nostraeque familiae commensales, viros utique tam moribus insignitos quam litteris, qui diversorum voluminum correctionibus, expositionibus, tabulationibus ac compilationibus indefessis studiis incumbebant. Sane quamvis omnium religiosorum communicatione multiplici plurimorum operum copiam tam novorum quam veterum assecuti fuerimus, Praedicatores tamen extollimus merito speciali praeconio in hac parte, quod eos prae cunctis religiosis suorum sine invidia gratissime communicativos invenimus ac divina quodam liberalitate perfusos sapientiae luminosae probavimus non avaros, sed idoneos possessores.

Praeter has omnes opportunitates praetactas stationariorum ac librariorum notitiam non solum infra natalis soli provinciam, sed per regnum Franciae, Teutoniae et Italiae dispersorum comparavimus faciliter pecunia praevolante, nec eos ullatenus impedivit distantia neque furor maris absterruit nec aes eis pro expensa defecit, quin ad nos optatos libros transmitterent vel afferrent; sciebant profecto, quod spes eorum in sinu nostro reposita defraudari non poterat, sed restabat apud nos copiosa redemptio cum usuris. Denique nec rectores scholarum ruralium puerorumque rudium paedagogos nostra neglexit communio, singulorum captatrix amoris; sed

PHILOBIBLON – KAPITTEL VIII

81

de zaaiende boeren, de malende ossen, de schallende bazuinen, de oplichtende Pleiaden,112 de vaste sterren die niet ophouden Sisara113 (Re 5,20) te bestrijden. En, om de waarheid eer aan te doen, vrij van eenieders vooroordeel, hoewel zij onlangs nog, ter elfder uur, de wijngaard des Heren zijn ingetreden, zoals ons teergeliefde boek, met zorge al hoger verkondigde in hoofdstuk 6, niettemin, in dit allerkortste uur hebben zij aan gewijde boeken, meer bijgedragen voor het nageslacht dan alle overige wijngaardwerkers samen (Mt 20,6-16), in navolging van het voorbeeld van Paulus, die, hoewel de laatst geroepene, toch nummer één was als prediker en het evangelie van Christus veel breder dan de anderen heeft verspreid. Zodra we tot de status van bisschop waren verheven, rekruteerden we uit hun rangen sommigen uit twee orden, te weten de predikheren en de miniemen, die ons terzijde stonden en gasten ten onzen huize werden, mannen die alleszins zowel door hun zeden als door hun ontwikkeling voortreffelijk zijn en die zich met onvermoeibare ijver toelegden op het corrigeren, commentariëren, archiveren en kopiëren van diverse boekdelen. Zeker, hoewel we door het veelvuldig contact met alle religieuzen in het bezit waren gekomen van de massa der meeste werken, zowel nieuwe als oude, vereren we terecht de predikheren114 met een eervolle vermelding in dat opzicht, daar we hen, meer dan alle andere religieuzen, zonder afgunst en allerbeminnelijkst mededeelzaam hebben bevonden van hun zaken en door een goddelijke mildheid overgoten met verlichtende wijsheid, ervoeren we hen niet als gierig maar als gepaste bezitters. Behalve al die hoger aangehaalde mogelijkheden kwamen we met veel gemak in het bezit van de kennis van uitleendiensten en bibliotheken, niet alleen binnen onze eigen geboortestreek, maar ook verspreid over het koninkrijk Frankrijk, Duitsland en Italië, gezien ons geld voor ons uit vloog. En geen afstand hinderde hen ooit, voor geen woelige zee deinsden ze terug en geld voor uitgaven ontbrak hen niet, om ons de gewenste boeken over te maken of aan te brengen. Ze wisten met zekerheid dat hun hoop, die op onze geldbeugel berustte, niet bedrogen kon uitvallen, maar dat bij ons een rijkelijke bron van vergoeding met renten bleef openstaan. Ten slotte verwaarloosden we ook onze relatie met de rectoren der landelijke scholen en met de opvoeders der gewone kinderen niet, vanuit 112

 De Pleiaden zijn de 7 dochters van Atlas en Pleione die door Zeus als sterrenbeeld naar de hemel verwezen zijn. 113  De veldheer van de koning van de Kana die de Israëlieten 20 jaar lang onder de knoet heeft gehouden (Re 4,2). 114  De Dominicanen, een middeleeuwse bedelorde.

82

PHILOBIBLON – CAPITULUM IX

potius, cum vacaret, eorum hortulos et agellos ingressi flores superficietenus redolentes collegimus ac radices effodimus obsoletas, studiosis tamen accommodas et quae possent digesta barbarie rancida pectorales arterias eloquentiae munere medicari. Inter huiusmodi pleraque comperimus renovari dignissima, quae solerter eliminata robigine turpi, larva vetustatis deposita, merebantur venustis vultibus denuo reformari; quae nos adhibita necessariorum sufficientia in futurae resurrectionis exemplum resuscitata quodammodo redivivae reddidimus sospitati.

Caeterum apud nos in nostris maneriis multitudo non modica semper erat antiquariorum, scriptorum, correctorum, colligatorum, illuminatorum et generaliter omnium, qui poterant librorum servitiis utiliter insudare. Postremo omnis utriusque sexus omnisque status vel dignitatis conditio, cuius erat cum libris aliquale commercium, cordis nostri ianuas pulsu poterat aperire facillime et in nostrae gratiae gremio commodosum reperire cubile. Sic omnes admisimus codices afferentes, ut nunquam praecedentium multitudo fastidium posterorum efficeret vel hesternum beneficium praecollatum praeiudicium pareret hodierno. Quapropter, cum omnibus memoratis personis quasi quibusdam adamantibus attractivis librorum iugiter uteremur, fiebat ad nos desideratus accessus vasorum scientiae et volatus multifarius voluminum optimorum. Et hoc est, quod praesenti capitulo sumpsimus enarrare.

Capitulum IX Quod, licet opera veterum amplius amaremus, non tamen damnavimus studia modernorum Licet nostris desideriis novitas modernorum nunquam fuerit odiosa, qui vacantes studiis ac priorum patrum sententiis quicquam vel subtiliter vel utiliter adicientes grata semper affectione coluimus, antiquorum tamen examinatos labores securiori aviditate cupivimus perscrutari. Sive enim

PHILOBIBLON – KAPITTEL IX

83

een verlangen om de genegenheid van iedereen te winnen. Maar eer nog, als de gelegenheid zich aanbood, betraden we hun tuintje en hun akkertje, plukten we her en der geurige bloemen en groeven we in onbruik geraakte wortels op, die kenners nochtans dienstig waren en die nadat hun ranzige bitterheid verteerd is de luchtwegen der longen ten gunste der spraak zouden kunnen genezen. Tussen dingen van die aard ontdekten we meermaals zaken die vernieuwing meer dan waard waren, die gewoonlijk, na verwijdering van roest en vuil, eens dat het masker van de ouderdom was afgelegd, waard waren opnieuw in een bevallig kleedje gestoken te worden. Die dingen hebben wij, mits aanwenden van voldoende noodzakelijke maatregelen, als een voorbeeld voor de nakende verrijzenis heropgewekt, op een of andere wijze aan een hernieuwd bestaan teruggegeven. Voor het overige was er bij ons in onze verblijven steeds een niet gering aantal antiquaren, schrijvers, correctoren, boekbinders, kalligrafen en in ’t algemeen allen die zich op nuttige wijze in ’t zweet hadden kunnen werken in dienst van boeken. Tot slot hadden alle, van beider kunne en uit elke status, of graad van waardigheid, die een of andere bedrijvigheid in verband met boeken uitoefenden, de deur van ons hart met het grootste gemak met een klop kunnen openen en een comfortabel verblijf kunnen vinden in de schoot van onze genade. We ontvingen allen die boeken meebrachten op dergelijke wijze dat de massa van vorige boeken nooit de interesse voor een volgende levering bedierf, of dat de winst die gisteren werd opgeraapt vooroordeel opwekte voor die van morgen. Daarom, gezien we al de vernoemde personen tegelijkertijd gebruikten als een soort magneet voor boeken, ontstond naar ons toe de gewenste toestroom van vaten der wijsheid en een gevarieerde wolk der beste boeken. En dat is het wat we ons hadden voorgenomen uiteen te zetten in onderhavig kapittel. Kapittel IX Hoewel we veel meer hielden van de werken der ouden, hebben we nochtans de studies der modernen niet veroordeeld Hoewel bij onze liefhebberij de nieuwlichterij der modernen nooit ongewenst was geweest, als we, bij gebrek aan studies en opvattingen der vaderen die ons voorgingen, ons met dankbare welwillendheid steeds erop hebben toegelegd alles toe te voegen wat qua scherpzinnigheid of doelmatigheid iets bijbracht, toch verlangden we er naar de onderzochte

84

PHILOBIBLON – CAPITULUM IX

naturaliter viguerunt perspicaciori mentis ingenio, sive instantiori studio forsitan indulserunt, sive utriusque suffulti subsidio profecerunt, hoc unum comperimus evidenter, quod vix sufficiunt successores priorum comperta discutere atque ea per doctrinae captare compendium, quae antiqui anfractuosis adinventionibus effoderunt. Sicut enim in corporis probitate praestantiores legimus praecessisse, quam moderna tempora exhibere noscantur, ita luculentioribus sensibus praefulsisse plerosque veterum opinari nullatenus est absurdum, cum utrosque opera, quae gesserunt, inattingibiles posteris aeque probent, unde Phocas in prologo grammaticae suae scribit: Omnia cum veterum sint explorata libellis, Multa loqui breviter sit novitatis opus.

Nempe si de fervore discendi ac diligentia studii fiat sermo, illi philosophiae vitam totam integre devoverunt, nostri vero saeculi contemporanei paucos annos fervidae iuventutis, aestuantis vicissim incendiis vitiorum, segniter applicant et, cum sedatis passionibus discernendae ambiguae veritatis acumen attigerint, mox externis implicati negotiis retrocedunt et philosophiae gymnasiis valedicunt; mustum fumosum iuvenilis ingenii philosophicae difficultati delibant vinumque maturius, defaecatum, oeconomicae sollicitudini largiuntur. Amplius, sicut Ovidius primo De vetula merito lamentatur, Omnes declinant ad ea, quae lucra ministrant, Utque sciant, discunt pauci, plures, ut abundent. Sic te prostituunt, o virgo Scientia, sic te Venalem faciunt castis amplexibus aptam, Non te propter te quaerentes, sed lucra per te, Ditarique volunt potius quam philosophari;

PHILOBIBLON – KAPITTEL IX

85

werken der ouden met meer zorg en begerigheid te doorpluizen. Want of ze nu van nature uitmuntten door helderheid van geest, ofwel of ze misschien meer doorgedreven studiewerk aan de dag legden, ofwel of ze in het voordeel waren daar beide kwaliteiten hen vervulden, dit ene kwamen we duidelijk en met zekerheid te weten: dat de opvolgers amper in staat zijn om de vaststellingen der voorgangers te betwisten en in een samenvatting van de wetenschap die dingen te begrijpen, die de Ouden met niet aflatende hernieuwde ontdekkingen ten gronde uitspitten. Want evenals, naar we lezen, generaties ons voorafgingen die uitblonken door een betere fysiek dan de moderne tijden naar onze mening ten toon spreiden, evenzo is het helemaal niet dwaas te denken dat de meesten der Ouden hebben uitgeblonken door een briljanter denkvermogen, terwijl de prestaties die ze verwezenlijkten, bewijzen dat beide aspecten [lichaam en geest] gelijkelijk voor het nageslacht onbereikbaar zijn, waardoor Phocas115 in de inleiding van zijn grammatica schrijft: Daar in hun boeken de Ouden alles reeds onthulden, biedt enkel bondigheid de nieuwen nog wat hulde.

Want als er sprake is van ijver bij het onderricht en van vlijt bij de studie, zij wijdden integraal hun ganse leven aan de filosofie, terwijl onze tijdgenoten de weinige jaren van hun bruisende jeugd, terwijl daarentegen het vuur der tekortkomingen nog oplaait, zonder veel inzet aanwenden, en als ze dan na uitdoven van hun passies het toppunt zouden bereiken in het onderscheid der onzekere waarheid, geraken ze weldra verwikkeld in wereldse aangelegenheden, trekken ze zich terug en zeggen de hogeschool der filosofie vaarwel. De troebele most van het jeugdige brein laten ze nippen aan de moeilijke filosofie en de rijpere, uitgeklaarde wijn verkwisten ze aan de kommer om het bestaan. Meer nog, zoals Ovidius als eerste in Over het oudje terecht reeds klaagt:116 Elk neigt naar dingen die genoegens hem verschaffen; Tot weelde méér dan wijsheid, wordt vaak gestudeerd, En daarom, o maagd wijsheid, prostitueert men U, Maakt men jou koopklaar voor wat kuis geminnekoos, Ze treuren niet om jou, maar om jouw waarde aan weelde Veel liever rijk dan wijsgeer wil men door jou worden.

115

 Een belangrijke grammaticus uit de vijfde eeuw.  Dit gedicht stamt eigenlijk niet van Ovidius, maar van de in de middeleeuwen populaire Franse troubadour Richard de Fournival (ca. 1190-1260). 116

86 et infra: sic

PHILOBIBLON – CAPITULUM IX

Philosophia

Exilium patitur et Philopecunia regnat, quam constat esse violentissimum toxicum disciplinae.

Qualiter vero non alium terminum studio posuerunt antiqui quam vitae, declarat Valerius ad Tiberium lib. 8° cap. 7° per exempla multorum. Carneades, inquit, laboriosus ac diutinus sapientiae miles fuit, siquidem expletis nonaginta annis idem illi vivendi ac philosophandi finis fuit. Isocrates 94m annum agens nobilissimum librum scripsit; Sophocles prope centesimum annum agens, Simonides 80° anno carmina scripsit. A. Gellius non affectavit diutius vivere, quam esset idoneus ad scribendum, teste seipso in prologo Noctium Atticarum. Fervorem vero studii, quem habebat Euclides Socraticus, recitare solebat Taurus philosophus, ut iuvenes ad studium animaret, sicut refert A. Gellius lib. 6° cap. 10° voluminis memorati. Athenienses namque cum Megarenses odirent, decreverunt quod, si quis de Megarensibus Athenas intraret, capite plecteretur. Tunc Euclides, qui Megarensis erat et ante illud decretum Socratem audierat, muliebri ornamento contectus de nocte, ut Socratem audiret, ibat de Megaris ad Athenas viginti millia passuum et redibat. Imprudens et nimius fuit fervor Archimedis, qui geometricae facultatis amator nomen edisserere noluit nec a figura protracta caput erigere, quo vitae

PHILOBIBLON – KAPITTEL IX

87

En verder: Zo gaapt dan voor de wijsheid de trieste ballingschap, En daarmee voor de geldzucht de weg naar leiderschap. Dit is, zo stelt men vast, voor elke discipline Gevaarlijker nog dan de hevigste toxine.

Hoezeer echter de Ouden aan de studie geen ander einde wisten te stellen dan aan het leven, verklaart Valerius117 in zijn boek Aan Tiberius,118 boek 8, hoofdstuk 7, door de voorbeelden van velen. Carneades,119 zo zei hij, is lange tijd een noeste strijder voor de wijsheid geweest, zodat pas nadat zijn negentigste was voltooid zijn leven en zijn filosofie eenzelfde einde kenden. Isocrates120 schreef in de loop van zijn vierennegentigste jaar een zeer beroemd boek. Sophocles121 schreef toen hij dicht bij de honderd was, en Simonides122 schreef zijn verzen op zijn tachtigste levensjaar. Aulus Gellius wenste niet langer te leven, dan dat hij in staat was te schrijven, volgens zijn eigen getuigenis in de proloog tot de Attische nachten. Over de studie-ijver echter, die Euclides123 [leerling] van Socrates aan de dag legde, pleegde de filosoof Taurus te vertellen, om de jongeren tot de studie aan te zetten, zoals Aulus Gellius vertelt in boek 6, hoofdstuk 10 van hoger vermeld werk. Daar de Atheners de Megariërs124 haatten, kondigden ze af dat elke Megariër die Athene binnenkwam, zou onthoofd worden. Daarop trok Euclides, die een Megariër was, en reeds voor dit decreet Socrates had gehoord, vrouwenkleren aan en, om Socrates te horen, ging hij ’s nachts van Megara naar Athene, twintig duizend passen ver, en weer terug. Onvoorzichtig en overdreven was de vurigheid van Archimedes,125 liefhebber der geometrie, die zijn naam niet wilde bekend maken, of zijn hoofd wilde oprichten van de tekening  Valerius Maximus (eerste eeuw n.C.) in De dictis factisque memorabilibus libri IX,

117

8, 7. 118

 Claudius Nero Tiberius is Romeinse keizer van 14 tot 37.  Carneades (214-129) is een Griekse filosoof en de stichter van de Derde Academie in Athene. 120  Isocrates (436-338) is een Atheense retoricaleraar en auteur die doorgaat voor de vader van de algemene opvoeding. 121  Sophocles (ca. 496-406) is schrijver van klassieke Griekse tragedies. Slechts 7 van de 123 bekende drama’s zijn bewaard gebleven. 122  Simonides (ca. 556-ca. 468) is een Griekse lyrische dichter. 123  Euclides van Megara (ca. 450-ca. 380) sticht een filosofenschool die aanknoopt bij Socrates, de Sofisten en de Eleaten. Het gaat dus niet om de wiskundige. 124  Aanhangers van de Megarische school (zie vorige voetnoot). 125  Archimedes (ca. 287-212) is een van bekendste wiskundigen uit de Oudheid. 119

88

PHILOBIBLON – CAPITULUM IX

mortalis fatum poterat prolongasse, sed indulgens studio plus quam vitae studiosam figuram vitali sanguine cruentavit.

Quam plurima huius nostri propositi sunt exempla, nec ea quidem transcurrere brevitas affectata permittit. Sed, quod dolentes referimus, iter prorsus diversum incedunt clerici celebres his diebus. Ambitione siquidem in aetate tenera laborantes ac praesumptionis pennas Icarias inexpertis lacertis fragiliter coaptantes, pileum magistralem immaturi praeripiunt fiuntque pueruli facultatum plurium professores immeriti, quas nequaquam pedetentim pertranseunt, sed ad instar caprearum saltuatim ascendunt; cumque parum de grandi torrente gustaverint, arbitrantur se totum funditus sorbuisse vix faucibus humectatis. Et quia in primis rudimentis tempore congruo non fundantur, super debile fundamentum opus aedificant ruinosum, iamque provectos pudet addiscere, quae tenellos decuerat didicisse, et sic profecto coguntur perpetuo luere, quod ad fasces indebitos praepropere salierunt. Propter haec et his similia tirones scholastici soliditatem doctrinae, quam veteres habuerunt, tam paucis lucubratiunculis non attingunt, quantumcunque fungantur honoribus, censeantur nominibus, auctorizentur habitibus locenturque solemniter in cathedris seniorum. Prisciani regulas et Donati statim de cunis erepti et celeriter ablactati perlingunt; Categorias et Perihermenias, in cuius scriptura summus Aristoteles calamum in corde tinxisse confingitur, infantili balbutie resonant impuberes et imberbes. Quarum facultatum itinera dispendioso compendio damnosoque diplomate transmeantes, in sacrum Moysen manus iniciunt violentas ac se tenebrosis aquis in

PHILOBIBLON – KAPITTEL IX

89

die [in ’t zand] was getekend, waardoor hij het noodlot van zijn aardse leven had kunnen rekken. Maar geduldig bezig met de studie, meer dan met zijn leven, bezoedelde hij de tekening die hij bestudeerde met zijn levensbloed. Hoe overtalrijk zijn de voorbeelden van deze stelling van ons. De nagestreefde beknoptheid laat zelfs niet toe ze te overlopen. Maar, en dit zeggen we met droefheid, in deze dagen slaan beroemde clerici een andere weg in. Want voorwaar reeds op jeugdige leeftijd lijden ze aan eerzucht, en zoals Icarus126 passen ze op stuntelige wijze de vleugelen van overmoed aan hun onervaren armen aan. Als onrijpen halen ze de professorentitel naar zich toe en zonder verdiensten worden ze kindprofessoren aan meerdere faculteiten, die ze geenszins stap voor stap doorlopen, maar naar het voorbeeld van reeën, met sprongen beklimmen. En als ze een ietsje geproefd hebben van een grote bergstroom, menen ze dat ze hem volledig in zijn geheel hebben doorgeslokt terwijl hun keel amper werd bevochtigd. En daar ze voor de rudimentaire beginselen ter gepaster tijd geen grondslag legden, trekken ze een wankel bouwsel op boven een zwak fundament, en op hogere leeftijd schamen ze zich dan die dingen nog te moeten bijleren, die ze in hun prille jeugd al hadden moeten geleerd hebben, en zonder twijfel worden ze aldus gedwongen voortdurend te boeten omdat ze onverdiend en veel te vroeg de sprong naar hogere ambten waagden. Om die en soortgelijke dingen bereiken de rekruten van de scholastiek met hun weinige nachtprestaties de degelijkheid van kennis niet die de ouderen bezaten, hoezeer ze de honneurs ook waarnemen, titels voeren, tot de waardigheid van het habijt worden toegelaten en plechtig geïnstalleerd worden op de katheders der ouden. Recht uit de wieg weggerukt en te vroeg gespeend, likken ze van de regels van Priscianus127 en Donatus,128 de Categorieën en Perihermeneias,129 waar men de indruk krijgt dat de grote Aristoteles bij het schrijven de pen in zijn hartenbloed doopte, dreunen ze af met infantiel gebrabbel als baardeloze onvolwassenen. Als ze de wegen der beide faculteiten doorkruisen langs de kortere weg der vrijstellingen en funeste vrijgeleiden, dan slaan ze hun gewelddadige handen aan de godgewijde Mozes 126  Icarus is in de Griekse mythologie het schoolvoorbeeld van hoe hoogmoed gestraft wordt. 127  Priscianus is één van de belangrijkste Latijnse grammatici uit de vijfde-zesde eeuw. Zijn werk Fundamenten van de grammatica is erg in trek in de middeleeuwen. 128  Donatus, Latijns grammaticus uit de vierde eeuw zoals zijn tijdgenoot Priscianus, tevens auteur van het Tractaat over de acht delen van het betoog. 129  In de middeleeuwen is dit de benaming voor de De Interpretatione van Aristoteles.

90

PHILOBIBLON – CAPITULUM IX

nubibus aëris facialiter aspergentes ad pontificatus infulam caput parant nulla decoratum canitie senectutis. Promovent plurimum istam pestem iuvantque ad istum phantasticum clericatum tam pernicibus passibus attingendum papalis provisio, seductivis precibus impetrata, necnon et preces, quae repelli non possunt, cardinalium et potentum, amicorum cupiditas et parentum, qui aedificantes Sion in sanguinibus prius suis nepotibus et alumnis ecclesiasticas dignitates anticipant, quam naturae successu vel doctrinae temperie maturescant.

Isto – proh dolor! – paroxysmo, quem plangimus, Parisiense Palladium nostris maestis temporibus cernimus iam obscuratum, ubi tepuit, immo fere friguit, zelus scholae tam nobilis, cuius olim radii lucem dabant universis angulis orbis terrae. Quiescit ibidem iam calamus omnis scribae, nec librorum generatio propagatur ulterius, nec est, qui incipiat novus auctor haberi. Involvunt sententias sermonibus imperitis et omnis logicae proprietate privantur, nisi quod Anglicanas subtilitates, quibus palam detrahunt, vigiliis furtivis addiscunt. Minerva mirabilis nationes hominum circuire videtur, et a fine usque ad finem attingit fortiter, ut se ipsam commumicet universis. Indos, BabyIonios, Aegyptios atque Graecos, Arabes et Latinos eam pertransisse iam cernimus. Iam Athenas deseruit, iam a Roma recessit, iam Parisius praeterivit, iam ad Britanniam, insularum insignissimam, quin potius microcosmum, accessit feliciter, ut se Graecis et barbaris debitricem ostendat. Quo miraculo profecto conicitur a plerisque, quod, sicut Galliae iam sophia tepescit, sic eiusdem militia penitus evirata languescit.

PHILOBIBLON – KAPITTEL IX

91

(Ex 2–3),130 en terwijl ze zich met gemak besprenkelen met het duistere water uit de wolken des hemels (Ps 18,10-13) houden ze hun hoofd klaar voor de bisschoppelijke mijters, al is het nog niet gesierd met de blanke kleur van de ouderdom. Meestal wordt deze rampspoed nog bevorderd en geholpen om deze wondere klerikale status met zo verderfelijke schreden te bereiken, door een pauselijke provisie, die met verleidelijke smeekbeden wordt bekomen, maar ook door de verzoeken van kardinalen en machthebbers, die niet kunnen afgewezen worden, en door de hebzucht van vrienden en nabestaanden, die Sion in bloed opbouwend, de kerkelijke waardigheden liever voor hun kroost en familieleden inpalmen, eer deze door de evolutie van de natuur of door de gematigdheid der wijsheid tot rijping komen. Door deze hetze – ach wee! – waarover we ons beklagen, zien we reeds in onze droeve tijden het Parijse Palladium131 verduisterd, waar de zo nobele scholastische ijver bekoelde, ja zelfs haast bevroor, wiens stralen ooit alle uithoeken van de wereld verlichtten. Daar ligt ook de pen van elke schrijver al stil. Ook wordt de verdere productie van boeken niet langer gepropageerd, en er is niemand die men als nieuwe opkomende auteur aanziet. Ze verpakken hun opvattingen in onhandige uitspraken en ze missen elke specifieke logica, behalve dan dat ze de Engelse finesses, die ze openlijk afkeuren, zich door dievelings nachtwerk eigen maken. De wondere Minerva132 schijnt rond te trekken in alle naties der mensheid en ze bereikt ze intens van de ene grens tot de andere, om zichzelf aan alle naties mee te delen (W 8,1). Bij Indiërs, Babyloniërs, Egyptenaren en ook bij Grieken, Arabieren en Latijnen hebben we haar al zien doortrekken. Athene heeft ze al verlaten, uit Rome trok ze zich reeds terug, reeds ging ze Parijs voorbij, ze arriveerde voorspoedig in Brittannië, het meest illustere der eilanden, ja eerlang zelfs een microkosmos, om aan te tonen dat ze aan de Grieken en aan de barbaren verplichtingen heeft. Door dat wonder wordt door de meesten terecht geopperd dat, zoals de wetenschap van Gallië reeds bekoelde, zo ook haar militaire macht totaal ontkracht wegkwijnt.

130  In Ex 2–3 wordt verteld hoe God Mozes reeds als kind een beschermende hand boven het hoofd houdt. 131  Het cultusbeeld van de met schild en speer bewapende godin Pallas Athena, de patrones van menige stad in de Oudheid. 132  De Romeinse evenknie van de Griekse Pallas Athena. Ze was tevens godin van de kunsten.

92

PHILOBIBLON – CAPITULUM X

Capitulum X De successiva perfectione librorum Sapientiam veterum exquirentes assidue iuxta sapientis consilium Ecclesiastici 39°: Sapientiam, inquit, antiquorum omnium exquiret sapiens, non in illam opinionem dignum duximus declinandum, ut primos artium fundatores omnem ruditatem elimasse dicamus, scientes adinventionem cuiusque fideli canonio ponderatam pusillam efficere scientiae portionem, sed per plurimorum investigationes sollicitas quasi datis symbolis singillatim scientiarum ingentia corpora ad immensas quas cernimus quantitates successivis augmentationibus succrevisse. Semper namque discipuli, magistrorum sententias iterata fornace liquantes, praeneglectam scoriam excoxerunt, donec fieret aurum electum, probatum, terrae purgatum septuplum et profecto nullius erronei vel dubii admixtione fucatum. Neque enim Aristoteles, quamvis ingenio giganteo floreret, in quo naturae complacuit experiri, quantum mortalitati rationis posset annectere, quemque paulominus ab angelis minoravit Altissimus, illa mira volumina, quae totus vix capit orbis, ex digitis suis suxit, quinimmo Hebraeorum, Babyloniorum, Aegyptiorum, Chaldaeorum, Persarum etiam et Medorum, quos omnes diserta Graecia in thesauros suos transtulerat, sacros libros oculis lynceis penetrando perviderat. Quorum recte dicta recipiens aspera complanavit, superflua resecavit, diminuta supplevit et errata delevit; ac non solum sincere docentibus, sed etiam oberrantibus regratiandum censuit, quasi viam praebentibus veritatem facilius inquirendi, sicut ipsemet 2°. Metaphysicae clare docet. Sic multi iurisperiti condidere Pandectam, sic medici multi Tegni, sic

PHILOBIBLON – KAPITTEL X

93

Kapittel X Over de voortdurende vervolmaking van boeken Als we de wijsheid van de Ouden aandachtig onderzoeken volgens de raad van de wijze in Prediker, waar hij in hoofdstuk 39 zegt: “De wijze zal de wijsheid van al de Ouden onderzoeken” (vrij naar Pr 7,11-12; 8,16-17), hebben we het niet correct geacht dat we tot die opvatting zouden neigen, en te zeggen dat de eerste grondleggers der wijsheid al het rudimentaire al hadden weggewerkt, wel wetend dat ieders bijkomende vondst tegen de canon van het geloof afgewogen een gering onderdeeltje uitmaakt voor de wetenschap, maar dat, door de zorgzame opzoekingen van zeer velen, als het ware op elk gegeven letterteken afzonderlijk, de lijvige boekdelen der wetenschap, door de opeenvolgende toevoegingen, tot de immense massa zijn uitgegroeid die we te zien krijgen. Want steeds hebben leerlingen de opvattingen van hun leermeesters bij herhaling in de oven gesmolten, de vooraf verwaarloosde slakken uitgekookt, tot puur goud tevoorschijn kwam, degelijk, zevenmaal uit het erts gepuurd, en zeker door geen enkele verloren of betwijfelbare bijmenging verontreinigd. Want ook Aristoteles, hoewel die uitblonk door een gigantische genialiteit en bij wie het de natuur had behaagd te experimenteren, hoeveel verstand ze wel kon toekennen aan een sterfelijk wezen en die de Allerhoogste als slechts in geringe mate de mindere der engelen had geschapen, die heeft die wonderbare boekdelen die de ganse wereld nauwelijks kan vatten, niet uit zijn vingers gezogen, daar hij wel degelijk de Hebreeuwse, de Babylonische, de Egyptische, Chaldeïsche, en ook de Medische en Perzische heilige boeken, die het welsprekende Griekenland alle naar zijn schatkamers had overgebracht, met lynxogen133 doorgrond en begrepen heeft. Hun juiste uitspraken nam hij over, de ruwheden effende hij, het overtollige sneed hij weg, ontbrekende dingen vulde hij aan en dwalingen vernietigde hij. Niet alleen hen die hem eerlijk onderrichtten, maar ook de dwalenden meende hij te moeten danken, daar ze de weg toonden om de waarheid makkelijker te zoeken, zoals hij zelf in hoofdstuk twee van de Metafysica duidelijk leert. Aldus hebben vele rechtsgeleerden de Pandecten134 opgesteld, zo creëerden vele artsen de Technè,135

133

 Lynxogen waren oorspronkelijk de scherpe ogen van de Argonaut Lynceus.  De titel van een juridisch naslagwerk. 135  Verbasterde vorm van het beroemde werk van de arts Galenus (129-ca. 199), Technè Iatrichè (de technieken van de heelkunde). 134

94

PHILOBIBLON – CAPITULUM X

Avicenna Canonem, sic Plinius molem illam Historiae Naturalis, sic Ptolemaeus edidit Almagesti. Quemadmodum namque in scriptoribus annalium considerare non est difficile, quod semper posterior praesupponit priorem, sine quo praelapsa tempora nullatenus enarrare valeret, sic est in scientiarum auctoribus aestimandum; nemo namque solus quamcunque scientiam generavit. Tamen inter vetustissimos et novellos intermedios reperimus, antiquos quidem, si nostris aetatibus comparentur, novos vero, si ad studiorum fundamina referantur, et istos doctissimos arbitramur. Quid fecisset Vergilius, Latinorum poeta praecipuus, si Theocritum, Lucretium et Homerum minime spoliasset et in eorum vitula non arasset? quid, nisi Parthenium Pindarumque, cuius eloquentiam nullo modo potuit imitari, aliquatenus lectitasset? Quid Sallustius, Tullius, Boëtius, Macrobius, Lactantius, Martianus, immo tota cohors generaliter Latinorum, si Athenarum studia vel Graecorum volumina non vidissent? Parum certe in scripturae gazophylacium Hieronymus, trium linguarum peritus, Ambrosius, Augustinus, qui tamen Graecas litteras se fatetur odisse, immo Gregorius, qui prorsus eas se nescisse describit, ad doctrinam Ecclesiae contulissent, si nihil eisdem doctior Graeca commodasset, cuius rivulis Roma rigata, sicut prius generavit philosophos ad Graecorum effigiem, pari forma postea protulit orthodoxae fidei tractatores. Sudores sunt Graecorum symbola, quae cantamus, eorundem declarata consiliis et multorum martyrio confirmata.

Cedit tamen ad gloriam Latinorum per accidens hebetudo nativa, quoniam, sicut fuerunt in studiis minus docti, sic in erroribus minus

PHILOBIBLON – KAPITTEL X

95

op die wijze heeft Avicenna136 de Canon geschreven, zo Plinius het reuzewerk Historia Naturalis en Ptolemaeus de Almagest uitgegeven. Want zoals het ook niet moeilijk is om bij geschiedschrijvers vast te stellen dat de latere altijd een voorganger vooronderstelt en dat het daarzonder helemaal geen waarde zou hebben het verleden te vertellen, zo wordt dat ook bij wetenschappelijke auteurs waargenomen. Want nog nooit heeft iemand in zijn eentje een of andere wetenschap uitgedacht. Maar tussen de alleroudsten en de jonge [auteurs] vinden we ook tussenpersonen, weliswaar behorend tot de ouden als ze met onze tijd worden vergeleken, maar jong als we met de basis van hun studies rekening houden. Wat zou Vergilius, de meest voortreffelijke dichter der Latijnen, gepresteerd hebben als hij niet minstens Theocritus, Lucretius en Homerus had uitgepluisd en niet “met hun kalf had geploegd?” Wat, als hij niet Parthenius137 en Pindarus,138 wier welsprekendheid hij op generlei wijze heeft kunnen imiteren, niet op een of andere manier grondig had doorgelezen? Wat zouden Sallustius,139 Tullius, Boëthius, Macrobius,140 Lactantius,141 Martianus, en meer nog, de ganse schare der Latijnen in ’t algemeen, hebben gedaan, als ze de werken der Atheners of de boeken der Grieken niet hadden gezien? Zeker te gering als schatbewaarder der Schriftuur zou Hiëronymus, kenner van drie talen, zijn geweest en Ambrosius, en Augustinus, die nochtans bekent dat hij de Griekse Letteren haatte, en zelfs Gregorius, die ronduit uiteenzet dat hij ze niet kende, zouden te weinig hebben bijgedragen tot de leer der Kerk, als het nog geleerdere Griekenland hen in niets ten dienste was, door wiens beekjes Rome werd bevloeid, zodat het eerst filosofen voortbracht, naar het voorbeeld der Grieken, en op dezelfde wijze later leraren van het orthodoxe geloof vormde. De geloofsbelijdenis die wij zingen is het werk van de Grieken, afgekondigd op hun concilies, en door het martelaarschap van velen bevestigd. Maar door een gelukkig toeval droeg aangeboren plompheid bij tot de roem der Latijnen. Immers, zoals ze in de studie minder geleerd 136  Avicenna (980-1037) is een Perzische arts, filosoof, geoloog, dichter en als filosoof een aanhanger van de leer van Aristoteles. Zijn Canon van de geneeskunde is lange tijd een van de meest verspreide geneeskundige werken van de middeleeuwen. 137  Parthenius is een Griekse elegieschrijver uit de eerste eeuw v.C. Er zijn geen werken meer van hem bekend. Richard vermeldt ook enkel zijn naam. 138  Een Griekse dichter van omstreeks 500 v.C. 139  Sallustius (86-ca. 35) is een Romeinse geschiedschrijver. 140  Macrobius is een Romeinse auteur van omstreeks 400. 141  Lactantius (ca. 240-ca. 320) bekeert zich omstreeks 303 tot het christendom en wordt een belangrijke christelijke auteur.

96

PHILOBIBLON – CAPITULUM X

mali. Ariana nempe malitia fere totam eclipsarat Ecclesiam, Nestoriana nequitia, quae blasphema rabie debacchari praesumpsit in Virginem, tam nomen quam definitionem Theotokos abstullisset reginae, non pugnando, sed disputando, nisi miles invictus Cyrillus, ad monomachiae congressum paratus, eam favente concilio Ephesino in spiritu vehementi penitus exsufflasset. Innumerabiles nobis sunt Graecorum haeresium tam species quam auctores; nam sicut fuerunt sacrosanctae fidei primitivi cultores, ita et primi zizaniorum satores produntur historiis fide dignis. Sicque posterius profecerunt in peius, quod, dum Domini inconsutilem tunicam scindere molirentur, claritatem doctrinae praehabitam perdiderunt totaliter; ac novis tenebris excaecati decidunt in abyssum, nisi ille sua occulta dispenset potentia, cuius sapientiam numerus non metitur.

Haec hactenus; nam hic nobis subducitur iudicandi facultas. Unum tamen elicimus ex praedictis, quod damnosa nimis est hodie studio Latinorum Graeci sermonis inscitia, sine quo scriptorum veterum dogmata sive Christianorum sive gentilium nequeunt comprehendi; idemque de Arabico in plerisque tractatibus astronomicis ac de Hebraico pro textu sacrae bibliae verisimiliter est censendum, quibus defectibus proinde Clemens quintus occurrit, si tamen praelati, quae faciliter statuunt, fideliter observarent. Quamobrem grammaticam tam Hebraeam quam Graecam

PHILOBIBLON – KAPITTEL X

97

waren, zo waren ze in dwalingen ook minder slecht. Zo had toch de dwaling van Arianus bijna gans de Kerk ten onder doen gaan, alsook de slechtheid van Nestorius, die zich had voorgenomen met godslasterlijke razernij tekeer te gaan tegen de Heilige Maagd. Ze zouden de [hemel]koningin zowel de naam als de definitie van Moeder Gods hebben ontnomen, niet in een open strijd, maar door discussie, ware het niet dat Cyrillus, de onoverwinnelijke strijder, bereid tot een treffen van man tegen man, met de goedkeuring van het Concilie van Efese,142 haar met heftige bezieling totaal het levenslicht had ingeblazen. Talloos, zowel naar aard als naar aanstichter zijn de ketterijen die we van de Grieken kregen, want zoals ze de allereerste kwekers waren van het allerheiligste geloof, zo werden ze ook als eerste onkruidzaaiers vermeld in de geloofwaardige geschiedenis. En zo sukkelden ze later van kwaad naar erger, omdat, toen ze wilden overgaan tot het verscheuren van het naadloze kleed van de Heer (Joh 19,23-24),143 ze de vooraf gekende helderheid van verstand totaal hadden verloren. Volledig verblind in die nieuwe duisternis, storten ze in de afgrond, tenzij Hij door zijn verborgen macht kwijtschelding geeft, wiens wijsheid door geen getal wordt gemeten (Ps 147,5). Tot zover over dat onderwerp want hier eindigt ons beoordelingsvermogen. Eén besluit trekken we echter uit de voorvernoemde woorden: dat gebrek aan kennis van de Griekse taal hedendaags al te schadelijk is voor de studie der Latijnen, zonder dewelke de principes der oude schrijvers, hetzij van christelijke, hetzij van burgerlijke, niet kunnen begrepen worden; evenzo vanuit het Arabisch in de meeste astronomische verhandelingen, en uit het Hebreeuws voor de tekst van de Heilige Schrift moet waarheidsgetrouw worden geoordeeld. Daarom heeft Clemens V144 aan deze tekortkomingen willen verhelpen, als tenminste de prelaten zelf trouw waarnemen wat ze wat te gemakkelijk vastleggen. Daarom droegen we er zorg voor onze leerlingen te voorzien van een Hebreeuwse zowel als van een Griekse spraakkunst samen met enkele aanhangsels 142  Keizer Theodosius roept in 431 het concilie van Efese samen om te oordelen over de leer van Nestorius, die in de figuur van Jezus Christus twee afzonderlijke personen onderscheidt – een goddelijke en een menselijke – die elk afzonderlijk hun eigenschappen behouden. Bovendien erkent Nestorius Maria als moeder van Jezus enkel in zijn hoedanigheid van mens en niet als de moeder van God in de persoon van Christus. 143  Bedoeld is de ene christelijke kerk, die door een scheuring in 1059 in een Latijnse en een Orthodoxe kerk uiteenviel. 144  Op het concilie van Vienne (1311-1312) besloot Clemens V dat het om missionaire doeleinden goed zou zijn om leerstoelen Hebreeuws, Arabisch en Chaldeeuws op te richten aan diverse universiteiten. De maatregel bleef grotendeels dode letter.

98

PHILOBIBLON – CAPITULUM XI

nostris scholaribus providere curavimus cum quibusdam adiunctis, quorum adminiculo studiosi lectores in dictarum linguarum scriptura, lectura necnon etiam intellectu plurimum poterunt informari, licet proprietatem idiomatis solus auditus aurium animae repraesentet. Capitulum XI Quare libros liberalium litterarum praetulimus libris iuris Iuris positivi lucrativa peritia dispensandis terrenis accommoda quanto huius saeculi filiis famulatur utilius, tanto minus ad capescenda sacrae scripturae mysteria et arcana fidei sacramenta filiis lucis confert, utpote quae disponit peculiariter ad amicitiam huius mundi, per quam homo Iacobo attestante Dei constituitur inimicus. Haec nimirum lites humanas, quas infinita producit cupiditas, intricatis legibus, quae ad utrumlibet duci possunt, extendit crebrius quam exstinguit, ad quas tamen sedandas a iurisconsultis et piis principibus noscitur emanasse. Sane cum contrariorum sit eadem disciplina potentiaque rationalis ad opposita valeat simulque sensus humanus proclivior sit ad malum, huius facultatis exercitatoribus accidit, ut plerumque litibus intendendis indulgeant plus quam paci et iura non ad legislatoris intentum referant, sed ad suae machinationis effectum verba retorqueant violenter.

Quamobrem, licet mentem nostram librorum amor hereos possideret a puero, quorum zelo languere vice voluptatis accepimus, minus tamen librorum civilium appetitus nostris adhaesit affectibus minusque huiusmodi voluminibus adquirendis concessimus tam operae quam impensae. Sunt enim utilia sicut scorpio in theriaca, quemadmodum libro De pomo Aristoteles, sol doctrinae, de logica definivit. Cernebamus etiam inter leges

PHILOBIBLON – KAPITTEL XI

99

met behulp waarvan ijverige lezers bij het schrijven en lezen, maar ook zelfs bij het begrijpen van genoemde talen het best zullen kunnen geïnformeerd worden, hoewel alleen het horen met de oren de eigenheid van het woord aan de geest weergeeft. Kapittel XI Waarom we boeken der vrije kunsten verkozen boven juridische boeken Hoe meer de winstgevende kennis van het gevestigde gerecht, geschikt bij het verdelen van aards bezit, de zonen van deze tijd met meer nut van dienst is, des te minder levert ze de zonen van het licht op om door te dringen in de mysteries van de Heilige Schrift en de geheimen van de sacramenten van het geloof, gezien ze bijzonder voorbeschikt tot vriendschap van deze wereld, waardoor de mens, volgens het getuigenis van Jacobus (Jac 4,4), tot vijand van God wordt gemaakt. Ongetwijfeld rekt ze de menselijke rechtszaken, die de grenzeloze hebzucht met zich meebrengt, met ingewikkelde wetten, die voor gelijk wat kunnen dienen, vaker dan dat ze ze uitdooft, hoewel het toch geweten is dat ze is ontstaan om die gedingen te laten bedaren door advocaten en vrome voorzitters. Zeker, vermits de discipline gelijk is voor tegengestelde partijen en gezien de macht der rede tot tegengestelde dingen in staat is en tegelijkertijd de menselijke geest meer geneigd is tot het kwade, overkomt het de beoefenaars van dit vermogen, dat ze meestal toegeven aan de neiging om gedingen in te leiden, meer dan aan [herstel van de] vrede, en de rechten citeren, niet naar de geest van de wetgever, maar hun woorden met geweld verwringen naar de voltooiing van hun gekonkel. Daarom, hoewel de liefde voor boeken onze geest als bezeten in beslag nam vanaf onze kinderjaren, terwijl we aanvaard hadden te verkwijnen in dienstbaarheid aan hen in plaats van aan de wellust, toch was de honger naar burgerlijke boeken die in ons gemoed vastzat geringer en minder ook gaven we toe aan het verwerven van dergelijke boeken zowel naar inspanning als naar uitgaven. Want ze zijn zo nuttig als een schorpioen145 in een tegengifkastje, zoals Aristoteles, de zon der wijsheid, in zijn boek Over de appel 146 over de logica getuigde. We bemerkten ook 145

 Vaak verwerkt in geneesmiddelen.  Apocrief werk, toegeschreven aan Aristoteles. Het handelt over de onsterfelijkheid van de ziel. 146

100

PHILOBIBLON – CAPITULUM XI

et scientias quandam naturae differentiam manifestam, dum omnis scientia iocundatur et appetit, quod suorum principiorum praecordia introspectis visceribus pateant et radices suae pulluIationis emineant suaeque scaturiginis emanatio luceat evidenter; sic enim ex cognato et consono lumine veritatis conclusionis ad principia ipsum corpus scientiae lucidum fiet totum, non habens aliquam partem tenebrarum. At vero leges, cum sint pacta et humana statuta ad civiliter convivendum vel iuga principum superiecta cervicibus subditorum, recusant reduci ad ipsam synderesim, aequitatis originem, eo quod plus habere se timeant de voluntatis imperio quam de rationis arbitrio. Quapropter causas legum discutiendas non esse suadet in pluribus sententia sapientum. Nempe consuetudine sola leges multae vigorem adquirunt, non necessitate syllogistica sicut artes, prout 2° Politicorum adstruit Aristoteles, Phoebus scholae, ubi politiam redarguit Hippodami, quae novarum legum inventoribus praemia pollicetur, quia leges veteres abrogare et novas statuere est ipsarum, quae fiunt, valitudinem infirmare; quae enim sola consuetudine stabilitatem accipiunt, haec necesse est desuetudine dirimantur.

Ex quibus liquido satis constat, quod, sicut leges nec artes sunt nec scientiae, sic nec libri legum libri scientiarum vel artium proprie dici possunt, nec est haec facultas inter scientias recensenda, quam licet geologiam appropriato vocabulo nominare. Libri vero liberalium litterarum

PHILOBIBLON – KAPITTEL XI

101

tussen wetten en wetenschap een zeker manifest verschil in geaardheid, want elke wetenschap verheugt er zich in en streeft ernaar dat de geest van haar principes openstaat bij inzage van haar innerlijk, en dat de wortels waarop ze voortwoekert zichtbaar blijven, en dat haar sprankelende bronnen openlijk tevoorschijn komen; want aldus wordt het ganse lichaam der wetenschap, uit het gelijktijdig en gelijkluidend ontstane licht der waarheid van het besluit dat tot princiepen leidt, zelf helder, zonder enig deel van duisternis in zich. De wetten daarentegen, vermits ze menselijke overeenkomsten en instellingen zijn om als burgers samen te leven, of jukken van de heren die ze op de nek van hun ondergeschikten leggen, weigeren herleid te worden tot het geweten zelf, de oorsprong der gerechtigheid; waardoor ze vrezen meer weg te hebben van de macht van de wil dan van het oordeel der rede. Vandaar dat meestal de mening der wijzen adviseert dat wettelijke aangelegenheden niet moeten bediscussieerd worden. Want juist door de gewoonte alleen verwerven vele wetten geldigheidskracht; niet door de dwang der logica, zoals de wetenschappen, gelijk Aristoteles, de Apollo van het onderricht, leert in het tweede deel van het boek Politeia waarin hij de politiek van Hippodamus147 verwerpt, die aan de uitvinders van nieuwe wetten premies belooft, want oude wetten afschaffen en nieuwe invoeren, is de kracht van deze die bijkomen verzwakken, gezien alleen de dingen die door gewoonte stabiliteit bekomen, door gebrek aan gewoonte teniet worden gedaan. Daaruit blijkt voldoende duidelijk dat, zoals wetten noch wetenschap noch wijsheid zijn, zo kunnen ook rechtsboeken148 geen boeken over wetenschap of wijsheid in de strikte zin worden genoemd, noch moet die faculteit onder de wetenschappen gerekend worden, die men met een gepast woord geologie moet noemen.149 De boeken van de vrije kunsten 147

 Een architect uit Milete uit de vijfde eeuw v.C.  Vanaf de eerste helft van de dertiende eeuw worden de studies der vrije kunsten (artes liberales) verwaarloosd ten voordele van de meer winstgevende wetenschappen zoals rechten en geneeskunde. Er zijn zelfs monniken die advocaat worden … tot hun bisschop dat verbiedt. Richard de Bury deelt de mening van de wijze geleerde John van Salisbury (auteur van het beroemde Polycraticon) die onder meer de later heilig verklaarde Thomas van Canterbury aanspoort zich zo weinig mogelijk toe te leggen op de rechtsstudie. John van Salisbury komt later nog terug in de Philobiblon. Hij werd omstreeks 1115 geboren en overleed in 1180. Hij behoort tot de belangrijkste Engelse scholastieke denkers, was secretaris van Thomas Becket en getuige van de moord op deze. Zijn hoofdwerken zijn de Polycraticon (over politiek) en de Metalogicon (over de scholastieke problemen van zijn tijd). 149  In tegenstelling tot de theologie bestudeert de geologie de aardse werkelijkheid. 148

102

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIII

tam utiles sunt scripturae divinae, quod sine ipsorum subsidio frustra ad ipsius notitiam intellectus aspiret. Capitulum XII Quare libros grammaticales curavimus tanta diligentia renovare Cum librorum lectionibus foveremur assidue, quos moris erat cotidie legere vel audire, perpendimus evidenter, quantum impediat intellectus officium vel unius vocabuli semiplena notitia, dum nullius enuntiationis sententia capitur, cuius pars quantalibet ignoratur. Quapropter exoticorum verborum interpretationes mira sedulitate iussimus annotari antiquorumque grammaticorum orthographiam, prosodiam, etymologiam ac diasyntasticam inconcussa curiositate consideravimus terminosque vetustate nimia caligantes descriptionibus congruis lucidare curavimus, quatenus iter planum nostris studentibus pararemus. Haec est sane summa totalis, quare tot grammaticorum antiquata volumina emendatis codicibus renovare studuimus, ut stratas regias sterneremus, quibus ad artes quascunque nostri futuri scholares incederent inoffense.

Capitulum XIII Quare non omnino negleximus fabulas poetarum Omnia genera machinarum, quibus contra poetas solius nudae veritatis amatores obiciunt, duplici refelluntur umbone, quia vel in obscena materia gratus cultus sermonis addiscitur vel, ubi ficta, sed honesta tractatur

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIII

103

zijn echter zo nuttig voor de Heilige Schrift, daar zonder hun kennis het verstand zich tevergeefs zou toeleggen op haar kennis. Kapittel XII Waarom we de grammaticale boeken met zoveel zorg lieten vernieuwen Daar we voortdurend werden aangezet tot het lezen van boeken waarvan het gewoon was ze dagelijks te lezen of te aanhoren, overwogen we vanzelfsprekend, hoezeer bijvoorbeeld onvoldoende kennis van ook maar één woord de taak van de geest hindert, gezien de zin van geen enkele boodschap wordt begrepen waarvan een deel, hoe klein dan ook, onbekend is. Daarom gaven we opdracht de verklaring van vreemde woorden met de meeste zorg op te tekenen. Met onovertroffen weetgierigheid bestudeerden we van de oude grammatica’s150 de juiste schrijfwijze, het gebruik, de etymologie, woordleer en zinsleer, en termen die door de ouderdom al te onduidelijk waren geworden lieten we door analoge omschrijvingen verhelderen, waardoor we een volledig geëffende weg voorbereidden voor onze studenten. Dit is inderdaad, samengevat, de volledige verklaring waarom we ons hebben ingespannen om zoveel oude boekdelen van grammatica’s te restaureren tot nieuwe boeken: om geëffende koningswegen aan te leggen waarlangs onze toekomende leerlingen ongedeerd de weg zouden vinden naar om het even welke wetenschap. Kapittel XIII Waarom we de fabels van dichters niet helemaal hebben verwaarloosd Alle soorten werktuigen waarmee de liefhebbers van alleen maar de naakte waarheid tegen de dichters tekeer gaan, worden met een dubbel schild geweerd, daar, ofwel men bij obscene materie een behoorlijke schrijfstijl kan aanleren, ofwel wanneer onder de vorm van fictie een 150  De grammatica’s van Donatus, Nicomachus, Dositheus, Priscianus, Smaragdus en Alcuinus zijn autoritatieve werken in de middeleeuwen. Vanaf de twaalfde eeuw neemt de studie van de logica de bovenhand op de studie van de grammatica. Uit die nadruk op de logica, ook in de theologie, ontstaat de scholastiek.

104

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIII

sententia, naturalis vel historialis veritas indagatur sub eloquio typicae fictionis. Quamvis nimirum omnes homines natura scire desiderent, non tamen omnes aequaliter delectantur addiscere, quinimmo studii labore gustato et sensuum fatigatione percepta plerique nucem abiciunt inconsulte, priusquam testa soluta nucleus attingatur. Innatus est enim homini duplex amor, videlicet propriae libertatis in regimine et aliquantae voluptatis in opere, unde nullus sine causa alieno se subdit imperio vel opus quodcunque exercet cum taedio sua sponte; delectatio namque perficit operationem sicut pulcritudo iuventutem, sicut Aristoteles verissime dogmatizat in 10° Ethicorum. Idcirco prudentia veterum adinvenit remedium, quo lascivum humanum caperetur ingenium quodammodo pio dolo, dum sub voluptatis iconio delicata Minerva delitesceret in occulto. Muneribus parvulos assolemus allicere, ut illa gratis velint addiscere, quibus eos vel invitos intendimus applicare; non enim natura corrupta eo impetu, quo prona se pellit ad vitia, transmigrat ad virtutes. Hoc in brevi versiculo nobis declarat Horatius, ubi artem tradit poeticam, ita dicens: Aut prodesse volunt aut delectare poetae.

Hoc idem in alio versu eiusdem libri patenter insinuat ita scribens: Omne tulit punctum, qui miscuit utile dulci.

Quot Euclidis discipulos retroiecit Elefuga quasi scopulus eminens et abruptus, qui nullo scalarum suffragio scandi posset! Durus, inquiunt, est hic sermo; quis potest eum audire? Filius inconstantiae, qui tandem in asinum transformari volebat, philosophiae studium nullatenus forsitan

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIII

105

weliswaar ernstig onderwerp wordt behandeld, er hetzij waarheid in strikte zin, hetzij historische waarheid terug te vinden is onder de typische taal der fictie. Hoewel met zekerheid alle mensen van nature verlangen veel te weten, toch verheugen zich niet allen in gelijke mate bij het leren, meer nog zelfs, eens dat ze de inspanning der studie hebben gesmaakt en de vermoeienis der zintuigen waar te nemen is, werpen ze meestal zonder overleg de noot weg eer de schaal breekt en de kern wordt bereikt. De mens is immers een dubbel verlangen aangeboren, te weten, [de drang naar] de persoonlijke vrijheid in hun gedragingen en een vorm van plezier in hun werk, waardoor niemand zich zonder reden onderwerpt aan overheersing door een ander, of met tegenzin een of ander werk spontaan uitvoert. Want voldoening maakt een taak toch af, zoals schoonheid de jeugd voltooit, gelijk Aristoteles maar al te waar verkondigt in het tiende hoofdstuk van zijn Ethica. Hieromtrent vond de wijsheid der Ouden de remedie, waarbij de wispelturige menselijke geest op een of andere wijze door vrome list zou gevat worden, daar de lieflijke Minerva zich in het geheim verborgen houdt onder het mom der wellust. Met geschenken plegen we de kleinen te verlokken, om vrijblijvend die dingen aan te leren, die we op hun, zelfs tegen hun wil, van plan zijn toe te passen, want een corrupte geaardheid gaat niet met dezelfde driestheid over tot deugden als die waarmee ze zich tot ondeugden geschikt maakt. Dat verklaart Horatius ons in een kort versje, waar hij de kunst der poëten uiteenzet, met volgende woorden: Poëten willen nuttig zijn ofwel behagen.

Datzelfde insinueert hij duidelijk in een ander vers van hetzelfde boek waar hij aldus schrijft: Hij heeft elk punt vergaard, Die nut aan vreugde paart.

Hoe menig leerling van Euclides heeft diens beruchte vijfde leerstelling151 doen terugschrikken, als een steile rotsklip abrupt oprijzend, en die met behulp van geen enkele ladder had kunnen beklommen worden! “Hard is deze taal zeggen ze, wie kan ze aanhoren?” De zoon der onstandvastigheid, die uiteindelijk in een ezel wilde veranderd worden, zou de studie der filosofie misschien helemaal niet hebben opgegeven, als ze hem, bedekt 151

 Bedoeld is het zogenaamde parallellenpostulaat dat stelt dat twee parallelle lijnen elkaar nooit zullen snijden.

106

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIII

dimisisset, si eidem contecta voluptatis velamine familiariter occurrisset; sed mox Cratonis cathedra stupefactus et quaestionibus infinitis quasi quodam fulmine subito repercussus nullum prorsus videbat refugium nisi fugam. Haec in excusationem adduximus poetarum; iam studentes intentione debita in eisdem ostendimus inculpandos. Ignorantia quidem solius unius vocabuli praegrandis sententiae impedit intellectum, sicut proximo capitulo est assumptum. Cum igitur dicta sanctorum poetarum figmentis frequenter alludant, eveniat necesse est, ut nescito poemate introducto tota ipsius auctoris intentio penitus obstruatur. Et certe, sicut dicit Cassiodorus libro suo De institutione divinarum litterarum, non sunt parva censenda, sine quibus magna constare non possunt. Restat igitur, ut ignoratis poesibus ignoretur Hieronymus, Augustinus, Boëtius, Lactantius, Sidonius et plerique alii, quorum litaniam prolixum capitulum non teneret. Venerabilis vero Beda huius dubitationis articulum distinctione declaravit dilucida, sicut recitat compilator egregius Gratianus, plurium repetitor auctorum, qui, sicut fuit avarus in compilationis materia, sic confusus reperitur in forma. Scribit tamen sic distinctione 37 Turbat acumen: “Saeculares litteras quidam legunt ad voluptatem, poetarum figmentis et verborum ornatu delectati; quidam vero ad eruditionem eas addiscunt, ut errores gentium legendo detestentur et utilia, quae in eis invenerint, ad usum sacrae eruditionis devoti convertant.

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIII

107

met de sluier van wellust gemoedelijk was tegemoet getreden. Maar dra werd hij voor de leerstoel van Crato met verstomming geslagen en door de eindeloze bevragingen als door een bliksemschicht plots neergeslagen; hij zag verder geen heil dan in de vlucht.152 Dat alles hebben we ter verontschuldiging van de dichters aangevoerd en we tonen aan dat ook de studenten die hen de nodige aandacht betonen moeten verontschuldigd worden. Gebrek aan kennis van weliswaar één enkel woord bemoeilijkt het begrijpen van een ellenlange zin, zoals in vorig hoofdstuk is aangetoond. Gezien dus de uitspraken van godsdienstige schrijvers vaak allusies maken op [dichterlijke] beeldspraak, komt het noodzakelijk voor dat, door onbekendheid met de aangehaalde poëzie, de ganse bedoeling van de auteur zelf totaal verborgen blijft. En zeker, zoals Cassiodorus in zijn boek Over het onderricht der godsdienstige Letteren zegt: “De dingen zonder wie grote zaken niet kunnen vaststaan, mogen niet klein geacht worden.”153 Het blijft dus zo dat wanneer de dichtkunst onbekend is, ook Hiëronymus onbekend blijft, en Augustinus, Boëthius, Lactantius, Sidonius154 en de meeste anderen, wier litanie een uitgebreid kapittel niet zou kunnen omvatten. De eerbiedwaardige Beda155 echter heeft dit voorwerp van twijfel in een briljant traktaat toegelicht, zoals Gratianus,156 de grote compilator vermeldt, die tevens overschrijver van meerdere auteurs is, en die, zo gierig als hij was als compilator, zo verward wordt hij naar eigen stijl bevonden. Zo schrijft hij nochtans in definitie 37 Turbat acumen: “Sommigen lezen voor hun plezier de wereldse letterkunde, verblijd als ze zijn door de beeldspraak der poëten en de smuk der woorden; anderen echter leren ze aan tot hun eigen onderricht om de dwalingen der [heidense] volkeren bij het lezen te verafschuwen en de nuttige dingen die ze er in zouden vinden, vroom te kunnen omzetten tot bruikbaar bij het geloofsonderricht.  In het anonieme dertiende-eeuwse traktaat De disciplina scholarium staat het verhaal van een jongeling die al alle mogelijke beroepen heeft uitgeoefend en die, in aanwezigheid van de filosoof Crato, plots uitroept: “O, dat ik toch het mensdom (humanitas) kon uittrekken en het ezeldom (asinitatem) kon aantrekken!” (zie ook voetnoot 16). 153  Cassiodorus is kanselier van Theodoric en trekt zich omstreeks 540 terug in een door hem in Zuid-Italië gesticht klooster. Daar schrijft hij de hier geciteerde tekst. 154  Apollinaris Sidonius is bisschop van Clermont-Ferrand in de vijfde eeuw. Hij is schrijver van talloze wereldlijke en geestelijke gedichten en brieven. 155  Beda Venerabilis (†735) is een Engelse kerkleraar, werkzaam op vele terreinen, maar vooral theologisch en historisch. 156  Gratianus is een Italiaanse kerkleraar uit de twaalfde eeuw. Hij is vooral bekend voor zijn Decretum Gratiani, een verzameling kerkelijk recht uit de periode voor hem. Het citaat staat in de 37ste distinctio van het achtste kapittel, dat met de woorden Turbat acumen begint. 152

108

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIV

Tales laudabiliter saeculares litteras addiscunt.” Haec Beda. Hac institutione salutifera moniti sileant detrahentes studentibus in poetis ad tempus nec ignorantes huiusmodi connescientes desiderent, quia hoc est simile solatio miserorum. Statuat igitur sibi quisque piae intentionis affectum, et de quacunque materia, observatis virtutis circumstantiis, faciet studium Deo gratum; et si in poeta profecerit, quemadmodum magnus Maro se fatetur in Ennio, non amisit.

Capitulum XIV Qui deberent esse librorum potissimi dilectores Recolligenti praedicta palam est et perspicuum, qui deberent esse librorum praecipui dilectores. Qui namque sapientia magis egent ad sui status officium utiliter exsequendum, hi potissimum sacris vasis sapientiae propensiorem proculdubio exhibere tenentur sollicitum grati cordis affectum. Est autem sapientis officium bene ordinare et alios et seipsum, secundum Phoebum philosophorum Aristotelem primo Metaphysicae, qui nec fallit nec fallitur in humanis. Quapropter principes et praelati, iudices et doctores et quicunque reipublicae directores, sicut prae aliis sapientia opus habent, ita prae aliis vasis sapientiae zelum debent.

Philosophiam nimirum conspexit Boëtius in sinistra quidem sceptrum et in dextra libros gestantem, per quod universis evidenter ostenditur, nullum posse rempublicam debite regere sine libris. Tu, inquit Boëtius loquens Philosophiae, hanc sententiam Platonis ore sanxisti, beatas fore respublicas, si eas vel studiosi sapientiae regerent vel earum rectores studere sapientiae contigisset. Rursus hoc nobis insinuat ipse gestus imaginis,

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIV

109

Zulke mensen bestuderen de wereldse literatuur op lofwaardige wijze.” Tot zover Beda. Door dat heilzaam onderricht aangemaand, moeten zij zwijgen die roddelen over hen die de poëzie tijdelijk bestuderen, en al zijn ze zelf ook onwetend, ze mogen niet verlangen dat anderen op dezelfde wijze mede onwetend zijn want dit is meteen de troost der miserabelen.157 Ieder moet dus voor zich zijn verlangen naar vrome inspanning bepalen. En ieder moet de regels van de deugd bewaken en een studie maken die God welgevallig is, in welke materie ook. En indien hij iets zou vinden bij een dichter, dat hij er dan van profiteert, zoals de grote Maro (=Vergilius) zegt gedaan te hebben met betrekking tot Ennius158. Kapittel XIV Wie de grootste boekenliefhebbers zouden moeten zijn Voor wie zich het voorafgaande herinnert, is het duidelijk en doorzichtig wie de voornaamste boekenliefhebbers zouden moeten zijn. Want wie meer wijsheid nodig heeft om op nuttige wijze het ambt van zijn status te volbrengen, die vooral zijn ongetwijfeld gehouden de heilige vaten van de wijsheid een meer genegen en bezorgd gevoel van een dankbaar hart te betuigen. Het is echter de taak van de wijze de anderen en zichzelf goed te organiseren, volgens het eerste boek van de Metafysica van Aristoteles, de Apollo der filosofen, die in menselijke zaken noch bedriegt, noch bedrogen wordt. Daarom zijn bestuurders en prelaten, rechters en doctores en welke gezagshebbers van de staat dan ook, daar ze in de plaats van anderen wijsheid nodig hebben, evenzo aan de vaten der wijsheid verering verschuldigd. Terecht zag Boëthius de Filosofie met in de linkerhand de scepter en in de rechter boeken meedragend, waardoor de wereld duidelijk wordt aangetoond dat niemand een staat naar behoren kan regeren zonder boeken. “Jij,” zei Boëthius, sprekend tot de Filosofie, “jij hebt deze wet door de mond van Plato ingesteld, dat de staten wel zouden varen, ofwel als mensen die zich op de studie der wijsheid toeleggen hen zouden regeren, ofwel als hun heersers toevallig de wijsheid zouden beoefenen.” Verder insinueert ons de houding van het beeld dat in de mate dat rechts links 157  Richard de Bury speelt met een idee die hij kent uit Aesopus of Seneca, namelijk “Solamen miseris socios habuisse malorum”. 158  Ennius is een van de oudst bekende Romeinse dichters (derde-tweede eeuw v.C.). Toen men Vergilius betrapte met de lectuur van Ennius en men hem vroeg waarom hij dat deed, zou hij geantwoord hebben dat hij wat goud aan het verzamelen was uit de mest van Ennius.

110

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIV

quod, quanta dextra sinistram praecellit, tanto contemplativa dignior est activa, simulque sapientis interesse monstratur, nunc studio veritatis, nunc dispensationi temporalium indulgere vicissim. Philippum legimus diis regratiatum devote, quod Alexandrum concesserant temporibus Aristotelis esse natum, cuius instructionibus educatus regni paterni moderamine dignus esset. Dum Phaëthon, ignarus regiminis, fit currus auriga paterni, nunc vicinitate nimia, nunc remota distantia infeliciter administrat mortalibus aestum Phoebi ac, ne omnes periclitarentur subiecti propinquo regimine, iuste meruit fulminari.

Referunt tam Graecorum quam Latinorum historiae, quod nobiles inter eos principes non fuerunt, qui litterarum peritia caruerunt. Sacra lex Mosaica praescribens regi regulam, per quam regat, librum legis divinae sibi praecipit habere descriptum (Deut. 17°) secundum exemplar a sacerdotibus exhibendum, in quo sibi legendum esset omnibus diebus vitae suae. Sane labilitatem humanae memoriae et instabilitatem virtuosae voluntatis in homine satis noverat Deus ipse, qui condidit et qui fingit cotidie corda hominum singillatim; quamobrem quasi omnium malorum antidotum voluit esse librum, cuius lectionem et usum tanquam saluberrimum spiritus alimentum cotidianum iugiter esse iussit, quo refocillatus intellectus nec enervis nec dubius trepidaret ullatenus in agendis. Istud eleganter Ioannes Saresberiensis pertractat in suo Policraticon libro 4°. Caeterum omne genus hominum, qui tonsura vel signo clericali praefulgent, contra quos libri 4°, 5° et 6° capitulis querebantur, libris tenentur veneratione perpetua famulari.

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIV

111

overheerst, zo ook het levensbeschouwelijke meer waard is dan het actieve leven, en tegelijk wordt aangetoond dat het in het belang der wijsheid is, zich afwisselend nu eens aan de studie der wijsheid, dan weer aan het beheren van tijdelijke goederen te wijden. Filippus, zo lezen wij, heeft vol eerbied de goden bedankt omdat ze hadden toegestaan dat Alexander ten tijde van Aristoteles werd geboren, volgens wiens instructies hij werd opgevoed om waardig te zijn tot het bestuur van het Rijk van zijn vader.159 Toen Phaeton, die niet kon mennen, een ritje maakte met de wagen van zijn vader, bedeelde hij, door nu eens te dichtbij, dan weer te ver af te rijden, de stervelingen op ongelukkige wijze met zonnewarmte, en opdat niet allen die aan zijn nakend bestuur zouden onderworpen zijn, gevaar zouden lopen verdiende hij terecht te worden neergebliksemd.160 Zowel de geschiedenis der Grieken als die der Latijnen verhaalt dat er bij hen geen vooraanstaande heersers zijn geweest, die ervaring misten in de letteren. De heilige wet van Mozes, die een vorst de regel voorschrijft, volgens dewelke hij moet regeren, houdt voor dat hij het boek der goddelijke wet ter beschikking heeft (Dt 17,18-19), dat geschreven is naar een model dat door de priesters moet worden voorgehouden en waarin hij alle dagen van zijn leven moet lezen. Voorzeker, God die de harten der mensen stuk voor stuk schiep en dagelijks vormde (Ps 33,15), kende voldoende de zwakheid van het menselijk geheugen en de onstandvastigheid van de wil in de mens naar het goede. Daarom heeft Hij gewild dat het boek als het ware een tegengif was van alle kwaad, en beval Hij dat lezing en gebruik ervan als een zeer heilzame en tegelijkertijd dagelijkse kost zou zijn voor de geest. En daardoor gevoed zou de geest, noch zwak noch twijfelend, ook maar enigszins beven bij zijn opdrachten. Dit behandelt John van Salisbury op elegante wijze in zijn vierde boek van Polycraticon.161 Overigens is gans de stand der mannen die uitblinken door de tonsuur, of het ereteken der clerus, en tegen wie de hoofdstukken 4, 5 en 6 van dit boek een aanklacht zijn, gehouden de boeken te dienen in eeuwige verering.

159  Filippus II (382-336) was sinds 356 koning van Macedonië. Door zijn militaire overwinningen lag hij aan de basis van het wereldrijk van zijn zoon, Alexander de Grote. 160  Verhaald in het tweede boek Metamorfosen van Ovidius. Phaeton is volgens de Griekse sage de zoon van de zonnegod Helios. 161  John van Salisbury is een belangrijke Engelse clericus (secretaris van de aartsbisschop van Canterbury) die in 1180 sterft als aartsbisschop van Chartres.

112

PHILOBIBLON – CAPITULUM XV

Capitulum XV Quot commoda confert amor librorum Humanum transcendit ingenium, quantumcunque de fonte fuerit Pegaseo potatum, instantis capituli titulum explicare perfecte. Si linguis angelorum et hominum quis loquatur, si in Mercurium transformetur aut Tullium, si dulcescat Titi Livii eloquentia lactea, si Demosthenis suavitate peroret, aut Moysi balbutiem allegabit vel cum Ieremia se puerum nescientem fatebitur adhuc loqui vel imitabitur resonantem in montibus altis Echo. Amorem namque librorum amorem sapientiae constat esse, sicut 2° cap.° est probatum. Hic autem amor philosophia Graeco vocabulo nuncupatur, cuius virtutem nulla creata intelligentia comprehendit, quoniam vere creditur bonorum omnium esse mater (Sap. 7°). Aestus quippe carnalium vitiorum quasi caelicus ros exstinguit, dum motus intensus virtutum animalium vires naturalium virtutum remittit, otio penitus effugato, quo sublato periere Cupidinis arcus omnes. Hinc Plato in Phaedone: In hoc, inquit, manifestus est philosophus, si absolvit animam a corporis communione differentius aliis hominibus. Ama, inquit Hieronymus, scientiam scripturarum, et carnis vitia non amabis. Demonstravit hoc Xenocrates, deiformis in constantia rationis, quem nobile scortum Phryne nomine statuam definivit, non hominem, cum nullis eum valeret illecebris evirare, quemadmodum Valerius libro 4°, cap. 3° plene

PHILOBIBLON – KAPITTEL XV

113

Kapittel XV Hoeveel voordeel de liefde voor boeken meebrengt Het gaat het menselijk verstand te boven, hoeveel men ook uit de bron van Pegasus moge gedronken hebben, de titel van dit kapittel voldoende uit te leggen. Moest iemand de taal der engelen en der mensen spreken, als hij in Mercurius of Cicero werd veranderd, indien hij de honingzoete welsprekendheid van Titus Livius162 nog zou verzachten, als hij met de zachtheid van Demosthenes163 zou spreken, dan zou hij ofwel Mozes164 een brabbelaar moeten kunnen noemen, ofwel met Jeremia moeten bekennen dat hij een onwetend kind is inzake spreken (Jr 1,6), ofwel de echo imiteren, die in de hoge bergen weerklinkt, want het staat vast dat liefde voor boeken liefde voor wijsheid is, zoals in het tweede kapittel is bewezen. Die liefde echter wordt met een Grieks woord filosofie165 genoemd, wiens kracht geen enkel geschapen intellect kan vatten, daar ze, naar waarheid, geacht wordt de moeder te zijn van al het goede (W 7,12). Want als een hemelse dauw heeft ze de gloed der vleselijke ondeugden gedoofd, terwijl de doelgerichte beweging van dierlijke krachten de krachten van natuurlijke deugden herstelt door de ledigheid heel en al te verdrijven. En waar deze [kracht] verdween, zijn allen slachtoffer van Cupido’s boog. Daarom zegt Plato in zijn Phaidon: “Hieraan herkent men de filosoof, dat hij, anders dan de andere mensen de ziel losmaakt van haar gemeenschap met het lichaam.” Hiëronymus zegt: “Bemin de kennis van de Heilige Schrift; de zonden van het vlees zal je niet beminnen.” Dat bewees Xenocrates,166 een man met een geesteskracht als van een god, die Phryne,167 een gekende courtisane, een standbeeld noemde, en geen mens, vermits ze hem met geen verleidingskrachten kon bekoren, zoals Valerius [Maximus] in het derde kapittel 162  Titus Livius leefde van 59 v.C. tot 17 n.C. Die Romeinse geschiedschrijver schreef het beroemde werk Ab Urbe condita. 163  Demosthenes (384-322) was een bekende Atheense redenaar en politicus. 164  Verwijzing naar Ex 4,10. Nadat God Mozes de opdracht gegeven heeft om zijn volk uit Egypte te bevrijden, antwoordt Mozes: “Maar ze geloven me niet, ze zullen aan mijn woorden geen gehoor schenken; ze zullen zeggen dat Jahwe mij niet is verschenen.” God kan Mozes niet meteen overtuigen: “Neem mij niet kwalijk Heer, maar ik ben geen redenaar. Ik ben dat nooit geweest, en ik ben het ook nu niet, al hebt U dan ook tot uw dienaar gesproken” (Ex 4,10). 165  Filosofie betekent letterlijk “liefde voor de wijsheid.” Die uitdrukking gaat al terug tot de Griekse wijsgeer Heraclites (ca. 544-ca. 483). 166  Een Griekse filosoof uit de vierde eeuw v.C. 167  Een Atheense hetaere uit de vierde eeuw v.C.

114

PHILOBIBLON – CAPITULUM XV

refert. Hoc ipsum noster Origenes ostendit, qui, ne eum ab omnipotenti femina effeminari contingeret, utriusque sexus medium per abnegationem extremorum elegit, animosum quippe remedium, nec naturae tamen consentaneum nec virtuti, cuius est hominem non insensibilem facere passionum, sed subortas a fomite rationis enecare mucrone.

Rursus mundanas pecunias parvipendunt ex animo, quotquot amor affecit librorum, dicente Hieronymo contra Vigilantium epistola 54: Non est eiusdem hominis aureos nummos et scripturas probare. Unde a quodam metrice sic est dictum: Nulla libris erit apta manus ferrugine tincta, Nec nummata queunt corda vacare libris. Non est eiusdem nummos librosque probare; Persequitur libros grex, Epicure, tuus. Nummipetae cum libricolis nequeunt simul esse; Ambos, crede mihi, non tenet una domus.

Nullus igitur potest libris et Mammonae deservire. Vitiorum deformitas in libris maxime reprobatur, ut inducatur omnimode vitia detestari, qui libros dilexerit perscrutari. Daemon, qui a scientia nomen habet, per librorum scientiam potissime triumphatur, cuius fraudes multipliciter flexuosae milleque perniciosi maeandri per libros panduntur legentibus, ne se transfigurans in angelum lucis dolis circumveniat innocentes.

PHILOBIBLON – KAPITTEL XV

115

van het vierde boek breeduit verhaalt. Datzelfde toonde onze Origenes168 aan, die, om niet door de almacht der vrouw te worden verzwakt, de middenweg koos tussen beide geslachten, door afwijzing der extremen.169 Weliswaar een heelmiddel dat moed vergt, maar dat noch met de natuur, noch met de deugd overeenkomt aan wie het eigen is de mens niet ongevoelig te maken voor de passies maar deze, zo gauw ze uit het vuur van de geest de kop opsteken, met een dolksteek te doden. Voorts zal al wie de boekenliefhebberij te pakken kreeg, de aardse goederen uit ganser harte geringschatten, naar het zeggen van Hiëronymus tegen Vigilantius170 in brief 54 (Mt 12,35): “Eenzelfde mens kan niet goud en de Schriftuur hoogachten,” waardoor door iemand in verzen gezegd werd:171 Een kopergroene hand zal naar geen boeken zoeken En rijke harten missen makkelijk de boeken, Géén zelfde mens kan geld en tevens boeken minnen Uw kudde, Epicuur,172 wil boeken niet gewinnen Geldwolf en boekenwurm gaan niet goed bij mekaar, Eén huis houdt hen niet saam, geloof me, dat is waar.

Dus niemand kan de boeken en de Mammon dienen. De gruwel van het kwaad wordt in de boeken ten zeerste afgewezen, opdat hij die de boeken zou willen doorzoeken, ertoe worde gebracht op alle wijzen de ondeugd te verachten. De demon,173 die zijn naam kreeg van de wetenschap, wordt vooral overwonnen door de kennis der boeken. Zijn veelvuldig kronkelend bedrog en zijn duizend boosaardige bochten worden de lezers onthuld, opdat hij, in de gedaante van een engel des lichts, 168  Origenes behoort tot de belangrijkste theologen van de derde eeuw. De kerkhistoricus Eusebius van Caesarea vertelt in zijn Kerkgeschiedenis hoe Origenes onder invloed van Mt 19,12 zich zou hebben laten ontmannen. John van Salisbury citeert dit verhaal in zijn Polycraticon uit Eusebius. 169  De beide extremen zijn hier te verstaan als man en vrouw. 170  Omstreeks het jaar 400 een christelijke priester uit Gallië. Hiëronymus publiceerde tegen hem zijn Liber contra vigilantium. 171  Die iemand is John van Salisbury in de Entheticus, een van de gedichten die het Polycraticon inleidt. 172  Epicurus (342/41-271/70) was een Griekse, materialistische wijsgeer. John van Salisbury zinspeelt hier op zijn legendarische hebzucht en zijn onverstoorbare levensgenieterij. 173  Richard de Bury ontleent dit aan De Civitate Dei IX, 20 van Augustinus: “Zij worden namelijk demonen genoemd, want dat is een Grieks woord dat door de wetenschap gevormd is.” Ook bij Plato treffen we die etymologische verklaring aan: demon zou de bekwame, de verstandige betekenen.

116

PHILOBIBLON – CAPITULUM XV

Divina nobis per libros reverentia revelatur, virtutes, quibus colitur, propalantur expressius, atque merces describitur, quam quae nec fallit nec fallitur veritas pollicetur. Imago simillima futurae beatitudinis est sacrarum contemplatio litterarum, in quibus nunc creator, nunc creatura conspicitur ac de torrente perpetuae iocunditatis hauritur. Fides fundatur potentia litterarum; spes librorum solatio confirmatur, ut per patientiam et consolationem scripturarum spem habeamus; caritas non inflatur, sed aedificatur per veram notitiam litterarum; immo super libros sacros constat luce clarius Ecclesiam stabilitam.

Delectant libri prosperitate feliciter arridente, consolantur individue nubila fortuna terrente; pactis humanis robur attribuunt, nec feruntur sententiae graves sine libris. Artes et scientiae in libris consistunt, quarum emolumenta nulla mens sufficeret enarrare. Quanti pendenda est mira librorum potentia, dum per eos fines tam orbis quam temporis cernimus et ea, quae non sunt, sicut ea, quae sunt, quasi in quodam aeternitatis speculo contemplamur! Montes scandimus, abyssorum voragines perscrutamur, species piscium, quos communis aër nequaquam salubriter continet, intuemur codicibus; fluviorum et fontium diversarum terrarum proprietates distinguimus; metallorum atque gemmarum genera et minerae cuiusque materias de libris effodimus herbarumque vires, arborum et plantarum addiscimus prolemque totam pro libito cernimus Neptuni, Cereris et Plutonis. Quod si nos caelicolas visitare delectat, suppeditantes Taurum, Caucasum et Olympum Iunonis regna transcendimus ac septena territoria planetarum funiculis et circulis emetimur; ipsum tandem firmamentum supremum, signis, gradibus et imaginibus varietate maxima decoratum, lustramus. Ibi polum antarcticum, quem nec oculus vidit nec auris audivit, inspicimus; luminosum iter galaxiae et animalibus caelestibus picturatum zodiacum delectabili

PHILOBIBLON – KAPITTEL XV

117

door zijn listen geen onschuldigen zou bedriegen. Het respect voor God wordt ons door de boeken bekend gemaakt en de deugden waarmee Hij wordt vereerd, worden meer nadrukkelijk geopenbaard, maar ook het loon wordt beschreven, dat de waarheid, die noch bedriegt noch bedrogen wordt, ons belooft. Een zeer waarheidsgetrouw beeld van onze aanstaande zaligheid is de beschouwing der gewijde geschriften, waarin we nu eens de Schepper, dan weer de geschapene kunnen aanschouwen en uit de stroom der eeuwige vreugde kunnen putten. Het geloof wordt onderstut door de macht der geschriften. De hoop wordt versterkt door de troost der boeken, zodat we blijven hopen, door geduld en door vertroosting der boeken. De liefde wordt niet afgebouwd maar opgebouwd door de ware kennis der letteren, en daarbij staat vast, klaarder dan het licht, dat de Kerk gebaseerd is op de heilige boeken. Boeken verheugen ons als voorspoed ons gelukkig toelacht. Ze staan ons onafscheidelijk bij met troost als een overtrokken lot ons afschrikt. Ze verlenen kracht aan menselijke overeenkomsten en er ontstaat geen ernstig oordeel zonder boeken. In boeken zijn kunsten en wetenschappen samengebracht waarvan het probleem door geen intellect volledig zou kunnen worden uitgelegd. Hoe zwaar moet de wondere macht der boeken worden geschat als we door hun toedoen zowel het einde der aarde als het einde der tijden kunnen waarnemen, en de dingen die niet bestaan, zowel als die, die wel bestaan, als ’t ware in een spiegel der eeuwigheid kunnen beschouwen. [Met hen] bestijgen we bergen en doorzoeken we gapende diepten. In boeken zien we soorten vissen die in ons gemeenschappelijk luchtruim geenszins in leven kunnen blijven. We onderscheiden de eigenaardigheden van diverse stromen en bronnen der aarde. We ontgraven uit de boeken de soorten metalen, gesteente en delfstoffen van allerhande aard. De krachten van kruiden, bomen en planten leren we aan en we zien naar believen het ganse kroost van Neptunus, Ceres174 en Pluto. En als ’t ons behaagt de hemelbewoners te bezoeken, dan beklimmen we de Taurus, de Kaukasus en de Olympus,175 en we doorschrijden Juno’s rijk en meten de zeven sferen der planeten176 op met snoer en cirkel. Ten slotte doorlopen we het hoogste firmament zelf dat met tekens, trappen en beelden van de grootste variëteit is versierd. Daar zien we de antarctische pool die het oog niet ziet noch het oor hoort. De lichtende melkweg en de dierenriem die met hemeldieren is beschilderd 174

 Ceres is de Italisch-Romeinse godin van de akkerbouw.  De Olympus is de zetel van de Griekse goden, vooral van Zeus, de oppergod. 176  Men kende 7 planeten: Kronos, Zeus, Ares, Hermes, Aphrodite en zon en maan. 175

118

PHILOBIBLON – CAPITULUM XV

iocunditate miramur. Hinc per libros ad separatas transimus substantias, ut cognatas intelligentias intellectus salutet primamque causam omnium ac motorem immobilem infinitae virtutis oculo mentis cernat et amore inhaereat sine fine. Ecce per libros adiuti beatitudinis nostrae mercedem attingimus, dum adhuc existimus viatores. Quid plura? Proculdubio, sicut Seneca docente didicimus “otium sine litteris mors est et vivi hominis sepultura,” ita revera a sensu contrario litterarum seu librorum negotium concludimus hominis esse vitam.

Rursus per libros tam amicis quam hostibus intimamus, quae nequaquam secure nuntiis commendamus, quoniam libro plerumque ad principum thalamos ingressus conceditur, quo repelleretur penitus vox auctoris, sicut Tertullianus in principio Apologetici sui dicit. Carceribus et vinculis custoditi ademptaque penitus corporis libertate, librorum legationibus utimur ad amicos eisque causas nostras expediendas committimus atque illuc transmittimus, quo nobis fieret causa mortis accessus. Per libros praeteritorum reminiscimur, de futuris quodammodo prophetamus, praesentia, quae labuntur et fluunt, scripturae memoria stabilimus.

Felix studiositas et studiosa felicitas praepotentis eunuchi, de quo Actuum 8° narratur, quem amor propheticae lectionis succenderat tam ardenter, quod nec ratione itineris a legendo cessaret, reginae Candacis regiam populosam oblivioni tradiderat, gazas, quibus praeerat, a cura cordis semoverat et tam iter quam currum, quo ferebatur, neglexerat; solus amor libri totum sibi vendicarat domicilium castitatis, quo disponente mox fidei ianuam meruit introire. O gloriosus amor librorum, qui Gehennae filium et alumnum Tartari per gratiam baptismalem filium fecit regni!

PHILOBIBLON – KAPITTEL XV

119

bewonderen we met aangename verrukking. Van hier uit stappen we door de boeken heen over naar de onstoffelijke substantie, opdat ons intellect de verwante geesten een groetje kan brengen, en de eerste oorzaak van alles, de bewegingloze Beweger met grenzeloze kracht, met het oog van de geest kan aanschouwen en in grenzeloze liefde kan aanhankelijk worden. Zie, geholpen door de boeken, bereiken we de beloning van onze zaligheid, terwijl we nog steeds er naar op weg blijven. Wat hebben we meer nodig? Ongetwijfeld, zoals we uit de leer van Seneca leerden dat de ledigheid, zonder boeken, de dood en de begrafenis van de levende mens is, zo is in werkelijkheid, in de omgekeerde zin, zo besluiten wij, de omgang met letterkunde en boeken het leven voor de mens. Voorts delen we zowel vrienden als vijanden dingen mee die we geenszins veilig aan bodes zouden toevertrouwen, vermits het boek meestal toegang wordt verleend tot de vertrekken der heersers, waar de stem van de spreker totaal zou worden geweerd, zoals Tertullianus177 zegt in de aanvang van zijn Apologie. Bewaakt in kerkers en kluisters, terwijl wij van onze lichamelijke vrijheid volledig zijn beroofd, maken we gebruik van boeken als gezant aan onze vrienden en vertrouwen we hen onze zaken ter afhandeling toe. Maar we zenden ze ook daarheen, waar toegang onze dood zou betekenen. Door boeken herinneren we ons het voorbije, en doen we in zekere zin voorspellingen aangaande de toekomst. Het heden dat vergankelijk is en vliedt, leggen we vast in het geheugen van het geschrift. In het achtste hoofdstuk van de Handelingen [der Apostelen] wordt verteld over de gelukkige ijver en het ijverige geluk van een oppermachtige eunuch, die door de liefde der lezing der profeten zo hevig was aangegrepen dat hij ook niet terwille van de weg ophield te lezen. Hij vergat het talrijke volk van koningin Kandake (Hnd 8,27-39), hij bande de zorg voor de schatten waarvoor hij instond uit zijn hart en zowel de weg als de wagen waarop hij zat was hij vergeten.178 Slechts zijn liefde voor het boek had hem geheel voor zich in beslag genomen als een woonst der zuiverheid. Vermits hij over die liefde beschikte, trad hij weldra verdiend de poort van het geloof binnen. O roemrijke boekenliefde, die de zoon der hel en de telg van de Tartaar door de genade van het doopsel, maakte tot zoon van zijn Rijk! 177  Tertullianus leefde van ca. 160 tot ca. 220 en was een christelijke apologeet. Hier wordt geciteerd uit zijn Apologeticum adversus gentes. 178  Het gaat over de Ethiopische eunuch die zich heeft laten bekeren en dopen door de apostel Filippus (Hnd 8,26).

120

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVI

Cesset iam stilus impotens infiniti negotii consummare tenorem, ne videatur aggredi temere, quod in principio fatebatur impossibile cuiquam esse.

Capitulum XVI Quam sit meritorium libros novos scribere et veteres renovare Sicut necessarium est reipublicae, pugnaturis militibus arma providere Vulcania et congestas victualium copias praeparare, sic Ecclesiae militanti contra paganorum et haereticorum insultus operae pretium constat esse, sanorum librorum multitudine communiri. Verum quia omne, quod servit mortalibus, per prolapsum temporis mortalitatis dispendium patitur, necesse est, vetustate tabefacta volumina innovatis successoribus instaurari, ut perpetuitas, quae naturae repugnat individui, concedatur privilegio speciei. Hinc est, quod signanter dicitur (Ecclesiastes 12°): “Faciendi plures libros nullus est finis.” Sicut enim librorum corpora, ex contrariorum commixtione compacta, suae compositionis continuum sentiunt detrimentum, sic per prudentiam clericorum reperiri debet remedium, per quod liber sacer, solvens naturae debitum, haereditarium obtineat substitutum et simile semen fratri mortuo suscitetur verificeturque statim illud Ecclesiastici 30°: “Mortuus est pater illius, et quasi non est mortuus; similem enim sibi reliquit post se.”

Sunt igitur transcriptiones veterum quasi quaedam propagationes recentium filiorum, ad quos paternum devolvatur officium, ne librorum municipium minuatur. Sane huiusmodi transcriptores antiquarii nominantur, quorum studia inter ea, quae complentur labore corporeo, plus sibi placere Cassiodorus confitetur De institutione divinarum litterarum capitulo 30., ita subdens: Felix, inquit, intentio, laudanda sedulitas, manu hominibus praedicare, linguas digitis aperire, salutem mortalibus

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVI

121

Reeds valt mijn pen stil, onbekwaam om het vervolg van een eindeloos werk af te maken, om niet de schijn te geven zich roekeloos te begeven aan iets waarvan bij het begin al werd toegegeven dat het voor iedereen onmogelijk was. Kapittel XVI Hoe verdienstelijk het is nieuwe boeken te schrijven en oude te vernieuwen Zoals het voor een staat noodzakelijk is voor soldaten die ten strijde trekken wapens van Vulcanus te voorzien en een voorraad levensmiddelen aan te leggen en te bereiden, zo staat het voor de strijdende kerk ook vast dat de prijs van haar werk tegen de uitdaging van heidenen en ketters erin bestaat, zich met een massa gezonde boeken uit te rusten. Maar gezien alles wat de stervelingen dienstig is na verloop van tijd de tol der vergankelijkheid verschuldigd is, is het nodig dat door ouderdom versleten boekdelen door vernieuwde opvolgers worden vervangen, zodat de eeuwigheid, die strijdig is met de natuur van het individu, wordt toegekend als een soort privilegie. Zo komt het dat passend wordt gezegd in Prediker 12: “Er is geen einde aan het maken van meer boeken” (Pr 12,12). Want zoals de lichamen der boeken, die uit een vermenging van tegengestelde elementen zijn vervaardigd, de voortschrijdende beschadiging van hun samenstelling ondervinden, zo moet door de vooruitziendheid der clerici een remedie worden gezocht waardoor het eerbiedwaardige boek, als het zijn schuld aan de natuur inlost, een plaatsvervangend erfgenaam krijgt en zaad verwekt wordt dat gelijk is aan de dode broeder, en vers 30 van Jezus Sirach terstond bevestigt: “Dood is zijn vader, en hij is als het ware niet dood, want hij liet iemand na die hem gelijk is” (Pr 1,9). Zo is dus het afschrijven van oude boeken als het ware een verwekking van jonge kinderen, waarop de vaderlijke taak wordt overgedragen, opdat de boekenvoorraad niet zou slinken. Voorzeker, zulke kopiisten worden antiquaren179 genoemd, wier bedrijvigheid, tussen de dingen die door lichamelijke arbeid tot stand komen, hen het meest behaagt, zoals Cassiodorus getuigt in het dertigste hoofdstuk van zijn Over de instelling van de Goddelijke geschriften waar hij aldus verklaart: “Gelukkig opzet, lofwaardige inzet, zegt hij, om met de hand tot de mensen te spreken, 179

 Antiquarii zijn kenners of aanhangers van de antieken, de ouden.

122

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVI

tacitam dare et contra diaboli surreptiones illicitas calamo et atramento pugnare. Haec ille. Porro scriptoris officium Salvator exercuit, dum inclinans se deorsum digito scribebat in terra (Ioh. 8°), ut nullus quantumcunque nobilis dedignetur hoc facere, quod sapientiam Dei patris intuetur fecisse. O scripturae serenitas singularis, ad cuius fabricam inclinatur artifex orbis terrae, in cuius tremendo nomine flectitur omne genu! O venerandum artificium singulariter prae cunctis praxibus, quae hominis manu fiunt, cui pectus dominicum incurvatur humiliter, cui digitus Dei applicatur calami vice functus!

Sevisse Dei filium vel arasse, texuisse vel fodisse non legimus; nec quicquam aliud de mechanicis divinam decebat sapientiam humanatam, nisi scribendo litteras exarare, ut discat quilibet generosus aut sciolus, quod hominibus digiti tribuuntur divinitus ad scribendi negotium potius quam ad bellum. Unde librorum sententiam plurimum approbamus, qua clericum inertem scripturae censuerunt quodammodo fore mancum (cap° 6° supra). Scribit iustos in libro viventium Deus ipse; lapideas quidem tabulas digito Dei scriptas Moyses accepit. “Scribat librum ipse, qui iudicat” Iob proclamat; digitos scribentis in pariete Mane Thecel Phares Nabuchodonosor tremens vidit (Danielis 5°). Ego, inquit Ieremias, scribebam in volumine atramento (Ieremiae 36°). “Quod vides, scribe in libro” Christus Ioanni praecipit caro suo (Apoc. primo). Sic Isaiae, sic Iosuae officium scriptoris iniungitur, ut tam actus quam peritia futuris in posterum commendetur. In vestimento et in femore scriptum habet “Rex regum et Dominus Dominantium” Christus ipse, ut sine scriptura nequeat apparere perfectum Omnipotentis regium ornamentum. Defuncti docere non desinunt, qui sacrae scientiae libros scribunt. Plus Paulus scribendo sacras epistolas Ecclesiae profuit fabricandae quam gentibus et Iudaeis evangelizando sermone. Nempe per libros

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVI

123

met de vingers het woord te openen, in stilte het heil tot de mensen te brengen en tegen de ongeoorloofde onderkruiperijen van de duivel met pen en inkt strijd te voeren.”180 Aldus Cassiodorus. Maar zelfs de Heiland heeft het ambt van schrijver beoefend, toen Hij, zich voorover bukkend, met de vinger op de grond schreef (Joh 8,6.8) opdat niemand, hoe hoogstaand dan ook, het beneden zijn waardigheid zou achten, dat te doen wat hij de wijsheid van God de Vader had zien doen. O bijzondere sereniteit van het geschrift, voor wiens verwezenlijking de Schepper van de aardbol zich bukt, [Hij] voor wiens afschrikwekkende naam elke knie bevend buigt! O eerbiedwaardig kunstwerk, bijzonder in vergelijking met alle handelingen die door mensenhand worden gedaan, waar de borst van de Heer zich nederig naar boog en waarvoor de vinger Gods als pen dienst deed! We lezen niet dat de zoon Gods gezaaid of geploegd heeft, geweven of gegraven. Geen enkele andere technische vaardigheid vond de mens geworden goddelijke wijsheid gepast behalve door het schrijven letters te vormen, zodat gelijk welke vooraanstaande of schijnwijze zou leren dat de mens vingers zijn gegeven voor het beoefenen van de goddelijke taak van het schrijven, eer dan tot het oorlogvoeren. Vandaar dat we de stelling der boeken grotendeels bijtreden waarin ze de opvatting uiten dat een clericus die niet kan schrijven omzeggens een kreupele is (zie hoger, kapittel 6). God zelf schrijft de gerechtigen in in het boek der levenden. Mozes nam de stenen tafelen in ontvangst, die zowaar door de vinger Gods waren geschreven (Ex 31,18). “Wie oordelen uitspreekt, schrijve zelf een boek,” verklaart Job (Job 31,35). Bevend zag Belsassar de vingers van Hem die op de wand schreef: “Mane tekel ufarsin” (Dn 5,25). “Ik, zei Jeremia, schreef met inkt in een boek” (Jr 36,2). “Wat je ziet, teken dat op in een boek,” hield Christus zijn geliefde Johannes voor (Apk 1,11). Zo wordt aan Jesaja en aan Jozua het ambt van schrijver toebedeeld, opdat aan wie na hen komen zowel de act als de kennis van het schrijven zou worden aanbevolen. Op zijn kleren en op zijn ledematen had Christus zelf geschreven staan: “Koning der koningen en Heer der heersers” (Apk 19,16), alsof zonder opschrift het koningsornaat van de Almachtige niet als volwaardig kon voorkomen. De overledenen die boeken van wijsheid schreven, houden niet op met beleren. Paulus was de in oprichting zijnde Kerk meer van nut door het schrijven van zijn heilige brieven dan door aan volkeren en Joden de boodschap mondeling te brengen. Want door de boeken zal hij die begrepen heeft, dag na dag  Cassiodorus, Institutiones Divinarum et Saecularium Litterarium, kapittel 30.

180

124

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVI

cotidie continuat comprehensor, quod olim in terra positus inchoavit viator, sicque verificatur de doctoribis libros scribentibus sermo propheticus Danielis 12°: “qui ad iustitiam erudiunt multos, quasi stellae in perpetuas aeternitates.” Porro polychronitudinem antiquorum, priusquam Deus originalem mundum cataclysmo dilueret, adscribendam miraculo, non naturae, catholici decrevere doctores, ut Deus ipse tantum eis vitae concederet, quantum reperiendis et in libris scribendis scientiis conveniret, inter quas astronomiae miranda diversitas, ut experimentaliter visui subderetur, sexcentorum annorum periodum secundum Iosephum requirebat. Verumtamen non abnuunt, quin terrae nascentia illius temporis primitivi utilius alimentum praestarent mortalibus quam moderni, quo dabatur non solum hilarior corporis euexia, sed et diuturnior florens aetas, ad quam non modicum contulit, quod virtuti vivebant omnimode, resecato superfluo voluptatis. Igitur, quisquis Dei munere scientia es dotatus, iuxta consilium spiritus sancti (Ecclesiastici 38°) “sapientiam scribe in tempore vacuitatis,” ut et praemium cum beatis et spatium in praesenti augeatur aetatis.

Caeterum, si ad mundi principes divertamus sermonem, imperatores egregios invenimus non solum artis scribendi peritia floruisse, sed et ipsius operi plurimum indulsisse. Iulius Caesar, primus omnium et tempore et virtute, commentarios reliquit tam belli Gallici quam civilis a semetipso conscriptos, item de analogia duos libros et Anticatones totidem et poëma, quod inscribitur Iter, et opuscula alia multa fecit. Tam Iulius quam Augustus cautelas scribendi litteram pro littera adinvenit, ut, quae scriberent, occultarent. Nam Iulius quartam litteram proposuit

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVI

125

doorgaan met datgene dat hij aanvatte toen hij ooit als een reiziger op aarde werd gezet, en aldus wordt het profetisch woord van Daniël vervuld aangaande de geleerden die boeken schrijven: “Zij die velen tot gerechtigheid opleren zijn als sterren in de eindeloze eeuwigheid” (Dn 12,3). Vervolgens hebben de katholieke geleerden bepaald dat de lange levensduur der ouden, voor dat God de oorspronkelijke wereld door de zondvloed vernietigde, aan een mirakel en niet aan de natuur moet worden toegeschreven, gezien God zelf hen zoveel tijd van leven had toegestaan als nodig was om de wetenschappen op te zoeken en in boeken op te tekenen, waaronder de wonderbare diversiteit der astronomie, om experimenteel, met het blote oog te worden onthuld, een periode van zeshonderd jaren vergde volgens Josephus.181 Maar toch ontkennen ze niet dat de planten die in die primitieve tijden op aarde ontstonden, nuttiger voedsel voortbrachten voor de stervelingen dan de moderne, waardoor niet alleen een meer weldoende fysieke gezondheid werd verstrekt, maar tevens een langer durende levensbloei, waartoe in niet geringe mate bijdroeg, het feit dat de mens op alle wijzen naar de deugd leefde terwijl overdaad aan wellust werd geweerd. Dus, elk van jullie die door de gave Gods met wijsheid zijt begiftigd, behalve nog de raad van de Heilige Geest, “noteer de wijsheid op momenten van ledigheid” (Jezus Sirach 38), zodat en het loon bij de gelukzaligen en jouw levensduur in dit leven vermeerderen (Pr 7,12). Overigens, als we het gesprek brengen op de heersers der aarde, vinden we uitmuntende bevelvoerders die niet alleen uitblonken door hun vaardigheid in de kunst van het schrijven, maar ook ten zeerste beslagen waren in hun eigen functie. Julius Caesar,182 de eerste van allen in de tijd en in de deugd, liet zijn Commentaren na, zowel over de Gallische oorlog als over de burgeroorlog, die door hemzelf waren opgetekend. Eveneens schreef hij twee boeken Over de analogie, evenveel boeken Tegen Cato en een dichtwerk dat De reis werd genoemd, alsook nog veel andere werkjes zijn van zijn hand. Zowel Julius als Augustus183 ontdekten een schrijfmethode om hun geschriften geheim te houden, door de ene letter door een andere te vervangen. Want Julius plaatste de vierde 181

 Flavius Josephus is een joods-Romeinse geschiedschrijver uit de eerste eeuw.  Julius Caesar (100-44) was een Romeinse staatsman en heeft twee van zijn belangrijkste wapenfeiten neergeschreven in Over de Gallische oorlog en Over de burgeroorlog. Hier wordt gezinspeeld op zijn verloren gegaan grammaticaal traktaat De analogia dat hij schreef toen hij de Alpen overtrok na zijn campagne in Gallië. 183  Augustus (63 v.C.-14) is de adoptiefzoon van Caesar. Hij erfde van Caesar het Romeinse Rijk. In het jaar 27 n.C. werd hij de eerste Romeinse keizer. 182

126

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVII

loco primae, et sic deinceps alphabetum expendit, Augustus vero secunda pro prima et pro secunda tertia et ita deinceps usus fuit. Hic in Mutinensi bello in maxima mole rerum cotidie et legisse et scripsisse traditur ac etiam declamasse; Tiberius lyricum carmen scripsit et poëmata quaedam Graeca; Claudius similiter tam Graeci quam Latini sermonis peritus varios libros fecit. Sed prae his et aliis Titus in scribendi peritia floruit, qui cuiuscunque volebat litteram imitabatur facillime, unde se profitebatur falsarium maximum, si libuisset, fieri potuisse. Haec omnia Suetonius, De vita duodecim Caesarum, annotavit.

Capitulum XVII De debita honestate circa librorum custodiam adhibenda Non solum Deo praestamus obsequium novorum librorum praeparando volumina, sed sacratae pietatis exercemus officium, si eosdem nunc illaese tractemus, nunc locis indoneis redditos illibatae custodiae commendemus, ut gaudeant puritate, dum habentur in manibus, et quiescant secure, dum in suis cubilibus reconduntur. Nimirum post vestes et vascula corpori dedicata dominico sacri libri merentur honestius a clericis contrectari, quibus totiens irrogatur iniuria, quotiens eos praesumit attingere manus foeda. Quamobrem exhortari studentes super negligentiis variis reputamus expediens, quae vitari faciliter semper possent et mirabiliter libris nocent.

In primis quidem circa claudenda et aperienda volumina sit matura modestia, ut nec praecipiti festinatione solvantur nec inspectione finita

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVII

127

letter voor de eerste en zo overliep hij vervolgens het ganse alfabet. Augustus daarentegen gebruikte de tweede letter voor de eerste, de derde voor de tweede enzovoort. De overlevering wil dat hij tijdens de oorlog tegen Modena, midden de grote drukte der feiten, elke dag zowel zou gelezen als geschreven hebben en zelfs gedeclameerd. Tiberius184 heeft een lyrische zang en enkele Griekse gedichten geschreven. Claudius,185 die tegelijk zowel in de Griekse als in de Latijnse taal onderlegd was, schreef verscheidene boeken. Maar boven dezen en veel anderen blonk Titus186 uit in de vaardigheid van het schrijven, die van ieder die dat wilde met het grootste gemak het handschrift nabootste, waardoor hij openlijk verklaarde dat hij, als hij dat had gewild, een zeer groot vervalser had kunnen worden. Dat alles tekende Suetonius op in zijn boek Over het leven der twaalf keizers.187 Kapittel XVII Over de verschuldigde eerbied die omtrent het bewaren van boeken dient aan de dag gelegd te worden We betuigen God gehoorzaamheid, niet alleen door het vervaardigen van nieuwe boekdelen, maar we zullen een taak van gezegende vroomheid beoefenen als we ze nu zonder beschadiging zouden behandelen, en dan weer – als ze op de geschikte plaats zijn teruggebracht – aan een zorgvuldige bewaking zouden toevertrouwen, opdat ze zich op zuiverheid zouden verheugen als ze in de hand worden gehouden en veilig rusten als ze weer in hun rustplaats worden opgeborgen. Want zeker, na de gewaden en de vaten die aan het lichaam van de Heer zijn toegewijd, verdienen gewijde boeken met meer eerbied door de clerici te worden behandeld en telkens als een vuile hand hen wil aanraken, zo vaak wordt hen onrecht aangedaan. Daarom achten we het aangewezen studenten te vermanen met een uiteenzetting omtrent diverse nalatigheden, die altijd gemakkelijk kunnen vermeden worden en die de boeken op merkwaardige wijze schaden. Vooreerst is zeker in verband met sluiten en openen van boekdelen, een rijpe gematigdheid vereist, zodat ze niet door overdreven haast loskomen 184

 De opvolger van keizer Augustus in het jaar 14, tot aan zijn dood in het jaar 37.  Claudius was Romeinse keizer van 41 tot 54. 186  Romeinse keizer tussen 79 en 81. 187  Suetonius (ca. 70-ca. 140) was een Romeinse filoloog en historicus. 185

128

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVII

sine clausura debita dimittantur. Longe namque diligentius librum quam calceum convenit conservari. Est enim gens scholarium perperam educata communiter et, nisi maiorum regulis refraenetur, infinitis infantiis insolescit. Aguntur petulantia, praesumptione tumescunt, de singulis iudicant tanquam certi, cum sint in omnibus inexperti.

Videbis fortassis iuvenem cervicosum studio segniter residentem, et dum hiberno tempore hiems alget, nasus irriguus frigore comprimente distillat, nec prius se dignatur emunctorio tergere, quam subiectum librum madefecerit turpi rore; cui utinam loco codicis corium subderetur sutoris! Unguem habet fimo faetente refertum gagati simillimum; quo placentis materiae signat locum. Paleas dispertitur innumeras, quas diversis in locis collocat evidenter, ut festuca reducat, quod memoria non retentat. Hae paleae, quia nec venter libri digerit nec quisquam eas extrahit, primo quidem librum a solita iunctura distendunt et tandem, negligenter oblivioni commissae, putrescunt. Fructus et caseum super librum expansum non veretur comedere atque scyphum hinc inde dissolute transferre, et, quia non habet eleemosynarium praeparatum, in libris dimittit reliquias fragmentorum. Garrulitate continua sociis oblatrare non desinit et, dum multitudinem rationum adducit a sensu physico vacuarum, librum in gremio subexpansum humectat aspergine salivarum. Quid plura? Statim duplicatis cubitis reclinatur in codicem et per breve studium soporem invitat prolixum ac reparandis rugis limbos replicat foliorum ad libri non modicum detrimentum. Iam imber abiit et recessit, et flores apparuerunt in terra nostra. Tunc scholaris, quem describimus, librorum neglector potius quam inspector, viola, primula atque rosa necnon et quadrifolio farciet librum suum; tunc manus aquosas et scatentes sudore volvendis voluminibus applicabit; tunc pulverulentis undique chirothecis in candidam membranam impinget et indice veteri pelle vestito venabitur paginam lineatim. Tunc ad puliciis mordentis

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVII

129

of na het beëindigen van de inzage worden achtergelaten zonder ze te sluiten, zoals het hoort. Want het is veruit aan te bevelen boeken met meer aandacht te verzorgen dan schoenen. Immers het studentenvolkje is over het algemeen slecht opgevoed en als ze niet door voorschriften der ouderen worden afgeremd, vervallen ze met grenzeloze arrogantie in kinderstreken. Er gebeuren dwaasheden. Door vooringenomenheid worden ze overmoedig, ze vellen over iedereen oordelen alsof ze zeker zijn van hun zaak, terwijl ze in alles ervaring missen. Misschien zal je een halsstarrige puber loom bij zijn studiewerk zien zitten, en vermits het winter is, lijdt hij kou. Zijn natte neus, door de kou verstopt, druipt en hij zal zich niet gewaardigen ze met een zakdoek af te vegen, dan nadat hij het boek eronder met het vuile vocht heeft nat gemaakt. Hadden ze hem in plaats van een boek maar een lap leer van de schoenlapper gegeven! Hij heeft een [duim]nagel volgepropt met stinkend mest, zwart als git, en daarmee merkt hij de plaats van het gewenste onderwerp [in het boek]. Talloze strosprietjes snijdt hij in stukjes, die hij duidelijk zichtbaar op verschillende plaatsen aanbrengt, opdat het strootje zou terugbrengen, wat het geheugen niet vasthoudt. Vermits de boekenbuik ze niet verteert en niemand hen er uit haalt, rekken deze strootjes aanvankelijk echter het boek uit zijn oorspronkelijk bindwerk, en vervolgens, als ze ten prooi vallen aan slordige vergetelheid, rotten ze. Hij schuwt het niet om fruit en kaas te eten boven het geopende boek en zijn drinknap lichtvaardig van her naar der te verplaatsen, en omdat hij geen aalmoezenzak bij de hand heeft, laat hij de resterende brokken in de boeken achter. Hij houdt niet op zijn metgezellen aan te keffen met zijn eindeloos gezwets, en terwijl hij een massa argumenten aanvoert, die van alle zinnige gronden zijn ontbloot, maakt hij met een regen van zever het boek nat dat op zijn schoot openligt. En wat nog meer? Terstond leunt hij met gebogen ellebogen op het boek en na een korte wijl van studie levert hij zich over aan een lange slaap. Om de rimpels glad te krijgen vouwt hij de bladranden terug, tot niet geringe schade voor het boek. De stortregens bleven weg, en bloemen zijn op onze aarde tevoorschijn gekomen. Dan zal de leerling die we beschreven, en die veeleer een verwaarlozer dan een lezer is van boeken, met een viooltje, een madeliefje en een roos, maar ook met het klaverblad zijn boek volproppen. Dan weer zal hij zijn natte, met zweet bedekte hand gebruiken om de boeken te doorbladeren, daarna weer zal hij met handschoenen, die totaal met stof zijn bedekt, op het blanke blad drukken en met een wijsvinger die bekleed is met een oud stuk huid, zal hij regel na regel het blad afjagen. Dan wordt een gewijd boek

130

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVII

aculeum sacer liber abicitur, qui tamen vix clauditur infra mensem, sed sic pulveribus introiectis tumescit, quod claudentis instantiae non obedit. Sunt autem specialiter coercendi a contrectatione librorum iuvenes impudentes, qui, cum litterarum figuras effigiare didicerint, mox pulcherrimorum voluminum, si copia concedatur, incipiunt fieri glossatores incongrui et, ubi largiorem marginem circa textum perspexerint, monstruosis apparitant alphabetis, vel aliud frivolum qualecunque, quod imaginationi occurrit celerius, incastigatus calamus protinus exarare praesumit. Ibi Latinista, ibi sophista, ibi quilibet scriba indoctus aptitudinem pennae probat, quod formosissimis codicibus quoad usum et pretium creberrime vidimus obfuisse.

Sunt iterum fures quidam libros enormiter detruncantes, qui pro epistolarum chartulis schedulas laterales abscindunt littera sola salva, vel finalia folia, quae ad libri custodiam dimittuntur, ad varios abusus assumunt, quod genus sacrilegii sub interminatione anathematis prohiberi deberet. Convenit autem prorsus scholarium honestati, ut, quotiens ad studium a refectione reditur, praecedat omnino lotio lectionem nec digitus sagimine delibutus aut folia prius volvat aut signacula libri solvat. Puerulus lacrimosus capitalium litterarum non admiretur imagines, ne manu fluida polluat pergamenum; tangit enim illico, quicquid videt. Porro laici, qui librum aeque respiciunt resupine transversum sicut serie naturali expansum, omni librorum communione penitus sunt indigni. Hoc etiam clericus disponat, ut olens ab ollis lixa cinereus librorum lilia non contingat illotus, sed qui ingreditur sine macula pretiosis codicibus ministrabit. Conferret autem plurimum tam libris quam scholaribus manuum

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVII

131

naar de angel van een bijtende luis gegooid, maar amper binnen de maand zal het weer worden gesloten, en zo zwelt het op van het stof dat erop valt, zodat het niet meer meegeeft bij een poging om het te sluiten. Bijzonder schaamteloos bij het manipuleren en mishandelen van boeken zijn echter de jonge mannen, die, als ze leren [sier]letters tekenen, zodra hun de gelegenheid daartoe wordt geboden, zich als onbevoegde commentatoren van de mooiste boekdelen beginnen te gedragen en, waar ze een ruimere marge rondom de tekst aantreffen, die van monsterachtige letterrijen voorzien. Ofwel neemt een ongecensureerde pen zich voor enig ander frivool iets, dat toevallig het vlugst in hun verbeelding opkomt, verder uit te spitten. Hier pleegde een latinist, daar een sofist188 en dan weer een ongeleerde schrijver een penneproef, wat, zoals we maar al te vaak zagen, de meest fameuze boeken naar gebruik en naar prijs schade heeft berokkend. Dan is er weer het soort dieven die de boeken geweldig verminken, en die voor boodschappenbriefjes de zijranden der boeken afsnijden en alleen de letters ongedeerd overlaten, ofwel de eindbladen die ter bescherming der boeken zijn bestemd voor diverse misbruiken bestemmen, een soort heiligschennis die onder bedreiging met de banvloek moest verboden worden. Maar daarenboven betaamt het de waardigheid van studenten om, telkens men na de maaltijd tot de studie terugkeert, vooraf de handen grondig te wassen voor het lezen opdat geen vetbesmeurde vinger de bladen eer zou omkeren of de boeksloten zou losmaken. Een wenende peuter mag geen miniaturen van hoofdletters bekijken opdat hij niet met natte handen het perkament zou besmeuren. Een kind raakt immers alles terstond aan wanneer het iets ziet. Dan de leken die een boek op gelijke wijze bekijken, of het nu ondersteboven is gekeerd, dan wel of het op de gewone wijze openligt: die zijn elke omgang met boeken totaal onwaardig. Ook dit moet de clericus regelen, dat de kok, met stof van as overdekt en stinkend naar zijn kookpotten, de lelieblanke boeken niet ongewassen zou aanraken, maar dat slechts hij die vlekkeloos proper binnentreedt kostbare boeken ter hand neemt (Ps 15,2). Properheid van verzorgde handen zal echter het meest van nut zijn zowel voor de boeken 188

 De leerlingen van Latijnse scholen noemde men latinisten (latinistae) omdat er in die scholen in het Latijn werd onderricht. Na drie jaar Latijnse school (te vergelijken met de huidige humaniora) kon men dan naar de universiteit om de artes liberales te bestuderen. Sofisten (sophisti) waren degenen die mochten deelnemen aan de disputen over logica.

132

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVIII

honestarum munditia, si non essent scabies et pustulae characteres clericales. Librorum defectibus, quoties advertuntur, est otius occurrendum, quoniam nihil grandescit citius quam scissura et fractura, quae ad tempus negligitur, reparabitur postea cum usura. De librorum armariis mundissime fabricandis, ubi ab omni laesione salventur securi, Moyses mitissimus nos informat Deuteron. 31°: Tollite, inquit, librum istum et ponite illum in latere arcae foederis Domini, Dei vestri. O locus idoneus et bibliothecae conveniens, quae de lignis sethim imputribilibus facta fuit auroque per totum interius et exterius circumtecta! Sed omnem inhonestatis negligentiam circa libros tractandos suo Salvator exclusit exemplo, sicut legitur Lucae 4°. Cum enim scripturam propheticam de se scriptam in libro tradito perlegisset, non prius librum ministro restituit, quam eundem suis sacratissimis manibus plicuisset. Quo facto studentes docentur clarissime, circa librorum custodiam quantumcunque minima negligi non debere.

Capitulum XVIII Quod tantam librorum collegimus copiam ad communem profectum scholarium et non solum ad propriam voluptatem Nihil iniquius in humanis perpenditur, quam quod ea, quae geruntur iustissime, malignorum obloquiis pervertuntur et inde quis reportat infamiam criminis, unde magis meruit spem honoris. Oculo simplici perpetrantur quam plurima, nec sinistra dextrae se commiscet; nullo fermento massa corrumpitur, neque vestis ex lino lanaque contexitur – perversorum tamen praestigiis opus pium mendaciter transformatur in monstrum. Haec est nimirum peccatricis naturae reprobanda conditio, quod non solum in factis moraliter dubiis pro peiore parte sententiat, immo frequenter illa, quae speciem boni habent, nequitiosa subversione depravat. Quamvis enim amor librorum in clerico ex obiecti natura

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVIII

133

als voor de scholieren, ware het niet dat schurft en puisten herkenningstekens zijn van clerici. Aan boekenschade, zodra ze wordt opgemerkt, dient onverwijld te worden verholpen, vermits niets sneller toeneemt dan een scheur. Een breuk, die op het moment zelf wordt verwaarloosd, zal later mits kosten worden hersteld. Hoe men de meest geschikte boekenrekken bouwt, waarin ze veilig voor elke beschadiging worden behoed, informeert ons de zachtmoedige Mozes in Deuteronomium 31: “Neem dit boek, zei hij, en plaatst het opzij in de Ark des Verbonds van de Heer, jouw God” (Dt 31,26). O passende plaats en geschikte bibliotheek, die vervaardigd was uit acasiahout, dat niet rot, en rondom gans bedekt is met goud aan binnen- en buitenzijde! Maar elke ongepaste nalatigheid in de omgang met boeken heeft de Zaligmaker zelf uitgesloten door zijn voorbeeld, zoals te lezen staat in het vierde hoofdstuk van Lucas (Lc 4,17.20). Want toen Hij de profetische tekst, die over Hem was geschreven, in het boek dat hem werd aangereikt, had gelezen, gaf Hij het boek niet eer aan de dienaar terug, dan nadat Hij het met zijn hoogheilige handen had gesloten. Mogen door dit gebeuren de leerlingen op de duidelijkste wijze worden onderricht dat niets, hoe gering dan ook, mag verwaarloosd worden in verband met het bewaren van boeken. Kapittel XVIII We verzamelden een zo grote overvloed aan boeken tot algemeen nut van de studenten en niet alleen voor ons eigen genoegen Niets in menselijke aangelegenheden weegt meer onterecht door dan dat de dingen die met de beste bedoelingen worden gedaan, door de roddel van kwaadwilligen verkeerd worden uitgelegd en dat daardoor iemand de slechte naam van misdadiger krijgt, waar hij eer op verering had mogen hopen. Gewoon met het blote oog kan alles al zo veel mogelijk worden doorzien (Mt 6,22) en de linkerhand moet zich niet met de rechter bezig houden, geen [deeg]massa wordt door gist verzuurd (1 Kor 5,6) en geen kleed wordt uit linnen en wol tegelijk geweven (Dt 22,11) – en toch wordt deugdzaam werk door de trucs van perverten op leugenachtige wijze omgevormd tot iets monsterachtigs. Dat is zeker een verwerpelijke eigenschap van de zondige geaardheid, dat ze niet alleen bij moreel dubieuze feiten partij kiest voor het slechte, maar vaker nog die dingen die goed schijnen te zijn met negatieve ingesteldheid omdraait. Want hoewel de boekenliefde bij de clericus uit de aard der zaak, voorkeur heeft

134

PHILOBIBLON – CAPITULUM XVIII

praeferat honestatem, miro tamen modo obnoxios nos effecit iudiciis plurimorum, quorum admirationibus obtrectati nunc de curiositate superflua, nunc de cupiditate in illa dumtaxat materia, nunc de vanitatis apparentia, nunc de voluptatis intemperantia circa litteras notabamur. Quorum revera vituperiis non plus quam caniculorum latratibus movebamur, illius solius testimonio contentati, ad quem renes et corda pertinet perscrutari. Cum enim voluntatis secretae finalis intentio homines lateat unicoque Deo pateat, cordium inspectori, perniciosae temeritatis merentur redargui, qui humanis actibus, quorum fontale non vident principium, epigramma tam faciliter superscribunt sinistrum. Finis enim se habet in operabilibus sicut principia in speculativis vel suppositiones in mathematicis, teste Aristotele 7° Ethicorum. Quapropter, sicut ex principiorum evidentia conclusionis veritas declaratur, ita plerumque in agibilibus ex honesti finis intentione bonitas moralis in opere sigillatur, ubi alias opus ipsum iudicari deberet indifferens quoad mores.

Nos autem ab olim in praecordiis mentis nostrae propositum gessimus radicatum, quatenus opportunis temporibus exspectatis divinitus aulam quandam in reverenda universitate Oxoniensi, omnium liberalium artium nutrice praecipua, in perpetuam eleemosynam fundaremus necessariisque redditibus dotaremus, quam numerosis scholaribus occupatam nostrorum librorum iocalibus ditaremus, ut ipsi libri, omnes et singuli eorundem, communes fierent, quantum ad usum et studium, non solum scholaribus aulae tactae, sed per eos omnibus universitatis praedictae studentibus in aeternum, secundum formam et modum, quem sequens capitulum declarabit. Quapropter sincerus amor studii zelusque orthodoxae fidei ad aedificationem Ecclesiae confirmandae pepererunt in nobis sollicitudinem hanc stupendam nummicolis, ut

PHILOBIBLON – KAPITTEL XVIII

135

voor oprechtheid, heeft ze ons toch op merkwaardige wijze tot “zwart schaap” gemaakt voor het oordeel van de meesten, door wier bewondering neergehaald, we nu eens in verband met overdreven nieuwsgierigheid, vervolgens omwille van onze begerigheid naar precies dat onderwerp, dan weer wegens klaarblijkelijke ijdelheid, ten slotte omwille van mateloze zucht naar letterkunde, werden gebrandmerkt. Maar door hun kritiek werden we niet méér bewogen dan door het gekef van hondjes. We vergenoegden ons met de getuigenis van alleen Hem, aan wie het recht toekomt om hart en nieren te doorgronden (Ps 7,10). Want als de uiteindelijke bedoeling van ons geheime opzet voor de mensen verborgen blijft en voor God alleen die in de harten kijkt bekend is, verdienen zij voor kwaadwillige onbezonnenheid terecht te worden gewezen, zij die voor menselijke daden, waarvan ze het oorspronkelijke beginsel niet inzien, met zoveel gemak een negatieve betiteling geven. Want de bedoeling verhoudt zich tot de handeling zoals de principes in de filosofie, of de veronderstellingen in de wiskunde, zo getuigt Aristoteles in het zevende hoofdstuk van zijn Ethica. Daarom, zoals uit de klaarblijkelijkheid der princiepen de waarheid van het besluit wordt verklaard, zo ook wordt meestal in handelingen met een goed doel, de stempel der goedheid op de daad gedrukt, waar anders de daad op zich, op moreel gebied als onverschillig zou moeten worden beoordeeld. Wij echter droegen sinds lange tijd in het diepste van onze gedachten het diepgewortelde plan, waarbij wij, na afwachten van het geschikte moment, met de genade Gods, aan de eerbiedwaardige universiteit van Oxford, de voortreffelijke voedster van alle vrije kunsten, als eeuwige stichting een college zouden oprichten en van alle nodige hulpmiddelen te voorzien.189 Eens deze faculteit door talloze leerlingen in beslag zou genomen zijn, zouden we ze met de schat van onze boeken verrijken, zodat al die boeken voor allen zonder uitzondering, gemeenschappelijk bezit zouden worden, in zoverre dat ze tot gebruik en studie zouden dienen, niet enkel voor de studenten van aangehaalde faculteit, maar met hen ook voor alle studenten van voornoemde universiteit, voor eeuwig, naar vorm en wijze zoals volgend kapittel dit zal verklaren. Daarom hebben een eerlijke liefde voor de studie en de ijver voor het orthodoxe geloof om het bouwwerk van de kerk te verstevigen, in ons deze voor geldwolven dwaze bezorgdheid teweeggebracht om de boeken die van overal te koop waren samengebracht, zonder acht te slaan op de 189

 Richard de Bury geeft zelf nog geen naam aan de stichting. Het college zal door zijn opvolger Thomas Hatfield (†1381) Durham College genoemd worden.

136

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIX

collectos codices undecunque venales neglectis sumptibus emeremus et, qui venumdari non debebant, transcribi honestius faceremus. Cum enim delectationes hominum ex dispositione caelestium corporum, cui mixtorum complexio frequenter obedit, diversimode distinguantur, ut hi in architectura, illi in agricultura, hi in venationibus, illi in navigationibus, hi in bellis, illi in ludis eligant conversari, cecidit circa libros nostrae Mercurialis species voluptatis honestae; quam ex rectae rationis arbitrio, cuius nulla sidera dominantur imperio, in honorem ordinavimus maiestatis supremae, ut, unde mens nostra tranquillitatem repperit requiei, inde devotissimus cresceret cultus Dei.

Quamobrem desinant obtrectantes sicut caeci de coloribus iudicare, vespertiliones de luminibus disceptare non audeant, atque trabes gestantes in oculis propriis alienas festucas eruere non praesumant; cessent commentis satiricis sugillare, quae nesciunt, et occulta discutere, quae humanis experientiis non patescunt. Qui nos fortassis affectu commendassent benevolo, si ferarum venatui, alearum lusui, dominarum applausui vacassemus. Capitulum XIX De modo communicandi studentibus omnibus libros nostros Difficile semper fuit, sic homines limitare legibus honestatis, quin astutia successorum terminos niteretur praecedentium transilire et statutas infringere regulas insolentia libertatis. Quamobrem de prudentum consilio certum modum praefiximus, per quem ad utilitatem studentium librorum nostrorum communicationem et usum volumus devenire.

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIX

137

prijs, te kopen en, ook al mochten ze niet verkocht worden, fatsoenlijker te laten overschrijven. Want daar de menselijke genoegens door de stand der hemellichamen waaraan de complexiteit der diverse wezens vaak gehoorzaamt, op uiteenlopende wijze van elkaar kunnen worden onderscheiden, zodat dezen verkiezen zich bezig te houden met architectuur, genen met landbouw, anderen weer met de jacht, nog anderen met zeevaart, of met oorlog, of met spel, zo viel ons, onder invloed van Mercurius,190 een soort van oprecht verlangen naar boeken te beurt, dat we, naar het oordeel van het gezonde verstand, over wiens heerschappij geen sterren domineren, aan de eer van een opperste majesteit hebben aanbevolen, zodat – en daarin heeft onze geest een serene rust gevonden – daaruit een meer devote verering Gods zou groeien. Daarom moeten zij die er tegen zijn ophouden met als blinden over kleuren te oordelen, niet als vleermuizen durven redetwisten over licht. En zij die een balk in eigen oog hebben, moeten niet pogen een strootje te verwijderen bij anderen (Mt 7,3-4). Ze moeten ophouden met satirische verzinsels schade te berokkenen aan dingen die ze niet kennen en over geheimen, die voor menselijke waarneming niet openstaan, te twisten. En ze zouden ons misschien met een welwillende genegenheid hebben aanbevolen, indien we ons hadden bezig gehouden met de jacht op wilde dieren, het spel met de dobbelstenen of de gunsten der dames. Kapittel XIX Over de manier om alle studenten te laten beschikken over onze boeken ’t Is altijd al moeilijk geweest mensen zo aan banden te leggen met wetten van eerbaarheid, dat de listigheid van de opvolgers zich geen moeite zou getroosten om over de grenzen, die de voorgangers waren gesteld, te springen en de arrogantie van de vrijheidsdrang op de gestelde regels geen inbreuk zou plegen. Daarom hebben we op aanraden van wijze mannen een zekere handelwijze vastgesteld volgens dewelke we wensen dat het meedelen en het gebruik van onze boeken de studenten van nut worden.

190

 De astrologen schrijven de vreugde van de literatuur toe aan de inwerking van de planeet Mercurius.

138

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIX

In primis enim libros omnes et singulos, de quibus catalogum fecimus specialem, concedimus et donamus intuitu caritatis communitati scholarium in aula N Oxoniensi degentium, in perpetuam eleemosynam pro anima nostra et parentum nostrorum necnon pro animabus illustrissimi regis Angliae Edwardi, tertii post conquestum, ac devotissimae dominae reginae Philippae, consortis eiusdem, ut iidem libri omnibus et singulis universitatis dictae villae scholaribus et magistris tam regularibus quam saecularibus commodentur pro tempore ad profectum et usum studendi, iuxta modum, quem immediate subiungimus; qui est talis.

Quinque de scholaribus in aula praefata commorantibus assignentur per eiusdem aulae magistrum, quibus omnium librorum custodia deputetur. De quibus quinque personis tres – et nullatenus pauciores – librum vel libros ad inspectionem et usum dumtaxat studii valeant commodare; ad copiandum vero vel transcribendum nullum librum volumus extra saepta domus concedi. Igitur cum scholaris quicunque saecularis vel religiosus – quos in praesenti favore ad paria iudicamus – librum aliquem commodandum petiverit, considerent diligenter custodes, an librum talem habuerint duplicatum; et si sic, commodent ei librum cautione recepta, quae librum traditum in valore transcendat iudicio eorundem, fiatque statim tam de cautione quam de libro commodato memorialis scriptura continens nomina personarum, quae librum tradunt, et illius, qui recipit, cum die et anno Domini, quo continget fieri commodatum. Si vero custodes invenerint, quod ille liber, qui petitur, duplicatus non fuerit, talem librum nullatenus commodent cuicunque, nisi fuerit de comitiva scholarium dictae aulae, nisi forte ad inspectionem et usum infra saepta domus vel aulae praedictae, sed non ad ulterius deferendum. Scholari vero cuilibet praedictae aulae liber quicunque per

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIX

139

Want in eerste instantie staan we alle boeken zonder uitzondering, en waarvan we een speciale catalogus191 hebben aangelegd, af. We schenken ze met liefdadige bedoeling aan de studentengemeenschap die in de faculteit van Oxford leeft, als eeuwigdurende schenking ter nagedachtenis van ons zieleheil, dat van onze ouders, maar ook voor de zielen van de meest illustere koning van Engeland, Edward, de derde sinds de verovering, en van de allerdevootste heerseres, koningin Philippa, zijn gemalin. Het is de bedoeling dat die boeken aan alle studenten zonder uitzondering, alsook aan de magisters, zowel de reguliere als de seculiere, van de universiteit van genoemde stad, tijdelijk zouden worden uitgeleend voor de bevordering van en het gebruik voor hun studies, volgens maatstaven die we onmiddellijk hierna toevoegen en die als volgt luiden. Vijf studenten die aan voornoemde faculteit verblijven zullen door een magister van dezelfde faculteit worden aangeduid en hen wordt het behoeden van alle boeken opgedragen. Van die vijf personen zijn er drie – en zeker niet minder – nodig om een boek of boeken ter inzage en wel te verstaan voor studiegebruik uit te lenen. Voor kopieerwerk echter of voor transcriptie, willen we niet dat men één boek buiten de muren van dit huis laat gaan. Dus als een of andere student – hetzij wereldlijk, hetzij geestelijk – en die beschouwen we in verband met huidige gunst als gelijkberechtigd – een boek te leen heeft gevraagd, moeten de bewakers zorgvuldig nagaan of ze dergelijk boek in duplo hebben, en zo ja, dan zullen ze hem het boek lenen, na ontvangst van een borg, die naar hun oordeel de waarde van het overgedragen boek overschrijdt, en terstond moet er aangaande de waarborg zowel als omtrent het geleende boek zelf een schriftelijk contract ter memorie worden opgesteld, houdende de namen der personen die het boek uitleenden, en van hem die het boek ontvangt, met datum en jaartal waarop de ontlening plaats heeft. Als echter de bewakers hebben vastgesteld dat het boek dat gevraagd wordt, [nog] niet gekopieerd is, zullen ze zulk boek geenszins aan wie dan ook uitlenen, tenzij die behoort tot de studentengemeenschap van genoemde faculteit, of tenzij misschien voor inzage en gebruik binnen de muren van het huis, of van voornoemde faculteit, maar niet om het naar elders mee te nemen. Maar aan gelijk welke student van vernoemde 191  Die is helaas niet bewaard. Er is een schatting van ongeveer 1500 volumes. Zie Joseph De Ghellink, ‘Un évêque bibliophile au XIVe siècle: Richard Aungerville de Bury (1345). Contribution à l’histoire de la littérature et des bibliophiles médiévales,’ Revue d’histoire ecclésiastique 19 (1923) 157-200.

140

PHILOBIBLON – CAPITULUM XIX

tres de praedictis custodibus valeat commodari, nomine tamen suo cum die, quo librum recipit, prius annotato. Nec tamen ipse possit librum sibi traditum alteri commodare nisi de assensu trium de custodibus supradictis, et tunc, deleto nomine primi, nomen secundi cum tempore traditionis scribatur.

Ad haec omnia observandum custodes singuli fidem praestent, quando eis custodia huiusmodi deputatur. Recipientes autem librum vel libros ibidem iurabunt, quod eum vel eos ad alium usum nisi ad inspectionem et studium nullatenus applicabunt, quodque illum et illos extra villam Oxoniensem cum suburbio nec deferent nec deferri permittent.

Singulis autem annis computum reddent praedicti custodes magistro domus et duobus, quos secum duxerit de suis scholaribus assumendos, vel si eidem non vacaverit, tres deputet inspectores alios a custodibus, qui librorum catalogum perlegentes videant, quod omnes habeant vel in voluminibus propriis vel saltem per cautiones praesentes. Ad hunc autem computum persolvendum tempus credimus opportunum a kalendis Iunii usque ad festum sequens translationis gloriosi martyris sancti Thomae.

Hoc autem omnino adicimus, quod quilibet, cui liber aliquis fuerit commodatus, semel in anno librum praesentet custodibus et suam, si voluerit, videat cautionem. Porro si contingat fortuito per mortem, furtum, fraudem vel incuriam librum perdi, ille, qui perdidit, vel eiusdem procurator seu etiam executor pretium libri solvat et eiusdem recipiat cautionem. Quod si qualitercunque custodibus ipsis lucrum evenerit, in nihil aliud quam in librorum reparationem et subsidium convertatur.

PHILOBIBLON – KAPITTEL XIX

141

faculteit mag om het even welk boek door drie van de bovenvermelde bewaarders worden uitgeleend, echter pas nadat zijn naam en de datum waarop hij het boek ontving eerst werd genoteerd. Maar ook zou hij een boek dat aan hem werd overgedragen niet zelf aan een andere kunnen uitlenen, tenzij mits de goedkeuring van drie van de hoger vernoemde bewaarders, en dan nadat de naam van de eerste werd gewist en de naam van de tweede, samen met het tijdstip van overdracht werd genoteerd. Elk van de bewakers afzonderlijk moet onder ede verklaren al die regels in acht te zullen nemen wanneer hem dergelijke bewakingsopdracht wordt toevertrouwd. Zij daarentegen die een boek of boeken ontvangen, zullen bij diezelfde gelegenheid zweren dat ze dit of die [boeken] voor totaal geen ander doel dan voor inzage en voor studie zullen gebruiken, en dat ze hem of hen niet buiten de stad Oxford met haar voorsteden zullen brengen of zullen laten brengen. Elk jaar echter zullen de voorvernoemde bewakers verantwoording afleggen voor de magister van het huis en voor twee van zijn leerlingen die hij voor getuigenis met zich meebrengt, of, als de tijd daarvoor hem ontbreekt, zal hij drie inspecteurs – anderen dan de bewaarders – afvaardigen om de lijst der boeken door te nemen en na te kijken of ze alles in hun bezit hebben hetzij aan boekdelen zelf, hetzij tenminste onder vorm van de aanwezige waarborgen. En we menen dat het geschikte moment om dergelijke afrekening te maken ligt tussen de kalenden van juni en het daarop volgend feest van de translatie van de glorierijke martelaar, de heilige Thomas.192 Maar als slotsom hebben we dit toegevoegd, dat elkeen, aan wie een boek werd geleend, eenmaal per jaar dit boek moet voorleggen aan de bewakers en dat hij, indien hij dit wenst, zijn waarborg mag zien. Verder, indien het bij toeval zou gebeuren, door overlijden, door diefstal, door bedrog of nalatigheid, dat een boek verloren gaat, dan zal hij die het verloor, of zijn vertegenwoordiger, of zelfs zijn erfgenaam, de prijs van het boek betalen en zijn waarborg ontvangen. En als dit op een of andere wijze de bewakers voordeel zou opleveren, dan zal dit voor niets anders dan voor herstelling en onderhoud van boeken worden aangewend.

192  De apostel Thomas stierf de marteldood. Het feest van zijn translatie werd gevierd op 3 juli. Doch het is veel waarschijnlijker dat Thomas Beckett bedoeld is. Zijn translatie wordt vier dagen later gevierd.

142

PHILOBIBLON – CAPITULUM XX

Capitulum XX Exhortatio scholarium ad rependendum pro nobis uffragia debitae pietatis Tempus iam efflagitat terminare tractatum, quem de librorum amore compegimus, in quo contemporaneorum nostrorum admirationibus de eo, quod tantum libros dileximus, rationem reddere nisi sumus. Verum quia vix datur aliquid operari mortalibus, quod nullius respergatur pulvere vanitatis, studiosum amorem, quem ita diuturnum ad libros habuimus, iustificare penitus non audemus, quin fuerit forsan nobis quandoque occasio alicuius negligentiae venialis, quamvis amoris materia sit honesta et intentio regulata. Si namque, cum omnia fecerimus, servos nos inutiles dicere teneamur, si Iob sanctissimus sua opera omnia verebatur, si iuxta Isaiam quasi pannus menstruatae omnes sunt iustitiae nostrae, quis se de perfectione cuiuscunque virtutis praesumet iactare, quin ex aliqua circumstantia valeat reprehendi, quae forsitan a seipso non poterit deprehendi? Bonum enim ex integra causa, malum autem omnifarie, sicut Dionysius De divinis nominibus nos informat.

Quamobrem in nostrarum iniquitatum remedium, quibus nos omnium creatorem crebrius offendisse cognoscimus, orationum suffragia petituri, studentes nostros futuros dignum duximus exhortari, quatenus sic tam nobis quam aliis eorundem futuris benefactoribus fiant grati, quod beneficiorum nostrorum providentiam spiritalibus retributionibus recompensent. Vivamus in eorum memoriis funerati, qui in nostris vixerunt benevolentiis nondum nati nostrisque nunc vivunt beneficiis sustentati. Clementiam Redemptoris implorent instantiis indefessis, quatenus negligentiis nostris parcat, peccatorum nostrorum reatibus pius iudex indulgeat, lapsus nostrae fragilitatis pallio pietatis operiat et offensas,

PHILOBIBLON – KAPITTEL XX

143

Kapittel XX Aansporing van de leerlingen om ons te compenseren met de steun van verschuldigde gebeden Reeds dringt de tijd om dit traktaat te beëindigen, dat we omtrent boekenliefde samenstelden, en waarin we rekenschap hebben proberen te geven, tegenover de verwondering van onze tijdgenoten, over het feit dat we zoveel van boeken houden. Maar vermits het stervelingen nauwelijks gegund wordt iets te verrichten dat niet door het stof van ijdelheid wordt bestoven, durven we de ijverige liefde die we de boeken zo lang toedroegen, helemaal niet rechtvaardigen, vermits ons misschien ooit de mogelijkheid van een of andere nalatigheid kan ten laste worden gelegd, hoewel het voorwerp der liefde eerlijk en de bedoeling zuiver was. Want, nu we alles gedaan hebben [wat we konden], als we nu er nog zouden aan houden onszelf nutteloze dienaren te noemen, als de hoogheilige Job door al zijn werken was afgeschrikt (Job 9,28), als, gelijk bij Jesaja, al onze gerechtigheid zou zijn als een maandverband voor een menstruerende vrouw (Jes 64,5), wie meent dan zich te kunnen beroemen op de perfectie van gelijk welke deugd, als hij vanuit om het even welke andere invalshoek kan worden bekritiseerd, voor dingen die hij uit zichzelf niet had kunnen bemerken? Want het goede komt voort uit integere oorsprong, het kwade echter komt van overal, zoals Dionysius ons informeert in Over de namen Gods.193 Daarom, als herstel voor onze ongerechtigheden waarmee we de Schepper van alles, vaak hebben gekwetst, naar we weten, zullen we de steun van het gebed vragen en achten we het passend onze toekomstige studenten daartoe aan te sporen, zodat ze daardoor zowel ons als hun andere toekomstige weldoeners dankbaar zouden zijn, dat ze de voorziening van onze weldaden met geestelijke tegemoetkomingen zouden compenseren. Mogen wij na onze dood in hun herinnering voortleven, [van hen] die in onze welwillende gedachtenis hebben geleefd toen ze nog niet geboren waren, en die nu, onderhouden door onze weldaden, nog voortleven. Mogen ze de goedertierenheid van de Zaligmaker afsmeken door hun onvermoeibare tussenkomst, zodat Hij zich welwillend betoont te aanzien van onze nalatigheden, en als een milde rechter over de schuldenlast van onze zonden heen ziet, de fouten van onze zwakheid met de mantel der vergetelheid bedekke, en de misstappen waarover 193

 Met de integere oorsprong of totale oorzaak is God bedoeld.

144

PHILOBIBLON – CAPITULUM XX

quas pudet et paenitet commisisse, divina benignitate remittat. Conservet in nobis ad sufficiens spatium paenitendi suarum munera gratiarum, fidei firmitatem, spei sublimitatem et ad omnes homines latissimam caritatem. Flectat superbum arbitrium ad culparum suarum lamentum, ut deploret transactas elationes vanissimas et retractet indignationes amarissimas ac delectationes insanissimas detestetur. Vigeat sua virtus in nobis, cum nostra defecerit, et qui nostrum ingressum sacro baptismate consecravit gratuito, nostrum progressum ad statum apostolicum sublimavit immerito, nostrum dignetur egressum sacramentis idoneis communire. Laxetur a nostro spiritu amor carnis, evanescat penitus metus mortis, desideremus dissolvi et esse cum Christo, et in terra solo corpore constituti cogitatione et aviditate in aeterna patria conversemur. Pater misericordiarum et Deus totius consolationis filio prodigo de siliquis revertenti benignus occurrat, drachmam denuo repertam recipiat et in thesauros aeternos per angelos sanctos transmittat; castiget vultu terrifico exitus nostri hora spiritus tenebrarum, ne latens in limine portae mortis Leviathan serpens vetus insidias improvisas calcaneo nostro paret. Cum vero ad tremendum tribunal fuerimus advocati, ut cuncta, quae corpore gessimus, attestante conscientia referamus, consideret humanitas iuncta Deo effusi sui sancti sanguinis pretium et advertat divinitas humanata carnalis naturae figmentum, ut ibi transeat fragilitas impunita, ubi clemens pietas cernitur infinita, et ibi respiret spiritus miseri, ubi exstat proprium iudicis misereri.

Amplius refugium spei nostrae post Deum virginem et reginam theotokon benedictam nostri semper studentes salutationibus satagant frequentare devotis, ut, qui per nostra facinora replicata meruimus iudicem invenire

PHILOBIBLON – KAPITTEL XX

145

we ons schamen, en waarvan het ons berouwt dat we ze bedreven, met goddelijke welwillendheid vergeve. Verzekere Hij ons, teneinde voldoende gelegenheid te hebben om onze verplichtingen aan zijn genade te betreuren, vastheid van geloof, verhevenheid van hoop, en ten aanzien van alle mensen, de meest ruime vorm van liefde. Hij buige ons hoogmoedig oordeel neer, tot het zijn eigen fouten beklaagt, tot het de meest ijdele buitensporigheden die het beging betreurt, tot het zijn meest verbitterde verontwaardiging terugtrekt en zijn zotste genoegens veracht. Moge Zijn kracht in ons opleven, wanneer de onze het begeeft, moge Hij die onze intrede [in het leven] vrijblijvend met het heilig doopsel heeft gezegend en onze opgang onverdiend bekroonde met de status van bisschop, zich gewaardigen ons vertrek [uit het leven] met de passende sacramenten te steunen. Dat de geest worde bevrijd van de liefde voor het vlees, dat de vrees voor de dood volledig verdwijne, laat ons verlangen bevrijd te worden en te leven samen met Christus (Fil 23) en terwijl we op aarde door ons lichaam alleen worden bepaald, mogen we in gedachten en begeren [reeds] in ons eeuwig vaderland vertoeven. Dat de Vader van erbarmen en de God van algehele vertroosting de verloren zoon (Lc 15,20), die vanuit het slijk terugkeert, welgevallig tegemoet treden; moge Hij de weergevonden Drachme (Lc 15,8-9) in ontvangst nemen en door de heilige engelen naar de eeuwige schatkist laten overbrengen, dat Hij in het uur van onze dood met vervaarlijke blik de geesten der duisternis bestraffe, opdat Leviathan,194 het oude serpent, verborgen op de drempel voor de deur des doods voor onze voet geen onvoorziene hinderlaag zou leggen. Maar als we dan voor de afschrikwekkende rechtbank zullen gedaagd zijn, om onder getuigenis van ons geweten alles wat we met ons lichaam hebben aangericht, te vertellen, laat dan de mensgeworden God de prijs van zijn vergoten heilig bloed indachtig zijn en moge dan de God-Mens kijken naar het beeld van onze vleselijke natuur, opdat daar de zwakheid straffeloos moge voorbijgaan, waar grenzeloos welwillende goedheid beslist; en daar zal de ziel van de rampzalige herademen, waar het mededogen zelf van de rechter de boventoon voert. Ten slotte, mogen onze studenten zich altijd inspannen om als toevlucht voor onze hoop, na God, de Maagd en Godbarende gezegende koningin met hun vrome aanroepingen op te zoeken, opdat wij die door 194  De Leviathan is in het Oude Testament een monster in de gedaante van een Nijlkrokodil, een draak of een slang, dat symbool staat voor de chaos en alles wat vijandig staat tegenover God (Job 41).

146

PHILOBIBLON – CAPITULUM XX

turbatum, per ipsius suffragia semper grata mereamur eundem reperire placatum. Deprimat pia manus brachium aequilibrae, qua nostra tam parva quam pauca merita pensabuntur, ne – quod absit – praeponderet gravitas criminum et nos damnandos deiciat in abyssum. Clarissimum meritis confessorem Cuthbertum, cuius gregem indigni pascendum suscepimus, omni cultu studeant venerari devote, rogantes assidue, ut suum licet indignum vicarium precibus excusare dignetur et, quem sucessorem admisit in terris, procuret effici consessorem in caelis. Puris denique tam mentis quam corporis precibus rogent Deum, ut spiritum ad imaginem Trinitatis creatum post praesentis miseriae incolatum ad suum reducat primordiale prototypum ac eiusdem concedat perpetuum fruibilis faciei conspectum. Amen.

Explicit Philobiblon domini Ricardi de Aungervile, cognominati de Bury, quondam episcopi Dunelmensis. Completus est autem tractatus iste in manerio nostro de Aukeland XXIV° die lanuarii anno Domini millesimo trecentesimo quadragesimo quarto, aetatis nostrae quinquagesimo octavo praecise completo, pontificatus vero nostri anno undecimo finiente. Ad laudem Dei feliciter et Amen.

PHILOBIBLON – KAPITTEL XX

147

onze herhaalde misdaden verdienden een verstoorde rechter te vinden, door zijn eigen genadige toedoen steeds zouden verdienen diezelfde rechter bedaard terug te vinden. Dat een vrome hand de arm der weegschaal neerdrukke, waardoor onze verdiensten, die al even gering als weinig talrijk zijn, zullen gewogen worden, opdat het gewicht van onze misdaden niet zou doorwegen en – laat dit achterwege blijven – ons ter verdoemenis in de afgrond zou storten. Mogen ze met alle moeite door hun aanhoudend smeken, de belijder Cuthbert,195 zo roemrucht door zijn verdiensten, en wiens kudde wij onwaardigen overnamen om ze als herders te weiden, devoot aanroepen, opdat hij zich zou gewaardigen zijn weliswaar onwaardige dienaar, door zijn gebeden te verontschuldigen, en ervoor zou zorgen dat hij die hij als zijn opvolger op aarde toeliet ook zijn disgenoot zou zijn in de hemel. En ten slotte, mogen ze in hun gebeden die, zowel naar geest als naar lichaam, zuiver zijn, God smeken dat Hij mijn ziel, die naar het beeld van de Drievuldigheid is geschapen, na haar verblijf in dit tranendal, naar haar oorspronkelijk oermodel zou terugvoeren en haar het eeuwig aanschouwen van zijn heerlijk aanschijn zou gedogen. Amen. Hier eindigt de Philobiblon van heer Richard Aungerville, bijgenaamd “de Bury,” eertijds bisschop van Durham. Dit traktaat werd echter afgewerkt op ons landgoed van Auckland op de 24ste januari van het jaar des Heren 1344,196 toen we precies 58 waren geworden, maar toen het elfde jaar van ons episcopaat ten einde liep. Ter ere Gods eervol opgedragen en … amen.

195

 De Angelsaksische heilige Cuthbert (†687) is nooit bisschop van Durham geweest. Zijn bisschopszetel van Lindisfarne wordt in 995 wel naar Durham verlegd. Vier jaar later wordt zijn lichaam er bijgezet in de kathedraal. 196  Volgens de huidige tijdrekening is dat 24 januari 1345, want de Engelsen lieten hun jaar beginnen op 25 maart (Maria Boodschap).