Komt pelgrims, komt hier: devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1580)
 9789042943551, 9789042943568, 9042943556

Table of contents :
INHOUD
Gebruikte afkortingen
Een begankenis van woordenvoor het begrip bedevaart

Citation preview

MISCELLANEA NEERLANDICA XLV

Komt pelgrims, komt hier Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850)

Alfons K.L. Thijs

PEETERS – LEUVEN 2020

Omslagillustratie – Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. ‘Komt pelgerims met vlijt wilt deze maghet eeren.’ Anonieme burijngravure op perkament (88 × 60 mm), ingekleurd en voorzien van een gepenseelde randversiering, drager: 120 × 95 mm – UA, Collectie Thijs, nr. 724

MISCELLANEA NEERLANDICA XLV

Komt pelgrims, komt hier Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850)

M I S C E L LA N E A N E E R LA N D I C A Stichter en hoofdredacteur:

Frans Hendrickx Ere-academisch bibliothecaris Ruusbroecgenootschap, Universiteit Antwerpen

XLV

Alfons K.L. Thijs (†)

Komt pelgrims, komt hier Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850)

Redactie:

Jonas Van Mulder Met medewerking van:

Ilse Eggers Daniël Ermens Erna Van Looveren

PEETERS LEUVEN 2020

'LWERHNZHUGJHUHDOLVHHUGPHGHGDQN]LMGH¿QDQFLsOHVWHXQ van het Frans M. Olbrechtsgenootschap.

D/2020/0602/95 ISBN 978-90-429-4355-1 eISBN 978-90-429-4356-8

© 2020 – Peeters Publishers, Bondgenotenlaan 153, B-3000 Leuven. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door PLGGHOYDQGUXNIRWRNRSLHPLFUR¿OPRIRSZHONHDQGHUHZLM]HRRNHQERYHQGLHQ mag hieruit niets worden opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming van de uitgever.

INHOUD

Verantwoording van de redactie Jonas Van Mulder, met medewerking van Ilse Eggers, Daniël Ermens en Erna Van Looveren

Xiii

Dankwoord

xiX

InleidinG 1. Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes: de plaats van Komt pelgrims, komt hier in het oeuvre van Alfons Thijs Guido Marnef xxiiI 2. Le bon Dieu est dans le détail. Komt pelgrims, komt hier van Alfons Thijs tussen lokale etnografie en internationaal onderzoek Jonas Van Mulder XXXi Gebruikte afkortingen

XlVi

DEEL I Over woorden en objecten. Gedrukt beeld- en tekstmateriaal voor bedevaartcultussen 1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart 1.1. Bedevaart 1.2. Ommegang 1.3. Beeweg 1.4. Begankenis 1.5. Pelgrimage

1 3 3 8 9 10 14

2. Bedevaartvaantjes 2.1. Bedevaartvaantje: een vrij jonge term 2.2. Vaantjes voor bedevaarten, processies, broederschappen en gilden 2.3. Devotie op een stokje: formaten, dragers en toepassingen van vaantjes 2.4. Grafische technieken toegepast bij de vaantjesproductie 2.5. Binnen de lijntjes? Gekleurde en ongekleurde exemplaren

21 21 24 29 38 47

vii

INHOUD 3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten 3.1. Begripsbepaling 3.2. Terminologie uit voorbije eeuwen 3.3. Het langdurig overwicht van de kopergravure 3.4. Creatief met drukvormen 3.5. Variabele vormen 3.6. Formaten: eenheid en verscheidenheid 3.7. Drukken op papier, perkament en zijde 3.8. Prent en kleur

51 51 56 65 69 72 79 87 90

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal 4.1. Het bedevaartboekje 4.2. Verschillende inhoudelijke klemtonen

97 97 112

5. Liederen op vliegende bladen 5.1. Liedbladen voor bedevaarders 5.2. De marktwaarde van bedevaarten: marktzangers en hun liederen 5.3. Liedbladen op de markt gebracht door drukkers-uitgevers

127 127 129 133

6. Devotieblaadjes 137 6.1. Handzame hoofdingen: een kleine anatomie van het devotieblaadje 137 6.2. Litanieën, lofgalmen, rijmgebeden 141 6.3. Een ruime belangstelling 145 7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers 7.1. Historiebladen 7.2. Plano’s met gebeden en gedichten 7.3. Instructiebladen voor de individuele gelovige 7.4. Affiches

149 149 151 155 157

DEEL II Constanten en verschuivingen. Bedevaartdrukwerk in Brabant en Vlaanderen van haar opkomst tot 1648 1. In den beginne was er het bedevaartvaantje 1.1. Mariavaantjes: doorbraak vanaf de vroege zestiende eeuw 1.2. Vaantjes voor niet-mariale heiligencultussen

169 171 171 174

viii

INHOUD 1.3. Vaantjes voor christocentrische bedevaartcultussen 1.4. Blijvend succes in het decennium na de beeldenstorm van 1566 1.5. Terugblik

177 178 180

2. Bedevaartpublicaties in de sfeer van katholieke restauratie en contrareformatorische actie (c. 1585-1648) 2.1. Productinnovatie als commercieel achterhoedegevecht: metalen insignes 2.2. Vaantjes (prenten en teksten) voor eeuwenoude kruisdevoties 2.3. De verdediging van de H. Eucharistie 2.4. Contrareformatorische mediaoffensieven rond mariale bedevaartplaatsen 2.5. In de bres voor bedevaartplaatsen in de frontlinie

183 189 200

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden 3.1. Vaantjes voor Mariacultussen in parochiekerken 3.2. Vaantjes voor Mariacultussen in kapellen

231 231 236

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie 4.1. Een zeldzaam voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen 4.2. Prenten voor eeuwenoude Brabantse bedevaartcultussen 4.3. Drukgrafiek en boekjes voor opkomende mariale bedevaartcultussen

239 239 240 249

5. Propageren met overwonnen schroom: niet-mariale heiligencultussen 5.1. Promotie voor cultussen in abdijkerken 5.2. Publicaties voor heiligencultussen in parochiekerken 5.3. Patroonheiligen van stad of vrijheid

267 269 272 277

6. Vaantjes en het onwrikbare vertrouwen in beschermheiligen 7. Nieuwe sporen van vaantjes 7.1. Vaantjes voor bedevaartcultussen in Brabantse parochiekerken 7.2. Vaantjes voor parochiale heiligencultussen in het graafschap Vlaanderen 7.3. De vaantjes van Antoon Janssens, Guillaume de Neve en Guillaume du Tielt 7.4. Vaantjes voor heiligencultussen in kapellen 7.5. Vaantjes voor cultussen in gebedshuizen van regulieren

281 285 285

ix

181

214 226

291 295 296 299

INHOUD 8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen 8.1. Schaarse uitgaven in het graafschap Vlaanderen 8.2. Bedevaartprenten in Brabant

301 301 302

Deel III Van strijd naar verdieping. Een divers aanbod in de context van gestabiliseerde confessionele verhoudingen (midden zeventiende-einde achttiende eeuw) 307 i. Christocentrische bedevaartcultussen 1. Multimedia: vaantjes, prenten en teksten voor de cultus van het H. Bloed te Hoogstraten 1.1. Vaantjes 1.2. Prenten 1.3. Boekjes, devotieblaadjes en liedbladen

311 313 313 313 314

2. Vaantjes en boekjes voor Asse, Hakendover en Hoboken 3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen: prenten en teksten 4. Cultussen in het vaandel 4.1. Voortzetting van plaatselijke vaantjestradities: Damme, Berchem, Veurne en Eine 4.2. Vaantjes voor parochiale Christuscultussen

343 344

5. Cultussen ingeprent 5.1. Prenten voor cultussen in kapellen 5.2. Prenten voor Christusdevoties bij regulieren

347 347 349

6. Cultussen te boek gesteld

353

ii. Mariale bedevaartplaatsen 1. Voortbouwen op bestaande fundamenten 1.1. Van vaantjesboeren tot schilders. Promotiecampagnes voor parochiale cultussen 1.2. Een blijvende verering in kapellen 1.3. Reguliere madonna’s

359 359 359 373 384

2. Een trage start? Beeld en tekst voor gevestigde bedevaartplaatsen na 1648

387

x

317 321 343

INHOUD 2.1. Beeldrijk drukwerk voor parochiekerken 2.2. ‘Dagelijks ware mirakelen’: divers drukwerk voor kapellen 2.3. Edelsmeedwerk en stuntelige gravures: mariale cultussen in kloosters

404

3. Een nieuwe start. Uitgaven verspreid rond nieuwe of gerevitaliseerde bedevaartcultussen 3.1. Initiatieven in parochiekerken 3.2. Hout, steen, papier: drukwerk voor nieuwe kapellen 3.3. Enkele nieuwe campagnes bij regulieren

411 411 415 420

4. Een vast geloof in vaantjes 4.1. Vaantjes voor parochiekerken 4.2. Vaantjes in kapellen

423 423 427

5. Een beroep op prenten 5.1. Een verzekerde afname in steden 5.2. Prenten voor bedevaartcultussen in rurale parochiekerken 5.3. Prenten voor Mariacultussen in rurale bedevaartkapellen 5.4. Prenten voor cultussen in kerken van regulieren

431 431 435 437 443

6. Nieuwe lectuur over onbeschreven bedevaartcultussen

447

iii. Grafiek en tekst voor heiligencultussen 1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering 1.1. Vrouwelijke heiligen 1.2. Mannelijke heiligen

449 451 451 471

2. Ordeheiligen 2.1. Vrouwelijke heiligen 2.2. Mannelijke heiligen

551 551 552

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen 3.1. Vrouwelijke heiligen 3.2. Mannelijke heiligen

571 571 601

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen: bedevaartdrukwerk uit 1648-1800

619

xi

387 398

INHOUD Epiloog

651

epilogue

659

Bijlagen

667

Lijst van illustraties

673

Register

681

Bibliografie

729

xii

Verantwoording van de redactie

Bij zijn overlijden in 2014 liet de historicus Alfons Thijs een onafgewerkt manuscript na van wat zijn magnum opus moest worden: een exhaustief historisch overzicht van devotioneel drukwerk in Brabant en Vlaanderen vanaf haar opkomst in de late vijftiende eeuw tot en met de aanvang van de twintigste eeuw.1 Het opzet van dit boekproject was ambitieus, de omvang van het reeds voltooide werk indrukwekkend. Toch bevatte het manuscript nog verschillende onafgewerkte delen, belangrijke leemten en talrijke algemene werkpunten van allerlei aard. De voorliggende postume uitgave is het resultaat van een intensief redactieproces dat zijn aanvang nam in de zomer van 2016 en tot voltooiing kwam in de winter van 2019-2020. Gedurende het hele traject kon dit project rekenen op de steun en aanmoediging van het Ruusbroecgenootschap en zijn directeur prof. dr. Veerle Fraeters in de vorm van personeelsmiddelen en inhoudelijk advies. De grootste uitdaging van de redactie bestond erin om waar nodig oplossingen te bedenken zonder al te zeer in te grijpen in de stijl en de strekking van het originele werk. Bij afwezigheid van de auteur en door het ontbreken van richtlijnen of een vooropgesteld plan van zijn hand, was het vaak moeilijk om knopen door te hakken. In deze inleiding geven we duiding bij de belangrijkste van onze redactionele beslissingen. Bij het afwerken van zijn levenswerk was Thijs chronologisch te werk gegaan. De onderdelen die gewijd zijn aan de zestiende en zeventiende eeuw zijn daardoor duidelijk verder gevorderd dan de hoofdstukken over de latere periode. Het manuscript bevat talrijke aanwijzingen dat hij een afzonderlijk deel voor ogen had voor de tweede helft van de negentiende en de twintigste eeuw. Getuige daarvan zijn onder meer de verwijzingen met betrekking tot deze periode in het eerste deel van zijn boek. Door het ontbreken van teksten of notities voor een dergelijk boekdeel, zag de redactie zich echter genoodzaakt te beslissen om het boek te laten eindigen in de tweede helft van de achttiende eeuw. Tegelijk kozen we er wel voor om incidentele besprekingen van modern drukwerk, dat de chronologische afbakening van het voorliggende werk overschrijdt, te behouden. Een eerste argument voor deze laatste keuze heeft te maken met het karakter van Deel I, waarin zich de meeste van deze verwijzingen bevinden. Deze eerste hoofdstukken behoren tot de meest afgewerkte van het nagelaten manuscript. Vanuit redactioneel standpunt vereisten zij dus veruit de minste ingrepen, waardoor we hen als de meest ‘oorspronkelijke’ gedeelten van het voorliggende werk kunnen beschouwen. Precies 1 Het originele manuscript werd opgenomen in de collectie van de bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen).

xiii

Verantwoording van de redactie in dit deel forse aanpassingen doorvoeren, was om die reden niet opportuun. Een tweede argument is van inhoudelijke aard. Belangrijke passages, bijvoorbeeld die over druktechnieken, geven duiding over significante ontwikkelingen die buiten de chronologische afgrenzing vallen. Die technologische innovaties leverden niet enkele nieuwe drukvormen op, maar waren tevens van vitaal belang voor de overlevering van drukwerk van de voorafgaande periode. Terwijl nieuwe druktechnieken op de voorgrond traden, werden vaardige plaatsnijders en -drukkers steeds zeldzamer. Sommige bedevaartinstanties die nog over een originele koperplaat of houtsnede beschikten lieten deze nog tot in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw overdrukken op nieuwe drukvormen. De negentiende-eeuwse periode is dus belangrijk geweest voor de overlevering van drukken uit eerdere perioden. In die zin ondervangen de behouden ‘negentiende-eeuwse’ passages dus enigszins het ontbreken van een door Fons Thijs zelf geschreven conclusie bij het derde deel en vormen een waardevolle hint naar het uiteindelijk ongeschreven vierde deel. Een tweede ingreep die het uitzicht van de voorliggende uitgave sterk heeft bepaald, betreft het opnemen van de paragrafen over de periode medio zeventiende eeuw tot het einde van de achttiende eeuw, ondergebracht in het derde deel van het voorliggende boek. De fundamenten voor dit door Thijs vooropgestelde boekdeel waren weliswaar gelegd (in de vorm van losse notities en literatuurverwijzingen, ideeën over de indeling, aantekeningen over het schrappen of verplaatsten van informatie, etc.) maar het ontbrak nog aan een duidelijke structuur. Omwille van de rijkdom van het reeds verzamelde materiaal hebben we besloten verder te bouwen op deze basis. Het was een heuse klus om alle, vaak summiere, bron- en literatuurreferenties uit te werken tot volwaardige referenties en beschrijvingen, en om onafgewerkte beschouwende tekstgedeelten uit te schrijven. Het uiteindelijke resultaat kan nog het best omschreven worden als een beschrijvend repertorium van plaatsgebonden devotioneel drukwerk voor mariale, christocentrische en heiligencultussen in Brabant en Vlaanderen in de zeventiende en achttiende eeuw. En dit in de vorm die Thijs in zijn voorbereiding hanteerde: een overzicht van plaatsgebonden devoties voorafgegaan door een korte hagiografische schets van de heilige. Mogelijk ligt het voorliggende resultaat daarmee ver van de vorm die Thijs zelf voorzien had – een uitgeschreven tekst eerder dan een inventaris – maar dat het in deze vorm zal dienen als opmaat voor verder onderzoek, is iets waar hij allicht vrede mee had genomen. Een derde opmerking betreft de aanpak bij drie andere ongeschreven of onvoldoende afgewerkte onderdelen in het manuscript. Een eerste gaat over de rol van drukkers en ondernemerschap in Brabant en Vlaanderen. Gezien de onafgewerkte staat van dit onderdeel, de verschillende overlappingen met reeds elders in de tekst verwerkte informatie, en de beschikbaarheid van heel wat informatie over de economische dimensies van gedrukte devotionalia in andere publicaties van Thijs,

xiv

Verantwoording van de redactie werd beslist deze paragrafen niet af te werken of op te nemen in deze publicatie. Een tweede onderdeel dat niet werd weerhouden is de oorspronkelijke, onafgewerkte inleiding van Thijs bij zijn boek. De bijdrage van Jonas Van Mulder in deze uitgave staat uitgebreid stil bij de inhoud van dit tekstdeel. Ten slotte bevat het manuscript geen conclusie. De epiloog bij deze uitgave wil hieraan tegemoet komen. De onderverdeling en bijhorende hoofdstuk- en paragraaftitels in het originele manuscript werden zoveel mogelijk behouden. Soms echter noopten wijzigingen in de structuur van de tekst tot het aanpassen en soms (bijvoorbeeld bij het samenvoegen van twee paragrafen) tot het verwijderen van door Thijs gebruikte titels en het aanbrengen van nieuwe titels. Stilistische ingrepen werden tot een minimum beperkt. Het uitschrijven van onafgewerkte passages gebeurde naar het voorbeeld van Thijs’ kenmerkende functionele, heldere stijl. Wel werd het gebruik van leestekens en interpunctie gemoderniseerd en geüniformeerd. Het door Thijs veelvuldig gebruik van cursief voor termen, concepten en citaten uit bronnen en literatuur werd in de meeste gevallen vervangen door aanhalingstekens. Enkel waar belangrijke termen (veelal druktypen) voor het eerst geïntroduceerd worden, worden zij gecursiveerd. De redactie heeft er naar gestreefd om de lezer waar mogelijk door te verwijzen naar de actuele (fysieke dan wel online) vindplaatsen van de besproken drukwerken. Bij het bepalen van de keuze voor specifieke verwijzingen hanteerden we de volgende logica: wordt een werk beschreven in de Short Title Catalogue Vlaanderen, de bibliografie van het handgedrukte boek, dan wordt het STCV-catalogusnummer gegeven; zo niet, dan wordt doorverwezen naar gedrukte catalogi; zijn die er niet, dan wordt een bewaarplaats opgegeven (indien het referentienummer van de bibliotheek bruikbaar is voor de lezer), waarbij de volgende voorkeursvolgorde werd gehanteerd: Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Google Books, Unicat. Ten slotte wordt in sommige gevallen ook doorverwezen naar een online scan. Het referentieapparaat werd geheel geüniformeerd en gestandaardiseerd. We kozen voor een duidelijke, leesbare bibliografische stijl die aanleunde bij die van het manuscript. Ook de notering van afmetingen (van prenten) en de datering van drukken (of hun approbatie) werd gelijkgetrokken. De namen van auteurs en titels werden nagekeken en waar nodig geïdentificeerd en hun schrijfwijze gestandaardiseerd. Omdat voor het vervolledigen van titels van boeken, prenten en affiches vaak een beroep moest gedaan worden op andere publicaties of catalogussen, kon niet steeds een typografische titel (met kleine kapitalen, cursivering, etc.) worden voorzien. De titels van werken die zich voorheen in de persoonlijke verzameling van Thijs bevonden (cfr. infra) zijn nagekeken op basis van andere bewaarde exemplaren in de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap of een andere Antwerpse Erfgoedbibliotheek.

xv

Verantwoording van de redactie De bibliografie is opgedeeld in drie secties: archivalia, gedrukte bronnen, literatuur en inventarissen. Doordat Thijs het werk van de eerste generaties devotionele etnografen niet enkel bespreekt maar ook gebruikt als informatiebron, is het onderscheid tussen primaire en secundaire bron niet altijd eenvoudig te maken. We hanteerden daarom de publicatiedatum 1800 als een soepel afbakeningsprincipe. Om te voorkomen dat deze bibliografie al te lijvig zou worden hebben we voor het onderdeel ‘gedrukte bronnen’ enkel de bedevaartboeken weerhouden. Hieronder vallen alle publicaties met meer dan één katern. Dat betekent dat prenten, gebedsplaatjes, litanieën, etc. dus niet in de bibliografie werden opgenomen. De volledige referenties van deze primaire bronnen zijn natuurlijk wel terug te vinden in de hoofdtekst of in de voetnoten. De persoonlijke collectie van Fons Thijs verdient een aparte vermelding in deze inleiding. De historische interesse in de alledaagse geloofspraktijken van ‘doodgewone mensen’ koppelde Thijs aan een folkloristische belangstelling voor het bronnenmateriaal. Zijn leven lang verzamelde hij bedevaartvaantjes, devotieprenten en ander devotioneel drukwerk, wat leidde tot een unieke en omvangrijke persoonlijke collectie. Kort voor zijn overlijden in 2014 selecteerde hij en zijn echtgenote hieruit ongeveer 1100 prenten en teksten – veelal met betrekking op plaatsgebonden devoties – die een uitzonderlijk onderdeel vormden van zijn verzameling. Deze selectie werd aangekocht door de Universiteitsbibliotheek Antwerpen en in langdurige bewaring gegeven aan de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap. De huidige ‘Collectie Thijs’ bevat dus niet alle stukken die zich in de oorspronkelijke verzameling bevonden. Het manuscript bevat hierdoor tal van verwijzingen naar drukwerken die zich momenteel in andere, publieke of private collecties bevinden. De redactie heeft geen pogingen ondernomen om deze nieuwe bewaarplaatsen te identificeren. Toch werd geopteerd om bij deze stukken de oorspronkelijke vermelding pca (‘Privécollectie Antwerpen’) te behouden. Immers, leidt deze verwijzing niet naar een actuele vindplaats, dan dient ze wel als indicatie dat Thijs het stuk ooit zelf ter beschikking heeft gehad en dat de beschrijving en bespreking opgenomen in dit boek gebaseerd zijn op eerstehands bronnenonderzoek. Sinds 1 januari 2018 is de Collectie Thijs ontsloten en gedigitaliseerd. Karen Bowen (Universiteit Antwerpen) en Anet ontwierpen een elektronische catalogus die afgestemd is op de grote diversiteit van de afzonderlijke stukken. De zoekinterface biedt de mogelijkheid om een divers aanbod van resultaten te doorbladeren en te verfijnen. Ook kan de lezer van dit boek op basis van de verwijzingen naar stukken in de Collectie Thijs het record opvragen in de databank en zo ook het gedigitaliseerde bestand raadplegen.2 Daarvoor combineert u in de zoekbox van de online catalogus het nummer van de prent met ‘loi:“tg:uact:[x]”’. Wilt u bijvoorbeeld meer weten over 2 De databank van de Collectie Thijs is bereikbaar via www.uantwerpen.be/collectiethijs, laatst geraadpleegd op 11 november 2019.

xvi

Verantwoording van de redactie de prent van Johannes I (of Jan Baptist II?) vanden Sande voor de verering van de zwarte Christus van Wyck (UA, Collectie Thijs, nr. 561), dan typt u in de zoekbox: loi:“tg:uact:561”. Er is gekozen voor een uitvoerig register, wat de doorzoekbaarheid van dit omvangrijk werk moet vergemakkelijken en ons anderzijds toelaat om de inhoudstafel beperkt en overzichtelijk te houden. Zo vindt u in het register verwijzingen naar alle bedevaartplaatsen met hun diverse devoties, een aparte lijst voor heiligen en een opsomming van persoonsnamen uit de tekst en de voetnoten. Ook hier is gestreefd naar een gestandaardiseerde schrijfwijze. Bladzijden gevolgd door een sterretje verwijzen naar een illustratie. Ten slotte een woordje over de afbeeldingen in dit boek. De redactie heeft getracht het werk op een verantwoorde manier te illustreren, wat betekent dat we voor het brede spectrum aan bestaande brontypen illustraties hebben voorzien, én dat we daarvoor zoveel mogelijk hebben geput uit de Collectie Thijs en de prentencollectie van de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap, de collectie die Thijs na zijn eigen verzameling het meest intensief heeft gebruikt. De focus op deze twee collecties impliceert wel dat sommige brontypen minder zichtbaar zijn in de illustraties. Zo komen bijvoorbeeld affiches minder aan bod omdat zij bij de overname door de Universiteit Antwerpen niet werden weerhouden. Prenten die al eerder elders werden gepubliceerd werden niet overwogen om opgenomen te worden.

xvii

Dankwoord

Vele mensen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van deze postume uitgave. De redacteurs zijn de volgende personen in het bijzonder erg erkentelijk. Veerle Fraeters nam als directeur van het Ruusbroecgenootschap in 2016 het initiatief om dit boekproject aan te vatten door project- en personeelsmiddelen beschikbaar te stellen. We danken haar voor de interesse en het vertrouwen waarmee ze het volledige traject heeft opgevolgd en ondersteund. Filip Lemmens, een goede vriend van Fons en een collega-expert op het gebied van devotioneel drukwerk en in het bijzonder van de iconografische collectie van het Ruusbroecgenootschap, gaf zeer gewaardeerde inhoudelijke raadgevingen en verleende onontbeerlijke adviezen bij de redactie van de illustraties bij deze uitgave. Met betrekking tot de Collectie Thijs wensen we onze collega’s van de Universiteitsbibliotheek Antwerpen te bedanken: hoofdbibliothecaris Trudi Noordermeer voor het engagement en de algemene ondersteuning, en voormalig conservator van de Bijzondere collecties Tom Deneire en catalograaf voor drukwerk Karen Bowen voor de ontsluiting van de collectie. In 2014 kocht de Universiteitsbibliotheek ongeveer 1100 devotionalia die Fons kort voor zijn overlijden met zijn vrouw Ilse uit zijn omvangrijke verzameling had geselecteerd. Deze werden in langdurige bewaring gegeven aan de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap. Inmiddels is de Collectie Thijs ontsloten en gedigitaliseerd in een speciaal hiervoor ontworpen elektronische catalogus. Dit stelde ons in staat om heel wat verwijzingen naar stukken uit de persoonlijke verzameling van Fons te behouden en zo deze postume uitgave te koppelen aan exemplaren die digitaal en fysiek geraadpleegd kunnen worden. Frans Hendrickx danken we voor de aangeboden mogelijkheid dit werk te publiceren in de reeks Miscellanea Neerlandica bij Peeters Publishers Leuven en als contactpersoon op te treden met zowel de uitgeverij als de vormgevers. We zijn verheugd dat Fons’ laatste werk verschijnt bij hetzelfde uitgevershuis dat in 1993 ook dat andere sleutelwerk van zijn hand publiceerde: Antwerpen, internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten, 17de-18de eeuw. We danken de medewerkers van Typeface voor de aantrekkelijke vormgeving, de uitstekende adviezen en de nodige portie geduld tijdens de laatste fase van het redactiewerk. Het Frans M. Olbrechtsgenootschap zijn we tenslotte erkentelijk voor de sponsoring van deze publicatie. Mede dankzij hun bijdrage ziet het levenswerk van hun voormalig lid en voorzitter het daglicht.

xix

INLEIDING

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes: de plaats van ‘Komt pelgrims, komt hier’ in het oeuvre van Alfons Thijs Guido Marnef

Het boek Komt pelgrims, komt hier. Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850) vormt het postuum uitgegeven magnum opus van Alfons Thijs (1944-2014). In zijn wetenschappelijk oeuvre komt de aandacht voor devotioneel drukwerk eerder laat tot uiting, al dient gezegd dat zijn allereerste publicatie handelde over een bedevaartvaantje. In 1960 publiceerde Alfons Thijs op zestienjarige leeftijd een twee pagina’s tellend artikeltje over een Sint-Rochusvaantje in Het Trompetje, een kosteloos blaadje voor boekenliefhebbers en boekenkopers.1 Het Trompetje was het huiskrantje van zijn vader Hubert Thijs, die in Antwerpen een antiquariaat uitbaatte. Op die manier groeide Alfons Thijs als het ware op tussen stapels oude drukwerkjes en kon hij al op jeugdige leeftijd volkskundig materiaal verzamelen zoals devotieprenten en bedevaartvaantjes.2 Het was inderdaad in het ouderlijk antiquariaat dat zijn levenslange liefde voor bedevaartvaantjes en aanverwante grafiek ontstonden. Dat blijkt ook al uit het feit dat hij in de jaren 19571960 verschillende bedevaartvaantjes ontwierp die in druk werden uitgegeven.3 Het was dan ook geen verrassing dat de jonge Alfons Thijs na zijn middelbare studies in 1961 koos voor een opleiding Geschiedenis. Aan de Universitaire Faculteiten Sint-Ignatius Antwerpen volgde hij de kandidaturen en twee jaar later vatte hij aan de Rijksuniversiteit Gent de licenties aan. Daar behaalde hij in 1965 het licentiaatsdiploma in de Geschiedenis met een verhandeling over de zijdenijverheid te Antwerpen in de zeventiende eeuw die vier jaar later door het Gemeentekrediet van België werd gepubliceerd.4 Voor zijn doctoraatsproefschrift 1 A. Thijs, ‘Is Jan Verhoeven de graveur van het Sint Rochusvaantje van Boom?’, in: Het Trompetje, een kosteloos blaadje voor boekenliefhebbers en boekenkopers, 5 (1960), p. [1-2]. Zie voor een volledige bibliografie tot het emeritaat van A. Thijs in 2004: F. Vermeylen, ‘Bibliografie Alfons K.L. Thijs’, in: B. Blondé, B. De Munck & F. Vermeylen (red.), Doodgewoon. Mensen en hun dagelijks leven in de geschiedenis. Liber Amicorum Alfons K.L. Thijs (Antwerpen, 2004), p. 25-42. 2 [A.K.L. Thijs], ‘Afscheidsrede Alfons Thijs’, in: De Collectie Thijs. Het geloof van gewone mensen in beeld gebracht (Antwerpen, 2018), p. 7-11 (p. 7). Zie ook de mooie typeringen in G. Schmook, Stap voor stap langs kronkelwegen. Gedenkschriften (Antwerpen-Amsterdam, 1976), p. 464-465. 3 Zie de lijst in Vermeylen, ‘Bibliografie’, p. 40-42. 4 A. Thijs, De zijdenijverheid te Antwerpen in de 17e eeuw (Brussel, 1969).

xxiii

inleiding zette hij die onderzoeksoriëntatie verder met een globale studie over de Antwerpse textielnijverheid van de late vijftiende tot de vroege negentiende eeuw.5 Alfons Thijs specialiseerde zich op die manier in de sociaal-economische geschiedenis, een discipline die in de jaren zestig en zeventig aan de Belgische universiteiten veel bijval genoot.6 Aan de Gentse universiteit trof hij leermeesters als Jan Craeybeckx, Etienne Scholliers en Wilfrid Brulez. Die laatste trad op als de promotor van zijn licentiaatsverhandeling nadat Jan Craeybeckx was aangesteld aan de Vrije Universiteit Brussel. Later was hij ook de promotor van zijn doctoraatsproefschrift.7 Alfons Thijs had bij zijn onderzoek naar de Antwerpse textielnijverheid nadrukkelijk aandacht voor de sociale verhoudingen tussen kooplieden-ondernemers, ambachtsmeesters, gezellen en leerlingen. In die aandacht voor sociale en menselijke verhoudingen was hij niet alleen schatplichtig aan zijn Gentse professoren, maar ook en misschien nog het meest van al aan zijn Antwerpse leermeester Karel Van Isacker, die tijdens zijn twee studiejaren aan de UFSIA een diepe indruk op hem maakte. In de uitgegeven versie van zijn proefschrift dankte hij Van Isacker “omdat hij o.m. ons het eerst heeft doen inzien dat de historicus in de geschiedenis de mens en het leven dient te zoeken.”8 In 1971 werd Alfons Thijs aan de UFSIA aangesteld als wetenschappelijk medewerker bij het onder het Departement Geschiedenis ressorterende Centrum voor Bedrijfsgeschiedenis. Van 1982 tot 1991 was hij directeur van datzelfde centrum en van 1996 tot aan zijn emeritaat in 2004 leidde hij aan het Departement Geschiedenis het Centrum voor Antwerpse Cultuurgeschiedenis.9 De werkzaamheid aan beide centra is illustratief voor de brede intellectuele horizon van Alfons Thijs. Gaandeweg kregen de culturele, mentale en religieuze aspecten overigens een grotere plaats in zijn werk. Als sociaal historicus wist hij die aspecten wel steeds te integreren in het bredere maatschappelijke kader. In een van zijn eerste wetenschappelijke publicaties over devotieprenten had hij niet alleen oog voor de houding van de kerkelijke 5 Verdedigd in 1978 aan de RUGent en in verkorte versie gepubliceerd als Van ‘werkwinkel’ tot ‘ fabriek’: de textielnijverheid te Antwerpen (einde 15de-begin 19de eeuw) (Brussel, 1987). 6 Zie voor het algemene kader J.A. van Houtte & E. Stols, ‘De geschiedenis van de economische en sociale geschiedschrijving in België’, in: H. Baudet & H. van der Meulen (red.), Kernproblemen der economische geschiedenis (Groningen, 1978), p. 356-366. 7 H. Soly, ‘Het wetenschappelijk oeuvre van Alfons K.L. Thijs: een voorlopige balans’, in: B. Blondé, B. De Munck & F. Vermeylen (red.), Doodgewoon. Mensen en hun dagelijks leven in de geschiedenis. Liber Amicorum Alfons K.L. Thijs (Antwerpen, 2004), p. 13-23 (p. 14-15), en de biografische schetsen van Craeybeckx (E. Witte & J. Hannes, ‘Ten geleide’) en Scholliers (E. Witte, ‘Bij het emeritaat van Jan Craeybeckx’) in: Arbeid in veelvoud. Een huldeboek voor Jan Craeybeckx en Etienne Scholliers (Brussel, 1988), p. 6-10 en 16-24. Zie ook Thijs, ‘Afscheidsrede’, p. 9-10. 8 Thijs, Van ‘werkwinkel’ tot ‘ fabriek’, p. 12. Zie ook Thijs, ‘Afscheidsrede’, p. 10. 9 H. De Smedt, ‘In memoriam Alfons K.L. Thijs (1944-2014)’, digitaal beschikbaar op http:// www.scob.be/publicat/In memoriam Fons Thijs 1944 2014.pdf (laatst geraadpleegd op 14 april 2020).

xxiv

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes autoriteiten, maar ook voor bedrijfseconomische motieven.10 Tegelijkertijd wist hij de veranderende geloofsbeleving in zijn onderzoek naar devotieprenten te betrekken.11 Vanaf de jaren negentig maakten ook volkskundig georiënteerde bijdragen deel uit van zijn constante stroom aan publicaties. Soms ging het om bondige detailstudies, maar ook breder uitgewerkte artikels zagen het daglicht en in beide gevallen kwamen daarbij ook devotieprenten aan bod. Tijdschriften als Oostvlaamse Zanten en meer nog Volkskunde publiceerden regelmatig dergelijke bijdragen.12 In al die cultureel en volkskundig georiënteerde bijdragen etaleerde Alfons Thijs steeds een grondig bronnenonderzoek. Een combinatie van onuitgegeven archiefmateriaal, oude drukwerkjes en een uitvoerige secundaire literatuur behoorde tot zijn handelsmerk. Het was ook in de jaren negentig dat Alfons Thijs enkele belangrijke synthesewerken publiceerde waarin hij eerder verricht onderzoek samenvatte en tegelijkertijd bakens uitzette voor toekomstig onderzoek. In 1990 verscheen zijn Van geuzenstad tot katholiek bolwerk. Maatschappelijke betekenis van de kerk in contrareformatorisch Antwerpen.13 Het werk verscheen in een nieuwe door Brepols opgezette reeks en was bedoeld als een synthese voor een breder publiek. Thijs beschreef hoe de stad Antwerpen vanaf de late zestiende eeuw een ingrijpend religieus transformatieproces doormaakte en evolueerde van een centrum van protestantisme naar een bastion van de katholieke contrareformatie. Dat hij daarbij als sociaal-economisch gevormd historicus nadrukkelijk oog had voor het brede maatschappelijke kader hoeft niet te verbazen. Vanuit dat perspectief vroeg hij zich af wat de door de contrareformatorische clerus ondernomen acties betekenden voor gewone stedelingen. Zo verschaft hij bijvoorbeeld interessante informatie over de reacties in het ambachtelijke milieu. Hij concludeerde dat de contrareformatie er ondanks de talrijke inspanningen niet in slaagde om bij de gewone stedelingen een duurzame en echt doorleefde verandering te weeg te brengen. Bij talrijke gelovigen vierde “leeg formalisme” hoogtij. Het feit “dat de religie bij velen niet diep geworteld zat en haast geen transcendente betekenis bezat,” verklaarde volgens Thijs voor een groot deel de geloofsafval die zich in de

10 A.K.L. Thijs, ‘Devotie, winst en politiek: achtergronden van de productie van neogotische devotieprenten in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de 19de eeuw’, in: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de renaissance naar de romantiek. Liber amicorum J. Andriessen s.J. - A. Keersmaekers - P. Lenders s.J. (Leuven-Amersfoort, 1986), p. 279-296. 11 Zie: A.K.L. Thijs, ‘Devotieprenten en geloofsbeleving, de rol van de Antwerpse produktie uit de 17de en de 18de eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 64 (1989), p. 235-252. 12 Vermeylen, ‘Bibliografie’, p. 32-36; S. Top, ‘In memoriam em. prof. dr. Alfons K.L. Thijs’, Volkskunde, 115 (2014), p. 71-74. 13 A.K.L. Thijs, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk. Maatschappelijke betekenis van de kerk in contrareformatorisch Antwerpen (Turnhout, 1990).

xxv

inleiding negentiende eeuw zou voordoen.14 Het algemene beeld dat hij in zijn synthese naar voor bracht, is in ieder geval verhelderend om de productie en het gebruik van een breed palet aan devotieprenten te begrijpen. In een afzonderlijke paragraaf besteedde hij bondig aandacht aan de miljoenen devotieprenten die in Antwerpen verspreid werden. Hun inzet paste in het toenemend belang dat de kerkleiders hechtten aan visuele communicatiestrategieën. Thijs stelde concluderend: “Door hun zeer wijde verspreiding hebben de ‘sanctjes’ geholpen bij de door de Kerk bewust bij de katholieken nagestreefde gelijkschakeling van de visie op het geloof.”15 Naast contemporain gedrukt materiaal maakte Alfons Thijs in zijn Van geuzenstad tot katholiek bolwerk gebruik van door stedelijke overheden en instanties gegenereerd bronnenmateriaal. Op die wijze was zijn benadering sterk complementair aan het onderzoek dat aan de KU Leuven gevoerd werd door professor Michel Cloet en zijn leerlingen en vooral gebruik maakte van door kerkelijke instanties geproduceerde bronnen.16 Enkele recensenten vroegen zich wel af of Thijs zich niet te sterk had laten leiden door het maatschappelijke kader en of hij wel voldoende recht deed aan de religieuze dynamiek die er ook aan de basis leefde. Zo verwees professor Jos Andriessen van het Antwerpse Ruusbroecgenootschap naar de talrijke kerkelijke activiteiten en plechtigheden waaraan vele gelovigen – zowel rijken als armen – deelnamen, naar de talrijke geestelijke dochters die zich inzetten voor catechismusonderwijs of ziekenzorg en naar de vele roepingen tot het kloosterleven. Volgens hem konden al die vormen van geloofsbeleving toch niet louter ingegeven zijn “door formalisme, eigenbelang, ijdelheid, zucht naar zelfbevestiging, standsbesef, concurrentiegeest en andere soortgelijke motieven waarop de auteur terecht meermaals de aandacht vestigt.”17 In ieder geval had Alfons Thijs de verdienste om de religieuze ontwikkelingen in de Scheldestad in een brede sociaaleconomische en cultureel-mentale context te situeren en zijn uitdagende stellingen nodigen ook anno 2020 nog uit tot bijkomend onderzoek. Amper drie jaar later pakte Alfons Thijs uit met een nieuwe synthese: Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw, verschenen in de door drs. Frans Hendrickx geleide en door uitgeverij Peeters gepubliceerde 14 De citaten in Thijs, Van geuzenstad, p. 226. 15 Thijs, Van geuzenstad, p. 98-101, het citaat p. 100. 16 Zie de historiografische overzichten van M. Cloet, ‘Algemeen verslag over de kerkgeschiedschrijving betreffende de Nieuwe Tijd sinds 1970’, in: M. Cloet & F. Daelemans (red.), Godsdienst, mentaliteit en dagelijks leven. Religieuze geschiedenis in België sinds 1970 (Brussel, 1988), p. 65-88, en M. Cloet, ‘Een kwarteeuw historische produktie in België betreffende de religieuze geschiedenis van de Nieuwe Tijd’, in: Trajecta. Tijdschrift voor de geschiedenis van het katholieke leven in de Nederlanden, 4 (1995), p. 198-223. 17 J. Andriessen, ‘Antwerpen en de contrareformatie. [Recensie van] A.K.L. Thijs, Van geuzenstad tot katholiek bolwerk. Maatschappelijke betekenis van de kerk in contrareformatorisch Antwerpen (Turnhout 1990)’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 105 (1992), p. 658-659.

xxvi

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes reeks Miscellanea Neerlandica.18 Net als in de vorige studie zien we ook hier een langetermijnaanpak en een grote aandacht voor historische contextualisering. Hij maakte duidelijk hoe Antwerpen zich in de periode van de contrareformatie ontwikkelde tot een belangrijk uitgeverscentrum van devotieprenten, niet alleen voor de plaatselijke markt, maar nadrukkelijk ook voor de export in grote delen van Europa en de Nieuwe Wereld. In de Eeuw van de Verlichting werd die positie wel aangetast door de concurrentie van andere centra én door de veranderende religieuze gevoelens. Thijs besteedde verder aandacht aan de bedoelingen die kerkelijke gezagsdragers, kerkbesturen en kloosters hadden bij het verspreiden van devotieprenten, maar ook plaatselijke religieuze en ambachtsbroederschappen werden in de analyse betrokken. Diegenen die zorgden voor het creëren en het uitgeven van de prenten en allerlei technische aspecten van de prentenproductie kregen eveneens een plaats in het overzicht. Alfons Thijs maakte bij dat alles niet alleen gebruik van bewaard gebleven devotieprenten maar ook van gegevens die hij via jarenlang archiefonderzoek had verzameld. Dat leidde vaak tot interessante en tot dan gewoonlijk onbekende informatie zoals oplagecijfers, bestemmingen bij export en de waarde van verhandelde partijen devotieprenten. Het boek bevatte bovendien talrijke afbeeldingen en daarbij viel het de lezer op dat vele prenten uit zijn eigen privécollectie kwamen. Het zal meteen duidelijk zijn dat dit overzichtswerk een grote relevantie heeft voor de studie over bedevaartdrukwerk die nu voorligt. Ook op dat terrein was Antwerpen immers een belangrijk productiecentrum. Via een onderzoeksproject maakte Alfons Thijs overigens de inventarisatie en beschrijving van het drukwerk dat gelieerd was aan mariale Brabantse bedevaartsoorden mogelijk.19 In het boek Komt pelgrims, komt hier, brengt Alfons Thijs materiaal samen dat hij zijn leven lang verzamelde. De wortels van die lange onderneming liggen, zoals eerder aangegeven, in zijn jeugdjaren toen hij ontwerpen voor bedevaartvaantjes maakte en artikeltjes schreef in het huiskrantje van zijn vader. Het was het begin van een langdurige passie – passie is hier wel het juiste woord – die hem in talrijke antiquariaten bracht en leidde tot intensief speurwerk in archieven en bibliotheken. Dit lijvige boek is gebaseerd op een uitvoerige kennis van veelzijdig iconografisch en gedrukt materiaal. Het gaat niet alleen om bedevaartvaantjes en bedevaartprenten, maar ook om bedevaartgerelateerd tekstmateriaal zoals bedevaartboekjes, liedbladen, devotieblaadjes, planodrukken en instructiebladen. De context van al dat materiaal wist hij te verduidelijken door gebruik te maken van gegevens afkomstig uit archieffondsen en van een haast onuitputtelijke lijst van secundaire literatuur. 18 A.K.L. Thijs, Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993). 19 K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), met een inleiding van A.K.L. Thijs.

xxvii

inleiding Vaak gaat het om gelegenheidspublicaties en artikelen verschenen in lokale bladen. Alfons Thijs presenteert in dit boek vooral veel materiaal. Na in een eerste deel uitvoerig de gehanteerde terminologie en het veelzijdige tekst- en beeldmateriaal voorgesteld te hebben, brengt hij in delen twee en drie een chronologisch opgevat overzicht van het geproduceerde materiaal. Hij verbindt daarbij de uitgegeven bedevaartvaantjes en ander drukwerk met de algemene ‘kerkelijke conjunctuur’. Zo functioneren de bedevaartpublicaties in de periode 1585-1648 duidelijk in de context van de katholieke restauratie en de contrareformatorische actie. Na 1648 is het plaatselijke bedevaartdrukwerk duidelijk in opmars en overheerst de volkstaal nog meer dan voorheen. Nieuwe teksten zijn niet meer gericht tegen de protestanten maar focussen veel meer op de verdieping van het katholieke geloofsleven. In elk deel ordent hij het materiaal volgens informatiedrager, aard van de cultus en cultusplaats. Op die manier neemt het boek het karakter aan van een echt naslagwerk waarin de plaatselijke onderzoeker en de verzamelaar van bedevaartvaantjes en aanverwant materiaal een schat aan informatie kan vinden. Terloops dient opgemerkt dat in vergelijking met de andere boeken van Alfons Thijs hier niet de stad maar wel de plattelandsdorpen met hun talrijke bedevaartsoorden op de voorgrond treden. De vele paragrafen die geordend volgens cultus en plaats elkaar opvolgen zorgen er wel voor dat de grote evoluties en krachtlijnen naar de achtergrond verdwijnen, al geeft de auteur in het begin van elk deel wel bondig een aantal belangrijke ontwikkelingen aan. Ongetwijfeld zou Alfons Thijs aan de nu aanwezige hoofdstukken nog een besluit toegevoegd hebben waarin hij op basis van het zeer diverse en verspreide materiaal een aantal centrale bevindingen naar voor zou gebracht hebben. Het postuum uitgegeven boek van Alfons Thijs komt er alvast op een goed moment. In het historisch onderzoek is er al geruime tijd aandacht voor de rol van ‘populair’ drukwerk en de wijze waarop verschillende sociale lagen zich dit toe-eigenden. De interactie tussen verschillende soorten communicatiekanalen – orale, visuele en gedrukte of geschreven – vormt daarbij een terugkerend aandachtspunt.20 Bedevaartgrafiek en -drukwerk kan zich dankzij het multimediale potentieel inschakelen in dit debat zoals onlangs Bruno Maes aantoonde aan de hand van een corpus van 596 bedevaartboekjes verspreid over 216 cultusplaatsen in het vroegmoderne Frankrijk.21 Overigens merkte Alfons Thijs al in vroegere werken op dat behoorlijk wat religieus drukwerk zo geconcipieerd was dat het via voorleesactiviteiten kon doordringen in niet-geletterde milieus.22 Dergelijke 20 Zie: R. Chartier, ‘Culture as appropriation: popular culture uses in early modern France’, in: S. Kaplan (red.), Understanding popular culture. Europe from the Middle Ages to the nineteenth century (Berlijn, 1984), p. 229-253. 21 B. Maes, Les livrets de pèlerinage. Imprimerie et culture dans la France moderne (Rennes, 2016). 22 Zie: Thijs, Van geuzenstad, p. 104-106.

xxviii

Een levenslange passie voor bedevaartvaantjes vaststellingen, maar ook andere vragen, kunnen getoetst worden aan het enorme corpus bedevaartmateriaal dat Alfons Thijs heeft samengebracht en beschreven. Kortom, dit bijzonder rijke werk over drukwerk voor bedevaartplaatsen opent diverse perspectieven voor verder onderzoek en ook dat is een enorme verdienste.23

23 De digitale ontsluiting van bedevaartgerelateerd drukwerk en devotioneel drukwerk kan daarbij helpen. Voor de Collectie Thijs die verworven werd door de Universiteitsbibliotheek Antwerpen en bestaat uit ongeveer 1100 objecten met betrekking tot plaatsgevonden devoties is dat al het geval. Zie hierover De Collectie Thijs en de directe link: http://anet.be/opac/opacuactobj.

xxix

Le bon Dieu est dans le détail Komt pelgrims, komt hier van Alfons Thijs tussen lokale etnografie en internationaal onderzoek Jonas Van Mulder

I Het nagelaten manuscript voor het magnum opus van Alfons Thijs (19442014), Komt pelgrims, komt hier. Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850) geeft een blik achter de schermen van een historicus die met aan devotie grenzende toewijding streefde naar grondigheid en volledigheid. Maar net als de collectioneur wist ook de onderzoeker in Thijs dat geen verzameling ooit compleet is. Zijn streven naar een exhaustieve geschiedschrijving blijkt dan ook niet enkel uit de rijkdom van het manuscript, maar manifesteert zich ook in haar onvoltooidheid (onafgewerkte passages situeren zich voornamelijk in het derde deel, cfr. ‘Verantwoording van de redactie’). Duidelijker nog dan de afgewerkte hoofdstukken, demonstreren de vele vraagtekens, aantekeningen over structuur en werknotities met inhoudelijke aanvullingen een ontoombaar verlangen naar een allesomvattende studie. Brengt de voorliggende postume publicatie van Komt pelgrims, komt hier dit streven misschien niet tot een ultieme voltooiing, het is hopelijk wel een passend eerbetoon aan dit onverhoeds afgebroken levenswerk. Maar achter iedere horizon doemen nieuwe einders op. Uit de bewaarde voorbereidingen van de inleiding blijkt dat Thijs zijn werk beschouwde als ‘slechts’ een onderdeel van omvangrijker, nog aan te vatten historisch onderzoek: dat naar wat hij ‘massacommunicatie’ of ‘openbare communicatie’ noemt. Om te begrijpen hoe Thijs zijn eigen studie binnen dit grotere kader situeerde, is het zinvol om op deze plaats uitvoerig uit zijn manuscript te citeren.1 De opkomst van het handelskapitalisme, de vorming van nationale staten en de verscherping van maatschappelijke en ideologische tegenstellingen deden in West-Europa, tijdens de vroegmoderne periode, bij overheden en organisaties de behoefte toenemen aan gediversifieerde middelen om de bevolking of delen ervan te informeren en te beïnvloeden. Onderzoek naar de productie, de inhoud en de werking van informatiedragers kan het 1 De inleiding in haar oorspronkelijke vorm berust, samen met de rest van het manuscript, in de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen). Ze diende tevens als basis voor enkele alinea’s in deze tekst. De citaten uit de inleiding werden geredigeerd door de auteur van deze bijdrage.

xxxi

inleiding inzicht verhogen in fundamentele processen die de wisselwerking tussen maatschappij en media beheersen. Gezien de eindeloze verscheidenheid en de omvang van het bronnencorpus en de schaarste aan inventarissen en voorstudies zou een dergelijk onderzoeksproject echter onhaalbaar zijn. Een beperking drong zich dus op; niet alle gedrukte massacommunicatiemiddelen konden aan bod komen. Daarom schuift Thijs het drukwerk voor plaatsgebonden devoties uit de vroegmoderne periode naar voren als bronnenmateriaal voor een ‘deelonderzoek’ binnen deze grotere geschiedenis van massacommunicatie.2 Een dergelijke redenering vinden we reeds terug in Marian pilgrimage sites in Brabant (2008) van kunsthistorica Karen Bowen, waarvoor Thijs de inleiding schreef: ‘In order to acquire real insight into the mass communication associated with pilgrimages, it would be best if all types of the propaganda materials concerned were considered.’3 Voor een accurate studie van de ‘massacommunicatie’ met betrekking tot plaatsgebonden devoties moeten dus alle relevante typen bedevaartdrukwerk in beschouwing worden genomen. Met Komt pelgrims, komt hier heeft Thijs zichzelf als het ware van antwoord gediend. Maar naast deze typologische overweging was vervolgens ook een geografische afbakening aangewezen. Brabant en Vlaanderen bleken om meerdere redenen de uitgelezen regio’s voor dergelijk onderzoek: In de geschiedenis van de vroegmoderne communicatie bekleedden het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant een belangrijke plaats. Al vroeg bezaten zij wijdvertakte communicatienetwerken. Die waren noodzakelijk geworden ten gevolge van de verstedelijking en processen van staatsvorming. Als chronologische grenspaal, ten slotte, viel de keuze op het midden van de negentiende eeuw, gezien de belangrijke technische en bedrijfsorganisatorische vernieuwingen in de wereld van de drukkerij en de uitgeverij in deze periode ook aanzienlijke gevolgen hadden voor de productie van bedevaartdrukwerk. Doordat zich in het bedevaartwezen een politiek-religieus geïnspireerde hernieuwingsfase inzette als antwoord op seculariseringstendensen en op de veranderingen in het 2 Mogelijk is de opvatting van devotionele grafiek als deelstudie deels een gevolg van Thijs’ samenwerking met Nico Boerma, Aernout Borms en Jo Thijssen voor de encyclopedische uitgave Kinderprenten, volksprenten, centsprenten, schoolprenten. Populaire grafiek in de Nederlanden 16501950 (Nijmegen, 2014). Daarin blijkt de groep devotionalia, die blijkens het voorliggende boek op zichzelf al enorme proporties aannam, slechts een bescheiden onderdeel van het gehele aanbod te zijn geweest. 3 K. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), p. x.

xxxii

Le bon Dieu est dans le détail verwachtingspatroon van het steeds leesvaardigere doelpubliek, stelde men ook nieuwe eisen aan het beeld- en tekstmateriaal. Antwerpen, dat tijdens de zeventiende en achttiende eeuw in de Nederlanden een quasi-monopolie bezat op de productie van devotieprenten, zou dit in de loop van de eerste helft van de negentiende eeuw grotendeels verliezen. Het traditionele, in de contrareformatie gewortelde devotionele drukwerk met koperplaten moest plaatsmaken voor de meer bijdetijdse romantische sensibiliteit van steendrukkers. Met de opkomst van de steendruk verschoof het drukken van devotieprenten naar de marge van de productie, met een geringe productiecapaciteit en met vaak een louter lokale betekenis als gevolg. Wanneer de vraag naar devotieprenten na de Restauratie opnieuw toenam, waren producenten in de Zuidelijke Nederlanden/België niet meer in staat te concurreren met grote buitenlandse, voornamelijk Franse uitgeverijen.4 Hoewel het zeker nuttig is om kennis te hebben van Thijs’ eigen perspectief op zijn eigen werk, heeft de redactie van deze postume uitgave toch geoordeeld dat de inleiding – en de daarin geformuleerde ambities en uitgangspunten – en de hoofdtekst onvoldoende bij elkaar aansloten. Zo worden in de volgende passage twee eerder geladen termen geïntroduceerd om het centrale bronnencorpus van Komt pelgrims, komt hier te typeren: ‘propagandistisch’ en ‘massacommunicatie’: In vele Zuid-Nederlandse cultusplaatsen konden gelovigen zich bij de bedevaartinstanties of bij handelaren allerlei devotioneel en propagandistisch geïnspireerd drukwerk aanschaffen dat speciaal voor de betrokken cultus was geproduceerd. De geestelijkheid kreeg in deze plaatsen meer kansen dan elders om haar boodschap bij gelovigen te doen doordringen. Bedevaartplaatsen speelden dan ook een belangrijke rol in de ontwikkeling van de massacommunicatie. ‘Massacommunicatie’, in de betekenis van ‘openbare communicatie’, verliep tot een eind in de negentiende eeuw overwegend via mondelinge weg. Toch maakten ‘communicators’ al vanaf de late vijftiende eeuw daarnaast ook steeds vaker gebruik van drukwerk, gaande van prenten en aanplakbiljetten tot vlugschriften en boeken. Om verschillende redenen vallen beide concepten uit de toon in vergelijking met de rest van het boek. Ten eerste suggereren beide een sterke top-down-benadering van het onderwerp, terwijl devotioneel drukwerk ons net in staat stelt om wederzijdse beïnvloeding tussen producenten en gebruikers te bestuderen (cfr. infra). Ten tweede behoeven de termen meer duiding en een gecontextualiseerde invulling vooraleer ze als onderwerp van historisch onderzoek gebruikt kunnen worden. 4 A.K.L. Thijs, ‘Devotie, winst en politiek. Achtergronden van de productie van neogotische devotieprenten in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de 19de eeuw’, in: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek (Leuven, 1986), p. 279-295.

xxxiii

inleiding Kan ‘propagandistisch’ nog als een, weliswaar pejoratief klinkend, synoniem voor ‘promotioneel’ worden aanvaard, dan is de term ‘massacommunicatie’ minder eenvoudig te gebruiken. Het heeft immers een specifieke, complexe betekenis gekregen in het historisch, voornamelijk Angelsaksisch onderzoek naar ‘mass media’ in de vroegmoderne periode dat het afgelopen decennium een hoge vlucht heeft genomen.5 Ten derde: geldt de inleiding als de formulering van de centrale doelstelling, dan werd deze onvoldoende ingelost in het nagelaten manuscript van het boek. De genoemde concepten zijn niet geïntegreerd in het betoog en het besproken bronnenmateriaal wordt nergens expliciet gekaderd in een grotere onderzoeksvraag over massacommunicatie in het algemeen. De werkelijke ruggengraat van dit boek is het devotioneel drukwerk zelf: de beschrijving en analyse van drukwerk voor plaatsgebonden devoties over een lange periode zag Thijs als een mogelijkheid om na te gaan welke verschillende functies en betekenissen de distributeurs en de afnemers aan het bedevaartdrukwerk in de loop der tijden toegekend hebben, welke invloeden het in de loop der eeuwen onderging én op zijn beurt zelf uitoefende binnen de samenleving. De typologische organisatie van het betoog dient om te kunnen nagaan in welke mate verschillende informatiedragers binnen een bepaalde historische, ideologische, rituele en ruimtelijke context een eigen evolutie vertonen inzake inhoud, vorm, bestemming en reikwijdte. De mate van onderlinge afhankelijkheid inzake inhoud en vormgeving, de complementariteit en het kwantitatieve belang van de verschillende types drukwerk kwamen daardoor eveneens in beeld. Bij de interpretatie van het beschikbare materiaal is rekening gehouden met het probleem van de ongelijke overlevering van de bronnen. Relatief dure en mooi uitgegeven boeken, zoals bijvoorbeeld de zeventiende-eeuwse Latijnse uitgaven van de werken van Justus Lipsius over Halle en Scherpenheuvel, hebben vooral in welgestelde en intellectuele milieus gecirculeerd en bleven daardoor in grotere aantallen bewaard dan goedkopere, vaak onooglijke en veeleer populair opgevatte bedevaartboekjes in de volkstaal waarvan de oplagen vele malen hoger lagen. Blaadjes met gebeden en litanieën, die meestal slechts een viertal pagina’s telden, zijn nóg zeldzamer. Als echte verbruiksgoederen werden zij door gelovigen bij collectieve of individuele devotiepraktijken zo intens en vaak gebruikt en gemanipuleerd dat er van verschillende edities zelfs nauwelijks exemplaren bewaard zijn gebleven. De combinatie van hun materiële kwetsbaarheid en de jarenlange onachtzaamheid bij bibliofielen en openbare bibliotheken is de reden dat tot op heden vele exemplaren van op grote schaal geproduceerd devotioneel gebruiksdrukwerk erg 5 Een nuttig vertrekpunt is: A.G. Stewart, ‘The birth of mass media printmaking in early modern Europe’, in: B. Bohn & J.M. Saslow (red.), A companion to Renaissance and baroque art (Chichester, 2013), p. 253-273.

xxxiv

Le bon Dieu est dans le détail zeldzaam of onvindbaar zijn. Van heel wat bedevaartvaantjes en -prenten weten we enkel via bewaarde archiefstukken dat zij ooit bestaan hebben. Bedevaartgrafiek had lange tijd geen plaats in de verzamelmappen van toenmalige kunstliefhebbers. Toen oudheidkundigen in de loop van de negentiende eeuw gaandeweg meer belangstelling toonden voor relicten van de populaire drukgrafiek (cfr. infra), bleken reeds vele uitgaven verloren te zijn gegaan. Van alle devotionalia trokken bedevaartvaantjes veruit de meeste aandacht van verzamelaars en onderzoekers. Zij werden gerepertorieerd in meerdere publicaties die in de inleiding en de eerste hoofdstukken van Komt pelgrims, komt hier aan bod komen. Van boeken en brochures echter bestaat enkel voor Brabantse mariale bedevaartplaatsen van vóór 1850 een exhaustieve bibliografie.6 Ondanks het feit dat vanaf de late negentiende eeuw oudheidkundigen en folkloristen in Vlaanderen belangstelling koesterden voor oude devotiegrafiek, beperkt de inventarisatie van bedevaartprenten zich nagenoeg tot in Antwerpen uitgegeven exemplaren uit de collectie van de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap (Universiteit Antwerpen) en tot overzichten met betrekking tot enkele individuele bedevaartplaatsen. In privé- en openbaar bezit bevinden zich ongetwijfeld nog heel wat onbekende stukken. Toch streefde Thijs naar volledigheid en bouwde hij een omvangrijke persoonlijke collectie op die sterk complementair was met de door hem bekende verzamelingen bewaard in erfgoedbibliotheken. Het tekst- en beeldmateriaal dat voor Komt pelgrims, komt hier bij elkaar gebracht werd, is dan ook uiterst representatief voor hun algemene cultuurhistorische betekenis. Deze representativiteit komt ook voort uit de brede selectie van bronnenmateriaal, die veel verder reikt dan grote productiecentra zoals Antwerpen. In de jaren 1680 produceerden Antwerpse druk kers één vierde van het totaal aan mariale devotieprentjes in de Spaanse Nederlanden – geschat op één miljoen. De Scheldestad bediende bovendien internationale markten van het Rijnland tot Peru. Onderzoek in binnen- en buitenland toont dan ook een sterke aantrekkingskracht tot de rijkdom van deze Antwerpse drukcultuur, en ook in Thijs’ oeuvre neemt de Antwerpse productie van devotioneel drukwerk een belangrijke plaats in (cfr. Marnef, ‘Een levenslange passie’).7 Efemere publicaties voor rurale plaatsgebonden devoties, vervaardigd door drukkers in kleinere steden, komen in het algemeen in de literatuur minder aan bod.8 Dankzij het voorliggende boek komen ook deze regionale producenten, hun werk en hun afnemers nu duidelijker in beeld. 6 Bowen, Marian pilgrimage sites. 7 A.K.L. Thijs, Antwerpen, internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten (17de-18de eeuw) (Leuven, 1993). 8 Zie wel bijvoorbeeld: H. Meeus, ‘printing in the shadow of a metropolis’, in: B.R. Costas, Print culture and peripheries in early modern Europe. A contribution to the history of printing and the book trade in small European and Spanish cities (Leiden/Boston, 2013), p. 147-170.

xxxv

inleiding

II Een belangrijke verdienste van Alfons Thijs is dat zijn werk een brug vormt tussen lokaal etnografisch en academisch onderzoek. Betreft het eerste vaak detailonderzoek op stukniveau dat doorgaans gepubliceerd wordt in lokale tijdschriften, dan wordt het tweede eerder gekenmerkt door een grotere schaal (qua corpus en qua geografische en chronologische reikwijdte), interpretatieve analyses en internationale publicatiekanalen. Het werk van Thijs bedient als het ware de belangstellenden van beide onderzoeks- en publicatietypen. Zijn lens zoomt voortdurend in en uit tussen het lokale en bovenlokale niveau, tussen plaatselijke madonna’s en kerkhistorische ontwikkelingen, tussen het typografisch detail en de ruimere drukcultuur. Thijs’ grote affiniteit met de etnografische literatuur over (drukwerk voor) plaatsgebonden devoties kan niet los gezien worden van zijn activiteiten als verzamelaar. Ongetwijfeld fungeerden heel wat etnografische en antiquarische studies waarnaar in dit boek verwezen wordt als naslagwerk bij zijn omvangrijke en waardevolle privécollectie (cfr. ‘Verantwoording van de redactie’). Maar Thijs ging verder dan louter consultatie, en wijdde een belangrijk deel van zijn oeuvre aan de geschiedschrijving van de religieuze etnografie in België. Die bijdragen lezen haast als een genealogische zoektocht naar zijn eigen praktijk als historicus en collectioneur: historiografie als een vorm van wetenschappelijke introspectie. In een gezaghebbend overzichtsartikel (‘een eerste verkenning op het uitgestrekte terrein van de historiografie van de bedevaartstudie’) laat Thijs het wetenschappelijke onderzoek naar bedevaarten in België een aanvang nemen met de publicatie van Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (1922) van de Antwerpse folklorist Emile H. van Heurck.9 Dit werk, dat in dit boek nog vaak als referentiewerk zal terugkeren, lag zelf in het verlengde van een oudere historische en volkskundige interesse in bedevaarten die in de loop van de negentiende eeuw tot ontluiking was gekomen en waarvan de wortels reiken tot in de vroegmoderne tijd. Het was innovatief van Thijs om in de antiklerikale observaties van ‘verlichte’ commentatoren, zoals de Gentse schrijver Karel Broeckaert (1767-1826), beginselen te zien van een meer afstandelijke en kritische (hoewel zeker geen neutrale) benadering van uitingen van religieuze ‘volkscultuur’. Als ‘ideologische buitenstaanders’ namen deze auteurs immers bewust afstand van de bestudeerde devotionele praktijken en opvattingen, die ze zelf nadrukkelijk tot een bijgelovig verleden rekenden. De hoofdzakelijk pejoratieve houding van de stedelijke intelligentsia ten opzichte van vormen van volkse religiositeit was niet enkel een 9 A.K.L. Thijs, ‘Over bedevaarten in Vlaanderen. Van stichtelijke propaganda naar wetenschappelijke interesse’, in: Volkskunde, 97:3 (1996), p. 272–349. Dit deel van deze bijdrage steunt sterk op deze publicatie.

xxxvi

Le bon Dieu est dans le détail expressie van klassenverschillen in de steden zelf, maar ook van de steeds grotere afstand tussen stad en platteland. In hetzelfde artikel suggereert Thijs dat ook de observaties van de protestantse publicist Justus Gerardus Swaving (Galerij van Roomsche beelden, of Beeldendienst der XIX eeuw, 1824) en het vervolg Roomsche feest- en heilige dagen, of Verbijstering van het menschelijk verstand, 1825) in die optiek kunnen gelezen worden. Los van het duidelijk antikatholieke opzet van dat werk – dat de ‘godslasterende sprookjes’ van het ‘paapse’ geloof in haar ‘wanstaltige naaktheid’ wou laten zien – neemt Swaving tijdens zijn inkwartiering in Zuid-Nederlandse steden met een meer afstandelijke, proto-etnografische blik de ‘zeden en gebruiken’ van gelovigen in beschouwing. Aan het begin van de negentiende eeuw ontstonden in West-Europa oudheidkundige genootschappen die zich bezig hielden met het beschrijven, bestuderen en verklaren van volksgebruiken en -legenden ten behoeve van de nationale geschiedschrijving. Ook in België raakten geschiedkundigen onder invloed van deze folkloristisch-antiquarische stroming. Zo schonk de historicus en archeoloog Antoine Schayes in zijn Essai historique sur les usages, les croyances, les traditions, les cérémonies et pratiques religieuses et civiles des Belges anciens et modernes (1834) uitgebreid aandacht aan allerlei ‘volksgebruiken’. Onder de beschreven tradities bevonden zich onder meer ‘processions singulières et bizarres’, zoals de dansende processie van Echternach, de boeteprocessie van Veurne en de paardenprocessies van Anderlecht en Hakendover. Anders dan de Franse onderzoekers, die in eerste instantie op zoek waren naar nog ‘levende relicten’ van hun ‘nationale prehistorie’, zag Schayes in de door hem beschreven fenomenen (die in zijn ogen ‘ridicuul’ en ‘onbehoorlijk’ waren) liever sporen van buitenlandse beïnvloeding. Zo zag hij in de processiecultuur in zijn land een grote invloed van het Spaanse barokke katholicisme zoals dat gepromoot werd door de aartshertogen Albrecht en Isabella. Nadrukkelijker in de lijn van de nationale geschiedschrijving van de Franse oudheidkunde was het onderzoek van de Oost-Vlaamse folklorist Jules Huyttens.10 In zijn Etudes sur les mœurs, les superstitions et le langage de nos Ancêtres (Gent, 1861) trachtte Huyttens via het ‘volksleven’ (‘les usages existant de nos jours dans la Flandre orientale’) terug te keren tot de ‘leefwereld’ van verre voorouders. In die leefwereld speelden bedevaartpraktijken en heiligenverering een belangrijke rol. Bedetochten naar viersprongen, bomen en kapellen zag hij als voortzettingen van de Germaanse godencultus.

10 Al was hij zeker ook een navolger van volkskundigen als L.P.C. van den Bergh (1805-1843) en Otto Freiherr von Reinsberg-Düringsfeld (gest. 1876): L.P.C. van den Bergh, Proeve van een kritisch woordenboek der Nederlandsche Mythologie (Utrecht, 1846); O. Freiherr von Reinsberg-Düringsfeld, Calendrier belge. Fêtes religieuses et civiles. Usages, croyances et pratiques populaires des Belges anciens et modernes (Brussel, 1861-1862) en Traditions et légendes de la Belgique (Brussel, 1870).

xxxvii

inleiding Met Les Vierges miraculeuses de la Belgique. Histoires des sanctuaires où elles sont vénérées, légendes confréries, bibliographie (Gent, 1856) van Auguste De Reume (1807-1865) en Belgium Marianum. Histoire du culte de Marie en Belgique, y compris l’ancien territoire de Lille, de Douai, de Cambrai etc. (Parijs/Doornik, 1859) van de Gentse priester Edmond Speelman (1819-1886) verschenen twee grootschalig opgezette werken die sterk geïnspireerd waren door een voornaam historisch voorbeeld: Brabantia Mariana Tripartita van Augustinus Wichmans (15961661), een compendium van plaatsgebonden Mariadevoties op het gebied van het hertogdom Brabant. Van deze werken verschenen ook regionale en lokale varianten. In 1876 verscheen van de hand van de minderbroeder Stephanus Schoutens Maria’s Vlaanderen of Beschrijving der Wonderbeelden en der merkweerdige Bedevaartplaatsen in Oost- en West-Vlaanderen (Gent, 1876). Het was het begin van een reeks boeken over de Mariaverering in de verschillende Belgische provincies. In tegenstelling tot De Reume en Speelman, richtte Schoutens zich met zijn in het Nederlands geschreven reeks wel tot een breder publiek. In het midden van de negentiende eeuw kwamen aan katholieke en klerikale zijde reacties op deze hausse van folkloristische studies. Hierin speelden verschillende factoren mee. In de eerste plaats moest dringend een rechtzinnig alternatief geboden worden voor de vele bloemlezingen van populair religieuze opvattingen en hun pre-christelijke interpretaties die van de pers kwamen. Enkel zo kon men het lezerspubliek stimuleren tot meer wenselijke vormen van heiligendevotie. Ten tweede gaven werken als die van De Reume en Speelman vorm aan de vanuit Rome aangestuurde campagne om de Mariacultus te bevorderen. Niet toevallig verschenen ze kort nadat in 1854 de Onbevlekte Ontvangenis van Maria als dogma was uitgeroepen. Ten derde droegen dergelijke overzichtswerken bij aan de creatie van een op het katholicisme geënte nationale identiteit van de nieuwe Belgische natie. Zo beschouwde De Reume de Mariaverering als een ‘roemrijk’ element van de Belgische identiteit, en noemde Speelman de Mariacultus een ‘nationaal instinct der Belgen’. Een vierde factor was de bekommernis over de opkomende ontkerkelijking. In dat kader kan verwezen worden naar de creatie in 1865 van het stichtelijke en apologetische weekblad Rond den Heerd, dat was geïnspireerd door Guido Gezelle. Met frequente bijdragen over heiligenverering, bedevaarten en devotioneel drukwerk was het de bedoeling van de uitgevers van dit tijdschrift om de algemene religiositeit aan te wakkeren door het beschrijven van allerlei aspecten van de populaire religieuze cultuur.11 11 De redactie van het tijdschrift bracht tevens een boekenreeks uit, zie hierover: M. Van Coppenolle, ‘Het Westvlaams weekblad ‘Rond den Heerd’, in: Jaarboek van de Heemkundige Kring Maurits Van Coppenolle, 1 (1959), p. 87-97. In de kring van Rond den Heerd verschenen enkele bijdragen die omwille van hun documentaire waarde nog steeds waardevol zijn, bijvoorbeeld: G. van Caloen, Triumphe van het heilig kruise Christi Jesu (Brugge, 1871), een verzameling (vaak met

xxxviii

Le bon Dieu est dans le détail Bedevaarten waren ook een nuttig strijdmiddel voor het ultramontanisme. Deze stroming wilde zich wapenen tegen de groeiende invloed van opkomende ideologieën, antiklerikalisme en de toenemende religieuze onverschilligheid onder katholieken zelf. Het door de kerk aangestuurde succes van bedevaarten stootte niet enkel vrijzinnigen tegen de borst, maar deed ook aan katholieke zijde soms wenkbrauwen fronsen. De ironie wil echter dat werken van vrijzinnige volkskundigen door hun pragmatische en systematische aanpak een belangrijke rol zouden spelen in de verwetenschappelijking van de historisch-etnografische studie van het bedevaartwezen en het bedevaartdrukwerk. De religieuze volkskunde die in de tweede helft van de negentiende eeuw tot ontwikkeling kwam, was het terrein van twisten tussen katholieken en liberalen. Beide partijen claimden namelijk als enige het ‘correcte’, ‘wetenschappelijke’ perspectief op het onderwerp te bieden. Het tijdschrift Volkskunde ontstond in deze periode als een poging om een ‘onafhankelijk’ wetenschappelijk platform voor etnografie te creëren, al was het in de eerste fase nog duidelijk antiklerikaal van toon. Alfons de Cock, redacteur van Volkskunde vanaf 1894, liet geen kans onbenut om het bedevaartwezen te bekritiseren als een klerikale uitbuiting van het bijgeloof van de ‘lage volksklassen’. Het onderzoek naar bedevaarten zou nog decennialang gekneld zitten tussen antiklerikale volkskunde en katholieke apologie. Tot in Antwerpen een artistiek geïnspireerde groep verzamelaars van devotionalia een doorbraak forceerde. Een centrale figuur in deze beweging was de symbolist Max Elskamp (1862-1931). Deze was in 1893 begonnen met het collectioneren van devotieprenten, bedevaartvaantjes, ex voto’s, amuletten en andere devotionele curiosa. Hij werd de spil van een folkloristische kring van verzamelaars en volkskundigen met onder hen onder meer de katholieke jurist Edmond de Bruyn (1875-1956) en de vrijzinnige volkskundige Emile H. van Heurck (1871-1931). Het was vooral deze laatste die zich zou toeleggen op de studie van bedevaart en bedevaartdrukwerk. Van Heurcks jarenlange onderzoek resulteerde in Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (1922), een werk dat geroemd werd omwille van haar exhaustief, inventariserend overzicht van bedevaartvaantjes en bij uitbreiding van het bedevaartwezen in het algemeen. Later verscheen nog een studie van Antwerpse devotieprenten, Les images de dévotion anversoises du XVIe au XIXe siècle (1930), overigens in hetzelfde jaar waarin ook Das kleine Andachtsbild vom XIV. bis zum XX. Jahrhundert (1930) van Adolf Spamer van de pers kwam, dat ook in België grote invloed zou hebben. transcriptie) van alle aan de auteur bekende documenten over kruisrelieken bewaard in Dordrecht, Middelburg, Brugge en Sint-Kruis-bij-Brugge; E. Rembry, Saint Gilles: sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le Nord de la France, 2 delen (Brugge, 1881). Deze West-Vlaamse priester spiegelde zich eerder aan het bollandistische project van de jezuïeten dan aan te sluiten bij de ontluikende religieuze etnografie. Toch zou zijn methode – het rondzenden van enquêtes naar alle hem bekende Sint-Gilliskerken – nadien ingang vinden in de volkskunde.

xxxix

inleiding Van Heurck werd geprezen voor zijn ‘ideologisch beheerste’ behandeling van het onderwerp.12 Inderdaad, voor een publicist in vrijzinnige periodieken zoals Le Mercure de France en anarchistische bladen als Les Temps Nouveaux is het opvallend hoe ‘onpartijdig’ deze vrijdenkende ‘drapeletoloog’ zijn onderzoeksonderwerp benaderde.13 De combinatie van exhaustiviteit en objectiviteit zorgden ervoor dat Les drapelets sterk navolging kreeg en door Thijs werd aangestipt als het beginpunt van het bedevaartonderzoek in België. Voor de verdere ontwikkeling van de religieuze etnografie en het bedevaartonderzoek zag Thijs zelf twee grote ‘ontwikkelingslijnen’. Enerzijds was er het sterk (icono)grafisch gerichte onderzoek naar bedevaartvaantjes dat rechtstreeks aansloot op het werk van Van Heurck, anderzijds was er onderzoek, in de lijn van het werk van Alfons de Cock, naar bedevaartpraktijken als onderdeel van populaire geneeskunde. Tot de eerste groep behoort bijvoorbeeld het werk van de Brugse volkskundige Maurits Van Coppenolle (Westvlaamsche bedevaartvaantjes, 1942), Renaat van der Linden (Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, 1958) en Jos Philippen (De oude Vlaamse bedevaartvaantjes, 1967). Onder meer Walter Giraldo trad in de voetsporen van Van Coppenolle met werk dat behalve op iconografie ook focuste op ex voto’s en het geloof in mirakels (Volksdevotie in West-Vlaanderen, 1989 en Duizend jaar mirakels in Vlaanderen, 1995), een interesse die hij deelde met Marcel Daem (Votiefschilderijen en mirakelboek van het kapelletje Schreiboom te Gent, 1975 en Votiefschilderijen en mirakelboek St. Annaverering te Bottelare, 1982).

III Het onderzoek van Alfons Thijs is sterk geworteld in deze aldus tot ontwikkeling gekomen lokale, religieuze etnografie. Daarnaast sluit het ook in belangrijke mate aan bij enkele belangrijke actuele historiografische tendensen. Hoewel (misschien wel: doordat) Komt pelgrims, komt hier gespreid over een lange periode tot stand kwam en eerder steunt op een brede lezing van lokaal werk dan op internationale literatuur, bestrijkt het door zijn brede opzet verschillende belangrijke thema’s en aandachtspunten in het recente onderzoek naar bedevaarten en devotionele cultuur in de vroegmoderne periode. De lijst van recente cultuurhistorische bijdragen over de betekenis van heiligenverering en bedevaartpraktijken in de Nederlanden en de ruimere Europese context is schier eindeloos; over specifieke bijdragen in detail treden is hier dan ook niet aan de orde.14 Wat volgt beperkt zich daarom tot een 12 Thijs, ‘Over Bedevaarten’, p. 337. 13 Thijs, ‘Over Bedevaarten’, p. 339-340. 14 Zie bijvoorbeeld: A. Delfosse, La Protectrice du Païs-Bas: stratégies politiques et figures de la Vierge dans les Pays-Bas espagnols (Turnhout, 2009); W. Frijhoff, ‘The Holy Shrine of Hasselt’, in: W. Frijhoff, Embodied belief: ten essays on religious culture in Dutch history (Hilversum, 2002), p. 235273; C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik: mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam,

xl

Le bon Dieu est dans le détail schetsmatige situering van Thijs’ werk in de literatuur over populaire devotionele cultuur en het aanstippen van enkele belangrijke raakpunten. In deze literatuur kunnen grofweg drie chronologische strekkingen worden onderscheiden. Een eerste groep geschiedkundigen beschouwde de heiligencultus, bedevaartpraktijken en het geloof aan mirakelen als uitdrukkingsvormen van een ‘volkse’ religiositeit, waarvan sommige door de officiële kerk met enige terughoudendheid door de vingers werden gezien.15 Niet de kerk was verantwoordelijk voor allerlei bestaande dubieuze praktijken: het was de vrome massa die zich nu eenmaal richtte op ‘secundaire vormen’ van verering. Het beeld van dit onverzadigbare “appétit du divin” van het volk gaat deels terug op het geromantiseerd beeld dat negentiende-eeuwse katholieke bedevaartonderzoekers ophingen van de volkse vroomheid en devotionele weelde van de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.16 Volgens een tweede groep historici verliep de dynamiek in de andere richting, en had de kerk vanaf de late middeleeuwen een erg actieve rol gespeeld in het stimuleren van deze devotionele cultuur en het ‘democratiseren’ van religieuze ideeën en praktijken die voorheen slechts toegankelijk waren voor de geestelijkheid.17 Voor de bedevaartpraktijk in de vroegmoderne tijd sprak Willem Frijhoff zelfs van een ‘gepopulariseerde elitecultuur’. Deze bewering strookt in elk geval met de vaststelling van Thijs dat devotieprenten aanvankelijk vooral voor de sociale bovenlagen bestemd waren, maar in de loop van de zeventiende eeuw werden ingezet in het devotionele offensief van de katholieke reformatie, dat zich vooral op de middenklasse en de lagere klassen richtte. Geïnspireerd door Franse historici van de ‘religion populaire’ zoals Jean Delumeau en Robert Muchembled, focusten onderzoekers vanaf de jaren 1970 uitdrukkelijk(er) op de zichtbare uitingen van de ‘ordre vécu’ (de ‘geleefde religie’ van ‘gewone’ gelovigen), die zij onderscheidden van de ‘ordre conçu’ (of ‘voorgeschreven religie’ van de religieuze elite).18 Deze historici erkenden weliswaar de wederzijdse beïnvloeding (‘acculturatie’) tussen beide 2003); P. Nissen (red.), Heiligen en hun wonderen. Uit de marge van ons erfgoed van de middeleeuwen tot heden (Budel, 2007); A. Perneel, Geloven en laten geloven: Onze-Lieve-Vrouw van Goede Wil te Duffel en de impact van het Concilie van Trente in de Zuidelijke Nederlanden in de zeventiende eeuw (Onuitgegeven proefschrift, Universiteit Antwerpen, 2012). In de Europese context zie bijvoorbeeld: P.M. Soergel, Wondrous in his saints: Counter-Reformation propaganda in Bavaria (Berkeley, 1993); T. Johnson, Magistrates, madonnas and miracles: the Counter Reformation in the Upper Palatinate (Farnham, 2009). 15 Zie hierover G. Rooijakkers & T. van der Zee (red.), Religieuze volkscultuur. De spanning tussen de voorgeschreven orde en de geleefde praktijk (Nijmegen, 1986). 16 Uit: L. Fèbvre, Au cœur religieux du XVIème siècle (Parijs, 1957). 17 Zie bijvoorbeeld E. Duffy, The stripping of the altars: Traditional religion in England 1400-1580 (New Haven, 1992) over onder meer de democratisering van birgittinessen- en kartuizerspiritualiteit via religieus drukwerk. 18 J. Delumeau, ‘Le prescrit et le vécu. Leçon inaugurale au Collège de France, 13 février 1975’, in: J. Delumeau, Le Christianisme va-t-il mourir? (Parijs, 1977), p. 177-211.

xli

inleiding groepen, maar toch bevestigden en versterkten ze de dichotomie tussen elitecultuur en volkscultuur als autonome cultuursferen. Net als hun voorgangers bleven ze uitgaan van een reëel onderscheid tussen een klerikale, ‘elitaire’ religie enerzijds en een seculiere, ‘volkse’ religie anderzijds. In recenter historisch onderzoek wordt deze kunstmatige afgrenzing steeds vaker opgeheven. Devotionalia en devotionele praktijken worden nu vooral benaderd als onderdelen van een religieuze cultuur die in grote mate door leken en geestelijken gedeeld werd. De tegenstelling tussen ‘populaire’ en ‘officiële’ religie wordt grotendeels verlaten en maakt plaats voor de concipiëring van een ‘religieuze cultuur’ waarbinnen verschillende sociale groepen elkaar ontmoetten en waar religieuze praktijken en ideeën werden uitgewisseld.19 Religie werd daarbij steeds meer benaderd als een complex van communicatieve praktijken waarmee uitdrukking werd gegeven aan sociale relaties binnen een bepaalde groep of samenleving. Thijs’ benadering van bedevaartdrukwerk als een vorm van communicatie sluit aan bij deze recente historiografische wending. De paradox is echter dat ‘religieuze cultuur’ onvermijdelijk bestudeerd moet worden door de lens van officiële bronnen. Slechts zelden dringt de stem van de gewone gelovige door tot de werktafel van de onderzoeker. Devotioneel drukwerk voor bedevaartsoorden biedt een gedeeltelijk antwoord op dit bias. Devotionalia bewegen immers tussen de publieke en de private ruimte, tussen het spirituele en het materiële, tussen het geschreven woord en het geleefde ritueel. Bedevaartsoorden waren bij uitstek plaatsen waar deze functies en handelingen een uitgesproken collectieve dimensie kregen, of zoals Thijs het zelf verwoordt in zijn manuscript: In bedevaartplaatsen kwamen mannen en vrouwen, jongeren en ouderen met elkaar in contact: mensen uit nabij gelegen maar soms ook verderaf gelegen dorpen en steden, behorend tot verschillende sociale lagen. De Franse Annales-historicus Roger Chartier was een van de eerste historici die de idee van ‘drukculturen’ introduceerden. Gedrukte teksten en beelden waren sociaal mobiel, konden toegeëigend worden door niet-geïntendeerde publieken, en er bestond een complexe relatie tussen de materialiteit van drukwerk en de wijze waarop het werd ‘gelezen’ of ‘gebruikt’.20 De ‘ontvanger’ beperkt zich in deze benadering niet tot het reproduceren van een bepaalde culturele uiting, maar wordt 19 C. Zemon Davis, ‘From “popular religion” to “religious cultures” ’, in: S. Ozment, Reformation Europe: a guide to research (St. Louis, 1982) 321-341; Frijhoff, W., ‘Vraagtekens bij het vroegmoderne kersteningsoffensief ’, in: G. Rooijakkers & T. van der Zee (red.), Religieuze volkscultuur. De spanning tussen de voorgeschreven orde en de geleefde praktijk (Nijmegen, 1986), p. 71-98; J. Wirth, ‘Against the acculturation thesis’, in: K. von Greyerz (red.), Religion and society in early modern Europe 1500-1800 (Londen/Boston, 1984), p. 66-78. 20 R. Chartier, The cultural uses of print in early modern France (Princeton, 1987).

xlii

Le bon Dieu est dans le détail zélf producent van een nieuwe betekenis van het door anderen aangereikte model.21 Wat Chartier voor vroegmodern Frankrijk vaststelde werd ook elders opgemerkt.22 Zo drongen begrippen als ‘leescultuur’, ‘stedelijke boekcultuur’ en ‘innerlijke leescultuur’ ook door in het onderzoek in de Lage Landen als aanduidingen van de wisselwerking tussen het produceren, verspreiden, kopen en lezen van drukwerk, en toe-eigening van teksten door lezers.23 Onder meer gebruikssporen zijn vruchtbaar bronnenmateriaal gebleken voor het bestuderen van de toe-eigening van officiële devotionele teksten en beelden in private contexten.24 Zowel aan Belgische als Nederlandse universiteiten werd vooral de devotieprent in de loop van de jaren 1980 ontdekt als een waardevolle bron voor cultuurhistorisch onderzoek.25 Religieuze drukgrafiek zag men bijvoorbeeld als een uitdrukking bij uitstek van de post-Tridentijnse katholieke beeldtaal.26 De heiligenverering speelde een centrale rol in het contrareformatorische streven van de post-Tridentijnse kerk en bij het versterken van de katholieke identiteit van lokale geloofsgemeenschappen.27 Heel wat drukwerk dat in Komt pelgrims, komt hier besproken wordt, legt dan 21 W. Frijhoff, ‘Toeëigening. Van bezitsdrang naar betekenisgeving’, in: Trajecta 6 (1997), p. 99118. 22 G. Rooijakkers, Culturele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant, 1559-1853 (Nijmegen, 1994); A. Lüdtke, ‘Alltagsgeschichte. Zur Aneignung der Verhältnisse’, in: Österreichische Zeitschrift für Geschichtswissenschaften 2 (1991), p. 104-113. 23 Zie bijvoorbeeld: W. Heijting, ‘Devote en seer schoone boekskens. Boekhistorische verkenningen rond het Nederlandstalig godsdienstig proza in de zestiende eeuw’, in: Jaarboek voor Nederlandse Boekgeschiedenis, 1 (1994), p. 25-42; M. Keblusek, Boeken in de hoofdstad. Haagse boekcultuur in de Gouden Eeuw (Hilversum, 1997); H. Pleij, ‘Lezende leken, of: lezen leken wel?’ Tekst, drukpers en lezersgedrag tussen middeleeuwen en moderne tijd’, in: T. Bijvoet e.a. (red.), Bladeren in andermans hoofd. Over lezers en leescultuur (Nijmegen, 1996), p. 50-66. 24 Zie bijvoorbeeld: J.J.A.M. Sprangers & L.A.M. Goossens, Kunst voor de ziel: sporen van individuen hun geloofswereld op devotieprenten, 1650-1850 (Haarlem, 1992); E. Verheggen, ‘Antwerpse devotieprenten met handgeschreven teksten uit de 17de eeuw in de Republiek’, in: Volkskunde, 98:1 (1997), p. 41-52; K.M. Rudy, ‘Sewing the body of Christ: eucharist wafer souvenirs stitched into fifteenth-century manuscripts, primarily in the Netherlands’, in: Journal of Historians of Netherlandish Art, 1 (2016), niet gepagineerd. 25 Zie onder meer: J.H.M. Jacobs, ‘Vroomheid in prenten. De prentjesverzameling in het Museum voor Religieuze kunst te Uden’, in: L.C.B.M. van Liebergen (red.), Volksdevotie, beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 112-128; P. Post, Verbeelding van vroomheid, de devotieprent als cultuurwetenschappelijke bron (1990); J. Pirotte, ‘Devotieprentjes, “media” van een religieuze volkscultuur’, in: A. Morelli (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005), p. 169-186. 26 W.S. Melion, The meditative art. Studies in the northern devotional print, 1550-1625 (Philadelphia, 2009); R. Dekoninck, Ad imaginem. Statuts, fonctions et usages de l’ image dans la littérature spirituelle jésuite du XVIIe siècle (Genève, 2005); C. Göttler, Last things. Art and the religious imagination in the age of reform (Turnhout, 2010). 27 A.K.L. Thijs, ‘Devotieprenten en het contrareformatorische herkersteningsoffensief in de Zuidelijke Nederlanden’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 148-156.

xliii

inleiding ook expliciet – hetzij met tekst of met beeld – het verband tussen individuele, plaatselijke devoties en de bovenlokale, niet zelden internationale katholieke geloofsgemeenschap.28 Gedrukte devotionalia bleken ook rijke bronnen voor de studie van de (beeld)taal van katholieke minderheden, van de interactie tussen katholicisme en protestantisme, van de interconfessionele fluïditeit van opvattingen over heiligheid en het bovennatuurlijke.29 Onderzoek naar deze devotionele beeldtaal heeft het artificiële schot tussen populaire en elitaire cultuur verder doorprikt. De vaststelling, bijvoorbeeld, dat werk van vooraanstaande kunstenaars werd aangewend voor devotioneel gebruiksdrukwerk past niet in een samenlevingsbeeld met duidelijk gesegmenteerde cultuursferen.30 Komt pelgrims, komt hier bevat tal van voorbeelden van samenwerkingen tussen bedevaartsoorden en beeldende kunstenaars. Ofwel baseerden graveurs zich op bestaande schilderwerken. Zo kopieerde Daniel Metdepenningen voor zijn prent voor het Cort begryp van ’t leven van den H. Marculphus (1677) een werk van Theodoor Boeyermans (1620-1678) en voor de Sint-Gertrudisdevotie in de Brugse Sint-Trudoabdij verscheen een gravure die was geïnspireerd op een schilderij dat Jacob van Oost de Oudere in 1657 of 1658 in opdracht van deze abdij had vervaardigd. Maar we kennen ook verschillende prenten die door kunstschilders zelf werden ontworpen. Zo ontwierp de uit ’s-Hertogenbosch naar Antwerpen uitgeweken schilder en glasschilder Abraham van Diepenbeek in 1649 een wandprent voor de Sint-Aldegondisverering te Mespelare, signeerde de kunstschilder Jacobus Josephus Emmerechts in 1758 een koperplaatje voor het frontispice van het Kort begryp van de historie […] van Onse Lieve Vrouwe ter Muylen en maakte de Brugse 28 P.M. Soergel, ‘Spiritual medicine for heretical poison. The propagandistic uses of legends in Counter-Reformation Bavaria’, in: Historical Reflections, 17 (1991), p. 125-149; S. Ditchfield, ‘Tridentine worship and the cult of saints’, in: R. Po-Chia Hsia (red.), The Cambridge History of Christianity, vol. 6: Reform and expansion 1500-1660 (Cambridge, 2007), p. 201-224; J.M. Muller, ‘Communication visuelle et confessionnalisation à Anvers au temps de la Contre-Réforme’, in: XVIIe siècle (2008), p. 441-482. 29 D.J. Davis, Seeing faith, printing pictures: religious identity during the English Reformation (Leiden, 2013); A.K. Herrin, ‘Recycling and reforming origins: the double creation in Claes Jansz. Visscher’s Theatrum Biblicum (1643)’, in: F. Dietz e.a. (red.), Illustrated religious texts in the north of Europe, 1500-1800 (Farnham, 2014), p. 183-204; S.B. Monta, ‘Martyrdom in print in early modern England. The case of Robert Waldegrave’, in: J. Leemans (red.), More than a memory: the discourse of martyrdom and the construction of christian identity in the history of Christianity (Leuven, 2005), p. 271-294. 30 W. Prange, ‘Erbauungsliteratur und Andachtsbild, in: H.J. Raupp e.a. (red.), Wort & Bild. Buchkunst und Druckgraphik in den Niederlanden im 16. Und 17. Jahrhundert (Keulen, 1981), p. 143-168; C. Depauw, ‘Devotiegrafiek in Vlaanderen (circa 1550-1750): een globale kunsthistorische benadering’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 175-184; E. Roobaert, ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincxloo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ontwerpers en verlichters van 16e-eeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde 101 (2000), p. 257-303.

xliv

Le bon Dieu est dans le détail kunstschilder Jan Beerblock (1739-1806) in 1771 een prent voor de plaatselijke SintBlasiusbroederschap. Thijs vindt met zijn oeuvre en ook met Komt pelgrims, komt hier duidelijk aansluiting bij een lange traditie van etnografische belangstelling voor oude devotiegrafiek. Toch zijn er belangrijke raakpunten met ontwikkelingen in het internationale onderzoek naar religieuze cultuur in de nieuwe tijd. Het boek maakt komaf met het fragmentarische karakter van het ‘lokale’ onderzoek naar bedevaartdrukwerk in Vlaanderen en Brabant door een ongezien volledig overzicht te geven van de belangrijkste evoluties inzake inhoud, vorm, bestemming en reikwijdte. Tegelijkertijd biedt het ook alle nodige bestanddelen voor nieuw onderzoek naar de sociale en culturele rol van dit drukwerk in internationaal comparatief perspectief. De lezer is aan zet.

xlv

Gebruikte afkortingen

ARB:

Algemeen Rijksarchief Brussel

BCNI: Bibliotheca catholica Neerlandica impressa, 1500-1727 (Den Haag, 1954) EHC:

Erfgoedbibliotheek Hendrik Conscience, Antwerpen

FAA:

Felixarchief Antwerpen

KBR:

Koninklijke Bibliotheek/Bibliothèque Royale, Brussel

MAS:

Museum aan de Stroom, Antwerpen

OLV:

Archief Onze-Lieve-Vrouwcollege, Antwerpen

PCA:

Privécollectie Antwerpen

PCD:

Privécollectie Deurne

RA:

Rijksarchief Antwerpen

RG:

Ruusbroecgenootschap, Antwerpen

SAT:

Stadsarchief Turnhout

s.a.:

sine anno (zonder jaar, van uitgave)

s.l.:

sine loco (zonder plaatsnaam, van uitgave)

s.n.:

sine nomine (zonder naam, van de uitgever)

STCV: Short Title Catalogue Vlaanderen UA:

Universiteit Antwerpen

UG:

Universiteit Gent

VMA:

Volkskundemuseum Antwerpen

xlvi

DEEL I OVER WOORDEN EN OBJECTEN. GEDRUKT BEELD- EN TEKSTMATERIAAL VOOR BEDEVAARTCULTUSSEN

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart Devotioneel en propagandistisch drukwerk dat in bedevaartplaatsen ter beschikking stond of staat, duidt men nu doorgaans aan met woorden waarin het element bedevaart voorkomt: bedevaartboekje, bedevaartprent en bedevaartvaantje. Als verzamelnaam voor dit type materiaal staat ons de term bedevaartdrukwerk ter beschikking.

1.1.

Bedevaart

Onder bedevaart verstaan we een religieus geïnspireerd bezoek aan een bedevaartplaats, al dan niet in groepsverband. Een bedevaart kan ook verwijzen naar een groep personen die samen een tocht naar een bedevaartplaats ondernemen.1 Deze bedevaartplaats is een cultusoord met een aantal specifieke kenmerken: ze ‘beschikt over een sacrale ruimte, die door bezoekers als buitengewoon heilzaam wordt ervaren, ter wijl hun bijzondere aandacht uitgaat naar een bepaald cultusobject.’ Voorafgaand ondernamen deze bezoekers ‘een kortere of langere reis om deze plaats te bereiken, waaraan tevens een of meer bedevaarttradities zijn verbonden’, zo schrijven de redacteuren van het referentiewerk Bedevaartplaatsen in Nederland.2 In bronnen uit de voor dit boek bestudeerde periode hebben we de term bedevaartplaats niet ontmoet, maar wel de omschrijving – in die specifieke betekenis – heilige of devote plaats.3 Op basis van veldonderzoek uit het tweede kwart van de twintigste eeuw concludeerde de volkskundige Maurits De Meyer 1 E. Ver wijs & J. Verdam, Middelnederlandsch woordenboek, 11 delen (Den Haag, 1885-1952), deel 1, kol. 634; M. de Vries, & L.A. te Winkel, Woordenboek der Nederlandsche taal, 29 delen (Den Haag-Leiden, 1898-1998), deel 2, kol. 1174-1176. Over de terminologische problematiek zie: P.A.J.S. Berbée, ‘“Bedevaart” en “pelgrimstocht” in Nederland. Over oude termen en nieuwe methoden in bedevaartonderzoek’, in: N. Lettinck & J.J. van Molenbroek (red.), In de schaduw van de eeuwigheid. Tien studies over religie en samenleving in laatmiddeleeuws Nederland aangeboden aan prof. dr. A.H. Bredero (Utrecht, 1986), p. 167-199. 2 P.J. Margry & C.M.A. Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen, (AmsterdamHilversum, 1997-2004), deel 1, p. 15-16. Zie ook: C. Staal & M. Wingens, Bedevaarten in Nederland (Zutphen, 1997), p. 11-14. 3 F. Costerus, Viifthien catholiicke sermoonen op de Evangelien der sondagen van den vasten tot de H. Driivuldicheyt (Antwerpen: J. Trognesius, 1604), p. 259. Beschreven in STCV: nr. 3126409. J. Gooris, Leven ende mirakelen van den H. Guido (Antwerpen: H. Bincken, 1793), p. 24: twee zieken die vergeefs ‘veéle heylige plaetsen’ bezocht hadden, wendden zich met succes tot de H. Guido te Anderlecht. Exemplaar: RG 3087 F 30. De omschrijving ‘devote plaats’ is te vinden in dit werk over de mariale bedevaartplaats Duffel: F.V.O.C.S., Het leven van de godtvruchtighe ende deughtsaeme Anne de Torres geestelycke dochter, salighlijck in den Heere overleden binnen Antwerpen, op den 13. Januarii 1698 (Antwerpen: H. Verdussen, 1710), p. 44. Beschreven in STCV: nr. 7114235.

3

deel 1 – over woorden en objecten ook al dat ‘bedevaart’ een woord was uit de ‘boekentaal’ en niet uit wat hijzelf de ‘volkstaal’ noemde. ‘Op bedevaart gaan’ heette, zo constateerde De Meyer, in WestVlaanderen en in het zuidwesten van Oost-Vlaanderen dienen en in de overige delen van Oost-Vlaanderen, in Antwerpen en in Brabant beewegen of een beeweg doen.4 In het ‘beeweg-gebied’ bezat, volgens De Meyer, ‘dienen’ een beperktere betekenis, namelijk een heilige aanroepen tegen een bepaalde kwaal.5 In dat geval verwijst ‘dienen’ naar het optreden van een individuele gelovige die, door het opzeggen van gebeden bij een bepaald beeld of bij een bepaalde relikwie en door het brengen van een offer, de tussenkomst van een heilige afsmeekt om zichzelf of iemand van zijn entourage te redden uit een acute noodsituatie. Het gaat dan om een handeling die op gelijk welk ogenblik kan geschieden, dus niet noodzakelijk tijdens de jaarlijks weerkerende periode waarin de collectiviteit de heilige normaliter viert. Het is echter zeer de vraag of het woord ‘bedevaart’ vóór de twintigste eeuw inderdaad enkel in de boekentaal thuishoorde. Verschillende auteurs deden alleszins reeds vroeg uitschijnen dat deze term algemeen bekend was. Zo noemde Jan van der Noot in 1568 bedevaerden typerend voor het superstitieuze handelen der katholieken.6 Een protestants pamflet, in 1581 te Antwerpen gedrukt, vermeldde uitdrukkelijk beevaerden onder de roomse door de plaatselijke overheden uit te roeien praktijken.7 De dominicaan Petrus vanden Bossche uit Mechelen, achtereenvolgens pastoor in Woensel en ’s-Hertogenbosch, gebruikte in 1685 bede-vaert zonder nadere toelichting in zijn Den Catholycken Pedagoge.8 Ook de lessen van de Antwerpse Aartsbroederschap der Christelijke Lering handelden in 1727 over bevaerden.9 In het derde kwart van de negentiende eeuw betoogde de West-Vlaamse priester Guillaume François Tanghe in één van zijn uitgegeven predicaties dat een 4 Dit werkwoord staat vermeld op een zeventiende-eeuwse prent voor Onze-Lieve-Vrouw van de Nood, vereerd bij de Brugse ongeschoeide karmelieten. H. Stalpaert, Brugse devotieprenten van Onze-Lieve-Vrouw (Sint-Andries-Brugge, 1976), p. 96-97 (met afbeelding). 5 M. De Meyer, ‘“Wallfahrt” – “Pilgerfahrt” – “Bedevaart”’, in: Volkskunde, 65 (1964), p. 66-68. 6 J.G. Sterck, Bronnen en samenstelling van Marnix’ Biënkorf der H. Roomsche Kercke (Leuven, 1952), p. 180. Een plakkaat voor Holland en West-Friesland uit 1587 vermeldt: ‘bevert-gaen ende andere superstitien.’ Berbée, ‘Bedevaart en pelgrimstocht’, p. 177. 7 P. Fredericq, Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd (Brussel, 1907), p. 105-106. 8 P. vanden Bossche, Den Catholycken Pedagoge oft Christelycken Onderwyser in den Catechismus (Antwerpen: H. van Dunwalt, 1685), p. 275. Beschreven in STCV: nr. 6920201. Dit boek bleef tot op het einde van de achttiende eeuw een catechetisch basiswerk. Over P. vanden Bossche zie: G. Rooijakkers, Rituele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen, 1994), p. 255. 9 A.K.L. Thijs, ‘Over bedevaarten in Vlaanderen: van stichtelijke propaganda naar wetenschappelijke interesse’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 272-349 (p. 299).

4

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart

Afb. 1. Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos is ‘door veel bedevaerden ende mirakelen wijt vermaert’. Burijngravure door Theodoor Jonaszoon van Merlen (97 × 128 mm) – PCD

bedevaart geen ‘bras- noch drinkvaert’ mocht worden.10 In een anoniem boekje voor de bedevaarders naar Onze-Lieve-Vrouw van Kleemkapel te Kaprijke uit 1874 lezen we: ‘Eene bedevaart […] is eene reis ondernomen, om te gaan bidden, naar de eene of de andere plaats, min of meer van onze woon afgelegen; op welke plaats God door wonderen getoond heeft, dat het Hem zeer aangenaam is Hem zelven of zijne Heiligen daar, op een bijzondere wijs vereerd te zien.’11 Een inwoner van Lippelo schreef in 1845 het werkwoord bedevaren neer in zijn notities over de verering tot de H. Antonius die in zijn dorp plots was opgebloeid ten gevolge van de aardappelziekte.12 Ook teksten die zich rechtstreeks tot bedevaarders richtten, bevatten geregeld het substantief bedevaart. De prent ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos 10 G.F. Tanghe, Sermoenen, 14 delen (Brugge, 1863-1874), deel 13, p. 23. 11 Onze-Lieve-Vrouw van Kleemkapel te Caprijcke (Sint-Niklaas: Dalschaert-Praet, 1874), p. 38. Exemplaar: RG 3091 H 24. 12 M. Sacré, ‘Uit het dagboek van Judocus De Keyser’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 17 (1934), p. 82-87, 318-327 en 360-364 (p. 361).

5

deel 1 – over woorden en objecten die de minderbroeders van Sint-Truiden door Jacobus Neeffs naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek in 1642 lieten graveren, stipte aan dat het een Mariabeeld betrof dat vermaardheid genoot dankzij de vele bede-vaerden.13 Het zeventiendeeeuwse vaantje voor de verering van de H. Eligius te Eine bevat de aansporing ‘Ghy die met quaelen syt beswaert, comt doet tot Eyne bede-vaert’ en op een in 1726 gegraveerd vaantje lezen we: ‘Wyd vermaerde bevaert naer Sinte Cornelis kercke tot Machelen.’14 Een houtsneeprent uit de eerste helft van de negentiende eeuw vermeldt: ‘Wyd vermaerden Bevaert naer den H. Arnoldus geboortig van Tieghem.’15 De Brusselse stadssecretaris Philips Numan heeft het in de voorrede bij zijn Die Heylighe Maghet van Halle (Brussel: Rutgeert Velpius, 1607) over ‘alle onse aenroepinghen, geloiften, bedevaerden ende eerbewysinge die wy den Heyligen oft aen hunne beelden in hunnen naem zijn doende.’16 Daarnaast schrijft Numan in 1614 in één van zijn werkjes over Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel ook over ‘bedevaerden dyer gedaen worden ter eeren van t’heylich Sacrament van miraculen tot Bruessele, ter eeren van onse L. Vrouwe tot Halle, ende op Scherpenheuvel.’17 Slechts sporadisch kwam de term ‘bedevaart’ in een boektitel voor. Een vroeg voorbeeld is de Historie van ’t oude clooster, capelle ende bedevaert van den H. Anthonius eremyt […] neffens de stadt Belle in Vlaendre (Ieper: Zegher van den Berghe, 1629) van de benedictijn Pieter Reynier.18 Joannes Stalenus, pastoor te Rees in het hertogdom Kleef, vermeldde in de ondertitel van zijn mirakelboekje uit 1647 voor de mariale cultusplaats Kevelaer (in Opper-Gelre) dat zijn werkje eenige korte aanmerkingen […] op de bedevaerden bevatte.19 In de titel van het 13 Dezelfde tekst is tevens te vinden op de prent die de witheren van Averbode in 1642 door Theodoor Jonaszoon van Merlen lieten snijden. Zie: M. Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch (Hasselt, 1948), p. 135-145 (met afbeeldingen) en A.K.L. Thijs, Antwer pen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993), p. 78 (met afbeelding). 14 E.H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922), p. 274 (afbeelding); R. van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen op 1000 vaantjes (Brugge, 1986), p. 156; Exemplaar: RG, Bedevaartvaantjes, Machelen (lithografische reproductie). 15 Van Heurck, Les drapelets, p. 130, 273 en 431-432. 16 Beschreven in K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 1600-1850 (Leuven, 2008), nr. HAL-18. 17 P. Numan, Mirakelen van Onse Lieve Vrouwe, ghebeurt op Scher pen-heuvel zedert den lesten boeck daeraff vuytghegheven […] (Brussel: R. Velpius & H. Antoni, 1614), p. [12]. Beschreven in STCV: nr. 3140658. Zie bijvoorbeeld ook: Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden (Brussel: E. de Grieck, 1722), p. 61: ‘gekomen zynde in de kercke wirden met de H. reliquien gesegent ende het geweyt waeter gedroncken hebbende ende hunne Bedevaert gedaen hebbende zyn wederom gekeert naer de parochie van Cobbegem, alwaer sy woonachtigh waeren.’ Beschreven in STCV: nr. 7026097. 18 A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois (Nieuwkoop, 1966), p. 94. 19 Die vermelding paste in zijn opzet om de bedevaartpraktijk tegen de niet aflatende calvinistische kritiek te verdedigen. M. Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in

6

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart bundeltje Liedekens van de Onbevleckte Ontfangenisse der Alder-heylighste Maget en Moeder Godts Maria. Om te singen als men in bedevaert reyst naer Scherpen-heuvel (Maastricht: Lambert Bertus, s.a.) uit de eerste helft van de achttiende eeuw wordt duidelijk verwezen naar een groepsbedevaart.20 Bij ‘bedevaart’ dacht men inderdaad vaak veeleer aan een gezamenlijke dan aan een individuele tocht. In 1652 spraken de meier en de schepenen van het Kempische Noorderwijk, waar men een wonderdadig Mariabeeld vereerde, over ‘besoecken ende bedevaerden.’21 Voor een individueel ondernomen bedetocht prefereerden zij de term ‘bezoek.’ Het kapittel en de wereldlijke overheden van Geel maakten datzelfde onderscheid. In 1641 attesteerden zij hoe een zieke uit het land van Ravenstein door de voorspraak van de H. Dimphna geholpen werd nadat hij vruchteloos ‘verscheyde bevaerden ende besoecken’ gedaan had te Duffel, Gemert, Stiphout en andere ‘miraculeuse ende devote plaetsen.’22 Naast bedevaart waren tijdens de voorbije eeuwen nog andere termen in gebruik: ommegang, beeweg, begankenis en pelgrimage. Allemaal verwezen zij naar een cultus met een meer dan lokale reikwijdte.23 Een devotie die geen aanzienlijk aantal bezoekers van buiten het eigen dorp of de eigen stad aantrok, werd nooit met ‘bedevaart’ of een equivalent ervan aangeduid. Het nu door onderzoekers gehanteerde onderscheid tussen een bedevaartcultus en een plaatselijke cultus maakten gelovigen destijds dus ook.24

de zeventiende en de achttiende eeuw (Nijmegen, 1994), p. 131-135 en 272-273. Aldaar ook de vermelding van een boekje uit 1771 in verband met de mariale bedevaartplaats Uden (Land van Ravenstein) met als ondertitel: Mitsgaders eene verhandeling over de bedevaerden met korte reysgebeden. 20 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-66. 21 S. Schoutens, Maria’s Antwerpen of beschrijving van de wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van Onze-Lieve-Vrouw in de provincie Antwerpen (Aalst, 1905), p. 129. 22 L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen. De edele, doorlugtige ende heylige maghet Dympna, dochter van den koninck van Yrlandt, patroonersse van de Vryheydt van Gheel […] (Brussel: weduwe G. Cawe, [tussen 1733-1777]), p. 53-60. Beschreven in STCV: nr. 12921544. 23 De priester Cornelius van Gestel reserveerde de term peregrinatio eveneens voor bovenlokale cultussen in plaatsen zoals Borsbeke (verering van de H. Antonius-Abt), Diegem (H. Cornelius), Dikkelvenne (H. Antonius), Landskouter (H. Agatha), Elewijt (H. Hubertus), Heindonk (H. Lucia), Huizingen (H. Leonardus), Leerbeek (H. Antonius), Leeuwergem (H. Eligius), Letterhoutem (H. Cornelius), Mespelare (H. Aldegondis), Peutie (H. Leonardus), Puurs (Onze-Lieve-Vrouw van Kalfort) en Sint-Denijs-Westrem (H. Laurentius). C. van Gestel, Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis, 2 delen (’s-Gravenhage: C. van Lom, 1725), deel 1, p. 93, 97, 114, 115 en deel 2, p. 19, 123, 182, 244, 270, 278, 280, 283 en 306. Beschreven in STCV: nr. 203120914. 24 A. Dupront, Pèlerinage et lieux sacrés. Mélanges en l’ honneur de Fernand Braudel. Méthodologie de l’Histoire et des sciences humaines (Toulouse, 1973), p. 192: ‘Pas de pèlerinage donc dans le cadre intra-paroissial ou intra-urbain, encore que la ville puisse avoir des dimensions telles que sortir du quartier soit aventure totalement dépaysante.’

7

deel 1 – over woorden en objecten

1.2.

Ommegang

Op de affiche die in de achttiende eeuw de gelovigen opriep Onze-Lieve-Vrouw te vereren in de parochiekerk van het Oost-Vlaamse Nazareth lezen we: ‘Solemnele XV. dagen van den devoten ommeganck ende bevaert […].’25 Uitdrukkelijk wordt vermeld dat gelovigen die op bepaalde dagen ‘gaen den ordinairen ommeganck’ en aan elk van de staties een Onze Vader en een Wees Gegroet bidden, veertig dagen aflaat verdienen. De term ommegang betreft hier de praktijk waarbij bedevaarders biddend rond de kerk of langs een aantal staties of kapelletjes gaan.26 Het woord ‘ommegang’ riep bij wie de affiche van Nazareth las nog een tweede beeld op, namelijk dat van de jaarlijkse ‘processie van devotie’ die daar op de feestdag van Onze-Lieve-Vrouw Geboorte uittrok.27 De term gold immers ook als synoniem voor processie. Michiel Zachmoorter, pastoor van de Sint-Martinuskerk te Ekkergem (Gent), gebruikte hetzelfde woordenpaar, ‘ommeganck ende bevaert’, in de dedicaties van zijn Sponsus sanguinum ofte den bloedighen Bruydegom onser zielen (Antwerpen: Geeraerdt van Wolsschaten, 1623) en van zijn Thalamus sponsi. Bruydegoms beddeken (Antwerpen: Geeraerdt van Wolsschaten, 1623).28 Ook bij hem verwees ommegang naar een tocht langsheen staties die, in dat geval, het lijden van Christus symboliseerden. Door de notie bedevaart aan de pas kort daarvoor, in 1621, in het leven geroepen Ekkergemse ommegang te koppelen, maakte Zachmoorter duidelijk dat het zijn ambitie was bezoekers van buiten de eigen lokaliteit – bedevaarders dus – aan te trekken. Het kerkbestuur van Lede, een befaamde mariale bedevaartplaats in OostVlaanderen, schafte zich, volgens de kerkrekening van 1686, prentjes aan om die te verkopen ‘ande pelgrims gheduerende desen negen daeghen van den ommeganck.’29 Hier fungeert ommegang duidelijk als pars pro toto voor het gehele negendaagse bedevaartgebeuren, dus met inbegrip van de jaarlijkse processie en de individuele rondgang langs de staties van de Zeven Weeën van Maria. Bij zijn veldonderzoek ontmoette Maurits De Meyer de term ‘ommegang’ in West-Vlaanderen en in een deel van Oost-Vlaanderen.30 In de zeventiende eeuw werd ook elders het bedevaartgebeuren met ommegang aangeduid. Peter Oris, een Antwerpse producent van devotionalia en speelgoed, ontving vanuit Zepperen, een bekende heilige plaats in de huidige provincie Limburg, een betaling voor 25 Solemnele XV. dagen van den devoten ommeganck ende bevaert ter eeren van de Alder-heyligste Maegd ende Moeder Gods Maria, in de parochiale kerke van Nazareth (Gent: P. de Goesin, s.a.), een druk uit de periode 1744-1787. Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 280. Cfr. A. Van den Abeele, O.L.Vrouw van Nazareth (Tongerlo, 1954), p. 40-42. 26 J. Wouters, Volksdiergeneeskunde (Wetteren, 1966), p. 129. 27 G. Celis, De bedevaartplaatsen in Oost-Vlaanderen (Gent, 1914), p. 195-196. 28 Beschreven in STCV: nr. 3110591 en 3108127. 29 J. De Brouwer, Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.L. Vrouw van Lede genoemd de Nood Gods (Lede, 1953), p. 90. 30 De Meyer, ‘Wallfahrt’, p. 67.

8

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart devotionalia, geleverd ‘ten ommegange 1627.’31 Geheel gelijkwaardig zijn ommegang (zelfs in de context van een bedevaartplaats) en bedevaart echter niet. Ommegang verwijst naar een praxis die aan een bepaalde feestdag (en eventueel enkele aansluitende dagen) gebonden is en, naast andere elementen, de uitgang van een processie omvat. De term bedevaart had een ruimere betekenis. Hij verwees immers ook naar het bezoeken (individueel of in groep) van een bedevaartsoord op eender welke dag van het jaar.32

1.3.

Beeweg

Twee oud-burgemeesters van het Noord-Brabantse Eersel namen in 1696, toen zij een verklaring aflegden over de jaarlijkse groepsbedevaart uit die plaats naar Werbeek (Retie), het woord beeweg in de mond.33 J.H. Hoeufft licht in zijn Proeve van Bredaasch taal-eigen (Breda: F.P. Sterk, 1836) deze term als volgt toe: ‘Beê-weg, of Bede-weg, zeggen hier de geringe burgers en landlieden voor bedevaart.’34 Tijdens de negentiende eeuw was dit woord ook in het Vlaamse landsgedeelte flink ingeburgerd. Dat blijkt uit de getuigenis van L.W. Schuermans in zijn Algemeen Vlaamsch idioticon (Leuven: Vanlinthout, 1865-1870): ‘Beêweg (bedeweg), overal in ’t Zuiden gebruikt voor ’t meer hollandsche bedevaart.’35 Beeweg kwam in de geschreven taal eveneens voor. Sommige Lokerse testamenten uit de achttiende eeuw spreken in verband met tochten naar Gent, Halle, Lokeren (Kopkapel), Mespelare en Zele over een beedewegh.36 Kanunnik Norbertus Mattens gebruikte de term bede-weg in zijn boek uit 1717 over Onze-Lieve Vrouw van Goeden Wil te Duffel. Wie zulk een tocht ondernam, noemde hij een bedevaerder.37 Beeweg lezen we tevens in de geschiedenis van het H. Sacrament van de Heggekapel in het Kempische Poederlee uit 1751, geschreven door pastoor Jacobus van de Wyer: ‘Oock wier’er van outs op den feest-dagh van het Alder Heylighste eenen bede-wegh

31 A.K.L. Thijs, ‘“Pelgrimstekens” in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de contrareformatietijd. Jan en Peter Oris: producenten van “tinnen vaantjes” en andere devotionalia’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 67-88 (p. 74). 32 Zo ook de Latijnse term peregrinatio, zie: Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 114 (Puurs, Kalfort) en deel 2, p. 19 (Diegem), 182 (Mespelare), 270 (Borsbeke), 278 (Landskouter) en 306 (SintDenijs-Westrem). 33 E. van den Bergh, Postele op ter heyden (Tongerlo, 1946), p. 16-17. 34 J.H. Hoeufft, Proeve van Bredaasch taal-eigen (Breda, 1836), p. 31. 35 L.W. Schuermans, Algemeen Vlaamsch idioticon (Leuven, 1865-1870), p. 37. 36 Andere gelijkaardige documenten hebben het over een pelgrimagie naar Edingen en Halle en over een bedevaert naar Eksaarde en Halle, zie: V. Verstegen, ‘Bedevaarten als doodschuld’, in: Ons Heem, 22 (1968), p. 10-11. 37 N. Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil, dat is de wonderheden van Maria […] tot Duffel (Antwerpen: weduwe Jacobs, 1717), p. 54 en passim. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. DUF-5.

9

deel 1 – over woorden en objecten door ontallycke persoonen aengenomen.’38 In titels van boekjes en in opschriften van vaantjes, prenten of affiches hebben we beeweg vóór 1850 niet aangetroffen. Uitzonderlijk duidde de term beeweg op een ‘kruiswegoefening’, een niet specifiek aan bedevaartplaatsen gebonden gebruik waarbij de gelovige individueel of in groepsverband langsheen kruiswegstaties gaat en de tocht van Christus van bij Pilatus naar Golgotha overweegt. De reeks afbeeldingen of staties (meestal veertien) van de kruisweg noemde men soms eveneens beeweg.39

1.4. Begankenis Maurits De Meyer stipte het volgende aan: ‘De massa-opkomst van bedevaarders op de feestdag of op de feestdagen (novene) van de heilige heette in de volksmond: begankenis’.40 Dat men begankenis bij voorkeur gebruikte voor een toeloop op welbepaalde tijden komt eveneens tot uiting bij L.W. Schuermans, die deze omschrijving naar voren schuift: ‘Bedevaart of groote toeloop van bedegangers tot eenen Heilige op een bepaalden dag.’41 Sommige negentiende-eeuwse almanakken bevatten een lijstje getiteld: Kermissen en begankenissen. De Almanak of jaerboekje van de stad en het kanton Diest voor 1860 bijvoorbeeld vermeldt onder die hoofding naast een groot aantal kermissen ook verscheidene bedevaartculten, geordend volgens de datum waarop de begankenis in genoemd jaar ging plaatsgrijpen.42 De Gentse priester en volkskundige Gabriël Celis zag in 1914 tussen bedevaart en begankenis 38 [J. van de Wyer], Historie van het hoogweirdigh, miraculeus, ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: J.F. van Soest, [1751]), p. 21. Beschreven in STCV: nr. 12918509. 39 De term komt in beide betekenissen voor in het tussen 1819 en 1856 gedrukte Instelling van het lofweêrdig broederschap des H. Kruys, in de kerk van den H. Joseph, op den Rozier, als-mede de regels en statuten van het zelve, waer is bygevoegt de XIV. statien en schoone gebeden tot den lydenden Jesus (Antwerpen: P. Ville, s.a.), p. 3 en 5-6. Exemplaar: RG 3102 I 26. 40 De Meyer, ‘Wallfahrt’, p. 66-67. 41 Schuermans, Algemeen Vlaamsch idioticon, p. 37. 42 X.H., Almanak of jaerboekje van de stad en het kanton Diest […] voor het schrikkeljaer 1860. Eerste jaer (Diest: A. Havermans, [1859]), p. 36-40. Gelijkaardige lijsten zijn te vinden in: Lovensche Kerssouwieren-almanak voor 1861. Eerste jaer (Uitgave van het Kerssouwken N° 3) (Leuven: T.Q. Herremans en C.J. Fonteyn, [1860]), p. 26-28; J.B. Lemeere, Lovenschen almanak voor […] 1864 (Leuven: P.J. Verbiest, [1863], niet gepagineerd); Grooten dobbelen almanak voor […] 1870 (Leuven: A. Vleminckx, [1869], niet gepagineerd.). Op 9 februari: H. Apollonia te Achterbos bij Mol; 10 maart: [H. Himelinus] te Sint-Martinus-Vissenaken; 17 maart: H. Gerlindis [lees: Gertrudis] (beschermster tegen hoofdziektens en graenverwoestend gedierte) te Waanrode; tweede paasdag: [Sint-Salvator] te Hakendover en H. Cornelius te Leest bij Mechelen; zondag 6 mei: H. Marculphus te Grez en te Leest en de H. Quirinus te Park-Heverlee; zondag 13 mei: Onze-Lieve-Vrouw van Neerwaver; tweede sinksendag: [H. Leonardus] te Zoutleeuw; 15 augustus: Onze-Lieve-Vrouw te Herent, OnzeLieve-Vrouw Tielt, Scherpenheuvel, Steenbergen (Oud-Heverlee) en Stokkel; zondag 16 september: begankenis te Melsbroek; 3 november: H. Hubertus te Schaffen; vrijdag 30 november: H. Andreas te Loksbergen (Halen); 13 december: H. Lucia (‘byzondere patroonersse tegen keelpyn en rooden loop’) te Kortenaken; 19 december H. Wivina te Deurne (bij Diest); tweede kerstdag: H. Stephanus te Korbeek-Dijle.

10

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart

Afb. 2. Brecht. Solemnele begankenisse met vollen aflaet op de jaerlyksche gedagtenisse van den H. Cornelius. Tekstaffiche (440 × 365 mm), gedrukt door P.J. Parys te Antwerpen – PCD

een gradueel verschil, toen hij in zijn boek over de Oost-Vlaamse bedevaartplaatsen verklaarde enkele lokaliteiten ‘waar begankenissen bestaan ter eere van den heiligen patroon’ niet te behandelen omdat zij niet kunnen ‘roemen op eene eigentlijke bedevaart.’43 In de meeste wél in Celis’ boek opgenomen bedevaartplaatsen greep de verering van de betrokken heilige niet plaats gedurende gans het jaar maar op 43 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 218.

11

deel 1 – over woorden en objecten welbepaalde dagen, dus perfect beantwoordend aan de notie van begankenis zoals L.W. Schuermans die een halve eeuw vroeger genoteerd had. De door Gabriël Celis gewraakte begankenissen-zonder-bedevaart betroffen wellicht devoties die weliswaar op bepaalde tijdstippen een volkstoeloop (‘begankenis’) uitlokten maar waaraan weinig of geen bezoekers van buiten de betrokken lokaliteit participeerden. De lijvige publicatie van de Zuid-Nederlandse jezuïeten ter gelegenheid van het honderdjarige bestaan van hun orde in 1640 gebruikte de term begankenis in verband met Scherpenheuvel: ‘Hier begonst nu de begankenisse, die binnen korten tijdt door ’t gherucht van mirakelen die‘r daghelijcks geschiedden, soo aennam, datter op eenen dagh van Onser L. Vrouwe Visitatie, twintigh duysent menschen ghetelt wierden.’44 Van in de tweede helft van de zeventiende eeuw komt beghanckenisse voor op vaantjes van Scherpenheuvel. Deze term staat eveneens op het achttiende-eeuwse door Norbert Heylbrouck gegraveerde vlaggetje voor de SintAntoniusverering te Waasmunster en op het uit 1841 daterende vaantje voor OnzeLieve-Vrouw van Berendrecht.45 In een boekje uit de jaren 1793-1798 ten behoeve van de mensen die de H. Leonardus te Brecht wensten te vereren, stond tegenover de titelbladzijde een nota die aangaf op welke dagen de begankenisse plaatsgreep.46 Ruime vertrouwdheid met deze term blijkt tevens uit het feit dat bedevaartinstanties hem aanwendden op hun affiches. Op de plakbrief uit 1653-1654 in verband met de devotie tot het H. Bloed van Boxtel te Hoogstraten ontdekken we hem in de loop van de tekst.47 Zeker vanaf de achttiende eeuw echter prijkt ‘begankenis’ (soms: begangenis) prominent in de hoofding van affiches voor heilige plaatsen, terwijl we de term ‘bedevaart’ (gebruikt op het aanplakbiljet voor Nazareth) daar hoogst zelden aantreffen.48 De Antwerpse drukker Joseph de Cort publiceerde vóór 16 44 Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu voor ooghen ghestelt door de Duyts-Nederlantsche Provincie der selver Societeyt (Antwerpen: Officina Plantiniana, 1640), p. 566. Beschreven in STCV: nr. 3114433. 45 J. Philippen, 350 jaar bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel (Schaffen, 1987), p. 37 en 43-46 (afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 46 en 455; G. Geerts, ‘De kapel van de Hagelberg te Berendrecht 1732-1982’, in: Polderheem, 17:3 (1982), p. 54-59 (p. 54) (afbeelding); P. Vansummeren, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983), p. 24-25. 46 Het leven ende mirakelen van den H. Leonardus belyder, wiens geapprobeérde reliquien berusten in de kerke ofte capelle van den zelven Heyligen, onder de parochie van Brecht (Antwerpen: J.H. Heyliger, s.a.). Als adres staat vermeld: ‘op de groote Merkt in de Pauw.’ Daar werkte Heyliger als meester-drukker van 1793 tot 1798. Beschreven in STCV: nr. 12915904. H.L.V. De Groote, Vijftig jaar boekdrukkunst te Antwerpen 1764-1814 (Antwerpen, 1961), p. 105. 47 J. Lauwerys, Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1954), deel 2, p. 139140. 48 Verderop in dit werk worden hiervan nog verscheidene voorbeelden aangehaald. Hier alvast enkele uitgegeven bewijsplaatsen. Brasschaat: W. Van Osta, Antonius-abt in kunst en devotie (Brasschaat, 1999), p. 98-99; Burcht (H. Wivina): D. Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht, 3 delen (Zwijndrecht, 1993), deel 2, p. 307 en 310 (1824); Edegem (H. Lucia): R. van Passen, Geschiedenis van Edegem (Edegem, 1974), p. 368; Gaasbeek (H. Rochus): P. Borremans, ‘Kunstschatten in de

12

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart september 1814 een planodruk in verband met een te Antwerpen druk bezochte devotie, onder de titel Solemneele begankenisse, ter eere van den H. Blasius […] in de wyd vermaerde Capelle, over het Beggyn-hof.49 ‘Begankenis’ treffen we ook aan in het door Joseph Thys, De Corts opvolger, gedrukt Liedeken van de stigting der Kapelle tot Impde, gebouwt by Wolverthem op den 6 Juny 1695 en wiëns begankenis […] gehouden word op den feestdag van O.L.V. Boodschap en van mirakelen die aldaer geschied zyn.50 In tegenstelling tot ‘bedevaart’ en ‘beeweg’ betreft ‘begankenis’ overigens niet noodzakelijk een heilige plaats; de term bezit een ruimere betekenis, namelijk die van een toeloop. Dit blijkt onder meer uit de Thesaurus Theutonicae Linguae van Plantin uit 1573, waar beganckenisse omschreven wordt als ‘une visitation, ou allee à quelque feste ou lieu.’51 In 1618 verklaarden enkele getuigen dat de kapel van het H. Kruis te Hoboken (Antwerpen), wegens ‘de groote beganckenisse van de zeevaerders’ in het verleden de Schipperskapel heette omwille van de ‘menichvuldighe bevaerden’ die men er de zeelieden zag doen.52 Met ‘begankenis’ verwezen de attestanten hier naar het toestromen van bezoekers, met ‘bedevaart’ naar het

Lennikse Sint-Kwintinuskerk. De H. Rochus van Montpellier’, in: Het Oude Land van Edingen en Omliggende, 34 (2006), p. 197-201 (p. 200) (1769-1771); Kessel (Salvator mundi): J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeenten Kessel, Bevel, Nylen, Emblehem en Gestel (Lier, 1910), p. 43-44 (1770); Minderhout (Onze-Lieve-Vrouw van den Akker): J. Lauwerys, Minderhout. De Kleine Sint Michiel (Hoogstraten, 1981), p. 167 (1794); Oud-Turnhout (Oosthoven): E. Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 48 (1976), p. 307-322 (p. 310-311 en 315-316) evenals G. Simons, ‘Sint-Antonius abt in onze volkskunde’, in: Breesgata, 8:2 (1985), p. 5-26 (p. 9); Schelle (H. Lucia): W. van Nespen, Volkskundemuseum: verrijking 1965. Tentoonstelling van een keuze uit de verzameling Mevrouw O. Du Caju (Antwerpen, 1965), p. 53-55 (1780); Serskamp (H. Blasius): R. Ruys, Tot heil van mens en dier. Populaire heiligen in het bisdom Gent (Gent, 1989), p. 63 (ca. 1836); Tielrode (H. Eligius, tweede helft achttiende eeuw): R. Ruys, 250 jaar Confrerie van Sint-Elooi te Tielrode. Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen (Tielrode, 1982), p. 65; Westmeerbeek (H. Donatus): Sint-Donatusbegankenis Westmeerbeek (Westmeerbeek, 1984), p. 13 (ca. 1772-1779); Wichelen (H. Marcoen): R. Ruys (red.), Langs Schelde en Durme (Gent, 1986), p. 128 (druk uit 1775-1788). 49 A.K.L. Thijs, ‘Vera effigies? Vindingrijke omgang met drukvormen: productiekosten reducerende beeldmanipulatie bij bedevaartprenten’, in Volkskunde, 112 (2011), p. 1-31 (p. 17) (afbeelding). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 982. 50 W. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken. Een inventaris van 394 Vlaamsche volksliederen uit de XVIIIe en XIXe eeuw’, in: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1931), p. 483-580 (p. 524) (J. Thys ‘N. 18’). Tekst: A. Verbouwe, ‘Oude druksels betreffende de begankenis tot het O.L.V. beeld te Impde’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 353-355. 51 F. Claes, De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn: het Dictionarium tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) en Kiliaans eerste Dictionarium TeutonicoLatinum (1574) (Tongeren, 1970), p. 326. 52 P.D. Kuyl, Hoboken en zijn wonderdadig kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866), p. 148-149.

13

deel 1 – over woorden en objecten religieuze handelen van deze gelovigen.53 Ook de term ‘toeloop’ komt in nogal wat bedevaartboekjes voor.54 We treffen deze onder meer aan in de titel van een gebedsblaadje uit het eerste kwart van de negentiende eeuw in verband met het H. Bloed te Hoogstraten.55

1.5.

Pelgrimage

Komt pelgerims, komt hier die gaen aen alle kanten Een bedevaerde doen tot veel-derleye Santen. Hier rust hy diemen soeckt, hier springt die klaer fonteyn, Die allen mensch’ gheneest van sieckte, quael, en pijn. Met deze woorden riep de premonstratenzer Andreas Walravius (Walravens) in een boekje uit 1655 de gelovigen op om de relieken van de H. Blasius te komen vereren in de abdij van Dielegem, waar hij kanunnik was.56 Toen de Brusselse kanunnik Steven Ydens in zijn geschiedenis van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel (1608) de term pelegrims neerschreef, dacht hij in de eerste plaats aan gelovigen die van over de landsgrenzen kwamen: ‘uutlanderen, die dagelycx in zeer groot ghetal commen uut d’uuterste deelen van Vlaenderen, ende passerende door Bruessele, om haer pelgrimagie te doen tot onser lieve Vrouwe van Scherpen heuvel.’57 Datzelfde 53 De procurator van de oratorianen te Scherpenheuvel klaagt in de jaren 70 van de zeventiende eeuw dat ‘hier nu in vier jaeren gheen beganck en is geweest ter oorsaecke van den oorlogh.’ FAA, Insolvente Boedelskamer, nr. 2191 (brief van Gerardus Vrericx aan de echtgenote van de Antwerpse waskoopman Hendrik van den Bergh, niet gedateerd). 54 Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 71: langdurige oorlogen ‘beletteden seer den toeloop en godtvruchtigheyt.’ Zie ook: Historie van Onze Lieve Vrouw in het Hammeken onder het dorp Sempse (Mechelen: P.J. Hanicq, 1828), p. 15: ‘van oudsher was er grooten toeloop en begankenis.’ Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. ZEM-1. 55 Litanie ter eere van het H. Mirakeleus Bloed Berustende in de Parochiaele Kerk van de H. Maegd en Martelaresse Catharina binnen Hoogstraeten, alwaer het zelven alle jaeren geduerende eene Octaeve, beginnende met de eerste vespers van den feestdag der Allerheyligste Dryvuldigheyd, met grooten toeloop der geloovige bezogt en geëerd word (Antwerpen: G.J. Bincken, [approbatie 10 mei 1770], [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 929. De drukker van dit werk was werkzaam in de periode 1787-1824, volgens: De Groote, Vijftig jaar, p. 100-101. 56 A[ndreas] W[alravius], Het leven van den H. ende glorieusen martelaer ende bisschop Blasius, wiens miraculeuse gebeenten rusten in de vermaerde abdye van Diligem van de heylighe ende witte orden der praemonstreyt, ghelegen by Brussel (Brussel: G. Scheybels, 1655, p. [8]). Over de verering van de H. Blasius in de abdij van Dielegem (Jette), zie: M. De Meulemeester, Notes d’ histoire jettoise (Jette, [1914]), p. 79-84; R. Van den Haute & S. Van Bellingen, ‘De Heilige Blasius’, in: De Brabantse Folklore, 251 (1986), p. 229-233 (p. 229-231). 57 S. Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende tot Bruessel in de collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: R. Velpius, 1608), p. 231-232. Beschreven in STCV: nr. 3114344. De betekenis die Ydens aan ‘pelgrim’ gaf, stemt overeen met de omschrijving ervan in De Vries &

14

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart idee klinkt door in een onderschrift bij een kopergravure in De bloedighe compassie van de bedruckte Moeder Godts Maria (Brussel: Huybrecht Anthoon, 1623) van de Lakense pastoor Laurentius van Beneden: Hier comen de pelgrims uut alle landen Om te doen hun offeranden En worden van veel sickten genesen Door Godts moeder reyn uutgelesen.58 De termen pelgrim en pelgrimage gebruikte men evenwel niet enkel in verband met langeafstandsbedevaarten.59 Een grote toeloop uit godsvrucht volstond voor de norbertijn Augustinus Wichmans (1632) om het bezoek aan de betrokken heilige plaats een peregrinatio te noemen.60 De jezuïet Franciscus Costerus, die in het begin van de zeventiende eeuw pelgrimagien volmondig aanprees, deed dat niet om de gelovigen tot het ondernemen van buitenlandse reizen aan te sporen. Integendeel, hij onderstreepte dat het velen niet past naar Jeruzalem te pelgrimeren, maar dat er altijd wel een mogelijkheid bestaat om ‘by-gheleghen heylighe plaetsen te bezoeken ghelijck in gheen provincien alsulcke plaetsen en ghebreken.’61 De jezuïet Franciscus de Smidt zag in zijn Den Christelycken onderwyser (een ingrijpende bewerking van Le Pedagogue Chrestien van zijn ordegenoot Philippus d’Outreman) de pelgrimage vooral als een devote zondagsuitstap: ‘een devoot ende godtsdienstigh werck, ’t ghene sommighe op de sondaghen ende heyligh-daghen volbrenghen, in pelgrimagie naer eenighe heylighe plaetsen te gaen.’ 62 Kanunnik Guillaume François Tanghe doelde al evenmin op langeafstandsbedevaarten toen Te Winkel, Woordenboek der Nederlandsche taal, deel 12, kol. 1002: ‘iemand die reist naar de eene of andere (meestal op verren afstand gelegen) heilige plaats, om daar zijne devotie te doen; bedevaartganger.’ Verderop (kol. 1006) wordt pelgrimage gedefinieerd als een ‘pelgrimstocht, bedevaart naar de eene of andere heilige plaats, inzonderheid in een ver afgelegen land.’ 58 Beschreven in STCV: nr. 3117384. 59 De term ‘pelgrimage’ verwees niet altijd naar een tocht naar een concrete bedevaartplaats. Voor in godsvrucht gevorderde zielen kon hij tevens een verheven ascetische betekenis bezitten en het beeld oproepen van de ster veling die een zoektocht onderneemt naar God. Dit is bijvoorbeeld het geval in het populaire werkje van de minderbroeder Franciscus Cauwe: De Pelgrimagie van het kindeken Jesus voorstellende een seer soete maniere hoe men inden Geest met dit alder-lieffelijkste Lammeken moet converseren (Gent: F. d’Erckel, 1673). Beschreven in STCV: nr. 3249315. Zie hierover: S. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]), p. 266-268. 60 A. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632), p. 154. Beschreven in STCV, nr. 12922370. 61 Costerus, Viifthien catholiicke sermoonen, p. 259. Thijs, ‘Over bedevaarten’, p. 278. 62 P. d’Outreman & F. de Smidt, Het I. stuck van den Christelycken Onderwyser, 2 delen (Antwerpen: H. Verdussen, 1699), deel 1, p. 107. Beschreven in STCV: nr. 3166919.

15

deel 1 – over woorden en objecten hij betoogde ‘dat de byzondere pelgrimagien welke op den namiddag, voornamelyk ter gelegenheid van kermissen en ommegangen, plaets hebben, dikwyls schadelyk zyn: omdat deze, ten minste kwade genomen, doorgaens geschieden uit enkele nieuwsgierigheid om te zien en gezien te worden.’63 Uit de geciteerde teksten blijkt dat een tijdelijk verlaten van de eigen vertrouwde omgeving een essentieel element vormt van elke pelgrimage of bedevaart. De pelckrims (pelgrims) die in Arendonk Sint-Job kwamen vereren, werden in de achttiende eeuw door de plaatselijke clerus uitdrukkelijk omschreven als ‘buyten persoonen’ of ‘buyten volck.’64 In 1682 verleenden de schepenen van Turnhout een akte waaruit moest blijken dat de relikwieën van de H. Hubertus te Beerse vereerd werden ‘door de pelgrims ende andere persoonen.’65 Met ‘andere personen’ bedoelden zij mogelijk vereerders die niet van elders gekomen waren, mensen dus uit de eigen lokale gemeenschap. Het door Maurits De Meyer gevoerd onderzoek wees uit dat ook ‘pelgrim’ in de betekenis van ‘bedevaarder’ tijdens het interbellum een ‘boekenterm’ was. In de door ons bestudeerde periode echter kwamen ook lieden die geen boeken lazen, met dit woord in contact. In het begin van de zeventiende eeuw konden zij Franciscus Costerus horen fulmineren: ‘Ick begheere dat men de valscheydt der ketteren wete, die de pelgrimagien lasteren.’66 Van in hun kindertijd hoorden zij in het godsdienstonderricht praten over pelgrimages. Norbertus Mattens wees hierop: ‘Ende alsulcke tegensprekers der bede-wegen schynen te vergeten, het gene sy noch kinders sijnde hebben geleert in den Catechismus: Dat men sal syn gebedt alderbest aengenaem maken aen de H. Maget, voegende by het gebedt pelgrimagien, en andere diergelycke goede wercken.’67 Zij konden deze term zelfs opvangen door naar een of andere liedjeszanger te luisteren.68 Geletterden ontmoetten de term in de titel van religieuze werken zoals Den pelgrim van Halle (1657) van de jezuïet Adrianus Poirters,69 Den pelgrim van Sonien-Bosche naer O.L.Vrauw van Iesukens-eyck (1661) van de premonstratenzer 63 Tanghe, Sermoenen, deel 13, p. 21. 64 J. Goris, ‘Een Kempische noodhelper’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 28 (1956), p. 166-172 (p. 168-169). 65 R. P[eeters], ‘St.-Huibrecht- en St.-Corneliuspelgrims te Beerse in 1682’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 27 (1955), p. 92-93. 66 Costerus, Viifthien catholiicke sermoonen, p. 259. 67 Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 54. Cfr. Catechismus ofte Christelyke Leeringe, gedeyld in vyf deelen […] voor de katholyke jongheyd van het aerts-bisdom […] Mechelen (Gent: J. Begyn, s.a.), p. 23, een druk uit de periode 1786-1841. Beschreven in STCV: nr. 12918496. In een schoolboek treffen we volgende vingerwijzing aan: ‘Pelgrimagien zyn gepresen, / Maer moeten godvruchtig wesen, / In den naem van Godt gedaen, / Gy moogt niemant spreken aen.’ F. Loys, Den nieuwen Spiegel der Jonkheyt ofte gulden ABC (Brugge: M. de Sloovere, 1779), p. 110. Exemplaar in UNICAT. 68 F. van Duyse, Het oude Nederlandsche lied. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën, 4 delen (’s-Gravenhage-Antwerpen, 1907), deel 3, p. 2677. 69 Gedrukt te Brussel door Huybrecht Anthoon Velpius. Zie: E. Rombauts, Leven en werken van pater Adrianus Poirters S.J. (1605-1674) (Ledeberg-Gent, s.a.), p. 74 en 260-261.

16

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart Bartholomeus Seghers70 en Den Brabantschen pelgrim naer Onse L. Vrouwe van Kevelaer (circa 1697) van Martinus van den Bemden, een ander lid van diezelfde orde.71 Op het frontispice van wel een dozijn edities van Nederlandse en Franstalige mirakelboekjes van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel (waarvan het oudste uit 1664) staat een tekst die uitnodigend aanvangt met ‘Komt pelgrims.’72 Boekjes met bedevaartliederen, zoals het in de eerste helft van de negentiende eeuw herhaaldelijk herdrukte Nieuw Scherpenheuvels trompetjen, hebben het vaak over ‘pelgrims.’ De Geestelyken roozenlaer of den godvrugtigen pelgrim, in 1829 uitgegeven door de Antwerpse boekdrukker J.B. Heirstraeten, laat de termen pelgrim en bedevaart perfect samengaan in een Liedeken den pelgrim verwekkende zyne medegezellen tot de bedevaart.73 Op een liedblad van Jan Baptist van Werelijckhuysen uit 1780 of iets later stonden onder meer twee liederen getiteld: Reyse der pelgrims naer de stad Halle en Gezang op het vertrek der pelgrims. In de periode 1845-1853 drukte Jozef Thys te Antwerpen een Liedeken van het miraculeus Bloed tot Boxel dat met de woorden Komt pelgrims uyt alle hoeken de toehoorders ertoe aanspoorde een pelgrimagie te ondernemen.74 Niet enkel op liedbladen en in boeken en boekjes ontmoetten leesvaardigen de term pelgrim. Zij konden ook op het vaantje van Aarschot vanaf omstreeks 1605 lezen hoe de bedevaarders in de aanroeping tot de H. Maagd pelgherims genoemd werden. Vaantjes voor Dudzele (H. Leonardus), Gent (H. Godelieve), Gistel (H. Godelieve) en Sint-Amands-aan-de-Schelde (H. Amandus, H. Cornelius en H. Eligius, gedateerd 1772) richtten zich tot de gelovigen met een aanspraak die begon met ‘Komt pelgrims.’75 70 C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003), p. 207. 71 Gedrukt te Brussel bij de weduwe van Peeter vande Velde. K. Keller, Die Kevelaer-Wallfahrt in Liedern und Gedichten (Geldern, 1991), p. 231, 237-238 en 265. Van den Bemdens tekst (die inhoudelijk overigens niets met Kevelaer te maken heeft) is later nog onder een andere titel uitgebracht: M. v[an den] B[emden], Den devoten pelgrim reysende naer diversche miraculeuse beelden van de H. Maghet Maria, soo in Brabant, als andere om-ligghende plaetsen (Brussel: weduwe P. vande Velde, [ca. 1697]). Beschreven in STCV: nr. 12922994. Verscheidene titels met betrekking tot Kevelaer met daarin de term ‘pelgrim’ zijn te vinden bij: Wingens, Over de grens, p. 274-277. 72 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-1 tot Sch-5 (Abrégé des miracles) en Sch-54 tot Sch-60 (Kort begryp der mirakelen). 73 Geestelyken roozenlaer, of: Den godvruchtigen pelgrim, behelzende eene verzameling van verschillende rozenkransen en roozenhoeykens (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, 1829), p. 200-201. Exemplaar: ehc 758898. 74 Ongenummerd en ongedateerd liedblad, met nog twee andere teksten: 1) Gezang op de droeve moord op de dogter Henderica Van De Velde, van Temsche, 2) Gezang op drie vreede moorden begaen in Vrankryk by Orleans, tot spiegel van alle dronkaerts. Exemplaar: PcA. Een lied over de moord op Van De Velde geeft een datering post quem voor dit drukwerk: deze misdaad had plaats op 17 april 1845, blijkens: J. De Vuyst, Het moordlied in de Zuidelijke Nederlanden (XIXe eeuw) (Brussel, 1976), p. 83. 75 Van Heurck, Les drapelets, p. 3 (Aarschot), 106 (Dudzele), 143 (Gent, naar een prototype uit Gistel), 146 (Gistel) en 394 (Sint-Amands). Voor een datering van het Aarschotse vaantje, zie: L.

17

deel 1 – over woorden en objecten Dezelfde formulering vinden we ook terug op prentjes voor Duffel, Kevelaer, Maastricht (H. Kruis), Roermond, Uden (Miraculeus Kruis) en Scherpenheuvel.76 Ten behoeve van de gelovigen die Sint-Marcoen in het Waals-Brabantse Graven (Grez-Doiceau) bezochten, drukte Bernardyn Maes in 1656 te Leuven een reeks gezondheidsvoorschriften: Wetenschap voor de pelgrims van St. Marcoen tot Graeff.77 Wie in het Vlaams-Brabantse Erps dezelfde heilige kwam vereren, werd daar eveneens als ‘pelgrim’ aangesproken in het lokale achttiende- of vroeg-negentiendeeeuwse eenbladdrukje met aanwijzingen inzake dieet en gebed: Waerschouwinge voor de pelgrims naer Sinte Marcoen, in de kerk tot Erps.78 De affiche voor de begankenis naar de H. Rochus te Gaasbeek van omstreeks 1770 verzekerde: ‘Daer zullen biechtvaders genoeg zyn tot gerief der pelgrims.’79 Dezelfde garantie kregen de pelgrims die naar de negendaagse plechtigheid ter ere van de HH. Cornelius en Gislenus te Machelen trokken.80 Het aanplakbiljet dat in 1783 opriep om te participeren aan de Sint-Hubertusverering te Niel sprak eveneens over ‘pelgrims.’81 Liekens, Geschiedenis van het oude graafschap, van de stad en de parochie, den lande en hertogdomme van Aarschot, 6 delen (Beerzel, 1994), deel 2, p. 805. 76 Duffel: E. Dom, De geschiedenis van O.L.Vrouw van Goeden Wil te Duffel (Tongerlo, 1936), p. 237-238 (afbeelding tegenover p. 230). Kevelaer: R. Plötz, Maria Kevelaer im Bild. Vera effigies Matris Iesu. Sammlung Josef Thoenissen (Kevelaer, 1987), p. 7, 29-31, 34-37, 39-40, 42, 45-46, 49-50, 52, 57 en 65. Maastricht (H. Kruis): prent gesigneerd Io. vanden Sande (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 561). Roermond (Onze-Lieve-Vrouw in het Zand): G. Venner, ‘Jan Michiel Dionisy (1794-1859), graveur te Roermond’, in: Maasgouw, 114 (1995), p. 1-11 (p. 6) (devotieprent van 1835). Uden (H. Kruis): L.C.B.M. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 6 (afbeelding); Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 869-870. Scherpenheuvel: Exemplaren RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002), afdeling Scherpenheuvel; Thijs, Antwerpen, p. 66 (afbeelding). L. Duerloo & M. Wingens, Scherpenheuvel. Het Jeruzalem van de Lage Landen (Leuven, 2002), p. 68 (afbeelding). 77 J. Pieters, ‘De boete van Sint-Cornelius te Ninove’, in: Nederlandsch tijdschrift voor Volkskunde, 39 (1934), p. 62-67 (p. 67, noot 14); Van Heurck, Les drapelets, p. 158-159. 78 P. [Lindemans], ‘De boete van Sint-Markoen te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 318-319; F. Maes, ‘Sint-Markoenverering te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1953), p. 421-422. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 903. 79 Borremans, ‘Kunstschatten’, p. 200. 80 Middels een plakbrief uit de achttiende eeuw, zie: M. Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart Machelen-gulde van 1643 tot 1820 (Machelen, 1982), p. 38 (afbeelding). De kerkrekening van Machelen had het in 1678 eveneens over ‘pelgrims.’ A. Cassiman, ‘Machelen-gulde’, in: OostVlaamse Zanten, 25 (1950), p. 89-101 (p. 98). 81 Vollen Aflaet op den feest-dag van den H. Hubertus wezende den 3 November bezonderen patroon tegens de razernye te verdienen in de parochiale kerke van Niel op de Schelde, Alwaer zyn Broederschap is ingestelt, en zyne Heylige geapprobeerde Reliquien zyn rustende (Antwerpen: J. Grangé, 1783). Exemplaar: PcA. Over de verering te Niel, zie: R. van Passen, ‘Sint-Hubertusviering in het Antwerpse’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 515-534 (p. 532). De term ‘pelgrim’ staat ook op een affiche in verband met de H. Apollonia te Munte (geleverd door de Gentse drukker Judocus Begyn), zie: H. Daras, Zijn tandpijn verkopen (Munte, 1999), p. 32.

18

1. Een begankenis van woorden voor het begrip bedevaart

Afb. 3. Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. ‘Kompt pelgerims met vlijt wilt dese maghet eeren.’ Anonieme burijngravure op perkament (88 × 60 mm), ingekleurd en voorzien van een gepenseelde randversiering, drager: 120 × 95 mm – UA, Collectie Thijs, nr. 724

De aanduiding ‘pelgrim’ bezat een bijzondere gevoelswaarde, het was een soort eretitel. Pater Petrus vanden Bossche reserveerde hem liefst voor hen die ernstig op zoek waren naar God, dus niet voor mensen die ‘de bêe-vaerden doen om hun ghenuechten’, want, zo betoogde hij, ‘dat en sijn geen pelgrims, maer eerder lantloopers.’82 Met het woordje pelgrim, dat toch altijd enigszins het oorspronkelijke beeld van de langeafstandsbedevaarders opriep, onderstreepten bedevaart verantwoordelijken graag het (echte, vermeende of nagestreefde) belang van het door hen bestierde heiligdom. Hierdoor heeft het klerikale milieu zelf bijgedragen tot de betekenisverschuiving van pelgrim als langeafstandsbedevaarder naar (ook) bezoeker van bedevaartplaatsen met een meer beperkte geografische reikwijdte. 82 Vanden Bossche, Den Catholycken Pedagoge, p. 275.

19

deel 1 – over woorden en objecten Vanuit propagandistische overwegingen hebben sommige bedevaartinstanties op beeldmateriaal dat zij onder de bezoekers verspreidden, personen laten uitbeelden in de typische uitrusting van de langeafstandspelgrim, met pelgrimshoed en -kleed, met staf en kalbas, vaak met Sint-Jacobsschelpen op de hoed of op de schoudermantel. Figuren in pelgrimskledij komen voor op vaantjes voor Beerzel (H. Blasius, H. Lucia en H. Remigius), Boom (H. Rochus), Edelare (Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare), Etikhove (H. Donatus), Gistel (H. Godelieve), Gooik (H. Kruis), Hekelgem (Onze-Lieve-Vrouw van de Kluiskapel), Izenberge (Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid), Jezus-Eik (H. Maagd), Kortenbos (H. Maagd), Lebbeke (H. Kruis), Mechelen (Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk), Onze-Lieve-Vrouw Tielt (H. Maagd), Peutie (H. Leonardus), Ronse (H. Hermes), Wijnegem (H. Maagd) en Zandvoorde (H. Cornelius).83 Gelijkaardige uitbeeldingen staan op prenten voor mariale devoties te Antwerpen, Duffel, Dworp, Halle, Kalfort (Puurs), Kortenbos, Ommel (Noord-Brabant) en Wijnegem. Pelgrims ontmoeten we eveneens op sanctjes voor de H. Aldegondis te Mespelare en voor het wonderbare Christusbeeld in het klooster der Witte Vrouwen te Maastricht.84

83 Van Heurck, Les drapelets, p. 44, 55, 77, 125, 146, 151, 237, 280, 293, 365, 374, 426 en 478. R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958), p. 78 (afbeelding: Edelare). R. van der Linden, Mariabedevaartvaantjes. Verering van Onze-Lieve-Vrouw op 1175 vaantjes (Brugge, 1988), p. 142 (afbeelding: Izenberge). Zandvoorde (negentiende-eeuwse houtsnede), exemplaar: PcA. 84 Gilde van O.L.V. Lof of kort verhael der instelling en voortzetting van de kapel der H. Moeder Gods in de kerk van Onze Lieve Vrouwe te Antwerpen (Antwerpen, 1853), herdruk van een anonieme koperplaat tegenover p. 7; Dom, De geschiedenis, afbeelding tegenover p. 230 en 240 (Duffel). M. Vastiau, Bedevaartvaantjes uit de streek van Zuidwest Vlaams-Brabant (Beersel, 1999), p. 60 (Dworp: Onze-Lieve-Vrouw en de HH. Anna, Gaugericus, Laurentius en Rochus); C. De Clercq, O.L.Vr. van Kalfort. Ikonographische dokumenten (Antwerpen, 1935); Thijs, Antwerpen, p. 73 (Mespelare), 75 (Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrords, Antwerpen) en 78 (Kortenbos); Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdelingen Ommel (gesigneerd: Jacobus de man le pere) en Maastricht (nr. B3-4, gesigneerd Joan vanden Sande). Exemplaar van een anonieme kopergravure voor Halle: RG, Plaatsgebonden devoties, Halle, P1. Exemplaar van een anonieme kopergravure voor Wijnegem: UA, Collectie Thijs, nr. 801.

20

2. Bedevaartvaantjes Onder bedevaartvaantje verstaan we een grafisch product dat in het raam van een bedevaartpraxis werd verspreid en dat zich van het andere in die context uitgegeven prentwerk onderscheidt doordat het geconcipieerd is om aan een stokje bevestigd te worden. Via zijn afbeelding of tekst verwijst het vaantje naar een welbepaalde bedevaartplaats. In de meeste gevallen bevat de voorstelling een of meer iconografische elementen die specifiek zijn voor de betrokken cultusplaats, zoals de uitbeelding van de kerk of de kapel, het beeld of het reliekschrijn.85

2.1. Bedevaartvaantje: een jonge term De benaming ‘bedevaartvaantje’ is van vrij recente datum. Zij is omstreeks het begin van de twintigste eeuw ontstaan of alleszins toch gepopulariseerd in het milieu van de Antwerpse volkskundigen. De catalogus uit 1907 van het Museum voor Folklore te Antwerpen vermeldde enkele tientallen vlaggetjes onder de hoofding Bedevaartvaantjes.86 Deze term werd in 1910 door Emile H. van Heurck, in 1912 door Victor de Meyere en Oscar van Schoor en in 1913 door Alfons de Cock in publicaties overgenomen.87 Vanaf die jaren geraakte hij definitief ingeburgerd bij onderzoekers en verzamelaars, ook buiten Antwerpen. Het neologisme ‘bedevaartvaantje’ is dus pas ontstaan nadat folkloristen zich de vaantjes hadden toegeëigend als ‘volkskundige’ objecten die het verzamelen en bestuderen waard zijn.88 Franse equivalenten van ‘bedevaartvaantje’ kwamen in Vlaanderen al iets vroeger voor in teksten van oudheidkundigen en volkskundigen. Jules Colens liet in 1872-1873 een kort artikel verschijnen in het Brugse tijdschrift La Flandre, getiteld ‘Drapeau de 85 Uitzonderingen hierop vormen de vaantjes van Pollare (H. Joannes Nepomucenus) en Sint-Ulriks-Kapelle (H. Hubertus), zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 265; Van Heurck, Les drapelets, p. 73-74. 86 Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverleveringen. Museum voor Folklore. Catalogus (Antwerpen, 1907), p. 71-72. V. de Meyere gebruikte de term eveneens in zijn handschriftelijk verslag over de werking van het museum tijdens het dienstjaar 1907. A.K.L. Thijs, ‘De opkomst van het verzamelen en bestuderen van bedevaartvaantjes (1853-1922) of: hoe devotionalia ‘volkskundige’ objecten werden’, in: P. De Win (red.), Wijsheid in bescheidenheid. Miscellanea Mechliniensia in honorem Aloysii Jans (Mechelen, 2002), p. 301-320 (p. 310). 87 E. van Heurck, ‘De folklore-tentoonstelling in het Jubelpark te Brussel’, in: Volkskunde, 21 (1910), p. 175-185 (p. 182); [I. Teirlinck], Folklore. Exposition, Bruxelles, Palais du Cinquantenaire Tentoonstelling, Brussel, Jubelparkhalle (Brussel, 1910), p. 58 (nr. 261); V. de Meyere, De volkswoning en hare versiering. Folkloristische studie (Antwerpen, 1912), p. 42-43; O. van Schoor, ‘Over bedevaartvaantjes en gildevaantjes’, in: Biekorf, 23 (1912), p. 337-342; A. de Cock, ‘Volkskunde’, in: M. Rooses (red.), Vlaanderen door de eeuwen heen, 2 delen (Amsterdam, 1912-1913), deel 2, p. 192-260 (p. 246-247 en 253). 88 A.K.L. Thijs, ‘Toe-eigening van volkskundige verschijnselen: enkele voorbeelden uit de historiografie van de volkskunde in Vlaanderen (ca. 1880-1930)’, in: Volkskunde, 104 (2003), p. 143-173 (p. 145-146).

21

deel 1 – over woorden en objecten pèlerinage de sainte Gertrude, à Santvliet.’89 De Antwerpse volkskundige Edmond de Bruyn gebruikte dezelfde terminologie in 1898 in een schrijven aan de dichter en volkskundige Max Elskamp.90 Deze laatste noemde bedevaartvaantjes ‘bannières de pèlerinage’ in de Franse versie van de Antwerpse museumcatalogus uit 1907.91 Dit deed hij wellicht in navolging van Edmond vander Straeten, in wiens Le théâtre villageois en Flandre (waarvan Elskamp de editie uit 1881 bezat)92 deze benaming voorkwam.93 Emile H. van Heurck week van het door zijn goede vriend Elskamp gegeven voorbeeld af. Hij koos voor nog een andere term, ‘drapelet de pèlerinage’, definitief gelanceerd dankzij zijn standaardwerk: Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins. Contribution à l’ iconographie et à l’ histoire des pèlerinages (Antwerpen, 1922).94 Als equivalent voor ‘vaantje’ treffen we tijdens de negentiende eeuw in Franstalige studies termen aan als ‘une petite bannière’ (Antoine G.B. Schayes, 1834), ‘un petit drapeau’ (Raymond de Bertrand, 1853), ‘une oriflamme’ (Peter Dominicus Kuyl, 1869), ‘un étendard’ (Auguste Preux, 1872) en ‘un drapelet’ (Alphonse Vandenpeereboom, 1880). Rekening houdend met hun meest voorkomende vorm (de driehoek) duidde de Franse publicist en grafiekverzamelaar John Grand-Carteret in 1896 bedevaartvaantjes aan als ‘les estampes de pèlerinages à forme triangulaire.’95 Vóór de twintigste eeuw noemden auteurs die wel eens iets in het Nederlands over bedevaartvaantjes publiceerden, zoals onder meer Frans Edward Delafaille (1861), Jean Baptiste Béthune (1873) en Joannes Schoeffer (vóór 1877), zulke drukjes meestal kortweg ‘vaantje.’96 Uitzonderlijk had iemand het over een ‘vlaggetje’ (1824), een ‘vaandelken’ (1863), een ‘bannier’ (1894) of een ‘wimpel’ (vóór 1877).97 Af en toe kwam ook de samenstelling ‘pelgrimsvaantje’ (1874 en 1876) 89 J. Colens, ‘Drapeau de pèlerinage de sainte Gertrude, à Santvliet’, in: La Flandre, 4 (18721873), p. 396-397. 90 Thijs, ‘De opkomst’, p. 311. 91 Conservatoire de la Tradition Populaire Flamande. Musée de Folklore. Catalogue (Ant werpen, 1907), p. 71. 92 A. Art & R. Fayt, Inventaire de la bibliothèque de Max Elskamp léguée à l’Université Libre de Bruxelles (Brussel, 1973), p. 38. 93 E. vander Straeten, Le théâtre villageois en Flandre. Histoire, littérature, musique, religion, politique, mœurs, 2 delen (Brussel, 1881), deel 1, p. 355. 94 E.H. van Heurck, L’œuvre des folkloristes anversois (Antwerpen, 1914), p. 49. 95 Thijs, ‘De opkomst’, p. 303 (Bertrand, op gezag van Ferdinand van de Putte, pastoor van Boezinge), 305 (Schayes), 308 (Kuyl) en 311 (Grand-Carteret). Brief van Preux aan Edmond de Coussemaker (10 maart 1872). E. Rembry, Saint Gilles: sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le Nord de la France, 2 delen (Brugge, 1881), deel 2, p. 380. A. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882), p. 268. 96 Thijs, ‘De opkomst’, p. 302-303 en 309. 97 J.G. Swaving, Galerij van Roomsche beelden of beeldendienst der XIX eeuw (Dordrecht, 1824), p. 220. K. Verschelde, De kathedrale van S. Salvator te Brugge. Geschiedkundige beschrijving (Brugge, 1863), p. 250. Zie ook: A. B[oone], ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, in: Rond den Heerd, 9 (1874), p. 297-300 (p. 299); E. vander Straeten, Aldenardiana en Flandriana, nieuwe reeks, 2 delen (Brussel, 1888-1894), deel 2, p. 120 (de H. Eligius te Eine); J. Schoeffer, Historische aanteekeningen rakende de

22

2. Bedevaartvaantjes voor.98 Ook in de bronnen zelf komen verschillende termen voor. De bedevaartvaantjes die de vereerders van Notre-Dame de Grâce in 1600 te Loos (bij Rijsel) konden bekomen, werden in de kapelrekeningen ban[n]iérettes genoemd.99 Te Ieper heetten de vaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Tuine in 1678, tijdens de bezetting door troepen van Lodewijk XIV, in de stadsrekeningen ‘confanons’100 en in het volgende jaar ‘bannières.’101 Nederlandse documenten betreffende de Ieperse kopergraveur Guillaume du Tielt gebruikten in de periode 1613-1623 naast ‘vaentken’ de term ‘bannyer’ en het verkleinwoord ervan: ‘banierken.’102 ‘Vaantje’ of ‘vaanke’ was echter al vanaf de vroege zestiende eeuw veruit de meest voorkomende term waarmee archief bronnen dit type van gedrukte devotionalia in het Nederlands aanduidden.103 In de eerste helft van de negentiende eeuw stond op vlaggetjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle: ‘Dit vaentje is aengeraekt aen het miraculeus beeld van O.L.V. van Halle.’104 Een enkele keer ontmoeten we de benaming ‘print.’ Op een vaantje voor Halle lezen we namelijk: ‘Dees print is geraekt aen het Miraculeus Belt van O.L.V. van Hal. 27 7ber 1782.’105 Een document uit 1680 in verband met het H. Bloed van Hoogstraten heeft het over het drukken van de ‘vaenen.’106 De inventaris van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Goede Bijstand en Sint-Jacob te Brussel vermeldde in 1759 vier koperplaten voor het drukken van ‘de vaenen ende beeldekens.’107 ‘Vaan’ verwijst hier telkens naar een gedrukt vlaggetje. Dat is ook het geval in de samenstelling ‘vaengelt’, de term in 1610 gebruikt voor de inkomsten van het Mortselse kerkbestuur uit de verkoop van vaantjes. Toch was ‘vaan’ in de betekenis van gedrukt vlaggetje veeleer uitzonderlijk. Wegens de vrij geringe afmetingen van dit type drukwerk genoot de verkleinvorm de voorkeur.108 kerken, de kloosters, de ambachten en andere stichten der stad Mechelen, 3 delen (Mechelen, 1886), deel 1, p. 193 (Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk te Mechelen: ‘papieren wimpel’). 98 B[oone], ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, p. 298. Zie ook: O.V.D., ‘Sint-Willebrords vaantje’, in: Rond den Heerd, 11 (1876), p. 393-397. 99 A. Lottin, Lille, citadelle de la Contre-Réforme (1598-1668) (Duinkerke, 1984), p. 263-264. 100 Meer gebruikelijke vormen zijn gonfalon en gonfanon. E. Littré, Dictionnaire de la langue française, 5 delen (Parijs, 1873-1881), deel 2, p. 1893. 101 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 311 en 314. 102 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 269: bannyeren (rekening 1613-1614), banierkens (1622-1623). 103 Talrijke voorbeelden bij: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 81-88 en de aldaar geciteerde literatuur. 104 Van Heurck, Les drapelets, p. 172-175. 105 A. V[erbouwe] & P. L[indemans], ‘Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 86-88 (p. 86). 106 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57. 107 Van Heurck, Les drapelets, p. 61. 108 In het Latijn heetten bedevaartvaantjes parva labara (1637) of vexillula (1645), zie: J. de Beer, ‘Plombs et enseignes de pèlerinage de Sainte-Gertrude à Wetteren’, in: Revue belge de numismatique, 85 (1933), p. 89-96 (p. 93); Dom, De geschiedenis, p. 231.

23

deel 1 – over woorden en objecten De devotionaliaproducent en -handelaar Peter Oris schreef op 14 augustus 1623 aan de kerkmeesters van Boom vanuit Antwerpen een partij ‘teeckenen of belekens van Ons Livrouwe’ te zenden, bestaande uit 12 dozijn ‘hertekens met gharen’ en 9 dozijn ‘tenne vaentkens met spellen.’109 Over deze levering staat in de Boomse kerkrekening enkel: ‘Item noch gegeven aen beldekens ende vaenkens tot Antwerpen III gulden XII stuyver.’110 De vermelding ‘vaantje’ zonder nadere omschrijving wijst dus niet altijd op een papieren exemplaar. Zoals we verder nog zullen aantonen, werden in de jaren 1590 en de eerste helft van de zeventiende eeuw in sommige bedevaartplaatsen metalen bedevaartinsignes verkocht die men, blijkbaar omwille van hun vorm (driehoekig, zoals de meeste papieren vlaggetjes) eveneens ‘vaantjes’ noemde.111 Het aantal geleverde papieren vlaggetjes staat in rekeningen meestal in eenheden uitgedrukt: honderd vaantjes, duizend vaantjes enz. Wanneer er van een ‘riem’ sprake is, hoeven we er doorgaans niet aan te twijfelen dat het ging om gedrukt materiaal; metalen bedevaarttekens werden immers per dozijn of per gros aangeschaft. Soms kocht men echter ook papieren vaantjes per dozijn, bijvoorbeeld wanneer een kerkbestuur zowel metalen als papieren vaantjes aankocht.112 Wanneer we in de kerkrekening van Merksem uit 1613 lezen dat Jan Oris, vader en collega van Peter Oris, geld ontving voor ‘seker getal van vaentkens’, weten we niet uit welk materiaal die objecten bestonden, vooral daar de man soms ook in papieren vaantjes handelde.113

2.2. Vaantjes voor bedevaarten, processies, broederschappen en gilden Niet alle gedrukte vaantjes waren bedevaartvaantjes. De vroegste vermeldingen van papieren vlaggetjes betreffen vaantjes die door confrérieleden in processies werden meegedragen. We mogen dan ook aannemen dat het vanaf circa 1500 opduikende eigenlijke – voor iedereen beschikbare – bedevaartvaantje ontstaan is in navolging van de aan confrérieleden voorbehouden processievaantjes. Zo participeerden deelgenoten van de Antwerpse Sint-Jacobsgilde in 1460 aan de stedelijke ommegang met aan stokjes bevestigde ‘briefkens van St. Jacop.’114 Ook elk lid van de 109 E. Steenackers, Onze-Lieve-Vrouw van Boom (Brasschaat, 1921), p. 22; Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 74. Over Peter Oris en zijn vader Jan: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 67-88. 110 In de marge staat: ‘Bij quitantie van Peeter Oris.’ RA, Kerkarchief Boom, nr. 6, p. 47. 111 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 69-71, 73-74, 80 en 86-88; E. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens en legpenningen in enkele Brusselse en Brabantse kerken: Jan Noë de vaantjesmaker van Halle’, in: Volkskunde, 105 (2004), p. 1-33 (p. 30) (Zoutleeuw, 1589-1590 en 1591). 112 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 30; P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint-Job in ’t Goor, 3 delen (Ekeren, 1919-1924), deel 3, p. 400. 113 Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 380. 114 Thijs, Antwerpen, p. 1; J. Van der Stock, Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a city. Fifteenth century to 1585 (Rotterdam, 1998), p. 125. Het oudste spoor inzake bedevaartvaantjes zou dateren uit 1491. Toen zouden te Saint-Ghislain (Henegouwen) bannières verkocht zijn aan bedevaartgangers, zie: M. De Meyer, Volksprenten in de Nederlanden 1400-1900 (Amsterdam-Antwerpen, 1970), p. 69.

24

2. Bedevaartvaantjes Onze-Lieve-Vrouwebroederschap uit de Brusselse Sint-Goedelekerk liep vanaf 1471 met ‘een vaenken in syn hant met onser vrouwen beelde aen deen syde en op dander zyde Mediatrix’ mee in de Mariaprocessie.115 In 1615 leverde de Ieperse graveur Guillaume du Tielt ‘diversche vaentkens inhoudende het heylich hoochweerdich Sacrement’ op kosten van het Ieperse stadsbestuur ‘om ghedreghen te worden in de processie van den heylighen Sacramente’ en in 1629-1630 diepte hij een koperplaat uit die diende voor het drukken van de Ieperse ‘processievantjes ten Tuindaege.’116 De oudheidkundige Frans Edward Delafaille noteerde in 1861 dat bij de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Mechelen) twee types vaantjes in gebruik waren: ‘vierkantige’ (lees: rechthoekige) en ‘wimpelvormige’ (driehoekige), met elk een specifieke functie.117 Enkel de rechthoekige vaantjes waren bestemd voor de kinderen die de Hanswijkprocessie vergezelden, evenals voor de dragers van het Mariabeeld. Het gaat hier dus om typische processievaantjes. Een dergelijk processievaantje na afloop van de plechtigheid mogen behouden, werd als een bijzondere gunst beschouwd. Een overeenkomst uit 1549 verplichtte de gilde van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper een vaantje te schenken aan elke minderbroeder die aan de processie geparticipeerd had.118 De leden van het stadsbestuur van Poperinge werden ‘telcker ommeganckdaghe vereert met een vaentgen uutwysende het mirakel daer vooren sy laeten hemlieden flambeausen’ (1663-1664).119 Op die wijze vervulden de meegenomen processievaantjes uiteindelijk ook een rol in private devotiepraktijken, ondanks hun initieel publiek karakter. Wanneer een processie in een bedevaartgebeuren kaderde, kon een exemplaar van het processievaantje voor de bezitter ervan de betekenis krijgen van een bedevaartvaantje. Vreemdelingen die te Ieper de processie van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine hadden bijgewoond, namen graag een ‘tuindagvaentken’ mee naar huis als herinnering aan die heuglijke dag.120 Bij paardenommegangen – al dan niet een onderdeel van een processie – namen de ruiters de vaantjes die zij al vóór de rondrit aan het kopstuk van hun ros vastgemaakt hadden, achteraf mee.121 115 In de zestiende eeuw werden voor verscheidene Brusselse broederschappen processievaantjes gedrukt, zie: E. Roobaert, ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincx loo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ont werpers en verlichters van 16de-eeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 257-302. 116 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 269 en 271. 117 F.E. Delafaille, Geschiedenis van Hanswyk te Mechelen (Mechelen, 1861), p. 19-20 en 27-32; Thijs, ‘De opkomst’, p. 302. 118 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 268. 119 J. Opdedrinck, Het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw vereerd in Sint Janskerk te Poperinghe (Brugge, 1899), p. 25-26. 120 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 268. 121 J. Pieters, ‘Bedevaartvaantjes en paardenommegangen’, in: P. De Keyser (red.), Ars Folklorica Belgica. Noord- en Zuid-Nederlandse volkskunst, 2 delen (Antwerpen-Amsterdam, 1949-1956), deel 2, p. 225-264 (p. 228).

25

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 4. Mechelen, processie van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk. Deelnemers dragen een rechthoekig vaantje. Dubbelzijdig bedrukt processievaantje. Anonieme burijngravure (283 × 201 mm) – PCD

26

2. Bedevaartvaantjes Naast bedevaartvaantje en processievaantje ontmoeten we in de literatuur de termen confrerievaantje (1870) en gildevaantje (1912).122 Deze twee neologismen duidden vlaggetjes aan die ten behoeve van de leden van een religieuze broederschap, een gewapende gilde of een ambachtsgilde gedrukt waren. Verscheidene Brusselse godsdienstige groeperingen verspreidden tijdens de zestiende eeuw confrérievaantjes onder hun leden: de broederschappen van Onze-Lieve-Vrouw in Sint-Goedele, van de H. Drievuldigheid in de Kapellekerk, van het H. Sacrament in de Sint-Niklaaskerk, van het H. Kruis en van het H. Sacrament in SintJacob-op-Coudenberg, van de H. Leonardus in Sint-Jan-op-de-Poel en van OnzeLieve-Vrouw-Visitatie in de kerk van Sint-Jans-Molenbeek.123 De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Mirakelen in de Sint-Sulpitiuskerk te Diest liet in 1526-1527 te Leuven ‘beeldekens’ vervaardigen om daarmee ‘vaenkes’ te maken om in de ommegang mee te dragen.124 Te Ieper beschikten de Confrérieën van de H. Nicolaas, van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans, van Onze-Lieve-Vrouw van de Scapulier en van de H. Walburga tijdens de zeventiende eeuw elk over een eigen, in kopergravure uitgevoerd vaantje.125 Van de gilde der oud-zwaardvechters te Ieper is uit de achttiende eeuw een in koper gesneden gildevaantje bekend met een voorstelling van de H. Michaël, de patroonheilige van deze organisatie. Vermoedelijk uit dezelfde periode dateert het houtsneevaantje van de Sint-Sebastiaansgilde van Beselare.126 Er zijn meerdere voorbeelden van ambachtsgilden die vaantjes lieten vervaardigen.127 In 1770 leverde Jacob Jan Du Caju, drukker te Aalst, een partij vaantjes aan het plaatselijke ambacht van Sint-Eligius.128 Te Atrecht beschikten vóór de Franse Revolutie verscheidene beroepsgroeperingen over eigen gedrukte papieren vaantjes: de bakkers (H. Honoratus), de brouwers (H. Arnoldus), de kleermakers (H. Elisabeth), de metselaars (H. Petrus en H. Paulus), de schilders, beeldhouwers en borduurders (H. Lucas), de schoenmakers (H. Crispinus en H. Crispinianus), de sjouwers (H. Christoffel), de slotenma kers (H. Eligius), de vleeshouwers (H. Michiel) 122 Voor ‘confrerievaantje’, zie: ‘Veurnes beschermheiligen’, in: Rond den Heerd, 5 (1870), p. 277278. J. Bruggeman [= J.B. Béthune], ‘Vanen en vaantjes’, in: Rond den Heerd, 8 (1873), p. 3-6. Voor ‘gildevaantje’, zie: O. van Schoor, ‘Over bedevaartvaantjes’, p. 337-342. Deze term komt ook voor bij: M. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942), p. 14. 123 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 257-302. 124 E. Frankignoulle & P. Bonenfant, ‘Notes pour servir à l’histoire de l’art en Brabant’, in: Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, 39 (1935), p. 3-163 (p. 66 en 68). 125 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 37-40. 126 Van Heurck, Les drapelets, p. 41 en 488; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 14 en 37. 127 Over de vooral in het oude graafschap Vlaanderen populaire gildevaantjes, zie: A.K.L. Thijs, ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek in het preïndustriële corporatisme (Brabant en Vlaanderen)’, in: C. Lis & H. Soly (red.), Werelden van verschil. Ambachtsgilden in de Lage Landen (Brussel, 1997), p. 213-241 (p. 215-216). 128 D. D’Herdt, ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268 (p. 230).

27

deel 1 – over woorden en objecten en de zaadhandelaars (H. Nicolaas).129 De kavalotters (ruiters) die van 1664 tot in het midden van de negentiende eeuw jaarlijks in de Sint-Salvatorskerk te Brugge de mis ter ere van de H. Eligius bijwoonden, ontvingen bij die gelegenheid telkens ‘geschilderde vaendelkens.’130 De Brugse smeden lieten vanaf het begin van de achttiende eeuw tot in 1795 Sint-Eligiusvaantjes drukken. Alleen al in de periode 17081728 ging het om 15.875 exemplaren.131 Uit Ieper zijn zeventiende-eeuwse vaantjes te signaleren in verband met drie ambachtsgroeperingen: een met de H. Bartholomeus, patroon van de huidevetters, een met de H. Crispinus en de H. Crispinianus, beschermheiligen van de schoenmakers en een met de H. Eligius, patroon van de smeden en edelsmeden. Te Nieuwpoort verspreidde de hoveniersgilde tijdens de achttiende eeuw er eentje met de afbeelding van het aldaar vereerde Miraculeus Kruis.132 Félix de Vigne heeft met het oog op zijn publicatie uit 1857 over de zeden en gewoonten van de ambachtsgilden oude Ieperlingen ondervraagd over de rituele context van de gildevaantjes. Zo vernam hij dat ambachtslieden met deze vlaggetjes (aan een flambeeuw bevestigd) opstapten in de processies en ermee ten offer gingen tijdens de kerkdiensten die zij organiseerden naar aanleiding van de viering van de patroonheilige of van het huwelijk of het overlijden van een medelid.133 De heilige die door een broederschap, schuttersgilde of ambachtsgilde als patroon gevierd werd, maakte in de meeste gevallen ter plaatse geen voorwerp uit van een verering door bedevaarders. Zo bestond er in het Ieperse (buiten het milieu van de schoenmakers) geen speciale devotie tot de op het gildevaantje afgebeelde HH. Crispinus en Crispinianus.134 In de regel waren confrérie- en gildevaantjes enkel bestemd voor de leden die aan het exclusieve bezit ervan een zekere distinctie konden ontlenen. Er bestonden echter uitzonderingen. Zo suggereren de hoge oplagen van de Brugse Sint-Eligiusvaantjes dat het smedenambacht deze wimpeltjes niet alleen onder zijn leden verspreidde, maar dat ook heel wat exemplaren naar bedevaarders gingen die op de feestdag van de H. Eligius bij de ambachtskapel hun paarden lieten zegenen. 129 N. Garnier, L’ imagerie populaire française. Gravures en taille douce et en taille d’ épargne (Musée national des arts et traditions populaires), 2 delen (Parijs, 1990-1996), deel 1, p. 460-464. Voor de datering: Emblèmes, totems, blasons. Musée Guimet Mars-Juin 1964 (s.l., 1964), p. 127-128; E. Mauriange, Arts populaires graphiques (Guides Ethnologiques 18) (Parijs, 1974), p. 45-48. 130 Verschelde, De kathedrale van S. Salvator, p. 250; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 18. 131 M. Van Coppenolle, ‘Van een Brugsch Sint-Elooisvaantje’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak, 5 (1946), p. 44-47; H. Stalpaert, ‘Brugse devotieprenten van Sint-Elooi’, in: Volkskunde, 78 (1977), p. 234-245 (p. 241-242); W.P. Dezutter, ‘Het bedevaartvaantje van O. L. Vrouw van Blindekens (Brugge ca. 1750)’, in: Biekorf, 80 (1980), p. 192-194. 132 Van Heurck, Les drapelets, p. 486-488; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 34-36, 53 en 60. 133 F. de Vigne, Mœurs et usages des corporations de métiers de la Belgique et du Nord de la France (Gent, 1857), p. 114. 134 Van Coppenolle, Westvlaamsche Bedevaartvaantjes, p. 36.

28

2. Bedevaartvaantjes

2.3. Devotie op een stokje: formaten, dragers en toepassingen van vaantjes Al hadden de bedevaart-, processie-, confrérie- en gildevaantjes dus elk een aparte functie door de specifieke context waarin zij normaliter functioneerden, toch vertoonden hun materiële kenmerken geen wezenlijke verschillen. Op enkele uitzonderingen na, hadden zij de vorm van een rechthoekige driehoek, waarvan de opstaande zijde korter was dan de liggende. Met hun kortste zijde werden zij aan een stokje gekleefd. Dat blijkt zowel uit lijmsporen op sommige oude exemplaren als uit iconografisch materiaal. De voorstellingen op verscheidene vaantjes zélf tonen ons bedevaarders en kermisgangers met een driehoekig vlaggetje dat zij in de hand houden, op hun hoed hebben gestoken of vastgemaakt hebben aan de kop van hun paard of aan hun wagen. Voorbeelden van dergelijke aan zichzelf refererende vaantjes zijn de exemplaren vervaardigd voor Asper, Bavikhove, Broechem, Buggenhout, Eine, Ekeren, Evergem, Gistel, Hakendover, Ieper, Kampenhout, Mechelen, Nazareth bij Deinze, Onze-Lieve-Vrouw-Tielt, Rozebeke en Tielrode.135 Gelijkaardige voorstellingen zien we eveneens op schilderijen uit de tweede helft van de zestiende en de eerste helft van de zeventiende eeuw van onder meer Pieter Aertsen,136 Pieter Balten,137 Jan I Bruegel,138 Jacob Grimmer,139 Gillis I Mostaert,140 Maarten van Cleve,141 Maarten I van Valckenborch,142 Pieter II Bruegel143 en (ver135 Van Heurck, Les drapelets, p. 19-20, 66, 72, 114, 127, 145, 162-163, 279, 289, 293, 336, 363, 424, 426 en 487; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 12; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 90 en 222; Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 85 en 214; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 276. 136 De terugkeer van een Sint-Antoniusbedevaart (omstreeks 1550). H.J. Raupp, Bauernsatiren. Entstehung und Entwicklung des bäuerlichen Genres in der deutschen und niederländischen Kunst ca. 1470-1570 (Niederzier, 1986), p. 219 (afbeelding); Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, afbeelding op de stofwikkel; G. Vermeulen, ‘Pieter Aertsen. De terugkeer van de bedevaart’, in: Antoniana, 38 (1991), p. 800-810. 137 Dorpskermis met processie en toneel (na 1560). Raupp, Bauernsatiren, p. 256 (afbeelding). 138 Dorpskermis (gedateerd: 1600), The British Royal Collection. Van Bruegel tot Rubens (Londen-Brussel, 2008), p. 119-121 (met afbeelding). 139 Gezicht op het Kiel met kermisvierders van Hoboken (1578). A. Monballieu, ‘De ‘Kermis van Hoboken’ bij P. Bruegel, J. Grimmer en G. Mostaert’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1974), p. 139-169 (p. 153-160) (afbeelding op p. 159). 140 Vlaamse kermis (1583). Meesterwerken uit Praag 1450-1750. Drie eeuwen Vlaamse en Hollandse schilderkunst. Tentoonstelling (Brugge, 1974), p. 41; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 276 (afbeelding). 141 Maarten van Cleve (1527-1581), Festa campestre (met Antwerpen op de achtergrond) in Galleria Corsini, Rome. Dezelfde kunstenaar schilderde waarschijnlijk ook een De val van de Blinden. Eén van de daarop uitgebeelde mannen heeft een vaantje op de hoed. J. Müller Hofstede, ‘“Non Saturatur Oculus Visu.” Zur “Allegorie des Gesichts” von Peter Paul Rubens und Jan Brueghel d.Ä.’, in: H. Vekeman & J. Müller Hofstede (red.), Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahrhunderts (Erftstadt, 1984), p. 243-289 (p. 249-250) (afbeelding). 142 Maarten I van Valckenborch (1535-1612), Ballo campestre in Galleria degli Uffizi, Firenze, inventarisnummer 1249. 143 Pieter II Bruegel (1564/1565-1637/1638), Terugkeer van de markt of van de kermis (niet gedateerd). J. De Coo, De boer in de Kunst (Rotterdam, s.a.), afbeelding nr. 90; Bruegel. Een dynastie van

29

deel 1 – over woorden en objecten moedelijk) Pieter III Bruegel.144 Op een bekende gravure die omstreeks 1560-1561 werd uitgegeven door Hiëronymus Cock, naar een ontwerp van Pieter Bruegel, met de voorstelling van een Sint-Joriskermis, staat een man met een H. Kruisvaantje op zijn hoed prominent vooraan.145 Een geschilderd medaillon op een confrérievaandel uit Snellegem, gedateerd 1741, toont ons hoe een priester met een reliekhamer van de H. Eligius een ruiter zegent wiens paard met een vaantje getooid is.146 Van het vaantje van Sint-Winoksbergen uit 1717 kennen we een exemplaar dat nog aan een sierlijk op de draaibank vervaardigd stokje bevestigd is.147 In de regel echter waren de stokjes dunne twijgen, ontdaan van hun schors. Enkel heel bijzondere bedevaartgasten kregen wel eens een extraatje. In 1628 lieten de kapelmeesters van de Sint-Jacobskapel te Brussel door Rombout van Avont zes stocxkens van vaantjes ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand versieren en vergulden. Eén van deze zes (beschilderde) luxe-vaantjes was bestemd voor aartshertogin Isabella. In 1634 ontvingen ook prins-kardinaal Ferdinand, de gouverneur-generaal der Spaanse Nederlanden, en de prins van Savoie bij hun bezoek aan de kapel elk een vaantje waarvan het stokje verzilverd en verguld was.148 Om de vaantjes aan de vaenstockens,149 wiskens,150 of witte wymen151 te bevestigen, werd een smalle strook van hun opstaande zijde aan één kant met een kleefstof ingesmeerd, rond het bovenste gedeelte van het stokje geplooid en vervolgens stevig aangedrukt.152 Deze bewerking

schilders (Brussel, 1980), p. 159 (afbeelding). 144 Vlaamse kermis, toegeschreven aan Pieter III Bruegel (geboren in 1589; lid van de Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1608); J. Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes. Hun volkskundige en cultuurhistorische betekenis (Diest, 1968), p. 33; J. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963), p. 12. 145 Raupp, Bauernsatiren, p. 227. 146 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 63 (afbeelding) en 64. 147 Exemplaar: PcA. Zie ook: A. Lowyck, ‘De kapel van Sinte Weks te Ichtegem-Wijnendale’, in: M. English (red.), Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen (Brugge, 1952), p. 249-280 (p. 274-275); A. Lowyck, ‘Over kaaswaag, boterschaal, kermiskalf, kaccrot en nog wat’, in: Ons Heem, 27 (1973), p. 11-20 (p. 16) (afbeelding). 148 De vaantjes werden in 1628 beschilderd door Alexander van Fornenberch. J. Van Tichelen, A l’ombre d’un vieux sanctuaire (Brasschaat, 1925), p. 40-41. 149 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57 (1653). Kerkrekening van Zoutleeuw: ‘Betaelt van die vaenkens op stoockens te stellen: 20 st.’ (juni 1552). L. De Mecheleer, Rekeningen van de kerkfabriek van de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw (1405, 1452-1599) (Brussel, 1997), p. 456. 150 F. De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V ten Poel te Thienen’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 94-95 (1651-1652); D.J. Delestré, ‘Het vaantje van Sint Eloi, te Hasselt (Meise)’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 87-89 (p. 89). 151 L. Le Clercq, ‘Michel van Hamont, “figuersnijder” te Brussel (1556-1585)’, in: De Gulden Passer, 21 (1943), p. 113-118 (p. 116 en p. 118) (1631-1636). 152 Deze werkwijze betrof de papieren vaantjes. Het op een zijdeweefsel gedrukt vaantje van Sint-Winoksbergen is op een andere wijze aan het stokje bevestigd: het omgeslagen gedeelte werd, nadat het rond het stokje geslagen was, niet op het onderliggende oppervlak gekleefd maar genaaid.

30

2. Bedevaartvaantjes noemde men het plecken, stockene of stelene van de vaantjes.153 In de iconografische collectie van Alexis Verbouwe berustte ooit een vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle uit 1782 met een vederbosje van blauwe en rode pluimpjes bovenaan het als vlaggenstokje dienende gepelde boomtwijgje.154 De Sint-Laurentiusvaantjes van Ename bezaten een gelijkaardige versiering.155 Het schilderij Terugkeer van een bedevaart van Charles Degroux uit 1860 toont een kind met een vaantje waarvan het stokje versierd is met gekleurde lintjes.156 Het Sint-Eligiusvaantje dat nog in het midden van de twintigste eeuw te Tielrode tijdens de paardenzegening werd uitgereikt en een houtsnede uit de achttiende eeuw weergaf, was bekroond met een bundeltje papieren lintjes.157 Wellicht betrof het een oude traditie. De voorstelling op vaantjes was (eventueel met begeleidende toelichtingen) meestal binnen een omlijsting gevat. Daaronder bevond zich vaak een tekst, in de plaat gesneden of in typografie toegevoegd. Soms stond langsheen de hypotenusa eveneens iets te lezen. Voor enkele driehoekige vaantjes is, vanuit kostprijsoverwegingen, een rechthoekige al van vroeger bestaande afbeelding gebruikt. Het toegevoegde zetwerk werd daarbij zodanig opgemaakt dat het geheel toch een driehoekige vorm kreeg. Het oudste ons bekend voorbeeld van deze praktijk dateert uit het laatste kwart van de achttiende of het begin van de negentiende eeuw en betreft de H. Joannes Nepomucenus, vereerd in het Oost-Vlaamse Pollare. Er staat een afdruk op van een niet-plaatsgebonden koperplaatje dat ooit behoorde tot het fonds van Petrus Joannes Parys, een Antwerpse drukker die werkzaam was van 1759 tot 1784.158 Een tweede voorbeeld dateert (te oordelen naar het lettertype, de aard van het papier en de spelling) van omstreeks het midden van de negentiende eeuw De vorm die de houtbewerker op de draaibank aan het stokje gegeven had, zorgde ervoor dat het vlaggetje veilig op zijn plaats bleef. 153 De Mecheleer, Rekeningen, p. 466 (‘waenkens op stockxen te plecken’, 1553), 522, 532 (‘vaenkens te stelen ende pappen’, 1562) en 542. F. De Ridder, ‘Aanteekeningen over de vereering van den H. Leonardus te Zoutleeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 129-132 (p. 130-131). F. De Ridder, ‘De H. Leonardus te Zout-Leeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 3 (1923-1924), p. 143-146 (p. 145). 154 V[erbouwe] & L[indemans], ‘Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes’, p. 86-87. Later kwam dit stuk in het bezit van de verzamelaar Guillaume Michiels, zie: W. Giraldo, ‘Guillaume Michiels, kunstschilder en verzamelaar-tekenaar van bedevaartvaantjes’, in: Volkskunde, 56 (1955), p. 39-49. 155 Vander Straeten, Le théâtre, deel 2, p. 83. 156 J.L. Meulemeester, ‘Bedevaartvaantjes. Van Vlaamse devotionalia tot Europese toeristische souvenirs’, in: Ons Heem, 50 (1996), p. 74-88 (p. 76) (afbeelding). 157 Exemplaar: PcA. De stokjes van de nieuwe vaantjes die men daarna te Tielrode verspreidde, werden op dezelfde wijze versierd. Zie afbeeldingen bij: P. Koeck, Heilige huisjes, geloof en volksgeloof, bedevaarten en ommegangen, heiligen en hun hulp in nood (Antwerpen-Bussum, 1981), p. 53-54 en 119. 158 Vooraleer P.J. Parys er zijn naam in grifte werd dit koperplaatje door zijn collega Petrus Joannes vander Plassche (overleden in 1773) gebruikt voor een gebedsblaadje. Exemplaar RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002), nr. A.1.6.1a. Over het vaantje: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 265. Exemplaar van het vaantje: PcA (voorheen collectie F. Festraets-Suetens).

31

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 5. Kampenhout, Onze-Lieve-Vrouw en het H. Kruis. Anonieme houtsnede, bladspiegel: 205 × 320 mm. Om papier te besparen werden twee vaantjes op één blad gedrukt – PCD

en betreft de Sint-Hubertusdevotie in het Brabantse Sint-Ulriks-Kapelle. Hier is een koperplaatje aangewend van de Brusselse plaatsnijder Jan Baptist Berterham uit het einde van de zeventiende of de eerste decennia van de achttiende eeuw.159 Voor het mariale bedevaartvaantje van Merchtem wendde de Brusselse drukker J. Vandereydt in 1855 de kleine rechthoekige houtgravure aan die hij ook voor het frontispice gebruikte in het boekje dat hij datzelfde jaar publiceerde bij het vijfhonderdjarige jubileum van Maria ter Nood.160 Vaantjes in de vorm van een rechthoekige driehoek boden het economische voordeel dat er minstens twee exemplaren op één plano konden gedrukt worden. Beschikte men slechts over één driehoekige drukvorm, dan waren minimum twee drukgangen vereist voor het volledig aan één zijde bedrukken van een plano. Soms werden twee driehoekige vaantjes in één rechthoekige koperplaat of houtblok ge159 Van Heurck, Les drapelets, p. 73-74; D. Pesch, Wallfahrtsfähnchen: religiöse Drückgrafik (Keulen, 1983), p. 291. 160 Æ. De Becker, Kort verhael van het mirakuleus beeld van Maria ter Nood, genaemd O.L.V. van Merchten [sic], uytgegeven […] ter gelegenheyd van den vyfhonderdjarigen jubilé gevierd in 1855 (Brussel: J. Vandereydt, 1855). Exemplaar: RG 3091 I 40. Voor de datering van het vaantje, zie: M. Sacré, O.-L.-Vrouw van Merchtem. Historische schets (Merchtem, 1930), p. 31.

32

2. Bedevaartvaantjes sneden. Na het drukken sneed men de twee vaantjes van elkaar langsheen de schuine zijde. Er zijn ons daarvan voorbeelden bekend voor Anderlecht (H. Guido), Edelare (Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare), Hakendover (H. Zaligmaker) en het Waals-Brabantse Ittre (H. Maagd).161 De vaantjes voor Anderlecht en Ittre zijn kopergravures, die voor Edelare en Hakendover houtsneden. Op de drukvorm voor Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare staan twee bijna volledig gelijkende voorstellingen. In de andere gevallen is dat niet zo. Dankzij de overdrukmethode ondervond een lithograaf bij het aanbrengen van twee of meer identieke vaantjes op één steen geen problemen.162 Van zodra het vaantje op steen getekend was, kon hij er twee of meer afdrukken van maken op overdrukpapier, waarmee hij vervolgens de voorstellingen op een tweede door hem voor het eigenlijke drukproces voorbestemde steen overbracht. Op het ene vaantje van Anderlecht bevindt de heilige zich naast een uitgespannen wielploeg, op het andere houdt hij een eg vast terwijl verderop een engel aan het ploegen is. Het ene vaantje van Hakendover toont het kerkinterieur, het andere de H. Zaligmaker met op de achtergrond een zicht op de bedevaartkerk. De vaantjes van Ittre geven ons een beeld van respectievelijk het altaar en de processie. Bij het nauwkeurig bekijken van een nog onversneden blad met vaantjes van Onze-Lieve-Vrouw ter Nood (Merchtem) valt het op dat het zetwerk op de twee vlaggetjes lichte verschillen vertoont. De vaantjes zijn per twee in één drukgang gedrukt. De (rechthoekige) houtgravure op beide vaantjes is identiek. Alles wijst er dan ook op dat (enkel voor wat de afbeelding betreft) gebruik is gemaakt van de anno 1855 in de boekdrukkerij reeds vrij verspreide methode van de stereotypie: dat, met andere woorden, minstens een van de twee afbeeldingen niet met de oorspronkelijke houtgravure is gedrukt maar met een afgietsel ervan.163 Voor Eine werden in de zeventiende eeuw twee vaantjes (betreffende respectievelijk de H. Eligius en het H. Kruis) op één rechthoekige koperplaat gegraveerd.164 Zij hebben echter, in tegenstelling tot alle zojuist geciteerde voorbeelden, niet de hypotenusa gemeenschappelijk, doch de langste rechte zijde. De anonieme graveur is dus wel erg kwistig omgegaan met de koperplaat waarvan hij uiteraard de helft geheel onbenut liet. Mogelijk was het de bedoeling de afgedrukte vaantjes van het H. Kruis en die van 161 Anderlecht: kopergravure, afdruk uit de twintigste eeuw (in PcA). Edelare: afdruk uit de twintigste eeuw van de volledige (moeilijk te dateren) drukvorm (in PcA). Cfr. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 76. Ittre: Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 141 (afbeelding); Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 185 (afbeelding). Hakendover: Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 43-44 en 46 (met afbeeldingen). 162 Over de overdrukmethode: R. Van der Meulen, Het boek in onze dagen, beschreven en afgebeeld (Leiden, 1892), p. 140-141. 163 Over de opkomst van deze druktechniek in de negentiende eeuw: A. Nave, ‘De la stéréotypie’, in: Revue française d’ histoire du livre, nieuwe reeks, 106-109 (2000), p. 231-245. 164 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 90-91 (met afbeelding) geeft als (foutieve) datering: achttiende eeuw.

33

deel 1 – over woorden en objecten de H. Eligius ruggelings tegen elkaar te kleven. Van sommige vlaggetjes, de zogeheten dobbel vaenkens, waren de twee zijden bedrukt.165 Dat is het geval bij nog voorhanden exemplaren van vaantjes uit Aarschot, Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw Lof), Berendrecht, Boxtel, Burst, Ename, Halle, Hasselt, Herent, Kortenbos, Lier (H. Cornelius en Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans), Mechelen (Hanswijk), Mortsel (Luithagen), Maarke, Oplinter, Scherpenheuvel, Schoten (Horst), Tienen en Zeveneken. Tweezijdig waren wellicht ook de vaantjes die men in Hove, Lebbeke en Zutendaal verspreidde.166 Op de keerzijde van de Mariavaantjes die op het einde van de jaren dertig van de zeventiende eeuw te Duffel verkocht werden, stond het wapen van de plaatselijke heer.167 In een geschil tussen de abt van de premonstratenzenabdij van Dielegem en de barones van Imde over de rechten op de kapel van Imde (Wolvertem) bepaalde een vonnis op 12 maart 1700 dat de aldaar te verspreiden vaantjes op de ene zijde een afbeelding van de H. Maagd en op de andere zijde een van de H. Norbertus zouden vertonen.168 Van een wapperend vaantje waren de twee kanten zichtbaar. Het lag dus voor de hand op elke zijde een beeltenis aan te brengen. Dat zulks in vele (wellicht zelfs de meeste) gevallen toch niet gebeurde, hoeft ons niet te verwonderen wanneer we het vanuit economisch standpunt bekijken. Een dubbelzijdig vaantje vereiste twee verschillende drukplaten. Dat betekende een ernstige meerkost, zelfs wanneer men (zoals bij de vaantjes van Schoten-Horst en Mortsel-Luithagen) voor één zijde een minder uitgewerkte en dus goedkopere voorstelling koos. Daar twee drukgangen nodig waren, vroeg het drukken van een tweezijdig vaantje meer dan het dubbele van de arbeidstijd. We mogen niet vergeten dat de vellen na de eerste drukgang dienden te worden weggedragen en over koorden gehangen om te drogen, een handeling die men herhaalde na de tweede drukgang. Een tweezijdig vaantje slorpte uiteraard ongeveer eens zoveel inkt op. Het eventueel inkleuren ervan kostte ook meer. Vaantjes kwamen voor in zeer uiteenlopende formaten. Het kleinste ons bekende driehoekige vaantje (H. Rochus te Cassel) is 60 mm hoog en 107 mm breed. Het Sint-Lambertusvaantje van Ekeren meet 310 bij 413 mm.169 De keuze van het 165 De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V. ten Poel te Thienen’, p. 94. 166 Zie: Van Heurck, Les drapelets, passim. Antwerpen: E.H. van Heurck, ‘Un drapelet ancien de Notre-Dame d’Anvers’, in: De Gulden Passer, 2 (1924), p. 116-147 (p. 116-117). Boxtel (vaantje van het H. Bloed, 1600): Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 162 (afbeelding). Halle (vaantje in de eerste helft van de negentiende eeuw te Sint-Niklaas door E. Dalschaert-Praet gedrukt voor bedevaarders naar Halle): A. Buvé & H. Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken: Oude Wase bedevaartvaantjes en bedevaartgebruiken’, in: Annalen van de Oudheidkundige kring van het Land van Waas, 68 (1965), p.111-145 (p. 128-132) (met afbeelding). Kortenbos: exemplaar in PcA. Maarke: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 198-199 (afbeelding). 167 Dom, De geschiedenis, p. 230. 168 Verbouwe, ‘Oude druksels’, p. 355. 169 Van Heurck, Les drapelets, p. 115 en 500.

34

2. Bedevaartvaantjes

Afb. 6. Brussel, kerk van de miniemen. ‘Het Broederschap van onse L. Vrouwe van Loretten.’ Rechthoekig vaantje. Anonieme burijngravure (266 × 173 mm) – PCD

35

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 7. Schoten, Onze-Lieve-Vrouw van de Horst. Houtsnede door Joannes Christoffel Jeghers (153 × 241 mm) – PCD

formaat werd minder sterk bepaald door de – overigens zeer uiteenlopende – afmetingen van de bij papierhandelaars beschikbare bladen dan door de bereidheid van de initiatiefnemer-uitgever om te investeren in een grotere dan wel kleinere drukplaat. Tegenover de variatie in formaat staat dat van de driehoekige vorm zelden werd afgeweken. Rechthoekige vaantjes vormden zeldzame uitzonderingen. Naast processievaantjes van Hanswijk (Mechelen), zijn ons uit de bestudeerde periode slechts enkele voorbeelden bekend. De tweezijdig bedrukte bladen met rechthoekige voorstellingen in verband met respectievelijk Notre-Dame de la Treille te Rijsel en de kruisdevotie in het Noord-Brabantse Sprundel hebben ongetwijfeld als vaantje gediend.170 Ook van sommige eenzijdig bedrukte bladen met een rechthoekige voorstelling wordt in de literatuur aangenomen dat zij zo gefunctioneerd hebben. Het gaat om uitgaven voor culten in verband met de H. Rochus te Cassel,171 Onze170 Een van de Rijselse vaantjes is gegraveerd door de Antwerpse plaatsnijder Pieter Balthazar Bouttats (1682-1756), zie: L. Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie de Notre-Dame de la Treille (Rijsel, 1900), p. 15. Voor Sprundel, zie: J.B. Krüger, Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda; dat is het Noord-Brabandsch deel van het voormalig bisdom van Antwerpen, 4 delen (Bergen op Zoom, 1872-1878), deel 4, p. 217: vermeldt een oude dubbelzijdige prent die blijkens negentiende-eeuwse reproducties een rechthoekig oblongformaat bezat. Zie ook: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 800-803. 171 Gravure van de Ieperse graveur en kunstschilder Pieter du Tielt (overleden in 1679). R. Flahault, Le culte de Saint Roch dans la Flandre Maritime (Duinkerke, 1904), p. 24-25 (afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 500.

36

2. Bedevaartvaantjes Lieve-Vrouw van Loretten te Brussel,172 de H. Eligius te Grembergen,173 het Miraculeus Kruis te Asse,174 en de H. Arnoldus te Tiegem.175 Uit de regio Antwerpen zijn wel enkele zeventiende-eeuwse min of meer rechthoekige vaantjes voorhanden waarvan één van de smalle opstaande zijden krulvormig uitloopt en waardoor hun vorm enigszins gelijkt op die van barokke kerkvaandels. Het betreft een vaantje voor Luithagen (Mortsel) met een voorstelling van Jezus en de HH. Maria en Anna en twee vaantjes voor Schoten ter ere van respectievelijk Onze-Lieve-Vrouw van de Horst en de H. Laurentius en de H. Cordula.176 Een tekening van David Teniers de Jonge, een voorstudie voor diens schilderij Het ketelfeest (1646), toont een vaantjesverkoper en twee kinderen met vlaggetjes waarvan de contouren aan kleine processievaandels doen denken.177 Het ketelfeest stelt vrijwel zeker het Hagelkruisfeest te Ekeren (Antwerpen) voor, destijds jaarlijks gevierd met een processie en een caritatieve openluchtmaaltijd, zodat we mogen aannemen dat de vaantjes die de H. Geesttafel aldaar vanaf 1632 verkocht (maar waarvan geen exemplaren meer voorhanden zijn), min of meer dezelfde vorm bezaten als die van Schoten en Luithagen.178 Is het een toeval dat enkel voor plaatsen uit de onmiddellijke omgeving van Antwerpen vaantjes in de vorm van kerkvaandels te signaleren zijn? Zocht men 172 Van Heurck, Les drapelets, p. 62-63: een vaantje uit 1696. 173 Volgens Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 247 (met afbeelding) dateert de houtsnede uit de achttiende eeuw, wat op stijlkritische gronden aannemelijk is. Met de drukvorm voor Grembergen is beeldmateriaal gedrukt ten behoeve van de Sint-Eligiusviering te Leeuwergem. Het is echter niet bekend of de afdrukken ook daar als vaantjes gebruikt werden, zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 191. 174 Uitgave uit de eerste helft van de negentiende eeuw, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 22; P. Lindemans, ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties, II. H. Kruis’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 28 (1945), p. 22-27; 29 (1946), p. 25-29; 31 (1948), p. 405-410 en 32 (1949), p. 435-446 (28: p. 27). 175 Houtsnede, zeker na 1817, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 431-432. Een anonieme rechthoekige (vermoedelijk zeventiende-eeuwse) kopergravure voor Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper functioneerde misschien ook als (processie)vaantje. Bewaard is een laattijdige afdruk van een stuntelig geretoucheerde plaat (162 × 207 mm), met de tekst: ‘O Maria van Thuijnen wilt Ypre beschermen: dat het niet en comme in bederuen.’ Exemplaar: PcA. Over niet meer voorhanden Tuindagvaantjes, zie: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 41-42. 176 Van Heurck, Les drapelets, p. 210-211, 271-272 en 408-409 (met afbeeldingen). 177 M. Klinge, David Teniers de Jonge. Schilderijen. Tekeningen (Antwerpen, 1991), p. 308-309 (af beelding.). 178 Zie voor de verkoop van vaantjes in 1632: A.K.L Thijs, ‘Het Hagelkruisfeest te Ekeren’ (1622) door S. Vrancx in de Alte Pinakothek te München’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 187-199 (p. 191). Het vaantje voor Cordula te Schoten was dubbelzijdig bedrukt met koperplaten. Van Heurck kende en beschreef slechts een zijde, die met Laurentius en Cordula. De tweede plaat met Onze-Lieve-Vrouw van de H. Rozenkrans was hem onbekend. Die tweede plaat werd waarschijnlijk niet vaak afgedrukt, mogelijk omdat hij te duur was. De twee koperplaten, ten onrechte verbonden aan Hove, doken in 2011 op bij het veilinghuis The Romantic Agony (veiling 25 november 2011): The Romantic Agony […] catalogue, 48 (Brussel, 2011), kavel 264 en 265. Exemplaar: PcA.

37

deel 1 – over woorden en objecten in de Scheldestad, waar de barok in de eerste helft van de zeventiende eeuw hoogtij vierde, misschien ook inzake bedevaartvaantjes naar vernieuwing en werd daarom al eens afgeweken van de traditionele driehoekige vorm? Vaantjes werden bijna steeds op papier gedrukt. Van het vaantje van SintWinoksbergen uit 1717 zijn echter exemplaren bewaard die op een zijden weefsel gedrukt zijn.179 Voor luxe-edities gebruikte men ook wel eens gekleurd papier. In de periode 1633-1636 leverde Anna van Schoer voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Brussel 1200 vaantjes waarvan tweehonderd op verzilverd papier.180 De overschakeling van handgeschept naar machinaal papier gebeurde vanaf ongeveer het midden van de negentiende eeuw. Het traditionele gevergeerd papier was overigens weinig geschikt voor de alsdan volop doorbrekende lithografie.

2.4. Grafische technieken toegepast bij de vaantjesproductie 2.4.1. Houtsneden en kopergravures De meeste vaantjes die we in verband met de bestudeerde periode aantreffen zijn afdrukken die oudheidkundigen en verzamelaars in de tweede helft van de negentiende eeuw en in de eerste helft van de twintigste eeuw hebben laten maken van koperplaten of houten drukvormen die zij in kerkarchieven, in musea of bij particulieren hebben aangetroffen. Destijds voor de bedevaarders bestemde exemplaren van die vaantjes zijn in de meerderheid van de gevallen niet meer voorhanden.181 Dat we bijvoorbeeld van Guillaume I du Tielt een aantal bedevaart-, confrérie- en gildevaantjes kennen, danken we aan Alphonse Vandenpeereboom, die in 1880 afdrukken liet maken van de koperplaten die hij van deze zeventiende-eeuwse Ieperse graveur bezat.182 Het spreekt voor zich dat koperplaten beter tegen de tand des tijds bestand zijn dan houten drukvormen. Buiten gebruik gestelde en onoordeelkundig bewaarde houtblokken barstten gemakkelijk of werden aangetast door houtworm. Wanneer zij geen economisch nut meer bezaten, dienden zij vaak als brandhout. Daardoor is de verpletterende meerderheid ervan uiteindelijk verloren gegaan.183 Het gebeurde dat men een houten drukvorm voor vaantjes achteraf verzaagde om er boekillustra179 Van Heurck, Les drapelets, p. 498-499. 180 Van Tichelen, A l’ombre, p. 41. 181 Bij het onderzoek dient men er rekening mee te houden dat niet alle exemplaren op oud papier ook effectief oude afdrukken zijn. In 1917 liet de Antwerpse verzamelaar Emile van Heurck bij een plaatdrukker twaalf exemplaren van een vaantje van Peutie drukken met de originele koperplaat, vier daarvan op oud papier, zie: Thijs ‘De opkomst’, p. 314. 182 Thijs, ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek’, p. 214. 183 Zie over het penibele lot van buiten gebruik gestelde houten drukvormen: A.K.L. Thijs, ‘Drukvormen voor mannekensbladen van Brepols & Dierckx Zoon (Turnhout): een gebruikstraject van volkscultureel erfgoed gereconstrueerd’, in: Volkskunde, 108 (2007), p. 273-293.

38

2. Bedevaartvaantjes ties mee te drukken. In een editie van het populaire schoolboekje Het dobbel kabinet der christelyke wysheyd, tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw uitgegeven door de Gentse drukkerij J. Begyn, staan vier kleine houtsneden verspreid over evenveel bladzijden die oorspronkelijk samen het linkergedeelte vormden van een bedevaartvaantje gesneden door de Antwerpse xylograaf Joannes Christoffel Jeghers (als meester werkzaam van 1643-1644 tot 1666-1667). Ad. Vander Meersch, die na het overlijden van zaakvoerder Philip Jan Begyn op het einde van 1840 de drukkerij voortzette, heeft nog drie van deze blokjes gebruikt in zijn uitgave van Het dobbel kabinet der christelyke wysheid.184 De talrijke moderne herdrukken die we in collecties aantreffen en in de literatuur vermeld vinden, tonen aan dat vrij veel buiten dienst gestelde koperplaten (in tegenstelling tot de houten drukvormen) de technische omwentelingen die zich tijdens de negentiende eeuw in de drukkerijsector voordeden, materieel hebben overleefd.185 Nochtans gebeurde het wel eens dat ook koperen drukvormen ‘gerecycleerd’ werden. Zo bijvoorbeeld is een prentje voor de viering van de H. Joannes Nepomucenus in de Antwerpse Sint-Walburgiskerk in de tweede helft van de achttiende eeuw gegraveerd op de achterzijde van een fragment van een koperplaat voor een vaantje van Scherpenheuvel.186 Wegens de zeldzaamheid van oude afdrukken en de ongelijke mate waarin respectievelijk koperplaten en houten drukblokken behouden bleven, is het erg moeilijk een min of meer verantwoord beeld te vormen van het aandeel dat elk van deze beide grafische technieken bezat in de totale productie van bedevaartvaantjes. Archiefteksten geven veelal geen informatie over de aard van de drukplaat die bij de productie van de vaantjes waarover zij handelen gebruikt werd, met andere woorden: of het diepdruk (burijngravures en etsen) dan wel hoogdruk (houtsneden) betrof.187 Niet zelden spreken zij over de drukvorm als een plaat, zonder meer. Wanneer we vernemen dat de baron van Duffel, die de uitgave van bedevaartvaantjes door de dorpspastoor als een inbreuk op zijn gezag beschouwde, in 1638 ‘de plate der selver vaentiens [heeft] doen verbranden’, dan hoeven we niet te twijfelen: het betrof hier een plaat uit brandbaar materiaal, dus ongetwijfeld hout.188 Werd een edelsmid ingeschakeld, zoals voor het vaantje van Onze-Lieve-Vrouw van Langewade te Merkem, dan mogen we ervan uitgaan dat het om een metalen plaat

184 A.K.L. Thijs, ‘Een fragment van een onbekend 17de-eeuws bedevaartvaantje van J.C. Jeghers’, in: Volkskunde, 92 (1991), p. 52-54 (met afbeelding). 185 Zie de talrijke vermeldingen van dergelijke épreuve moderne bij: Van Heurck, Les drapelets, passim. 186 Philippen, 350 jaar, p. 39-40. 187 Het vaantje van Merchtem uit het midden van de negentiende eeuw is een van de weinige waarvoor een houtgravure gebruikt is. 188 Dom, De geschiedenis, p. 228.

39

deel 1 – over woorden en objecten ging.189 Die bestond niet noodzakelijk uit koper. Zo graveerde goudsmid Andries vanden Waterfort in 1640 voor een vaantje van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos een zilveren plaat.190 Kopergraveur en xylograaf waren twee aparte beroepen. Een archiefvermelding over de levering van vaantjes door iemand die als kopergraveur bekend stond geeft ons daarom vrijwel steeds de zekerheid dat het een burijngravure of (veeleer uitzonderlijk) een kopersnede betrof.191 Een kopergraveur noemde men gewoonlijk een plaatsnijder. Wanneer een document vermeldt dat een drukvorm ‘gesneden’ werd, betekent zulks echter niet noodzakelijk dat het hier om een kopersnede gaat. Een houten drukvorm, zoals die welke anno 1638 op bevel van de Duffelse dorpsheer in het vuur terecht kwam, werd immers, blijkens de desbetreffende archieftekst, eveneens gesneden. Zoals bij de prentenproductie in het algemeen overheerste ook bij de vaantjes aanvankelijk de houtsnede. Zo werden de vaantjes voor het Sint-Jacobsgasthuis te Sint-Winoksbergen in het midden van de zestiende eeuw gedrukt met een ‘houtten vorme.’192 De rekeningen van de Sint-Bernardusbroederschap te Steenokkerzeel vermelden in de periode 1576-1647 de aankoop van 13.475 xylografische vaantjes. Enkel in de rekening van 1610-1611 is er sprake van in kopergravure uitgevoerde vlaggetjes: negenhonderd exemplaren.193 Vanaf het midden van de zestiende eeuw begonnen vele artiesten en kunstliefhebbers de xylografie echter af te wijzen als zijnde ‘gotisch’, en dus ouderwets. Zij prefereerden de burijngravure die zij meer fijnheid en een aristocratische allure toedichtten. Zelfs bij de productie van niet heel dure boeken kwam de kopergravure geleidelijk in de plaats van de houtsnede. Tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw waren populaire prozaromans en schoolboekjes in quartoformaat evenals sommige goedkopere edities van devotieboekjes bijna de enige boeken waarvan men de illustraties met houten drukvormen (vaak oude en versleten blokjes) bleef drukken. Zeker vanaf de late zestiende eeuw (en wellicht al vroeger) werd voor bedevaartvaantjes niet alleen meer op de xylografie maar ook op de kopergravure een beroep gedaan. Het uit 1596 daterende en nog voorhanden vaantje voor de Sint-Laurentiusdevotie te Ename is reeds een kopergravure.194 Christoffel Jeghers en zijn zoon Joannes Christoffel Jeghers behoorden tot de laatste vroegmoderne xylografen die nog waardering genoten om hun artistieke 189 De Ieperse edelsmid Jan Baptist Kaes werd door de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van Langewade (Merkem) betaald ‘over tmaken [van] de plate van de vaentiens’ (1739-1742), zie: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 49. 190 T.J. Gerits, ‘Volksleven rond de mariale bedevaartplaats Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 29 (1975), p. 194-201 (p. 197-198). 191 Op het Sint-Marculphusvaantje voor Zellik uit 1698 staat uitdrukkelijk vermeld dat het een ets betrof: I. Berterham fecit in aqua forti, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 490. 192 A. Viaene, ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock (1520-54)’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 70. 193 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116. 194 Van Heurck, Les drapelets, p. 117-119.

40

2. Bedevaartvaantjes kwaliteiten. Zoals reeds vermeld behoorde de suprematie van de houtsnede bij de productie van kunstzinnige prenten en boekillustraties in die tijd reeds tot het verleden. Joannes Jeghers heeft niet enkel voor het vlaggetje waarvan fragmenten in de geciteerde edities van Het dobbel kabinet der christelyke wysheid voorkomen de houten drukvorm gesneden. Er zijn tevens vaantjes met zijn signatuur bewaard gebleven voor Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Mechelen), Onze-Lieve-Vrouw van de Horst (Schoten), Onze-Lieve-Vrouw van Marchienne-au-Pont en Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel. Christoffel Jeghers, zijn vader (als meester te Antwerpen werkzaam van 1627 tot 1653), leverde in 1643 vaantjes aan het kerkbestuur van Kruibeke in verband met de Sint-Blasiusdevotie aldaar.195 Ondanks zijn verminderde populariteit is de houtsnede naast de kopergravure steeds een rol blijven spelen in de productie van bedevaartvaantjes, zelfs tot ver in de negentiende eeuw. In Nazareth voorzag men nog in 1636 de productie van zowel in houtsnede als in kopergravure uitgevoerde vlaggetjes, vermits de kerkrekening de aankoop van twee platen voorzag: ‘eene van haut ende eene van copere.’196 Tijdens de achttiende eeuw beschikte men te Tielt voor het drukken van vaantjes voor de H. Nicolaas van Tolentino eveneens over een koperen en een houten drukplaat.197 Nadat de bedevaartverantwoordelijken van Beersel in 1773 met de koperplaat die in hun bezit was duizend Sint-Lambertusvaantjes bij de Brusselse drukker Jacobs hadden laten drukken, gaf deze laatste hen de raad ook een houte plate te laten maken. Had hij die ter beschikking, dan zou hij de vaantjes immers goedkoper kunnen leveren en, zo voegde hij eraan toe, ‘een houte plate kost veel minder als een kopere.’198 De kostprijs van een nieuwe drukvorm was uiteraard afhankelijk van de eisen die de opdrachtgever aan de xylograaf of graveur stelde. Echt goedkoop zal een kunstig uitgewerkte plaat van de hand van een befaamde artiest zoals Joannes Christoffel Jeghers wel niet geweest zijn. We kunnen ons evenmin voorstellen dat erg veel betaald zou zijn voor het erg stuntelige werk dat kopergraveurs (of mensen die daarvoor doorgingen) leverden voor vaantjes zoals die van Maarke (H. Eligius) of Veerle (Onze-Lieve-Vrouw in de Wijngaard).199 In Oplinter werd zelfs lang na de totstandkoming van een koperplaat een houten drukvorm voorzien. Vermoedelijk in 1720, bij de plechtige inhaling van een reliek van de H. Genoveva dat jaar, liet het kerkbestuur de Antwerpse plaatsnijder Pieter Balthazar Bouttats koperplaten graveren voor de voor- en de achterzijde van een vaantje. In de eerste helft van de negentiende eeuw, waarschijnlijk ter gelegenheid 195 R. De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke (Sint-Niklaas, 1933), p. 133. 196 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 236. 197 De houtsnede was een vereenvoudigde maar niet onaardige weergave van de kopergravure, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 427-428; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 66. 198 C. Theys & A. Proost, Geschiedenis van Beersel (Brussel, 1963), p. 112. 199 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 198-199 (Maarke-Kerkem, afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 442 (Veerle-Laakdal, afbeelding).

41

deel 1 – over woorden en objecten van het honderdjarige jubileum in 1820, heeft een anoniem gebleven en niet zeer begaafde xylograaf een vrije interpretatie van Bouttats’ gravures in hout gesneden.200 Strikt genomen was dit niet nodig, vermits de originele koperplaten van Bouttats nog ter beschikking waren, bovendien in een nog vrij goede staat.201 De belangrijkste reden waarom het kerkbestuur van Oplinter er nog in de negentiende eeuw toe overging om die houten platen te laten snijden, was mogelijk dat het afdrukken van koperplaten beduidend meer kostte. Bovendien vereiste het drukken van koperplaten een gespecialiseerde plaatdrukker, een type ambachtsman dat in de vroege negentiende eeuw al vrij zeldzaam geworden was. Houtblokken daarentegen kon men aan gelijk welke typograaf toevertrouwen. Wanneer men een ruime afzet verwachtte, zoals in Oplinter blijkbaar het geval was, boden houten drukvormen het voordeel dat men er zeer hoge oplagen mee kon bereiken, daar zij bijna niet aan slijtage onderhevig waren in tegenstelling tot koperplaten, die men geregeld diende uit te diepen. Gezien de voordelen inzake kostprijs die verbonden waren aan het gebruik van houtsneden, is het op het eerste gezicht zelfs verwonderlijk dat tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw zoveel bedevaartvaantjes in koper gegraveerd werden. Dit fenomeen heeft echter alles te maken met het feit dat het initiatief voor het uitgeven van bedevaartvaantjes toen, zoals verder nog zal blijken, in de meeste gevallen uitging van kerkelijke verantwoordelijken. Veel van deze parochiegeestelijken zagen in de verspreiding van artistiek verantwoorde vaantjes een middel dat aan het aanzien en de renommee van hun bedevaartplaats bijdroeg. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat zij, overeenkomstig de alsdan bij de kunstliefhebbers algemeen geldende esthetische opvattingen, de kopergravure prefereerden boven de doorgaans als grof en stroef ervaren houtsnede. Geheel ongelijk hadden zij niet: enkel zeer begaafde xylografen leverden werk af dat min of meer dezelfde rijkdom aan nuances en dezelfde verfijning vertoonde als een goede kopergravure. Het katholieke herstel dat zich na het Concordaat van 15 juli 1801 krachtig manifesteerde, deed het bedevaartwezen opnieuw opleven en de vraag naar vaantjes toenemen. Daar gretig op inspelend, lieten verscheidene uitgevers nieuwe houten drukvormen vervaardigen in verband met ijverig gefrequenteerde bedevaartplaatsen zoals Alsemberg, Halle, Neerwaver en Scherpenheuvel. Deze nieuwe hout200 De achttiende-eeuwse kledij van de uitgebeelde personages gaf hij een meer moderne snit, onder meer gekenmerkt door de wijde broeken van de mannen. 201 Zowel de twee koperplaten als de twee houtblokken bleven bewaard in de pastorij van Oplinter, zie: Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 72-76. De datering door Philippen (midden negentiende eeuw) van de twee houtsneden op basis van de kledij, houdt echter weinig steek. Over de ‘nette en kunstige’ vaantjes van Bouttats, de overbrenging van de Genovevareliek en de jubileumviering, zie: P.V. Bets, Geschiedenis der gemeenten Oplinter, Bunsbeek en Hautem, alsook der abdij van Oplinter (Leuven, 1870), p. 63-64; A. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel, 1938-1953), deel 5, p. 40.

42

2. Bedevaartvaantjes sneevaantjes, echte massaproducten, konden in de verste verte geen vergelijking doorstaan met wat een kunstzinnige xylograaf zoals een Joannes Christoffel Jeghers ooit had voortgebracht. Uitgegeven op initiatief en voor rekening van commerciële ondernemers voor wie kostprijsoverwegingen steeds de doorslag gaven, waren zij vanuit artistiek oogpunt tevens een aanfluiting van de door de elite toen gehuldigde esthetische normen. Met hun expressieve, minimalistische vormentaal en hun vaak schreeuwerige kleuren gingen zij bij de bedevaarders echter vlot van de hand, zoals blijkt uit de talrijke herdrukken. Verscheidene negentiende-eeuwse vaantjes voor Halle werden gedrukt met vormen die waren samengesteld uit verschillende aparte houtblokjes. Door enkele van die blokjes met andere te combineren kon de anonieme drukker verschillende types Hallevaantjes op de markt brengen zonder al te veel bijkomende kosten. Van diezelfde blokjes gebruikte hij er ook sommige voor het vaantje van Alsemberg.202 Een gelijkaardige werkwijze volgde de Brusselse houtgraveur en drukker Edouard Duverger in het midden van de negentiende eeuw bij de productie van zijn vaantjes voor de Kapellekerk te Brussel (H. Drievuldigheid en Onze-Lieve-Vrouw) en voor Ukkel (H. Man Job). De houtgravure met de voorstelling van de Brusselse processie (herkenbaar aan het beeld van de H. Drievuldigheid) herbruikte hij ook voor het Ukkelse Sint-Jobsvaantje.203 De meeste negentiende-eeuwse houtsneden gingen vergezeld van teksten die met losse letters gezet waren. Een nieuw verschijnsel was dit niet: typografische toevoegingen kwamen reeds vroeger geregeld voor bij vaantjes die met houtblokken waren gedrukt. We treffen ze onder meer aan op exemplaren van vaantjes met de signatuur van Joannes Christoffel Jeghers (Hanswijk, Horst, Marchienne-au-Pont en Scherpenheuvel) en op oude edities van de vlaggetjes voor Erps (HH. Cornelius en Amandus) en Kampenhout (Onze-Lieve-Vrouw). Daar het zowel bij de typografische teksten als bij de houtsneden om hoogdruk ging, was maar één drukgang vereist. Wenste men daarentegen een kopergravure van een typografische tekst te voorzien (zoals bij het Sint-Hubertusvaantje van Sint-Ulriks-kapelle), dan waren twee drukgangen nodig, elk op een andere pers: een diepdrukpers voor de plaat en een boekdrukpers (hoogdruk) voor de tekst. Dat betekende een hogere kostprijs. Tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw werden dan ook amper nog nieuwe koperplaten voor vaantjes gegraveerd. Een zeldzame uitzondering vormt het artistiek hoogstaande vaantje van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom te Gent, in 1847 gegraveerd door de Gentse kunstenaar Charles François Onghena.204

202 Van Heurck, Les drapelets, p. 174. 203 De drukvorm dateert uit de periode 1844-1853, zie: L. Crick, Un drapelet de pèlerinage inconnu. Extrait du Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel, 1933), p. 2-4; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 139. 204 Van Heurck, Les drapelets, p. 139-140 (afbeelding).

43

deel 1 – over woorden en objecten 2.4.2. De steendruk: een innovatie uit de negentiende eeuw Of er nog één van de zware lithografische stenen voorhanden is waarmee bedevaartvaantjes gedrukt zijn, is twijfelachtig. Wanneer de vraag naar een bepaald lithografisch vaantje stilviel, verwijderde de lithograaf immers de tekening van de steen om plaats te maken voor een nieuw ontwerp. Om te weten welke lithografische vaantjes ooit bestaan hebben, zijn we dus aangewezen op archiefgegevens en op nog bewaarde exemplaren. Door het ontbreken van dateringen op de afdrukken zelf is het moeilijk uit te maken welke van de voorhanden lithografische bedevaartvaantjes effectief uit de bestudeerde periode stammen. Een exemplaar van een ongesigneerd lithografisch vlaggetje voor de Sint-Corneliusdevotie te Diegem bevat op de keerzijde volgende handschriftelijke notitie: ‘Rapporté de Dieghem le 23 Mai 1857.’205 Uit archiefbescheiden weten we dat een zekere Tyvaert uit Brussel in 1856 35.000 vaantjes te Diegem leverde. Het in 1857 meegebrachte vlaggetje was er ongetwijfeld één van. Tyvaerts eerste levering dateerde van 1837 (6100 stuks), gevolgd door een andere in 1838 (8600 stuks) en nog een in 1845 (32.600 stuks). Vóór 1837, vanaf 1808, werden de Diegemse vaantjes steeds (enkele jaren niet te na gesproken) geleverd door de Mechelse kopergraveur Joseph Hunin.206 Nadat Hunin zich echter omstreeks 1835 uit het actieve leven begon terug te trekken, opteerde het kerkbestuur voor het toen nog vrij nieuwe steendrukprocedé waarmee men probleemloos zeer hoge oplagen kon bereiken.207 De pastoor van Peutie verzocht Jos Hunin in 1818 om een nieuwe koperplaat te graveren voor het vaantje van de Sint-Leonardusbedevaart. Hunin beweerde echter daartoe niet de vereiste tijd te bezitten en drukte vierhonderd exemplaren met de in 1734 door de Brusselse plaatsnijder Jan Baptist Lefils gegraveerde koperplaat. In 1824 drukte Hunin met behulp van diezelfde oude plaat nog driehonderd en in 1825 vierhonderd exemplaren. Toen de in 1825 bekomen voorraad na een tiental jaren uitgeput was, liet het kerkbestuur omstreeks 1835 de koperplaat van Jan Baptist Lefils op steen overbrengen. De Brusselse steendrukkerij Boulmann & Besson kreeg meteen de opdracht om vierduizend exemplaren te drukken.208 De kerkbesturen van Diegem en Peutie behoorden wellicht tot de eerste onder de bedevaartverantwoordelijken om bij de productie van vaantjes een beroep

205 Het gaat om een vaantje met een Nederlandse tekst en een gedrukte prijsaanduiding (‘4 centimen’). Exemplaar: PcA. 206 B. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius te Diegem, bedevaartgebruiken en bedevaartvaantjes’, in: De Brabantse Folklore, 247 (1985), p. 240-262 (p. 261-262). 207 G. van Caster, Souvenirs de famille. Matthieu-Joseph-Charles Hunin graveur (1770-1851) et Pierre-Paul-Alouis Hunin peintre de genre (1808-1855) (Mechelen, 1900), p. 7. 208 J. Lauwers, Peutie en zijn voormalig begijnhof van Steenvoort (Tielt, 1976), p. 149-150; E.H. van Heurck, Les images de dévotion anversoises du 16e au 19e siècle: sanctjes, bidprentjes et suffragiën (Antwerpen, 1930), p. 70.

44

2. Bedevaartvaantjes te doen op de lithografie.209 Het gelithografeerde vaantje van Eine (H. Eligius) kwam, blijkens het chronogram dat erop voorkomt, tot stand in 1840.210 Een ander vroeg in steendruk uitgevoerd vaantje betreft Onze-Lieve-Vrouw van de Hagelberg te Berendrecht. Het is gedateerd: 1841.211 Het lithografische bedevaartvaantje ter ere van de zalige Lenneke-Mare te Sint-Lambrechts-Woluwe stamt zeker uit het midden van de negentiende eeuw. In het plaatselijke bedevaartboekje over Lenneke-Mare uit 1855 vernemen we dat van het vaantje uit 1612 (een kopergravure) ‘over eenige jaren navolgsels op steen verveerdigd wierden.’212 Het vaantje voor Lenneke-Mare is met krijt op de lithografische steen nagetekend. De geciteerde vaantjes van Berendrecht, Diegem en Eine daarentegen werden in steen gegraveerd.213 Voor het vaantje van Peutie (H. Leonardus) paste de firma Boulmann & Besson een derde werkwijze toe: de overdrukmethode, waarbij een natte afdruk van de originele koperplaat op de steen werd overgebracht. Deze laatste techniek leverde een exacte kopie op van wat op de koperplaat stond, met inbegrip van eventuele slijtagesporen. Verscheidene bedevaartinstanties welke nog over een originele plaat beschikten en het niet nodig of wenselijk achtten een nieuw ontwerp te laten maken, hebben in de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw de overdrukmethode laten toepassen.214 Van een afbeelding op een lithografische steen kon een steendrukker een onbeperkt aantal afdrukken maken. Vlakdruk vertoonde echter wel het (ook in verband met diepdruk geconstateerde) nadeel dat een tweede drukgang vereist was op een boekdrukpers wanneer men een typografische tekst wenste toe te voegen. Een erg groot bezwaar was dat echter niet en dergelijke toevoegingen met de boekdrukpers waren zelden noodzakelijk omdat men zoveel tekst op de steen kon aanbrengen als 209 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 12-13 meent het gelithografeerde vaantje van Bavikhove (H. Maurus) te kunnen dateren omstreeks 1823-1825. Waarschijnlijk stamt het echter pas uit de tweede helft van de negentiende eeuw, zoals aangegeven in Van Heurck, Les drapelets, p. 39. In 1835 werd Emmanuel Vande Ginste te Kortrijk door het beheer van de Sint-Mauruskapel te Bavikhove betaald voor ‘het maeken eener nieuwe plaete en leveringe van vaentjes van Sint Maurus’, zie: M.E., ‘’t Oud beevaartvaantje te Bavikhove’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 164-166 (p. 164). De term ‘plaat’ verwijst hier waarschijnlijk nog naar een koperplaat. 210 Van Heurck, Les drapelets, p. 131-132. 211 Van Heurck, Les drapelets, p. 46 (met een foutieve interpretatie van het chronogram). 212 Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855), p. 24-25. Exemplaar: RG 3087 F 2:1. 213 Over deze beide methodes, zie: A. Senefelder (vertaling: H.C.O. Magel), Het wezen van den steendruk. Naar het ‘Lehrbuch der Lithographie und des Steindruckes’ (Amsterdam, 1929), p. 147-248. 214 Thijs, ‘De opkomst’, p. 307. Deze methode werd destijds ook gebruikt bij het illustreren van bijdragen over bedevaartvaantjes. Colens, ‘Drapeau de pèlerinage’, p. 396-397 bevat een door de Brugse lithograaf Daveluy gedrukte buitentekstplaat (vaantje van de H. Gertrudis, vereerd te Zandvliet) waarop uitdrukkelijk vermeld staat: ‘Transport de cuivre sur pierre.’

45

deel 1 – over woorden en objecten nodig was. Die mogelijkheid bestond natuurlijk ook bij koperplaten, echter wel met dit verschil dat tekstgedeelten op een steen gemakkelijker aan te passen waren aan nieuwe vereisten dan op een koperplaat. Na het midden van de negentiende eeuw won de steendruk het dan ook definitief van de kopergravure en de houtsnede. In sommige plaatsen bleef men nog wel een tijdlang de oude koperplaat gebruiken, maar voor nieuwe vaantjes werden de zeldzame nog actieve plaatsnijders niet meer aangesproken.215 Wel bleven bestaande vormen soms nog lang in gebruik. Zo gingen commerciële uitgevers ten behoeve van de bedevaarders naar Halle na 1850 verder met het op grote schaal afdrukken van de stuntelig vervaardigde houtblokken uit de eerste helft van de eeuw. In verband met de Mariadevotie te Alsemberg kwamen steendrukken op de markt die nagetekend waren naar de houtsneevaantjes zonder veel te veranderen aan het oorspronkelijke, nogal primitief aandoende ontwerp. Scherpenheuvel beschikte vanaf 1861 over vaantjes in steendruk, uitgegeven door J. Baldauf te Brussel.216 Voor haar vaantjes met betrekking tot Scherpenheuvel schakelde de firma Brepols en Dierckx Zoon vanaf ongeveer 1880 uiteindelijk over van met sjablonen verluchte houtsneden naar kleurige steendrukken.217 Dergelijke in chromolithografie uitgevoerde bedevaartvaantjes zijn weinig talrijk en veroverden pas tegen het einde van de negentiende eeuw een plaatsje op de devotionaliamarkt. Tot in het midden van de twintigste eeuw hebben verscheidene uitgeverijen deze druktechniek aangewend voor de productie van grote aantallen devotieprenten.218 Eerste gangmaker in deze trend was de Gentse steendrukkerij J.B.D. Hemelsoet (genoemd naar de in 1883 overleden stichter Jan Baptist Desideer Hemelsoet) met vaantjes voor Eksaarde (Miraculeuze Kruisen), Gent (OnzeLieve-Vrouw Schreiboom), Lebbeke (Onze-Lieve-Vrouw), Meerbeke (H. Berlindis), Oostakker (Onze-Lieve-Vrouw van Lourdes) en Ronse (H. Hermes).219 Door vanaf 1865 grote en kleine veelkleurige religieuze prenten in neogotische stijl te laten vervaardigen en verspreiden, heeft ook de H. Beeldekensgilde te Brugge duidelijk aangetoond dat de chromolithografie uitermate geschikt was voor de productie van 215 Kuyl, Hoboken, p. 164: over P.B. Bouttats’ koperen plaat, ‘die tot heden toe nog gebezigd wordt.’

216 Van Heurck, Les drapelets, p. 322. 217 J. Philippen, ‘De “klassieke” bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel’, in: W.P. Dezutter & R. Van De Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 106-111 (p. 109). 218 A.K.L. Thijs, ‘Lithografie: de miniatuurkunst gepopulariseerd’, in: C. Dujardin (red.), Neogotiek in de boekenkast (Leuven, 1997), p. 87-89. 219 F. Lemmens, ‘Repertorium van XIXde-eeuwse bidprentjesportretten. LIX. II. De produktie Hemelsoet’, in: Vlaamse Stam, 13 (1977), p. 391-396 (p. 391-393); Van Heurck, Les drapelets, p. 128, 140, 238, 296 (Meerbeke: vaantje uit 1898), 356 en 383. Voor het vaantje van Lebbeke bleef een ontwerptekening uit 1896 bewaard, zie: J. Dauwe, Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983), p. 167.

46

2. Bedevaartvaantjes aantrekkelijke devotionalia.220 Aan het uitgeven van vaantjes in chromolithografie was echter wel een niet gering financieel risico verbonden. Daar voor elke hoofdkleur een aparte lithografische steen en een afzonderlijke en zorgvuldig uitgevoerde drukgang vereist waren, liepen de aanmaakkosten van zulk drukwerk snel op. Chromolithografie was dan ook enkel rendabel bij zeer hoge oplagen, omdat men dan de kosten inzake het aanbrengen van de tekeningen op de stenen over een groot aantal afdrukken kon spreiden. Toen het kerkbestuur van Hoboken in het laatste derde van de negentiende eeuw uiteindelijk met de nog beschikbare koperplaat een steendrukversie van zijn oud vaantje liet maken, koos het dan ook niet voor een chromolithografie maar voor een zwart-wit uitgave die het achteraf manueel liet inkleuren naarmate er vraag naar was.221

2.5. Binnen de lijntjes? Gekleurde en ongekleurde exemplaren Het ontbreken van authentieke oude exemplaren van de meeste bedevaartvaantjes maakt het onmogelijk een gefundeerde uitspraak te doen over de vraag of vaantjes destijds overwegend gekleurd dan wel ongekleurd op de markt kwamen. Ook onderzoek van nog voorhanden oude afdrukken geeft daaromtrent onvoldoende uitsluitsel. Deze collectiestukken vertonen vaak zo weinig gebruikssporen dat het zelfs twijfelachtig is of zij ooit werkelijk in handen van bedevaarders waren gekomen. Zij komen in de meeste gevallen uit stocks die in kerken of pastorieën zijn aangetroffen en in een recent of minder recent verleden ten behoeve van collectioneurs geliquideerd werden. Het is geen toeval dat men van bepaalde vlaggetjes in meerdere collecties oude exemplaren aantreft die allemaal in dezelfde onberispelijke staat verkeren. Dat is het geval met de mariale vlaggetjes van Kampenhout, Onze-Lieve-Vrouw-Tielt (1758) en Tienen (1769) en met het Sint-Adrianusvaantje van Oordegem (1734). Van het Kampenhoutse vaantje kennen wij zelfs nog onversneden plano’s met twee afdrukken. Van het vaantje van Onze-Lieve-Vrouw ten Poel in Tienen waren in 1923 nog voldoende oude drukken voorhanden om als bui220 A.K.L. Thijs, ‘Devotie, winst en politiek: achtergronden van de produktie van neogotische devotieprenten in Vlaanderen tijdens de tweede helft van de negentiende eeuw’, in: Cultuurgeschiedenis in de Nederlanden van de Renaissance naar de Romantiek. Liber Amicorum J. Andriessen s.j., A. Keersmaekers, P. Lenders s.j. (Leuven-Amersfoort, 1986), p. 279-296 (p. 283-286); J. De Mûelenaere, ‘De Heilige Beeldekensgilde (1864) en Gezelle’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 384-389. 221 De Antwerpse volkskundige Edmond de Bruyn bezat in het jaar 1896 300 handgekleurde exemplaren van het vermoedelijk door de Brugse steendrukkerij Karel Van de Vyvere-Petyt gelithografeerde vaantje van Hoboken. Zie: Thijs, ‘De opkomst’, p. 311-312. In de jaren 1960 beschikte het kerkbestuur nog over een ruime voorraad ongekleurde vaantjes. Ondertussen, tijdens het interbellum, had de steendrukkerij Emile Lombaerts (Deurne-Antwerpen) een nieuwe editie geproduceerd, nu evenwel in chromolithografie. Zie: A.K.L. Thijs, ‘De steendrukkerij E. Lombaerts-Van de Velde / G. Hutsebaut: een verhaal over de langzame dood van de Vlaamse neogotische devotieprentenproduktie’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 111-153 (p. 135).

47

deel 1 – over woorden en objecten tentekstplaat ingelast te worden in de dertig luxe-exemplaren van de Volkskundige kalender voor het Vlaamsche land van Gabriël Celis. In 1983 werden in de Lierse hoofdkerk, ter gelegenheid van een opendeurdag, oude, puntgave exemplaren van het Sint-Gummarusvaantje uit 1772 verkocht. Deze exemplaren waren allemaal ongekleurd. Niets echter garandeert ons dat het Lierse kerkbestuur in de late achttiende en vroege negentiende eeuw niet de bedoeling had deze Sint-Gummarusvaantjes, of althans een aantal ervan, ter gelegener tijd te laten kleuren vooraleer ze aan de bedevaarders aan te bieden. Dat vaantjes wel degelijk werden ingekleurd blijkt uit verschillende bronnen. Zo waren de talrijke, identieke bedevaartvaantjes die Pieter Aertsen (1507/1508-1575) op zijn schilderij Terugkeer van de bedevaart heeft uitgebeeld, stuk voor stuk gekleurde exemplaren.222 De rekeningen van de Sint-Vedastuskerk te Menen uit 1598-1599 spreken van ‘zes dosinen pampieren vaentgens beschildert met de figure van myn heere St. Jan.’223 Met het oog op de viering van Sint-Eligius te Kruishoutem werden zeker vanaf 1625 geregeld enkele dozijnen vaantjes geschilderd.224 In 1627 schafte ook het beheer van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw in het Hammeken te Zemst zich honderd ‘geschilderde vaenkens’ aan ‘om te vercoopen op de feestdaeghen int Hammeken.’225 Niet noodzakelijk werd de volledige oplage gekleurd. In 1576 leverde de Brusselse drukker en figuursnijder Michiel van Hamont aan de Broederschap van de H. Bernardus te Steenokkerzeel driehonderd vaantjes, waarvan de helft ‘gheschildert’ was.226 Te Kruishoutem bestelde men omstreeks het midden van de zeventiende eeuw gewoonlijk 1500 tot 2000 vaantjes, waarvan slechts 8 tot 15 dozijn werden beschilderd.227 Van de in kopergravure uitgevoerde bedevaartvaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok te Wijnegem (1732), de Allerheiligenkapel te Diest (1734) en de H. Cornelius te Doel (1740) zijn verscheidene oude exemplaren bewaard die in vinnige tinten met penselen gekleurd zijn.228 De identieke wijze waarop de kleuren op de verschillende exemplaren van deze vaantjes

222 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen (kleurenreproductie op de stofwikkel). 223 A. Rembry-Barth, Histoire de Menin d’après les documents authentiques, 4 delen (Brugge, 1881), deel 4, p. 527. 224 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 170-171. 225 J. Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken te Zemst’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 19-43 (p. 31). 226 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116. 227 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 230. 228 Van Heurck, Les drapelets, p. 100-101 (Diest), 104 (Doel) en 478-479 (Wijnegem); Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 110-111, afbeelding (Doel) en 335, afbeelding (Wijnegem); Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 264, afbeelding (Wijnegem); Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 37-38 (Diest). Voor de datering van het vaantje van Doel, zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 75.

48

2. Bedevaartvaantjes

Afb. 8. Wijnegem, Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok. Ingekleurde burijngravure (202 × 302 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes

aangebracht zijn, wijst op snel uitgevoerd seriewerk.229 Toch hebben de betrokken verluchters nog getracht min of meer binnen de lijntjes te kleuren. Dat kunnen we niet zeggen van de mensen die tijdens de late achttiende eeuw en de negentiende eeuw de verschillende massaal voor Halle geproduceerde vaantjes (allemaal houtsneden) letterlijk met de grove borstel hebben bewerkt.230 De verluchting van sommige exemplaren van het houtsneevaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg uit de eerste helft van de negentiende eeuw is al niet veel beter.231 Het hoeft ons dus niet te verwonderen dat het tijdschrift Rond den Heerd zich in 1876 ergerde aan de ‘beklakpotte’ of ‘beplakijsterde’ vaantjes die in sommige bedevaartplaatsen verkocht werden.232 De overtalrijke vaantjes van Scherpenheuvel, tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw op massale schaal uitgegeven door achtereenvolgens P.J. Brepols en Brepols & Dierckx Zoon, werden ruwweg met behulp van sjablonen ge229 Het is niet duidelijk of de zorgvuldig uitgevoerde verluchting van het mariale vaantje van Broechem (gegraveerd door Gaspar Bouttats, die werkzaam was in de periode 1668-1695), gereproduceerd door E.H. van Heurck, authentiek is. Zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 60 en afbeelding. 230 Van Heurck, Les drapelets, p. 170-176; V[erbouwe] & L[indemans], Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes, p. 87-88 (met afbeeldingen); Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes, p. 62, 65; Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 145-146 (afbeeldingen); Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 37, 122, 124 en 305. 231 Exemplaar: PcA. 232 O.V.D., ‘Sint-Willebrords vaantje’, p. 394. Klakpotten: op ruwe wijze verven. Plakijsteren: bekladden, bemorsen. L.L. De Bo & J. Samyn, Westvlaamsch idioticon (Gent, 1892), p. 460 en 751.

49

deel 1 – over woorden en objecten kleurd.233 De firma Brepols & Dierckx Zoon paste diezelfde industriële werkwijze toe voor de vaantjes van Onze-Lieve-Vrouw van Neerwaver,234 zoals overigens ook voor de door haar op de markt gebrachte volks- en kinderprenten.235 In enkele gevallen kozen initiatiefnemers ervoor hun vaantjes op te fleuren door de aanwending van gekleurde drukinkt. Het H. Kruisvaantje op het hoofddeksel van één van de figuren op het schilderij Het Gevecht tussen Carnaval en Vasten van Pieter Bruegel uit 1559 (Kunsthistorisches Museum te Wenen) lijkt in het rood gedrukt. De kerkrekening van Kruishoutem uit 1769 vermeldt de aankoop van vierhonderd vaantjes rood en zwart. Vermoedelijk ging het daar om twee partijen eenkleurige exemplaren.236 De Hagelkruisvaantjes van Ekeren zijn in de late achttiende of de vroege negentiende eeuw met blauwe inkt gedrukt. Voor afdrukken uit dezelfde periode van het Sint-Lambertusvaantje van Ekeren is rood gebruikt. De Sint-Markoenvaantjes van Graven (Grez-Doiceau) zijn in oranje gedrukt. Van het Sint-Sebastianusvaantje van Beselare bleven in het rood gedrukte exemplaren bewaard. In sommige gilden was het gebruikelijk dat de bestuursleden twee vaantjes kregen die samen aan een stokje bevestigd waren: een in het rood en een in het zwart.237 Aan de vaantjes van de H. Godelieve, verspreid door de Godelievezusters voor de devotie in hun kapel te Brugge en voor de bedevaart naar Ten Putte (Gistel), werd op nog een andere manier kleur gegeven, namelijk door langsheen de basis en de hypotenusa rode getande papierstroken te kleven. Men neemt aan dat de zusters de tandlijsten zelf aanbrachten.238 Deze wijze van versiering werd, voor zover bekend, tijdens de bestudeerde periode in geen van de andere bedevaartplaatsen toegepast.

233 Philippen, 350 jaar, p. 41-46; Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 295-297. 234 R. Baetens (red.), Brepols drukkers en uitgevers 1796-1996 (Turnhout, 1996), p. 27 (afbeelding); A. Morelli (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005), p. 189 (afbeelding). 235 P. Vansummeren, Kinderprenten van Brepols (Turnhout, 1996), p. 94-95. 236 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 230. 237 De Vigne, Mœurs et usages, p. 114. 238 Van Heurck, Les drapelets, p. 146-147 (met afbeelding); Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 29-30.

50

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten

3.1.

Begripsbepaling

Onder bedevaartprent verstaan we een losse, opzichzelfstaande prent van devotionele aard, grotendeels bestaande uit een voorstelling die, eventueel dankzij de bijhorende tekst, verwijst naar een welbepaalde bedevaartcultus.239 De verspreiding van zulke prenten geschiedde in principe vanuit de betrokken cultusplaats. Sommige uitgaven waren echter ook elders te verkrijgen, hetzij via de reguliere prentenhandel, hetzij via de leurhandel. In tegenstelling tot de vaantjes waren bedevaartprenten niet bestemd om aan een stokje te worden bevestigd. Zij hadden meestal een blanco keerzijde. Dat was niet enkel het geval bij de grote als typische wandprent opgevatte bladen, maar ook bij de kleinere prentjes. Pas in de negentiende eeuw zien we soms een gedrukte tekst (meestal een gebed) op de versozijde van prentjes verschijnen. Een bedevaartprent houdt per definitie verband met een bedevaartcultus. Dat betekent uiteraard niet dat elke devotieprent die naar een cultusplaats verwijst als een bedevaartprent kan beschouwd worden. De meeste religieuze prenten in verband met devoties in kleine steden en dorpen beantwoorden aan de notie bedevaartprent. Kerkelijke verantwoordelijken en a fortiori commerciële ondernemers lieten slechts dan prenten ontwerpen wanneer zij meenden te kunnen rekenen op voldoende gegadigden, dus niet alleen op gelovigen uit de betrokken lokaliteit. In grotere stedelijke centra kon het aantal potentiële afnemers uit de plaatselijke gemeenschap zo beduidend zijn, dat men er toe overging prenten te laten ontwerpen en drukken voor een bepaald cultusobject, ook zonder te kunnen rekenen op een toestroom van pelgrims. De latente naijver tussen wereldlijke en reguliere geestelijken en tussen kloosters onderling heeft geleid tot het uitgeven van prenten voor allerlei veeleer lokaal getinte devoties. Wanneer men binnen het prentenbestand van steden, zoals Antwerpen, Brussel, Brugge en zelfs Lier, een onderscheid tussen de eigenlijke bedevaartprenten en prenten voor lokale devoties tracht te maken, ontstaat een groot probleem wegens het ontbreken in Vlaanderen van een repertorium in de aard van het compendium Bedevaartplaatsen in Nederland. Bij gebrek aan voorstudies blijkt het immers vaak onmogelijk met zekerheid uit te maken of een bepaalde devotie al dan niet een be239 Zie: H. Dünninger, ‘Kleine Andachtsbilder als Indikatoren für Wallfahrt’, in: A. Döring & W. Brückner (red.), Wallfahrt. Pilgerzeichen. Andachtsbild. Aus der Arbeit am Corpuswerk der Wallfahrtsstätten Deutschland: Probleme, Erfahrungen, Anregungen. Mit Katalog und Abbildungen der baden-württembergischen Wallfahrtsbildchen in der Sammlung Hofmann (Würzburg, 1982), p. 149160 (p. 151).

51

deel 1 – over woorden en objecten devaartcultus was. Overigens, in steden waar zowel mensen uit de omgeving als uit verder afgelegen plaatsen geregeld in- en uitliepen, trok elke devotie occasioneel en zeker tijdens kerkelijke feesten een aanzienlijk aantal niet-inwoners aan. Het is evenwel zeer de vraag of het trekken van een scheidingslijn tussen bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten zinvol is en niet erg kunstmatig en zelfs arbitrair is. De notie bedevaartprent blijkt immers een vrij recente mentale constructie.240 Zij is niet geïntroduceerd door mensen die heil en troost zochten bij een uit een heilige plaats meegebracht drukseltje, maar door oudheidkundigen en volkskundigen die ‘curieuze’ religieuze grafiek in kaart poogden te brengen. Voor de gelovigen maakte het niet veel uit of de prent die zij in het raam van hun godsdienstbeleving koesterden, al dan niet beantwoordde aan wat onderzoekers later een ‘bedevaartprent’ hebben genoemd. Een prentje van een geliefde heilige, verworven in een bedehuis van de eigen stad of van het eigen dorp, kon voor de bezitter om allerlei redenen minstens een even grote betekenis hebben als een exemplaar dat uit een verre bedevaartplaats kwam. Bekijken we het vanuit het standpunt van de geestelijkheid: het ultieme doel dat zij met de verspreiding van beide categorieën prenten nastreefde was volledig hetzelfde, namelijk zoveel mogelijk mensen dichter bij de Kerk (en hún kerk) en bij God brengen. Deze overwegingen hebben er ons toe gebracht ook prenten voor devoties die misschien geen noemenswaardig aantal pelgrims aantrokken, in ons onderzoek te integreren, welteverstaan zonder er een prominente plaats aan toe te kennen. De religieuze grafiek die confrérieën en andere besloten organisaties zoals ambachtsgilden, gezellenbroederschappen en schuttersgilden aan hun deelgenoten uitreikten, lieten we buiten beschouwing, tenzij duidelijk bleek dat exemplaren ervan vrij beschikbaar waren voor geïnteresseerde niet-leden.241 Voor het drukken van de meeste plaatsgebonden devotieprenten is een speciaal daartoe vervaardigde drukvorm gebruikt. Bedevaartinstanties stelden het immers 240 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten doorlichten’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 670-685 (p. 671-673). De term ‘Bedevaartbeeldeken’ ontmoeten we in de catalogus van het Antwerpse Museum voor Folklore uit 1907: Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverleveringen. Museum voor Folklore. Catalogus (Antwerpen, 1907), p. 72. 241 Stalpaert, ‘Devotieprenten doorlichten’, p. 673-680; Thijs, ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek’, p. 213-241; Van der Stock, Printing images, p. 115-124; J. de Beer, ‘De papieren blazoenen der gilden, neeringen, broederschappen en andere vereenigingen van het Land van Audenarde’, in: De Brabantsche Folklore, 12 (1932-1933), p. 135-186; E.J.P. Seguin, ‘Imagerie et vie sociale à Lille: Louis Mélino 1790-1859’, in: Arts et traditions populaires, 17 (1969), p. 179-232; E. Duverger, Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw (1600-1617), 14 delen (Brussel, 1984-2009), deel 1, p. 379 (houten drukvorm voor de Sint-Sebastiaansgilde te Antwerpen, 1616). Bekend is ook een nieuwjaarswens van de Antwerpse kolveniers, met een voorstelling van de H. Christoffel (zeventiende eeuw). Exemplaar: PcA. Een Sint-Sebastiaansprent, gegraveerd door Petrus Paulus Bouché (tweede helft zeventiende eeuw), werd geleverd aan de Sint-Sebastiaansgilde te Antwerpen. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 866.

52

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten

Afb. 9. Borsbeek, Sint-Hubertus. Voorbeeld van recuperatie. Zestiende-eeuwse burijngravure door Adriaan Huberti (208 × 145 mm). In de achttiende eeuw hergebruikt voor de Sint-Hubertusviering te Borsbeek door toevoeging van een typografische tekst – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Borsbeek, P3

53

deel 1 – over woorden en objecten erg op prijs dat de voorstelling een of meer voor hun cultusplaats kenmerkende elementen bevatte, zoals het cultusobject, het bedehuis of typische devotionele handelingen. In zeldzame gevallen verwijst enkel de tekst naar een specifieke lokaliteit. Op het sanctje voor de Sint-Hubertusviering te Niel, gesigneerd door Cornelis van Merlen (Antwerpen, 1654-1723) verwijst niets naar dat dorp, afgezien van de tekst ‘S. Hvbertvs. Rustende Binne niel.’242 Het gebeurde dat men een drukvorm die op geen enkele wijze naar een cultusplaats verwees, aanwendde voor een bedevaartprent door er een tekst in typografie aan toe te voegen. Een voorbeeld daarvan levert ons een uitgave ten behoeve van de Sint-Hubertusviering te Borsbeek. In de tweede helft van de achttiende eeuw bracht een anonieme typograaf een tekst over Borsbeek aan op afdrukken van een koperplaat met een niet-plaatsgebonden voorstelling van de H. Hubertus. De drukplaat was toen reeds oud, vermits zij gesigneerd is door Adriaan Huberti, die in 1573-1574 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde was opgenomen.243 Een ander voorbeeld: onder een van woorden verstoken Sint-Hubertusgravuurtje, gesigneerd door de Antwerpse graveur en uitgever Michiel Snyders (1586-1673), staat een zetwerkje dat de lezer aanspoort om deze heilige ‘op den Aert’ (Geel) te komen vereren en lid te worden van de Sint-Hubertusbroederschap.244 Exemplaren van devotieprentjes zonder zichtbaar verband met een pelgrimsoord kregen, door de context waarin zij functioneerden, voor de bezitter soms de betekenis van een bedevaartprent. Zo kennen we een perkamenten Sint-Hubertusprentje waarvan de afbeelding op geen enkele wijze naar de bedevaartplaats Saint-Hubert verwijst. Een handschriftelijke notitie op de keerzijde ervan legt echter wel dit verband: ‘Dit Beldeken is geweijt en heeft aengeraeckt aen den Stool van den Heijligen Hubertus in Ardennen.’245 Een exemplaar van een Sint-Theresiaprentje, gesigneerd door Abraham Geloude (overleden in 1731) is blijkens een aangehecht gedrukt en 242 Het gravuurtje beeldt de ontmoeting van Hubertus met het kruisdragende hert uit. De wijze waarop de tekst is aangebracht, doet vermoeden dat het koperplaatje eerst voor een niet-plaatsgebonden prentje heeft gediend. Zie: F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Van “cunst” tot populair beeldmateriaal. Van Merlen, twee eeuwen prentenproductie te Antwerpen (1600-ca. 1830)’, in: H. Pauwels, A. Van den Kerckhove & L. Wuyts (red.), Liber memorialis Erik Duverger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden (Wetteren, 2006), p. 91-129 (p. 114) (afbeelding, met toelichting op p. 118). De voorstelling gaat terug op een niet-plaatsgebonden devotieprentje van Cornelis Galle, zie: L. Huyghebaert, Sint Hubertus, patroon van de jagers in woord en beeld. Historie, legende, folklore (Antwerpen, 1949), p. 238 en 262 (afbeeldingen). 243 Koperplaat; formaat: 208 × 145 mm; drukspiegel: 273 × 142 mm. De tekst vermeldt een aflaat verleend op 30 augustus 1754. Exemplaar: PcA en exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Borsbeek. Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 234 (afbeelding). De kerk was toegewijd aan de H. Jacobus de Meerdere, zie: F. Prims, Geschiedenis van Borsbeek (Borsbeek, 1954), p. 30. De abt van Sint-Michiels beschikte over de benoeming van de pastoor. 244 Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01962-01966, niet geklasseerd. 245 Anonieme kopergravure, met op banderol: ‘S. Hvbertvs.’ Kortgesneden exemplaar (drager: 90 × 60 mm). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 714.

54

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten ondertekend attest in 1767 in contact gebracht met de relieken van de H. Macharius in de Sint-Baafskathedraal te Gent.246 Antwerpse uitgevers brachten in de zeventiende en de achttiende eeuw voor eigen rekening prentjes op de markt voor de talloze heiligen, onder wie uiteraard ook sancten en sanctinnen die in een of meer cultusplaatsen vurig vereerd werden. Of exemplaren van deze commerciële uitgaven in de betrokken heilige plaatsen verkrijgbaar waren, is nog moeilijk uit te maken. Waren bijvoorbeeld de prentjes voor de H. Dimphna, te Antwerpen uitgegeven door Petrus Clouwet (1629-1670), Cornelius de Boudt (ca. 1660-ca. 1735), Jacobus Josephus Emmerechts (1719-1765), Joannes vanden Sande en Susanna Verbruggen (1684-1752) bestemd voor de bedevaarders naar de relieken van deze heilige te Geel?247 Niet noodzakelijk. Wie niet de moeite deed om naar Geel te pelgrimeren, wou eventueel wel een prentje bezitten van deze beschermheilige tegen krankzinnigheid en schafte het zich aan in een prentjeshandel of bij een colporteur. Exemplaren van de Sint-Gummarusprentjes die door Joannes vanden Sande in 1694, Ludovicus Fruytiers in 1752 en Henri Wauters in 1772 aan het Lierse kerkbestuur werden geleverd, kwamen ongetwijfeld terecht bij bedevaarders die de Netestad bezochten. Dat zulks ook het geval was met de Sint-Gummarussanctjes die de prenten- en schilderijenhandelaar Augustinus Joannes Heydreix omstreeks het midden van de achttiende eeuw op eigen risico uitgaf, is minder zeker.248 We weten evenmin of de sanctjes voor de H. Amelberga, te Antwerpen uitgegeven door Arnold Wielans, Cornelius de Boudt, Ludovicus Fruytiers en Isabella Hertsens, te Temse of te Mater als bedevaartgedachtenissen aan de bezoekers aangeboden werden.249 246 Attest ondertekend door Govardus Gerardus van Eersel, kanunnik van Sint-Baafs, op 9 juni 1767. Druk van de weduwe van Michiel de Goesin te Gent. Zie: Thijs, Antwerpen, p. 77 (afbeelding); J. Spanhove, ‘Een pestprentje’, in: Ons Heem, 22 (1968), p. 82 (de auteur vermeldt helaas niet wat het prentje voorstelt). 247 Thijs, Antwerpen, p. 111, met afbeelding (P. Clouwet, prent heruitgegeven door Michiel II Cabbaeij). J. Peeters & J. Van Hemelryck, Antwerpse devotieprenten vanaf de contrareformatie tot aan de Franse Revolutie (Leuven, 1981), p. 29, afbeelding (Emmerechts). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 404 (Vanden Sande) en RG, Heiligen, Dimphna, H1 (De Boudt en Verbruggen). 248 Heydreix gaf minstens twee verschillende Sint-Gummarusprentjes uit, zie: J. Van In, De H. Gummarus, patroon van Lier: biblio-iconographische studie (Antwerpen, s.a.), p. 117 (1694), 121 (1772), 138 (1752) en 149-150 (reproductie van een der uitgaven van Heydreix, met spellingsfout in de signatuur: Heydericx). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 546. Een ander exemplaar (niet vermeld bij J. Van In): UA, Collectie Thijs, nr. 545, met tekst: ‘S. Gomarus.’ Signatuur: A.J. Heydreix. Formaat: ca. 88 × 62 mm. 249 Twee met Isabella Hertsens gesigneerde exemplaren: RG, Heiligen, Amelberga, H1 en mas, nr. 64.76.5462 (voorheen vma). Afbeeldingen van de andere sanctjes: R. Ruys, ‘Devotieprentjes als bron voor de studie van de volksdevotie’, in: W.P. Dezutter & R. Van De Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 119-122 (p. 121); J. Smet, ‘Sint-Amalberga, adelheilige en symbool in het volksgeloof ’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 119-147 (p. 144).

55

deel 1 – over woorden en objecten

3.2. Terminologie uit voorbije eeuwen 3.2.1. Beeld en beeldeken In de bestudeerde periode was de meest gebruikte term voor een bedevaartprent beeldeken, een aanduiding die ook werd aangewend voor de andere soorten devotieprenten.250 In de mirakelverhalen die de jezuïet Philippus Franciscus Taisne in zijn boek over de H. Franciscus Xaverius uit 1663 ten beste gaf, komt de term bijvoorbeeld frequent voor.251 De prentjes in verband met de jaarlijkse Sint-Eligiusviering staan in de kerkrekeningen van Bertem vanaf 1619-1620 en tot in de vroege twintigste eeuw onveranderlijk als beeldekens of (in de zeventiende eeuw) als bellekens aangeduid.252 De prenten van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg, de H. Anna te Bottelare, de H. Antonius te Brasschaat, het Sacrament van Mirakel te Brussel, de H. Hubertus te Buizingen, Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil te Duffel, de H. Antonius en de H. Lucia te Edegem, het H. Bloed te Hoogstraten, Onze-LieveVrouw van Lebbeke en van Lede, de H. Gummarus te Lier, Onze-Lieve-Vrouw van den Akker te Minderhout, Onze-Lieve-Vrouw van Ruisbroek, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, de H. Bernardus te Steenokkerzeel en de H. Servatius te Wemmel worden in rekeningen en andere archiefbescheiden ook doorgaans ‘beeldekens’ genoemd.253 ‘Be(e)ldeken’ staat onder meer gedrukt op prenten ter ere van 250 Voor gildeprenten (steeds met een voorstelling van de patroonheilige) kende men de samenstelling ‘patroon-beeldeken.’ FAA, Gilden en ambachten, nr. 4355 (rekeningen van het ambacht der smeden, 1772, 1776, 1784) en nr. 4608 (rekeningen van het ambacht van de zijdeweversgasten, 18251826). Daar de gildeprenten in de misviering ter ere van de patroonheilige tijdens de offergang uitgedeeld werden, noemde men ze ook ‘offer-beeldekens.’ FAA, Gilden en ambachten, nr. 4119 (rekeningen van de kapelmeesters der huidvetters en schoenmakers, 1672-1676). 251 Het betreft vooral een ‘beeldeken’ dat in de jezuïetenkerk te Mechelen werd verspreid, zie: P.F. Taisne, Het leven, apostolycke deughden, gheduerighe mirakelen ende glorie vanden H. Franciscus Xaverius vande Societeyt Jesu (Antwerpen: M. Cnobbaert, 1663), p. 742-743, 927, 931, 935, 949, 968, 972-973 en 978. Beschreven in STCV: nr. 3149195. Voor Joannes Franciscus Gaucheret waren ‘beeldeken’ en ‘print’ synoniemen; [J.F. Gaucheret], Historie van de alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria, onder den by-naem van Bystant, geëert in haere publieke stads-kapelle binnen […] Brussel (Brussel: M.J.G. Simon, 1791), p. 23 (‘gedrukte printen’ of ‘beeldekens’). Exemplaar in UNICAT. 252 E. Persoons, ‘De Sint-Elooisviering te Bertem’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 65 (1982), p. 71-89 (p. 74-76). 253 C. Theys, Geschiedenis van Alsemberg (Brussel, 1960), p. 372-373 en 466-468; E.J. Roobaert, ‘Enkele archivalische toelichtingen tot de geschiedenis van een landelijke devotie op het einde van de XVIIde eeuw’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 33 (1958), p. 37-54 (p. 46) (Bottelare); W. Van Osta, Geschiedenis van de Brasschaatse parochies (Brasschaat, 2005), p. 58; Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 275; C. Theys, ‘Begankenis en broederschap van St. Hubertus te Buizingen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 46 (1963), p. 448-466 (p. 462). Dom, De geschiedenis, p. 227-233; Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 447 en 449; Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59 en 140; Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 152-153; De Brouwer, Geschiedenis, p. 90; Van In, De H. Gummarus, p. 117, 121 en 140; RA, Kerkarchief Minderhout, nr. 17 (teksten i.v.m. 1733, 1740, 1744-1745, 1750-1751, 1754-1755, 17631764 en 1790-1791); C. Theys, Korte geschiedenis van Ruisbroek (Brabant) (Brussel, 1940), p. 44; FAA,

56

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten de H. Alexius te Antwerpen, de H. Donatus te Brugge, de H. Rochus te Cassel, een kruisreliek te Diest, de H. Maagd te Duffel, de H. Drie Koningen te Keulen, de H. Franciscus Xaverius te Mechelen en de H. Aldegondis te Mespelare.254 Op andere – soms onooglijk kleine – prenten staat niet ‘be(e)ldeken’ maar ‘beeld’ te lezen. Dat is het geval bij prentjes voor de H. Antonius van Padua bij de beggaarden te Antwerpen,255 de H. Hubertus te Geel (Ten Aard),256 Onze-Lieve-Vrouw te Halle,257 de H. Gummarus te Lier,258 het H. Kruis te Maastricht,259 de H. Paulus te Opwijk,260 het H. Kruis te Schepdaal,261 de H. Maagd te Scherpenheuvel,262 en het mirakelkruis te Uden.263 Het voorkomen van de term ‘beeld’ op deze prenten is op het eerste gezicht enigszins merkwaardig, wanneer men weet dat bedevaartverantwoordelijken in teksten voor intern gebruik dit woord vrijwel nooit gebruikten, tenzij zij het hadden over drukwerken van relatief groot formaat.264 Het lijkt er dan Notariaat, nr. 3453, fol. 375 r°-v° (31 december1619): ‘seker papieren beeldeken mette figure van Onse L. Vrouwe van Scherpenheuvel’; Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 118 (‘geschilderde bellekens’, 1631, 1638, 1645); R. Dessaer, Geschiedenis van Wemmel (Anderlecht, 1945), p. 57-58. 254 Antwerpen: Werken van Barmhartigheid. 650 jaar alexianen in de Zuidelijke Nederlanden (Leuven, 1985), p. 219 (nr. 155). Brugge: H. Demarest, ‘Devotie tot de H. Donatus in het Vlaamssprekend gedeelte van België. Aanvullingen’, in: Volkskundig jaarboekje ’t Beertje, 4 (1982), p. 181-196 (p. 191) (afbeelding). Cassel: Flahault, Le culte de Saint Roch, p. 24-25 (afbeelding, prent die als vaantje diende). Diest: kopergravuurtje gesigneerd door Alexander Voet. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 385. Duffel: Dom, De geschiedenis, afbeelding tegenover p. 234. Keulen: R. Lambrechts, Bezem en kruis. Grepen uit het Zuidkempische volksgeloof (Retie, 1974), p. 57 (afbeelding). Mechelen: kopergravure, gesigneerd A. op de Beeck. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 630. Mespelare: Ste.-Aldegonde in de volksverering: tentoonstelling van 1 tot 9 juni in de Sinte Aldegondekerk te Zwevezele (Zwevezele, 1975), p. 68 (afbeelding). 255 Anonieme gravure met verwijzing naar een aflaat van 22 december 1739. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 29. 256 Gravure gesigneerd door Snyders. Typografische toevoeging van ten vroegste 1727. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01970, ‘H. Hubertus.’ Pas in 1727 verwierf de Sint-Hubertuskapel een reliek van de heilige. F. Prims, Album pastorum Campiniae (Antwerpen, 1952), p. 63. 257 Anonieme houtsnede op een blaadje met een officiegebed, op 16 september 1815 door Pius VII ingesteld. Twee edities, een op naam van De Trie-Tomson te Halle en een op naam van P. Vleminckx te Brussel. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 448 en 449. 258 Van In, De H. Gummarus, p. 99 (afbeelding) en 138. 259 Gravure gesigneerd Io. vanden Sande. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 561. 260 J. Lindemans, Geschiedenis der gemeente Opwijk (Brussel, 1937), buitentekstplaat nr. V. 261 Lindemans, ‘Brabantse beêwegen’, 32: p. 440-441. 262 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 9 (gesigneerd door M. Bunel). 263 A.K.L. Thijs, ‘Antwerpse sanctjes.’ Heiligenprentjes voor Noordbrabantse bedevaartplaatsen (17e-18e eeuw)’, in: L.C.M.B. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant. Catalogus (Uden, 1990), p. 108-111 (p. 111) (afbeelding). 264 De ‘12 belden van S. Servaes’, vermeld in de pastoorsrekening van Wemmel (1691 of 1695), waren, gezien de prijs die ervoor betaald werd (een halve stuiver), ongetwijfeld grote prenten, zie: Dessaer, Geschiedenis van Wemmel, p. 57. Mogelijk slaat deze tekst op de kopergravure (195 × 150 mm)

57

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 10. Lier, devotie tot de H. Blasius. Burijngravure door J.B. Goossens (185 × 105 mm). Onderaan wordt vermeld dat ‘Dit Beldt is aen-gheraeckt met de Reliquie vanden H. Blasius’ – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, C2.1.1

58

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten ook op dat de uitgevers vreesden dat de verkleiningsvorm bedevaarders-afnemers kon doen twijfelen aan de waarde van de ter beschikking gestelde prent. Net zoals er tinnen vaantjes waren, bestonden er ook tinnen beeldekens. De laatste term verwijst dus niet altijd naar een gedrukt (devotie)prentje, maar kan net zo goed slaan op metalen insignes. Het kerkbestuur van Kessel, waar bedevaarders de H. Zaligmaker vereerden, kocht in 1548-1549 een partij ‘tennen beeldekens.’265 Te Lier verkocht men in 1576 ‘tenne beelekens of medaliën van St. Gummari.’266 Te Scherpenheuvel waren in 1605 ‘beeldekens’ in goud, zilver en tin te verkrijgen.267 In 1640 betaalde het kerkbestuur van Onze-Lieve-Vrouw te Tielt 15 stuiver voor een zekere hoeveelheid tin ‘waer van de kercke beeldekens syn gegoeten.’268 Het is niet steeds duidelijk hoe we ‘beeldekens’ in kerkrekeningen uit de eerste helft van de zeventiende eeuw precies dienen te interpreteren. De ‘beeldekens’ die de Sint-Jansparochie te Schriek in 1610 voor 4 gulden 5 stuiver voor 20 dozijn aankocht om uit te delen op het feest van Sint-Jan de Doper zijn niet zeker als prenten te identificeren, onder meer daar ze per dozijn werden aangekocht, wat vooral bij insignes gebruikelijk was. In de jaren 1620 schafte ook het kerkbestuur van het Brabantse Bertem zich dozijnen ‘beeldekens’ van de H. Eligius aan om die te verspreiden op Sint-Elooisdag en tijdens de dorpskermis. Ook hier betrof het mogelijk metalen bedevaarttekens. Minstens vanaf 1661-1662 ging het te Bertem echter vrijwel zeker om gedrukt materiaal, want dat dienstjaar trad de Leuvense drukker François Wyckmans op als leverancier van de ‘S. Eloy beldekens.’ Het werd daar een stevige traditie: tot in het begin van de twintigste eeuw bleef men er Sint-Eligiusprenten verspreiden.269 De rekening van de Sint-Bavokerk in het Kempische Noorderwijk (Herentals) over 1620-1621 vermeldt: ‘gegheven voor hondert beldekens van Sanctus Bavo voor bevaert lidens 35 st.’ Ook in dit geval ging het niet noodzakelijk om prenten.270 Voor Peter Oris waren belekens en teeckenen synoniemen. Wat wij ons daarbij materieel kunnen voorstellen, blijkt uit zijn verzendnota uit 1623 aan het die de Brusselse kunstschilder en graveur Jan van Orley voor de H. Servatius te Wemmel maakte. Exemplaar: mas, nr. 64.76.7690 (voorheen vma). 265 RA, Kerkarchief Kessel, nr. 27. In 1572-1573 schafte dit kerkbestuur zich rood garen aan om zulke ‘beeldekens te snoeren.’ 266 Van In, De H. Gummarus, p. 130; H.J.E. van Beuningen & A.M. Koldeweij, Heilig en profaan, 4 delen (Cothen, 1993-2018), deel 1, p. 77 (aldaar een foutieve interpretatie van het adjectief ‘hoorne’). Over de betekenis van ‘hoorne’ (stevig en vooral in de boekbinderij gebruikt perkament van kalfsvellen), zie: Thijs, Antwerpen, p. 138. 267 A. Boni, Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis (Antwerpen, 1953), p. 47-48. 268 E. Vandewoude, O.L.V. Tielt in het verleden. Van de oudste tijden tot omstreeks 1800 (Tielt, 1958), p. 38. 269 Persoons, ‘De Sint-Elooisviering te Bertem’, p. 71-76. 270 Citaat bij: J. Helsen, Toponymie van Noorderwijk (Brussel, 1944), p. 15. Interpretatie als prenten bij: J.M. Goris, ‘De volksdevotie tot St.-Bavo te Noorderwijk’, in: Brabants Heem, 33 (1981), p. 132-139 (p. 134).

59

deel 1 – over woorden en objecten kerkbestuur van Boom: ‘hertekens met gharen en tenne vaentkens met spellen.’ Het ging hier dus om twee types insignes in de vorm van respectievelijk een hartje en een vaantje. De tinnen vaantjes waren voorzien van een speld, de hartjes hingen aan een garen draad.271 3.2.2. Print Norbert Mattens vertelde in zijn geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Duffel (1717) hoe, kort na de ontdekking anno 1637 van het Mariabeeldje in een oude wilgenboom, ‘printjens, medalien en andere teeckens van devotie gemaeckt [werden], vertoonende het nieuw-gevonden beeldt.’ In één van zijn wonderverhalen vermeldde hij het gebruik van ‘een pampiere printjen van het nieuw gevonden beeldeken’ bij de bestrijding van bezetenheid. De illustratie die in zijn boek het beeldje op ware grootte voorstelt, noemde hij eveneens een printje.272 Slechts uitzonderlijk gebruikte Mattens ‘beeldeke’ in de betekenis van devotieprent.273 Wellicht prefereerde hij ‘printje’ omdat hij voor het Duffelse cultusvoorwerp zelf, een klein uit potaarde gebakken beeldje van de H. Maagd, geen andere term dan ‘beeldeken’ ter beschikking meende te hebben. Statue voor een driedimensionaal beeld behoorde blijkbaar niet tot zijn woordenschat. Dat woord treffen we nochtans al in 1629 aan in een document over de verkoop van ‘statuen’ en ‘beeldekens’ (hier in de betekenis van prenten) alsook medailles te Scherpenheuvel.274 De kerkrekeningen van Deurne (Antwerpen) vermelden dat het kerkbestuur in het dienstjaar 1711-1712 een riem ‘printen’ van Sint-Hubertus en Sint-Antonius liet drukken. Het daarop volgende jaar werden de duizend alsdan bijgedrukte exemplaren van deze door Lambertus Causé gegraveerde prenten echter ‘beeldekens’ genoemd.275 De benaming ‘print’ vond men blijkbaar minder geëigend voor zulke religieuze gebruiksgrafiek. Zij stond zelden op bedevaartprenten. Eén van de weinige bewaarde voorbeelden is een technisch goed verzorgde en dus ook relatief dure wandplaat in folio voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle die vanaf 1817-1818 op de markt werd gebracht door de destijds gerenommeerde Mechelse uitgeverij-drukkerij P.J. Hanicq. De aanhef van het onderschrift luidt: ‘Deze printe verbeéld de nieuwe kerke van Halle.’276 De uitgever heeft ongetwijfeld bewust voor de term ‘print’ 271 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 74. 272 Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 15, 29 en 164. 273 Bijvoorbeeld in een verhaal over een non uit het annunciatenklooster van Venlo die bij haar devotiepraktijken een ‘beeldeken’ en een vaantje uit Duffel hanteerde (1639), zie: Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 183; Dom, De geschiedenis, p. 139. 274 ARB, Rekenkamer, nr. 20802, fol. 32 r°-v° (7 maart 1629): ‘brieven van interdictie in dobbelen steerte voer heer Joos Bouckaert pastoir van Scherpenheuvel de statuen, beeldekens of medalien aldaer geruert te mogen vercoopen.’ 275 F. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, 2 delen (Deurne, 1981-1982), deel 2, p. 297. 276 A.K.L. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij P.J. Hanicq als uitgeefster van populair beeldmateriaal (1817-1855)’, in: De Gulden Passer, 75 (1997), 183-238 (p. 196) (afbeelding). De Franse tekst van

60

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten gekozen. Naar de getuigenis van Schuermans’ Algemeen Vlaamsch idioticon, riep ‘beeldeken’ in de eerste plaats de gedachte op aan een religieus prentje, terwijl ‘print’ een meer algemene betekenis bezat. Deze term had zelfs iets voornaams, doordat hij deed denken aan kunstliefhebbers die kostbare ‘printen’ en geen populaire ‘beeldekens’ collectioneerden. Dat zal wel de reden geweest zijn waarom de firma P.J. Hanicq in haar fondscatalogus publiciteit maakte voor de in 1817 geïnitieerde reeks houtsneden (waarvan de Halle-prent het nummer 2 was) onder de titel: Lyst van printen, gedrukt op schoon en straf papier, met de pryzen voór de Heeren boek- en printverkoopers (1820). Concurrent P.J. Brepols uit Turnhout bracht vóór medio 1835 een verkleinde en sterk vereenvoudigde versie van Hanicqs Halle-prent uit. De tekst van de Brepols-prent is een navolging van die van de Hanicq-prent en begint dan ook met de aanduiding ‘Deze printe.’277 We treffen de term eveneens aan op een bij de Mechelse firma J. Ryckmans-Van Deuren tijdens de periode 1865-1891 van de pers gekomen plano met een litanie en gebeden ter ere van de H. Bernardus. Onder de archaïsch aandoende houtsnede bovenaan het blad staat: ‘Deze print heeft aengeraekt de HH. Reliquien, wordende geëerd tot Steenockerzeel.’278 De benaming sanctje of santje voor een devotieprentje, oorspronkelijk behorend tot de spreektaal van West-Vlaanderen en het westelijke deel van Oost-Vlaanderen, maar sinds de twintigste eeuw mondgemeen bij verzamelaars, antiquaren en antiekhandelaars, hebben we op bedevaartprenten zelf niet aangetroffen.279 De term komt wel voor in archiefbronnen. De gildeprenten van de Brugse gilde van Sint-Cornelis en Sint-Gheleyn werden in 1587 omschreven als ‘zantkins om tghildeghelt’ te halen, in 1595 echter als ‘brievekens mette figuere van Sinte Cornelis ende Sinte Gheleyn.’280 Een archieftekst uit 1745-1747 vermeldt een betaling aan Frans Heyldeze (tweetalige) prent vangt aan met ‘Cette estampe.’ Op een aantal achttiende-eeuwse Franstalige prenten voor Halle van eenzelfde type (voorstelling van het altaar) vinden we het oud-Franse woord ‘preinte.’ Thijs, Antwerpen, p. 60: prent gesigneerd door Isabella Hertsens (afbeelding). Andere voorbeelden (gesigneerd door respectievelijk M. Cabbaeij en J.C. Craen) in RG: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) afdeling Halle. De term ‘image’ staat op een prent (met een tweetalige aanoeping) voor de H. Adilia te Orp-le-Grand (anonieme kopergravure uit de achttiende eeuw): ‘Cette image a touché aux reliques de Ste Adelle à Orp le Grand’, zie: M. Boisdequin, L’ imagerie anversoise: un outil pédagogique au service de la réforme catholique, Piété baroque en Luxembourg (Bastogne, 1995), p. 167 (afbeelding). 277 Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 185-186, 188, 195, 196 (afbeelding) en 224. Afbeelding van de Brepolsprent bij: Baetens, Brepols, p. 74. 278 Exemplaar: PcA. De firmanaam J. Ryckmans-Van Deuren komt voor van 1865 tot 1891, zie: P. Ryckmans, Drukkers en pers te Mechelen (1773-1914). Repertorium (Leuven-Parijs, 1972), p. 68-72. De schrijfwijze van de woorden laat vermoeden dat het drukwerk uit het begin van deze periode dateert, daar de spelling van De Vries en Te Winkel in 1864 ingevoerd werd. 279 De Bo & Samyn, Westvlaamsch idioticon, p. 839; K. Van den Bergh, Bidprentjes in de Zuidelijke Nederlanden (Brussel, 1975), p. 1. 280 Omstreeks 1710 noemde men ze ‘ghilde santies’, zie: J. Geldhof, ‘Het gilde van St.-Cornelis en St.-Gheleyn in het St.-Janshospitaal te Brugge 1586-1741’, in: Biekorf, 77 (1977), p. 271-293 (p. 281).

61

deel 1 – over woorden en objecten brouck voor het graveren van een koperplaat voor de ghilde santjes van de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën in de Brugse Sint-Salvatorskerk.281 De Broederschap van de H. Walburgis te Brugge noemde de prentjes die zij verspreidde, zo bleek in 1769, eveneens ‘santjens.’282 3.2.3. Briefke en biljetje Bedevaartprenten heetten briefkens in archiefbescheiden voor Bergen-op-Zoom (Onze-Lieve-Vrouw), Diest (Alle Heiligen) en Maastricht (Onze-Lieve-Vrouw Sterre der Zee).283 Gildeprenten zoals die van de Antwerpse Gilde van Onze-Lieve-Vrouw Lof uit 1511 en die van de Brugse gilde van de HH. Cornelis en Gheleyn uit 1593 werden ook wel eens zo genoemd.284 Het is niet altijd duidelijk of de term ‘briefken’ naar een prent dan wel naar een vaantje of naar nog een ander type drager verwijst. De ‘briefkens’ van de Antwerpse Sint-Jacobsgilde uit 1460 (vermeld in 1558) waren vaantjes vermits zij aan ‘stoxkens’ bevestigd waren.285 De ‘briefkens metter figueren vande Heylighe Sacramente’ die de kerk van Sint-Goedele te Brussel vanaf 1561 liet drukken, waren affiches ‘om op alle poirten ende kerckdueren te pleckene ende om in diversche steden te sindene.’286 In 1692 liet een meier te Sint-Niklaas een zorgvuldig in zijn kerkboek bewaard ‘briefken van de H. drie Coninghen’ op het hoofd leggen van een vermeende heks die hij trachtte te bemeesteren.287 Zulke briefjes stonden oorspronkelijk in verband met de verering van de H. Drie Koningen te Keulen, maar werden ook vanuit het Brusselse Berlaymontklooster verspreid door de in 1671 aldaar ingestelde Broederschap van de H. Drie Koningen.288 Driekoningenbriefjes, waarvan er vermoede281 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 220. 282 J. Van den Heuvel, ‘De heilige Walburga en haar verering in Brugge’, in: A. Coucke (red.), Sint-Walburga. Een Brugse kerk vol geschiedenis (Brugge, 1982), p. 7-61 (p. 46). 283 Rekening van de Onze-Lieve-Vrouwegilde te Bergen op Zoom, 1526-1527: ‘Item Peter de schildere van een duysent briefkens van onzen Liever Vrouwen te prenten ende van die oock met verwen af te zettene ende stofferen’, zie: J. de Beer, ‘De Heilige Maarschalken en Nood helpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36 (p. 7). Voor de rekeningen van de Sint-Fredeganduskerk te Deurne (Antwerpen) in 1544, 1549 en 1564, zie: Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 1, p. 715. Rekeningen van de Allerheiligenkapel te Diest, 1538-1540 en 1544-1545: R. Van de Ven, ‘Devotieprentjes, bedevaartvaantjes en ex-voto’s van de Allerheiligenkapel te Diest (16de-17de eeuw)’, in: Oost-Brabant, 25 (1988), p. 164-169 (p. 167). Teksten uit 1606 en 1622 i.v.m. de Mariaverering te Maastricht: B. Verbeek, De geschiedenis van de Sterre der Zee te Maastricht tot 1804 (’s-Hertogenbosch, 1937), p. 27. 284 Van der Stock, Printing images, p. 115. Geldhof, ‘Het gilde’, p. 281. 285 Van der Stock, Printing images, p. 125; Thijs, Antwer pen, p. 1-2. 286 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 271. 287 M. Dewulf, ‘Een heksenjagersepidemie te Sint-Niklaas in 1692’, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 68 (1965), p. 35-65 (p. 61). 288 H. Henry, ‘Iets over de verschuivingen in de folklore’, in: De Brabantsche Folklore, 85-86 (1935-1936), p. 97-99 (p. 99) (afbeelding); J. Schyrgens, Berlaymont. Le cloistre de la Reyne de tous les Saints (Brussel, 1928), p. 81-82.

62

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten lijk te Antwerpen gedrukt werden, kenmerkten zich door hun geringe afmetingen (ca. 40 × 100 mm) en hun oblongformaat.289 Zij werden gedrukt met koperplaten waarop een aantal van deze prentjes gegraveerd was.290 Bestemd om in de klederen te worden gedragen ter afwering van de gevaren op de weg, waren deze briefjes vaak op zijde gedrukt. Naast de afbeelding van de HH. Gaspar, Melchior en Balthasar bevatten zij een korte aanroeping en de vermelding dat het prentje de relikwieën van de H. Drie Koningen te Keulen aangeraakt heeft.291 Voor de devotie tot de H. Donatus in de kapucijnenkerk te Aarlen, de Sint-Martinuskerk te Aat, de Sint-Jacobskerk en de jezuïetenkerk te Antwerpen, de parochiekerk van Beveren-Roeselare, de jezuïetenkerk te Bergen-Henegouwen, de kerk van de H. Germanus in diezelfde stad, de Sint-Goedelekerk te Brussel en de abdijkerk van Neumünster te Luxemburg werden in de achttiende eeuw prentjes verspreid waarvan het formaat, de tekst en de opmaak geïnspireerd waren door de Driekoningenprentjes.292 Dit was eveneens het geval met de zijden prentjes die vanaf 1753 door de Antwerpse Sodaliteit der Getrouwden verspreid werden ter ere van de H. Hubertus.293 Onderaan deze Sint-Hubertusprentjes leest men: ‘dit briefken heeft de HH. Reliquien aengerae[kt].’ Op de kleine oblongvormige prentjes in verband met de Donatusdevotie in de Antwerpse jezuïetenkerk staat: ‘Dit briefken heeft aen de 289 Thijs, Antwerpen, p. 32-33. 290 Een voorbeeld van een niet volledig versneden druk van Driekoningenbriefjes (op zijde): J.L. Mousset, Les pratiques de protection populaires et le culte des saints protecteurs au Luxembourg (Luxemburg, 1983), p. 26-27 (afbeelding). 291 Thijs, Antwerpen, p. 33. Zie over de aldaar vermelde ‘Ceulsche bladeren’ ook: F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”, sanctjes en ander populair beeldmateriaal: Ludovicus Joseph en Joanna Maria Fruijtiers (Antwerpen 1731-1784)’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 74 (1999), p. 365-384 (p. 370 en 383); F.G. Zehnder (red.), Die Heiligen Drei Könige. Darstellung und Verehrung (Keulen, 1982), p. 282. Exemplaren met Nederlandse tekst (‘Dit beldt is geraeckt aen de drij hoofden van de 3 Coningen tot Ceulen’) bij: W.H.T. Knippenberg, Devotionalia. Beelden, prentjes en andere religieuze voorwerpen uit het katholieke leven, 2 delen (Eindhoven, 1980-1985), deel 1, p. 110 (afbeelding) en deel 2, p. 82 (afbeelding). Gelijkaardige kleine prenten in oblongformaat bestaan in verband met de devotie tot de (ook in de Zuidelijke Nederlanden vereerde) H. Walburga te Eichstätt (exemplaar van een kopergravure: UA, Collectie Thijs, nr. 397). 292 M. English, ‘De donderheilige Sint-Donatus en zijn verering in West-Vlaanderen’, in: Biekorf, 60 (1959), p. 65-73 en 103-110 (p. 72 en 107). Aat: L’art populaire en Wallonie (Luik, 1970), p. 486 (afbeelding). Antwerpen: M. Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte van België tot de H. Donatus, biezondere patroon tegen schadelijke natuur- en vernielende kunstmatige luchtelementen’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 34 (1959), p. 41-72, 85-101, 127-142, 170-195 en 219-235 (p. 60) (afbeelding); Thijs, Antwerpen, p. 122 en 140 (afbeeldingen). Bergen: Saints populaires dans le diocèse de Tournai. Iconographie – attributs – dévotion (Doornik, 1975), p. 63 (afbeelding). Beveren: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 223. Brussel: houtsnede met typografische toevoeging (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351). Luxemburg: Mousset, Les pratiques de protection, p. 44 (afbeelding) en 45. 293 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 235-236 en 244 (afbeelding). Over het gebruik van deze briefjes, zie: OLV, nr. 87.A.8, ‘Handboecxken der officialen der Sodaliteyt der Getrouwde binnen Antwerpen (sub anno 1753).’

63

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 11a en 11b. Antwerpen, jezuïeten. Sint-Donatusbriefkens (Nederlands en Frans). Anonieme burijngravures (40 × 95 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Jezuïeten, B.7.3.1 en B.7.3.2

H. Reliquie geraeckt, in de kerck der Professie-huijs der P.P. Iesuiten tot Antwerpen.’ Het devotieboekje in 1759 uitgegeven ten behoeve van de vereerders van de H. Donatus in de Antwerpse Sint-Jacobskerk gebruikt dezelfde terminologie.294 Een ander boekje uit de achttiende eeuw met betrekking tot de Donatusdevotie noemt de oblongprentjes billiettiens en maakt een duidelijk onderscheid met de andere, grotere Donatusprentjes die ‘beeldekens’ worden genoemd.295 ‘Billet’ staat ook op een Nederlandstalige editie van de Donatusbriefjes in verband met de devotie te 294 J.D. Verpoorten, Het leven van den H. Donatus, patroon tegen het onweêder, storm, donder, blixem, ende andere onstuymigheden van de logt. Doôr Mr. den abt ….. [sic] rector van de Sorbonnen. Uyt het Fransch over-gezet, doôr J.D. Verpoorten. Deêze reliquiën zijn berustende, ende worden altyd gevierd op den eersten zondag van ider maend, in de collegiale, ende parochiale kerk van den H. Jacobus, binnen Antwerpen (Ant werpen: G. Berbie, 1759), p. 33, 36, 38 en 41. Beschreven in STCV: nr. 12914610. 295 Beginsel en voortganck der devotie tot den H. Donatus martelaer. Besonderen patroon tegens onweders van donders, blixems en tempeesten van winden, haegel &c. Plechtelyck, en met solemniteyt ingestelt in de kercke van de eerw. paters capuciten [sic] tot Arlon […] Als oock een broederschap voor altyt duerende onder de bescherminghe van desen H. martelaer Donatus aldaer ingestelt met authoriteyt van syne heyl. Benedictus den XIV. Paus van Roomen. Uyt het Fransch vertaelt in het Neder-duyts (Antwerpen: A. Everaerts, s.a.), p. 20. BCNI, nr. 18286. Exemplaar: RG 3095 L 14.

64

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten Aarlen.296 Dezelfde term lezen we op de Franstalige briefjes voor de devotie tot de H. Donatus in Aarlen, Aat en Bergen.297

3.3. Het langdurige overwicht van de kopergravure 3.3.1. Kopergravures en houtsneden Er zijn inzake plaatsgebonden devotieprenten meer kopergravures dan houtsneden bewaard.298 Houtsneeprenten, gezien hun doorgaans lagere prijs hoofdzakelijk voor het grote publiek bestemd, kregen lange tijd minder aandacht van verzamelaars.299 Sommige prenten kennen we enkel doordat de oude drukvorm in de twintigste eeuw nog voorhanden was en toen afgedrukt werd ten behoeve van oudheidkundigen en collectioneurs.300 Het spreekt voor zich dat koperplaten de eeuwen gemakkelijker overleefden dan afgedankte houtblokken. Ondanks de erg ongelijke overlevering van het beeldmateriaal mogen we aannemen dat de kopergravure vanaf de late zestiende eeuw tot in de vroege negentiende eeuw bij de bedevaartprenten het overwicht bezat.301 Het feit dat Antwerpse producenten, volledig toegespitst op de productie van burijngravures, de leveranciers bij uitstek waren in tal van cultusplaatsen is daar niet vreemd aan.302 Daarenboven deed het geringere aanzien van 296 Anonieme houtsnede met typografische toevoeging (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 302). 297 Een Franstalig Sint-Donatusbriefje voor Aarlen, uitgegeven door de Antwerpenaar Cornelius de Boudt, gebruikt de schrijfwijze ‘billiet.’ Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Aarlen, nr. A-3. Zie voor Aarlen (twee vormen: ‘billet’ en ‘billiet’) ook: Imagiers de paradis. Images de piété populaire du XVe au XXe siècle (Bastenaken, 1990), p. 151, afbeeldingen. 298 E.J.P. Seguin, ‘Images et imagiers à Lille avant 1800’, in: Arts et traditions populaires, 9 (1961), p. 27-48 (p. 31). 299 Pas naar het einde van de negentiende eeuw toe groeide in Vlaanderen de belangstelling voor in houtsnede uitgevoerde volksprenten, vooral onder impuls van de dichter, volkskundige en xylograaf Max Elskamp, zie: A.K.L. Thijs, ‘Over “volkskunst” en de artistieke avant-garde in Vlaanderen (1894-1934)’, in: J. Helsloot, T. Meder & C. Wijers (red.), De discipline van het dagelijkse leven: Bijdragen voor Ton Dekker over orale cultuur, feestcultuur en de historiografie van de volkskunde, in: Volkskundig Bulletin. Tijdschrift voor Nederlandse cultuurwetenschap (1999), p. 177-196 (p. 180-181, 185 en 187-188). 300 In de periode 1932-1951 liet de Antwerpsche Sanctjeskring talrijke oude koperplaatjes afdrukken, waaronder enkele in verband met bedevaartcultussen te Aken, Antwerpen, Brugge, Halle, Kevelaer, Luxemburg, Mespelaar, Namen, Ninove, Scheut, ’s-Hertogenbosch, Tienen en Verviers. Zie: A.K.L. Thijs, ‘De Antwerpsche Sanctjeskring (1932-1951) tussen geliefhebber en wetenschap’, in: Oostvlaamse Zanten, 70 (1995), p. 235-276 (p. 265-268). 301 M. English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 2 (1940), p. 1-8 (p. 2-3). 302 Ook in Parijs en, tijdens de achttiende eeuw, in Augsburg bestond de devotieprentenproductie hoofdzakelijk uit kopergravures, zie: M. Grivel, Le commerce de l’estampe à Paris au XVIIe siècle (Genève, 1986), p. 138; Thijs, Antwerpen, p. 9. G. Gugitz, Das kleine Andachtsbild in den österreichi-

65

deel 1 – over woorden en objecten de houtsnede talrijke bedevaartinstanties opteren voor de koperdiepdruk.303 De houtgravure waarbij de xylograaf geen langshout maar kopshout gebruikt en geen messen maar een burijn hanteert, heeft slechts een zeer bescheiden rol gespeeld in de productie van bedevaartprenten. Deze in de negentiende eeuw opgekomen techniek was vrij duur en dus enkel voor grote oplagen aangewezen. Eén van de vroegste voorbeelden blijft het prentje voor Maria ter Nood te Merchtem, gedrukt met het blokje dat J. Vandereydt in 1855 ook gebruikte voor het vaantje en het bedevaartboekje in verband met die cultus.304 Daar men een koperplaat, in tegenstelling tot een houtsnede, niet samen met een gezette tekst in één drukgang kan afdrukken, is de tekst meestal meteen in het koper gesneden. Letters graveren vordert moeizaam, vereist een flinke vakbekwaamheid en is daardoor duur. Om die reden staan op de koperplaten zelden lange teksten. Hierop zijn echter uitzonderingen. Zo bevat de laatzeventiende-eeuwse prent van Joannes Baptist Goossens voor de Sint-Blasiusverering te Lier bijvoorbeeld niet minder dan zeventien tekstregels.305 De technische noodzaak van twee drukgangen, een bij de plaatdrukker en een bij de typograaf, heeft uitgevers er dus niet van weerhouden soms toch typografische teksten te laten toevoegen aan kopergravures. Een ander voorbeeld hiervan levert ons onder meer de gravure van Adriaan Huberti met een typografische tekst voor Borsbeek.306 Maar ook in een houten drukvorm gesneden teksten waren zelden uitvoerig. De taak van de xylograaf beperkte zich feitelijk tot het snijden van de eigenlijke voorstelling en evenschen Gnadenstätten (Wenen, 1950), p. 9; R. Sylvester, ‘Ein Zentrum graphischer Andachtsbildproduktion im 18. Jahrhundert. Der Verlag der Gebrüder Klauber in Augsburg’, in: M. Beer & U. Rehm (red.), Das kleine Andachtsbild. Graphik vom 16. bis zum 20. Jahrhundert (Hildesheim, 2004), p. 4351. 303 P. Salies, ‘Imagerie populaire et confréries toulousaines’, in: Gazette des Beaux-Arts, zesde reeks (1962), p. 266-267. 304 Het blokje werd in 1856 al gebruikt voor een bidprentje, zie: G. Van Bulck, ‘Houtgravuredevotieprentjes en houtgraveurs tijdens de negentiende eeuw’, in: A. Hendrik, G. Van Bulck & B. Verriest (red.), Vlaamse devotie-en bidprentjes uit de 19de eeuw (Sint-Katelijne-Waver, 1996), p. 134158 (p. 143-144) (met afbeelding). 305 Antwerpse gravure uit de late zeventiende of vroege achttiende eeuw, zie: Van Heurck, Les images, afdruk van de originele koperplaat (enkel in de luxe-editie). 306 Op sommige afdrukken is het bovenste gedeelte van de met losse letters gezette titel (Gebedt) over de ‘moet’ (de rand) van de koperplaat heen gedrukt. Dit toont aan dat deze bladen pas onder de typografische pers kwamen nadat de gravure er reeds op afgedrukt was. Dat was ook het geval bij prenten voor respectievelijk de zalige (Fiere) Margriet te Leuven en het H. Kruis in de Sint-Germanuskerk te Tienen. Gebedt (s.l.: s.n., s.a.). Op de gravure staat in een cartouche: ‘Saliger Margareta van Loven maeght en martelaresse bidt voor ons 2. September 1225.’ Exemplaar: mas, nr. V.M. 59.30.1296 (voorheen vma). Zie ook: Afbeeldsel van de reliquien van het H. Kruys berustende in de parochiale kerke van den H. Germanus binnen de stad van Thienen (s.l.: s.n., s.a.). Exemplaar: mas, nr. V.M. 59.30.1295 (voorheen vma). Ook afb. 9 (p. 45) van Adriaan Huberti met typografische tekst voor Borsbeek is hiervan een voorbeeld.

66

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten tueel de namen van de cultusplaats en de heilige en van een korte aanroeping of toelichting.307 Was bij een houtsnede een uitvoerige tekst vereist, dan werd die uit losse letters gezet. Zo beperkte men de kosten verbonden aan het snijden van de drukvorm. In een houten drukvorm was soms een ruimte uitgespaard voor het invoegen van een gezette tekst. Dat was onder meer het geval bij een houtblok met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer die de Gentse drukkerij Vanderhaeghen omstreeks 1860, samen met andere drukvormen, als antiquiteit aan het stadsbestuur van de Arteveldestad verkocht.308 3.3.2. Lithografieën Net als voor vaantjes kwam in de negentiende eeuw ook voor prenten de lithografie in gebruik. Op 2 januari 1832 was de Turnhoutse drukker-uitgever P.J. Brepols aan de Brusselse lithograaf Jacquemin 9 frank verschuldigd voor het graveren van Notre Dame de Montaigu. Jacquemin rekende 7 frank voor het in steen graveren van gewone, vrij grote kinderprenten, zodat we er mogen van uitgaan dat deze Scherpenheuvelprent respectabele afmetingen bezat.309 Op 20 april 1832 had Jacquemin 9 frank van Brepols te trekken, nu voor het graveren van 4 Dames de Montaigu, vermoedelijk vier afbeeldingen op één lithosteen.310 De Antwerpse firma M. Vinck 307 Zie bijvoorbeeld de drukvormen waarmee de dominotier Philippus J. Lecuyer in de jaren 1770 te Uden en te ’s-Hertogenbosch prenten (waaronder bladen voor de mariale bedevaartplaatsen Marienbaum en Weert) drukte. A. van den Berg & G. Rooijakkers, ‘Een prentenmaker zonder pers. De houtsneden van Philippus L. Lecuyer te Uden en ’s-Hertogenbosch, 1772-1774’, in: Volkskundig Bulletin, 16 (1990), p. 254-309 (p. 255 en 276-277); Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1094 (afbeelding). P.J. Brepols publiceerde vóór medio 1835 een houtsneeprentje met volgende drie in de drukvorm gesneden teksten: ‘Heilige Maacht bid voor ons’, ‘Ik bemin die mij bemind’ en ‘Het mirakuleus beeld van Onse L. Vrouw te Scherpenheuvel.’ Onderaan staat een impressum (Te Turnhout uyt het Fabriek van P.J. Brepols) uit losse letters. Drukspiegel: 92 × 61 mm. Handgekleurd exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 735. De schrijfwijze van ‘Maacht’ (met dubbele ‘aa’) kan erop wijzen dat Brepols het blokje liet snijden door een Noord-Nederlandse xylograaf of dat hij met deze uitgave vooral de Nederlandse markt beoogde. Hetzelfde blokje is later gebruikt als frontispice van de publicatie Manier om godvrugtiglyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roozenkransken van Maria, ingesteld en verkontigd doór den H. Dominicus (Turnhout: Brepols en Dierckx Zoon, s.a.). Exemplaar: RG 3030 E 36. 308 F. Van Bost, Gentse volksprenten 17de–20ste eeuw (Gent, 1996), p. 15. De toewijzing hier aan Kevelaer is de basis van de vergelijking van deze houtsnede met de gravure van Frederik Bouttats gepubliceerd in: Staal & Wingens, Bedevaarten, p. 128. 309 Er bestaat een wandprent voor Scherpenheuvel die gedrukt is met een gegraveerde lithosteen en die werd uitgegeven door Brepols & Dierckx Zoon. Het drukkersadres geeft aan dat zij ten vroegste in 1835 van de pers kwam. Het is niet uitgesloten dat de firmanaam op de steen aangepast werd en dat de voorstelling tot in 1832 teruggaat. Afbeelding bij: A.K.L. Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes naar lithografische wandprenten: religieus beeldmateriaal van de Antwerpse drukkerij-uitgeverij Michiel Vinck (ca. 1824-1841)’, in Volkskunde, 100 (1999), p. 283-313 (p. 308). 310 Vansummeren, Kinderprenten, p. 100 en 115 (reproducties uit de boekhouding van Brepols).

67

deel 1 – over woorden en objecten Frères koos een ander lithografisch procedé voor verschillende prenten die zij omstreeks diezelfde tijd (en alleszins vóór 1836) in verband met Scherpenheuvel uitgaf. Zij liet de voorstelling niet in steen graveren maar erop tekenen met lithografisch krijt.311 In tegenstelling tot wat we bij de vaantjes geconstateerd hebben, zijn koperplaten voor prenten zelden op steen overgebracht. Ofwel waren de oude platen niet meer voorhanden, ofwel waren zij zo erg afgesleten dat men ze niet meer behoorlijk op steen kon overbrengen. Michiel Vinck liet nieuwe prentjes voor Scherpenheuvel en Kevelaer op steen tekenen, hoewel hij voor die plaatsen koperplaatjes bezat.312 Een streven naar een vernieuwing van de beeldtaal was bij hem daarbij zeker niet de reden; zijn lithografische sanctjes zien er even ouderwets uit als hun voorlopers in kopergravure. Enkele prenten in verband met bedevaartculten zijn gedrukt op het glanzende en met een laag loodwit bedekte karton dat kenmerkend is voor de gelithografeerde porseleinkaarten die van ongeveer 1840 tot 1865 in trek waren bij al wie behoefte had aan menukaarten, reclamekaarten, adreskaarten, nieuwjaarswensen en ander niet-religieus drukwerk. Om er allerlei tinten op aan te brengen werden zulke porseleinkaarten meermaals geheel of gedeeltelijk bedrukt met een kleverige inkt op basis van lijm. Na elke drukdoorgang bestoof men de nog natte afdruk met gekleurd metaalpoeder.313 In 1844, ter gelegenheid van de Mariamaand, bracht de Gentse steendrukkerij T. & D. Hemelsoet zulke porseleinkaart op de markt met daarop, in een ‘gouden’ omlijsting, een veelkleurige afbeelding van een wellicht in Gent thuis te wijzen Mariabeeld boven een feestelijk versierd altaar.314 Datzelfde jaar verscheen bij De Lay-De Muyttere te Brugge een gelijkaardige steendruk bij het tweehonderdjarige jubileum van de Brugse Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw ten Troost.315 In 1854 drukte de Gentse lithograaf Pierre Gustave Jacqmain een porseleinkaart in zilverachtige tinten ten behoeve van participanten aan de viering van het duizendjarige jubileum van de HH. Hilduardus en Christiana te Dendermonde.316 Vermoedelijk ter gelegenheid van het zevenhonderdjarige jubelfeest van het Brugse H. Bloed in 1850 bracht Daveluy te Brugge van goud glimmende porseleinkaarten 311 Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 291-292, met afbeelding. 312 Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 289 en 291. 313 G. Renoy, Brussel onder Leopold I, 25 jaar porseleinkaarten 1840-1865 (Brussel, 1979); A.G. van der Steur, ‘Porseleinkaartjes’, in: De boekenwereld, 15:1 (1998), p. 80-81. 314 Tekst: ‘Souvenir du mois de Marie 1844’, onderaan: ‘A.M.D.G.’ (i.e. Ad Majorem Dei Gloriam). Signatuur: Lith. T. & D. Hemelsoet, Gand. Drukspiegel: 223 × 150 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 906. Zie ook: R. Haeseryn, Gedateerde volkskundige voorwerpen en dokumenten. Tentoonstelling […] Catalogus (Gent, 1975), p. 9. 315 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 195-197 (met afbeelding). 316 Tekst: ‘Duizend-jarige jubilé van de HH. Hilduardus en Christina Dendermonde 1854’, onderaan: ‘Geschonken aen.’ Signatuur: Steendr. v. G. Jacqmain Onderst. 3, te Gent. Drukspiegel: 148 × 158 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 899. Over P.G. Jacqmain (Brussel, 1815-Gent, 1897), zie: M. van Wesemael, ‘Het romantisch visitekaartje’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 235-253 (p. 239).

68

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten op de markt met de afbeelding van de H.-Bloedcilinder.317 In de devotieprentenproductie kregen deze dure experimenten echter weinig navolging. Wel zijn verscheidene door de Brugse lithograaf Jacob Petyt vanaf 1865 geproduceerde neogotische devotieprentjes uitgevoerd in wat Rond den Heerd doorgaans ‘verwendruk’ noemde, dit wil zeggen: in chromolithografie. Daaronder bevonden zich bedevaartprentjes voor het H. Bloed te Brugge318 en voor de mariale bedevaartplaatsen Dadizele, Erembodegem, Poperinge, Sint-Andries-Brugge319 en Uden. Zelf gebruikte Jacob Petyt de term ‘koleurdruk.’320 De opkomst van de chromolithografie belette niet dat er af en toe nog handgekleurde steendrukken op de markt kwamen. Een voorbeeld daarvan is de wandprent, gesigneerd L. v. Elliot, die de firma Veuve A. Vleminckx (Brussel) in 1870 uitgaf bij het vijfhonderdjarige jubileum van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel.321

3.4. Creatief met drukvormen Sommige uitgevers schrokken er niet voor terug om op koperplaten, die voor een bepaalde bedevaartplaats gesneden waren, zodanige tekstwijzigingen aan te brengen dat zij de nieuw gemaakte afdrukken aan niets vermoedende pelgrims in een ander genadeoord konden verkopen. Zo blijkt een prentje voor Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer, gesigneerd door de Antwerpse handelaarster Anna Maria Bunel (17011766), gedrukt te zijn met een plaatje voor de mariale bedevaartplaats Handel in de heerlijkheid Gemert. De doorstreepte plaatsnaam ‘Handel’ is op de afdrukken zelfs nog tamelijk goed leesbaar.322 De Antwerpse plaatsnijder Cornelis van Merlen bewerkte de teksten op een koperplaat voor Onze-Lieve-Vrouw van Kevelaer zodanig dat hij de afdrukken kon verkopen aan bedevaarders naar Onze-Lieve-Vrouw ter Linde te Uden. Het hinderde blijkbaar niet dat het vergezicht op de achtergrond 317 Twee prenten: een met drukspiegel 146 × 194 mm en signatuur: Daveluy Lith. du Roi, Bruges (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 881) en een prent met drukspiegel 335 × 415 mm en met vermelding: C. Kramer fecit. Voor een reproductie van deze laatste, zie: H. Demarest, ‘Jubileumprent H. Bloed 1869 van Jakob Petyt’, in: Volkskunde, 91 (1990), p. 34-50 (p. 42). 318 Gereproduceerd bij: H. Demarest, ‘Ook E.-J. Petyt in de frontlijn voor het H. Bloed’, in: Volkskunde, 94 (1993), p. 213-224 (p. 219). 319 Door Adolf Duclos omschreven als een ‘sanctje […] in goud- en verwendruk’, zie: A. D[uclos], ‘O.L.V. van ’t Boomtje gezeid “Ter Lucht”’, in: Rond den Heerd, 20 (1884-1885), p. 205-207 (p. 205). 320 Vermelding Koleurdruk van J. Petyt te Brugge op een Sint-Walburgisprentje, zie: Van den Heuvel, ‘De Heilige Walburga’, p. 55 (afbeelding). 321 Tekst: ‘Souvenir du jubilé de 500 ans, célébré à Bruxelles du 17 au 31 juillet 1870. Vyfhonderdjarige jubilé van het H. Sacrament van Mirakel te Brussel’; impressum: Vve A. Vleminckx, rue de la Violette, 33, Bruxelles; drukspiegel: 313 × 225 mm. Exemplaar: PcA. 322 De originele signatuur was vermoedelijk die van Jacobus de Man. Zie: Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 109-110. De vermelding ‘Handel’ is niet opgemerkt door B. Schwering, Gelobt seist du, Maria. Volkstümliche Darstellungen des Wallfahrtsbildes von Kevelaer (Freiburg-Bazel-Wenen, 1987), p. 43 (afbeelding) en 100.

69

deel 1 – over woorden en objecten naar Kevelaer verwees.323 De plaat voor Kevelaer die Van Merlen ten behoeve van Uden bewerkte, is de replica in spiegelbeeld (Maria houdt namelijk haar scepter in de linkerhand) en op groter formaat van een gravure van de Antwerpse graveur Frederik Bouttats uit 1645.324 Er bestaat een (anonieme) in houtsnede uitgevoerde en vergrote kopie van Bouttats’ Kevelaerprent. Ook deze daartoe gebruikte drukvorm kreeg tijdens de achttiende eeuw een nieuwe bestemming toen in de cartouche met losse letters de volgende aanroeping werd aangebracht: ‘Onze Lieve Vrouwe van Halle, bid voor ons.’325 Een anonieme graveur die een ander (vermoedelijk) voor Kevelaer gegraveerd koperplaatje omwerkte tot eentje voor Halle, graveerde in de banderol boven de in een landelijke omgeving gesitueerde H. Maagd met Kind: ‘Onse Lieve Vrouw van Hal.’ De tekst op de cartouche wiste hij gedeeltelijk uit, zodat daar nog enkel te lezen staat: ‘Heylighe Maria Toevlucht der sondaren Bidt voor ons.’326 In de vroege negentiende eeuw fleurde uitgever W. Gulick uit ’s-Hertogenbosch zijn Huiszegen (een smeekgebed om bescherming van woning, bezittingen en gezin) ten behoeve van de bedevaarders naar Onze-Lieve-Vrouw ter Linde te Uden op met een houtsnede die in werkelijkheid Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel voorstelt.327 Nog een stapje verder dan dit alles ging de Schaarbeekse uitgever Hemeleers-Van Hoeter toen hij, omstreeks het midden van de negentiende eeuw, een houtsnede met de uitbeelding van een vrouwelijke heilige in vorstelijk gewaad (waarschijnlijk de H. Elisabeth van Hongarije) liet doorgaan voor een voorstelling van Onze-LieveVrouw van Halle.328 Drukvormen die initieel bestemd waren voor bedevaartdrukwerk zijn later soms voor een geheel ander doeleinde gebruikt. Zo illustreert een anoniem kopergravuurtje ter ere van het H. Sacrament van Mirakel te Brussel een door P.J. Lemmens (werkzaam van 1742 tot 1771) te Brussel gedrukt gebedsblaadje van de algemeen verspreide Broederschap van de Altijddurende Aanbidding van het H. 323 De koperplaat kwam uit het fonds van Jacobus de Man, die van 1676-1677 tot 1719 als meester-verluchter te Antwerpen werkzaam was. Rooijakkers, Rituele repertoires, p. 165 (reproductie) en 600-601; Wingens, Over de grens, p. 117 en 126; Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 117-118. 324 Bouttats’ gravure (156 × 99 mm) is afgebeeld bij: Staal & Wingens, Bedevaarten, p. 128. De voorstelling van het zopas geciteerde anonieme kopergravuurtje voor, vermoedelijk, Kevelaer (later: Halle) ging wellicht eveneens terug op Bouttats’ voorbeeld. 325 F. Vanderhaeghen & M.T. Lenger, Bibliotheca Belgica, 6 delen (Brussel, 1979), deel 3, p. 986 (nr. L 328bis). 326 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 433 (afdruk uit de twintigste eeuw van een anoniem koperplaatje, formaat 114 × 82 mm). De Mariatitel Toevlucht der zondaren kan ook naar Handel of Uden verwijzen. 327 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 865-866. 328 Exemplaar: PcA. M. De Meyer, De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de 15de tot de 20ste eeuw (Antwerpen, 1962), p. 164 (nr. 74). Omstreeks 1880 werd een kopergravure uit 1698 met een voorstelling van Sint-Nicolaas aangewend voor een prent van Sint-Markoen te Maastricht, zie: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 533, afbeelding.

70

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten Sacrament.329 Een blijkens aanwezige wormgaten reeds oude houten drukvorm met de voorstelling van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel siert de eerste pagina van de Treur-klagt over de ontering van (andere) heilige hosties in de hoofdkerk van de Zennestad door Franse revolutionairen in 1793.330 Een anonieme Kortrijkzaan liet in 1768 een houtsnede voor de Gentse Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom afdrukken op een plano met een gedicht waarin hij de H. Maagd dankte voor een bekomen gunst.331 De Congrégation des Dames et Demoiselles de Tirlemont liet in het midden van de negentiende eeuw haar ledenlijst drukken op een blaadje waarvan de eerste pagina uit een litho bestaat die feitelijk Onze-Lieve-Vrouw ten Steen te Grimde voorstelt.332 Prenten gegraveerd in Antwerpen tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw waarvan de voorstelling naar een binnen- of een buitenlandse bedevaartplaats verwees, werden in de eerste helft van de negentiende eeuw, zoals vele andere sanctjes, als drager gebruikt voor doodsgedachtenissen: de zogeheten bidprentjes. Onder de bidprentjes uit de collectie van de Bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap vinden we daarvan talrijke voorbeelden in verband met mariale devoties te Altötting, Barcelona, Crea, Czestochowa, Kevelaer, Lier, Lima, Madrid, Messina, Milaan, Passau, Rome, Scherpenheuvel, Wenen en Zaragossa, naast exemplaren waarvan de afbeelding verwijst naar cultusplaatsen van populaire heiligen, zoals de H. Gislenus te Aat, de H. Waldetrudis te Bergen, de H. Antonius van Padua te Bonn, de H. Aldegondis te Maubeuge, de H. Leontius te Muri, de H. Januarius te Napels, de H. Gertrudis te Nijvel, de H. Genoveva te Parijs, naar het H. Sacrament van Mirakel te Brussel, het H. Kruis te Maastricht, de H. Lijkwade te Turijn en het H. Bloed te Weingarten.333 Ondanks de afbeelding op hun prentzijde, functioneerden deze afdrukken in al deze gevallen overduidelijk niet langer meer als bedevaartprent. 329 Oraison Pour le jour de l’Entrée dans l’Auguste Confrairie de l’Adoration perpetuelle du Trèssaint Sacrement (Brussel: P.J. Lemmens, s.a., 4 p). Gravure; formaat 88 × 64 mm. Exemplaar: UA, Col lectie Thijs, nr. 370. 330 Treur-klagt over de grouwelyke Onteering aengedaen aen het Alderheyligste Sacrament des Autaers, in de Kerk van de HH. Michael en Gudula, binnen de Stad Brussel, op den zesden Meert en volgende daegen van het jaer ons Heere 1793, wanneer doór de heyligschendige Tempel-roovers de HH. geconsacreérde Hostiën uyt de Ciboriën op de grond zyn uytgestort, met de voeten getrappelt, gebryzelt, en in het vuer geworpen (s.l.: s.n., s.a., 3 p.). Houtsnede; formaat: 95 × 75 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 372. 331 MatrI DoLorosae sUa Vota pIUs CortraCensIs (Gent: weduwe M. de Goesin, [1768]). Exemplaar: PcA. De houtsnede (formaat: 86 × 57 mm; drukspiegel van het geheel: 498 × 382 mm) vermeldt bovenaan: ‘Schrey boom.’ 332 Twee engeltjes houden boven het Mariabeeld een banderol met daarop: ‘Notre-Dame de la Pierre’; onderaan: ‘Image miraculeuse mise en pièces en 1798 le jour de la Fête-Dieu, et rétablie en 1806’; signatuur: Lith. de P. Barella, à Louvain; drukspiegel: 107 × 65 mm. Exemplaar: PcA. De voorstelling gaat terug op een gravure van J.B. Jongelinx. 333 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), deel 1-2, passim.

71

deel 1 – over woorden en objecten Omstreeks het midden van de negentiende eeuw werden op enkele toen recent voor bedevaartculten geconcipieerde prentjes eveneens bidprentjesteksten gedrukt, zo bijvoorbeeld op steendrukjes voor Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel in de SintJoriskerk te Antwerpen,334 de Virga Jesse te Hasselt335 en Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos.336

3.5.

Variabele vormen

De voorstelling van de H. Amelberga, beschermheilige van Temse, op een zeventiende-eeuws door ‘F. v. Leuven’ gesigneerd kopergravuurtje,337 is rechts en links begrensd door een gebogen lijn en onder- en bovenaan door een min of meer horizontale lijn.338 We hebben hier te maken met een (aan een stokje of pluimpje te bevestigen) blazoentje.339 Twee anonieme achttiende-eeuwse in kopergravure uitgevoerde blazoentjes voor de bedevaart naar de H. Amelberga te Mater zijn rechthoekige ruiten. Zij dragen alle kenmerken van de blazoentjes die in het Land van 334 Bidprentje voor Jeanne Antoinette de Caters, overleden te Antwerpen in 1857. Steendruk; formaat 94 × 64 mm; gesigneerd op voor- en achterzijde: Lith. Vandennest; tekst op de prentzijde: ‘Notre Dame de la Citadelle.’ Dezelfde prent bestaat ook met een Nederlandse tekst: ‘O.L.Vrouw van het Kasteel’ (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 234) en een bidprentjestekst, uit het jaar 1870 (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 236). 335 J. Arras, ‘De Virga Jesse op oude prenten’, in: B. Joosten, e.a. (red.), De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk (Hasselt, 1981), p. 33-48 (p. 38-39). Over het gebruik van bidprentjes met de afbeelding van bedevaartmadonna’s zie: U. Brunold-Bigler, ‘Das Totenbildchen. Entstehung und Wandel eines religiösen Brauches’, in: J. Baumgartner (red.), Wiederentdeckung der Volksreligiosität (Regensburg, 1979), p. 291-302 (p. 297-298). 336 Exemplaar (in PcA) met bidprentjestekst uit 1846, met de tekst: ‘O.L.Vrouwe tot Cortenbosch. Behoudenis der Kranken’ en signatuur: By P.F. Milis, Boekd[.] Hasselt; drukspiegel: 102 × 62 mm. Er is ook een exemplaar met bidprentjestekst uit 1848 met een anonieme steendruk; drukspiegel: 110 × 63 mm; tekst boven het Mariabeeld: ‘Salus infirmorum’ tekst onderaan: ‘Miraculeus Beeld van Onze Lieve Vrouw, te / Image miraculeuse de Notre-Dame à Cortenbosch.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 507. 337 F. v. Leuven is mogelijk te vereenzelvigen met Franciscus van Leuven die in 1674-1675 als handelaar in de Antwerpse Sint-Lucasgilde is opgenomen. P. Rombouts & T. van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 2 delen, (Antwerpen, 1864), deel 2, p. 437. 338 In de hoogte meet de voorstelling 76 mm. Haar breedte bedraagt bovenaan 11 mm en onderaan 19 mm. De doormeter in het midden is 45 mm. Tekst binnen de omlijsting: ‘S. Amelberga Patronersse van Temsch. 10 Iulij.’ Het gaat om een afdruk op perkament, de plaatindruk is niet zichtbaar. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 776. Voor een gelijkaardig maar anoniem prentje (plaatindruk: ca. 90 × 60 mm) op papier, zie exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Temse, nr. 2a-b (met afbeelding). Zie ook: Smet, ‘Sint-Amelberga’, p. 142 (afbeelding). 339 De gildeblazoentjes die tijdens de achttiende eeuw in het Antwerpse en het Brusselse en tijdens de negentiende eeuw in het Land van Waas verspreid werden, hadden ongeveer dezelfde vorm als het prentje van F. van Leuven, met het verschil dat zij onder en boven uitliepen op een punt. O. van Schoor, ‘Gildevaantjes’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 124-128.

72

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten

Afb. 12. Mater, ruitvormig blazoentje voor de Sint-Amelbergaviering. Anonieme burijngravure (80 × 80 mm) – PCD

Oudenaarde door talrijke beroepsverenigingen, schuttersgilden en broederschappen (waaronder die van Onze-Lieve-Vrouw van Halle te Oudenaarde) verspreid werden.340 Op sommige bedevaartprentjes staat de voorstelling in een ovale omlijsting, gegraveerd op een rechthoekig plaatje waarop tevens de tekst voorkomt. Antwerpse graveurs en uitgevers hebben zulke rondekens (die eveneens voorkomen bij de niet-plaatsgebonden sanctjes) geleverd voor onder meer de mariale devoties 340 De zijden meten ongeveer 75 mm. In de negentiende eeuw drukte de firma Gebroeders Bevernaege te Oudenaarde gelithografeerde blazoentjes voor Mater, zie: De Beer, ‘De papieren blazoenen’, p. 172-173 en 176-179 (met afbeeldingen); Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 310. H. Daems, ‘De Narrendans van Mater’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 183-187 (p. 184). Nog omstreeks het midden van de twintigste eeuw werden de blazoentjes te Mater in de kerk verkocht, zie: Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 226-227. Pieters brengt een blazoentje met de voorstelling van de H. Eligius, door J. de Beer toegewezen aan de smeden van Oudenaarde, in verband met Eine, evenwel zonder argumentatie.

73

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 13. Antwerpen, ‘Onse-Live-Vrouwe van toevlucht, Inde Kerck hof straet’ (nu: Schoenmarkt). Ingekleurde burijngravure (92 × 70 mm), in een achthoek – UA, Collectie Thijs, nr. 850

te Altötting, Czestochowa, Duffel, Kamerijk, Klatovy, Maria Taferl, Maria Zell en Valle de Vigezzo evenals voor de cultus van de H. Justus te Antwerpen (kerk der annunciaten), de H. Gertrudis te Bovekerke en te Nijvel, het H. Sacrament van Mirakel te Brussel, het Miraculeus Kruis te Maastricht en de H. Aldegondis te Maubeuge.341 Het is niet uitgesloten dat het anonieme (wellicht in 1654 tot stand gekomen) prentje voor de H. Cicercula, vereerd bij Les Filles de la Congrégation de Nostre Dame te Bergen, eveneens te Antwerpen gegraveerd werd.342 341 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) op de plaatsnamen. Voor Antwerpen, exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.1; Altötting: Thijs, Antwerpen, p. 35 (afbeelding); Duffel: kopergravuurtje, gesigneerd: Arnold Loemans fecit. Vidua Joan Cnobbaert exc. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 0196201966, niet geklasseerd, en als krantenknipsel in nr. 01969; Klatovy: exemplaar in IFG, nr. 14.57.1; Maria Zell: kopergravuurtje (half formaatje: ca. 60 × 42 mm), gesigneerd: Jacobus de Man iun. en met de tekst: ‘Wahre abbiltung uon der allerheijlsten und seligsten zungfrauen Maria zu zel in Cleirmarck.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 626.; Nijvel: M. Madou, De Heilige Gertrudis van Nijvel, 2 delen, (Brussel, 1975), deel 1, p. 331-332 en deel 2, plaat 56. 342 L. Crick, ‘Une image de Sainte Cicercule’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 2 (1930), p. 135-136 (met afbeelding).

74

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten De voorstelling van vrij veel Antwerpse al dan niet plaatsgebonden devotieprentjes uit de zeventiende en de achttiende eeuw staat binnen een achthoek. Hierbij is de basis van het (rechthoekige) koperplaatje steeds korter dan de hoogte. De gegraveerde tekst bevindt zich buiten de achthoek. Er bestaan zulke achthoekige Antwerpse prentjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht te Antwerpen (kapel aan de Schoenmarkt),343 de H. Waldetrudis te Bergen,344 de H. Aldegondis te Mespelare,345 Onze-Lieve-Vrouw te Neerwaver,346 de H. Hubertus te Niel,347 de H. Gertrudis te Nijvel,348 Onze-Lieve-Vrouw van de H. Eik te Oirschot349 en Notre Dame de Bonne Fin te Sobruicq bij Sint-Omaars.350 Achthoekige prentjes werden in de Scheldestad ook gegraveerd voor verder afgelegen bedevaartplaatsen, zoals Burgos (Christus), Napels (H. Januarius), Praag (H. Wenceslas) en, wat mariale genadeoorden betreft, voor Barcelona, Crea, Czestochowa, Heiliger Berg, Lechfeld, Liesse, Madrid, Messina, Mondovi, Montserrat, Napels, Passau en Trapani.351 Een anoniem gravuurtje met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Gratie (vereerd te Scheut) in een achthoekige omlijsting komt wellicht eveneens uit een Antwerps atelier.352 Het toont het Mariabeeld in een tabernakel op een boomstronk. Dezelfde 343 Anonieme kopergravure; formaat: 92 × 69 mm; tekst: ‘Onse Liue Vrouwe van toevlucht Inde kerck hof straet.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 850. De Kerkhofstraat heet nu Schoenmarkt. 344 Gesigneerd: Th. van Merlen. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Bergen, nr. 1.2. 345 Toe te schrijven aan Alexander Goetiers, zie: Thijs, Antwerpen, p. 73 (afbeelding). 346 Kopergravure; formaat: 130 × 88 mm; signatuur: Fred. Bouttats junior; tekst: ‘L’Arche d’Alliance dict N. Dame de la Basse Wavre De la Paix et Concorde Trescelebre a 700 an par Miracles et guerissons.’ Het gaat om een heruitgave uit 1750 van een oudere gravure, zie: G. Van Haeperen & J. Martin, Basse-Wavre, 1628-1978: “350e anniversaire de la donation de la châsse par l’archevêque de Malines Jacques Boonen en 1628. Catalogue (Basse-Wavre, 1978), p. 39. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 796. 347 Gesigneerd door Cornelis van Merlen. Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 114. 348 Gesigneerd: T. van Merlen. Madou, De Heilige Gertrudis, deel 1, p. 338 en deel 2, plaat 57-b. 349 Gesigneerd: Jacobus de Man. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Oirschot, nr. 1 en 5. 350 Er zijn twee prenten bekend. Het gaat om een gravure van Peter van Lisebetten, uitgegeven door Adriaen Possemiers, zie: Thijs, Antwerpen, p. 40 (afbeelding). Een tweede prent heeft dezelfde voorstelling maar een andere tekst en de signaturen H. Carlier delin. en P. Clouwet fe. Exemplaar: mas, nr. 64.76.4801 (voorheen vma). 351 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) onder de aangegeven plaatsnamen. Zie voor Madrid en Napels ook: Thijs, Antwerpen, p. 25 en 131. Burgos: signatuur: Th. van Merlen; exemplaar: mas, nr. 58.43.416 (voorheen vma). Heiliger Berg: kopergravure; formaat: 95 × 70 mm; gesigneerd door Gaspar Huberti; tekst: ‘B.V. Maria de Monte Sancto in Regno Boemiae supra ciuit Przibram.’ Lechfeld: kopergravure; formaat: 91 × 63 mm; gesigneerd door Franciscus Huberti; tekst: ‘Maria Hilf avf dem Lechfeldt’; exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 526. Liesse: kopergravure; formaat: ca. 91 × 64 mm; signatuur: V. Gasp. Huberti; tekst: Nostre Dame de Liesse; exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 553. 352 Kopergravure; formaat: 93 × 64 mm; tekst: ‘Nostra Domina de Gratia in Schevt.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 753.

75

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 14. Lier, ‘den H. Gommarus die g’eert wordt tegen de gesletentheijt in sijne Collegiale kercke.’ Anonieme burijngravure op perkament (96 × 68 mm). Voorbeeld van een voorstelling met boogvormige bovenzijde – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, A.1.1.4

voorstelling vinden we op een ander evenmin gesigneerd zeventiende-eeuws koperplaatje, maar met dit verschil dat er zich aan de voet van het beeld verscheidene bedevaarders bevinden.353 Van dit laatste prentje zijn enkel de hoeken aan de bovenzijde afgeschuind. Een dergelijke zeshoekige vorm ontmoeten we eveneens bij sanctjes van Joannes vanden Sande en Hendrik Leys voor het Miraculeus Kruis van Maastricht.354 Bij enkele zeventiende- en vroegachttiende-eeuwse bedevaartprenten vormt de bovenzijde van de verder rechthoekige voorstelling een boog. We kennen daarvan 353 L. Crick, ‘Plaque ayant servi à imprimer les images de dévotion du pèlerinage de Scheut’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 1 (1929), p. 84-85 (met afbeelding). 354 Kopergravure (formaat: ca. 90 × 62 mm) van het iconografische type: het kruis omringd door zes bedevaarders met op de achtergrond ex voto’s. De tekst leest: ‘Cecy est le vraij Pourtrait […].’ Signatuur: Joan. vanden Sande. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 574. Van twee kleinere prentjes (respectievelijk gesigneerd Io. van Sande en H. Leys) worden de exemplaren in RG beschreven in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht, nr. B-12 en B-13.

76

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten voorbeelden voor de H. Dimphna te Geel,355 de H. Gummarus te Lier,356 het Miraculeus Kruis te Maastricht,357 Onze-Lieve-Vrouw van Ter Lucht te Sint-AndriesBrugge,358 en Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid te Verviers.359 De prent die de Mechelse graveur Joseph Hunin in 1808 voor de verering van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën te Denderwindeke sneed, is vierkant.360 Dit is uitzonderlijk: bedevaartprenten, kleine zowel als grote, zijn bijna zonder uitzondering gedrukt met rechthoekige platen waarvan de hoogte en de basis ongelijk zijn. De meeste prenten tonen een opstaande figuur, vandaar dat zij veelal de vorm hebben van een rechthoek in de hoogte. Opteerde men toch voor een oblongformaat, dan gebeurde dat doorgaans om de voorstelling in een landschap te situeren. Zo gunt de veduteschilder Guillaume du Tielt ons op zijn prent voor Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare (Edelare) uit 1617 een panoramische blik op de wijde omgeving van de bedevaartlocatie.361 Abraham van Diepenbeek koos een oblongformaat voor de gravure die hij op vraag van de minderbroeders van Sint-Truiden in 1642 voor Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos ontwierp. Zo kon hij er de bucolische omgeving van het kapelletje met de toestromende bedevaarders op uitbeelden.362 De anonieme ontwerper van 355 Kopergravuurtje; formaat: ca. 98 × 61 mm; signatuur: Ioan vanden Sanden; tekst: S. Dimpna Virg. et Mart. et S. Gerebernvs Mart. VVt Irlant Dimpna schoon, de Coninx dochter siet […]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 404. 356 Anoniem gravuurtje. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Lier, nr. A1.1.4. 357 Er zijn drie verschillende prentjes bekend. Er is een uitgave gesigneerd met Ia. De Man (formaat: ca. 93 × 64 mm) en met de tekst: ‘Le vraij Pourtrait du crucifix miraculeux […]’ (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 575). Een tweede prentje heeft de signatuur Jo. v. Sande (exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht, nr. B-10 en B-11); type: crucifix tussen twee kandelaars. Ten derde is er een sanctje (formaat: ca. 92 × 62 mm), gesigneerd I. v. Sande; type: crucifix op het altaar en acht vereerders; tekst: ‘S. Crux Mosae Traiecti. Vraije effigie de la croix miraculeuse […]’ (exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 565). 358 Prent van Cornelis van Cauckercken, uit 1666, zie: Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 38-41 (met afbeelding). 359 Drie prentjes respectievelijk getekend Abr. Geloude, Jacobus de Man en Jacobus de Man le Père. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Verviers, nr. 1, 5 en 6. 360 Formaat: ca. 170 × 170 mm. De centrale voorstelling, de H. Maagd met Haar Zoon en het kerkgebouw, is gevat in een ovale omlijsting, met daaromheen zes staakkapelletjes die, samen met de kerk (als de zevende statie) de zeven weeën van Maria symboliseren. Exemplaar: mas, nr. 64.76.7739 (voorheen vma). 361 Van Heurck, Les drapelets, p. 111 (afbeelding) en 113. Moderne afdruk van de koperplaat (285 × 410 mm). Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare, P4. 362 Prent gegraveerd door Jacobus Neeffs. De prent die de witheren van Averbode op hun beurt voor dezelfde devotie in 1642 door Theodoor Jonaszoon van Merlen lieten snijden, vertrok van hetzelfde concept, zie: Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 135-145 (afbeeldingen tegenover p. 8 en 9); Thijs, Antwerpen, p. 78 (met afbeelding); Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 101 (met afbeelding). Zie ook afb. 1.

77

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 15. Lovenjoel, Sint-Lambertusverering. Anonieme oblongvormige burijngravure (130 × 179 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 947

de Sint-Lambertusprent voor Lovenjoel prefereerde eveneens een rechthoek in de breedte om naast het altaar een groep bedevaarders met hun dieren weer te geven evenals een vergezicht op de dorpskerk en omgeving.363 Het langwerpige formaat stond Ludovicus Fruytiers in 1763 dan weer toe om op de prent die hij (wellicht naar een ouder voorbeeld) voor Onze-Lieve-Vrouw van den Akker te Minderhout graveerde, zowel de H. Maagd en enkele bedevaarders weer te geven, als de contouren van de kapel, de parochiekerk en de kerk van Hoogstraten.364 Joannes de Wael greep eveneens naar die vorm voor zijn topografische devotieprent ter ere van OnzeLieve-Vrouw van Gaverland te Melsele. Het bijschrift verwoordt expliciet zijn opzet: ‘Waerachtigh afbeltsel vande kappelle ende 15 statien van O.L.V vant gaverlant in de procaie [lees: prochie] van Melcele land van Waes.’365 Ook de Mechelse gra363 R. van der Linden, ‘Bedevaartprenten en bedevaartvaantjes. St.-Lenaarts - Aalst, Herdersem en Lovenjoel-Leuven’, in: Oostvlaamse Zanten, 58 (1983), p. 44-48 (p. 46) (afbeelding). 364 Thijs, Antwerpen, p. 89 (met afbeelding); Lemmens & Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”’, p. 369 en 374; Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 248, met een reproductie van een gravure die duidelijke verschillen vertoont met het exemplaar afgebeeld in Thijs¸Antwerpen. 365 Formaat: 155 × 226 mm. De Meyer, Volksprenten, p. 71 (afbeelding). Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gaverland; Van Heurck, Les images,

78

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten veur Antonius Opdebeeck had ruimte in de breedte nodig om op zijn Sint-Hubertusprent voor Elewijt uit 1756 een omvangrijk programma uit te beelden: episodes uit het leven van de heilige, een jachttafereel, de parochiekerk en haar landelijke omgeving evenals het wapen van de familie van Marselaer.366 Dat de graveur die in 1631 de propagandaprent ten behoeve van het H. Bloed te Brugge sneed, een oblong formaat zou kiezen, lag voor de hand, daar hij de langwerpige en traditioneel in horizontale stand aan de gelovigen getoonde cilinder met de kostbare reliek in ‘langde ende dickte’ moest weergeven.367 Zoals reeds vermeld bezaten ook de kleine ‘briefkens’ die, naar het voorbeeld van de H. Driekoningenbriefjes uit Keulen, verspreid werden ter ere van de H. Donatus, de H. Hubertus en de H. Drie Koningen, een oblongformaat. Tweedelige huiszegens en de andere als diptiek geconcipieerde bedevaartprenten kregen onvermijdelijk in hun geheel die vorm.

3.6. Formaten: eenheid en verscheidenheid 3.6.1. Kopergravures: niet standaard in standaardformaten De standaardformaten die in de Antwerpse devotieprentenproductie algemeen gebruikelijk waren, vinden we uiteraard terug bij de bedevaartprenten die in de Scheldestad gegraveerd en uitgegeven werden. Standaardformaten boden in de groothandel het voordeel dat afnemers zich vooraf al min of meer een idee konden vormen van de prenten zonder ze gezien te hebben. Voor gemene beeldekens (dit wil zeggen de meest voorkomende devotieprenten) gebruikten de Antwerpse graveurs koperplaatjes van circa 90 bij 60 mm. Dobbele beeldekens werden gegraveerd  op plaatjes van ongeveer 120 bij 90 mm. De halve beeldekens waren bij benadering 60 mm hoog en 45 mm breed.368 Men merke hierbij op dat de verhouding tussen basis en opstaande zijde bij zulke ‘dubbele’ en ‘halve beeldekens’ overeenstemt met die van de zogeheten rechthoek van Pythagoras die reeds in de incunabeltijd popu-

p. 88-89 (waar de prent een rechthoekig vaantje genoemd wordt). De bibliotheek van het Ruusbroecgenootschap bezit bovendien een kleiner, anoniem en in kopergravure uitgevoerd bedevaartprentje in oblongvorm (formaat: 65 × 92 mm) voor Gaverland, met eveneens de uitbeelding van de kapel en haar ruime omgeving. De tekst ervan luidt: ‘De vermaerde cappelle van Onse Lieve Vrouwe op het gaeverlant tot melsele.’ Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Gaverland, P1. 366 Een reproductie van een late afdruk van de dan al erg versleten koperplaat is te vinden in Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 175. 367 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210 (p. 200-201, met afbeelding). J. Koldeweij, K. Boertjes, M. Kruip e.a. (red.), Geloof & geluk: sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen (Arnhem, 2006), p. 178 (afbeelding). 368 De in dit werk opgegeven afmetingen van kopergravures betreffen in principe de indruk van de plaatrand in het papier of het perkament. Daar deze ‘moet’ niet steeds duidelijk zichtbaar is, zijn sommige opgaven benaderend.

79

deel 1 – over woorden en objecten lair was bij drukkers.369 Prenten waarvan het formaat dat van de ‘dobbele beeldekens’ overschreed, functioneerden meestal als wandprenten. Sommige Antwerpse prentjes voor de mariale culten te Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes),370 Handel371 en Kevelaer bestaan zowel in het ‘dobbele’ als in het ‘gemene’ formaat. In het geval Kevelaer gingen beide edities uit van eenzelfde persoon, de graveur Cornelius de Boudt.372 Voor bepaalde culten kwamen ook zowel ‘halve’ als ‘gemene beeldekens’ met eenzelfde voorstelling op de markt. Joannes vanden Sande leverde beide formaten voor Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge te Kortrijk,373 en Michiel Bunel voor Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel.374 Voor Onze-Lieve-Vrouw van de H. Eik te Oirschot zijn prentjes van 90 bij 64 mm bewaard op naam van de Antwerpse plaatdrukker en uitgever Jacobus de Man en vrijwel identieke halve formaatjes (65 × 45 mm) met de signatuur van Joannes vanden Sande.375 De bedevaartprenten voor Onze-Lieve-Vrouw van Lebbeke bestonden tijdens de achttiende eeuw in drie verschillende formaten met alle ongeveer dezelfde afbeelding. De grootste is duidelijk een wandprent. De kleinere uitgaven behoren tot de types gemene en halve beeldekens.376 De vereerders van het wonderkruis te Uden konden kiezen tussen een wandprent van 360 bij 230 mm (met een chronogram verwijzend naar 1697), een prentje van het gemene formaat en een ‘half beeldeken.’377 De Antwerpse plaatdrukker Hendrik Leys publiceerde in de eerste helft van de negentiende eeuw voor Scherpenheuvel een wandprent van ongeveer 323 bij 215 mm en een verkleinde en 369 L. Gilissen, ‘Contribution à l’archéologie du livre incunable’, in: Drukkerijen en papiermolens in stad en land van de 14de tot de 16de eeuw. Economische en sociale aspecten (Brussel, 1976), p. 337-357 (p. 339). 370 Een uitgave van graveur Joannes vanden Sande (formaat: 130 × 90 mm) en een van handelaar Arnold Wielans (formaat: 92 × 64 mm) met dezelfde voorstelling. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Brussel, nr. B.1.1 en B.1.2. 371 Drie prenten: een gesigneerd door de handelaarster Susanna Verbruggen (formaat: 112 × 84 mm), een door haar opvolgster, Isabella Hertsens (formaat: 90 × 57 mm) en een door nog een andere Antwerpse handelaarster, Anna Maria Bunel (formaat: 80 × 60 mm). Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 109-110. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Handel, nr. 1-2. 372 Formaten: 118 × 85 mm en 92 × 65 mm. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 5 en 6. 373 Signatuur: J. V[an den] Sande; formaat: 94 × 66 mm . Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 511. Twee halve formaatjes: 64 × 42 mm en 64 × 43 mm; signatuur: J. v. Sande. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kortrijk, nr. 1 en 2. 374 Formaten: 94 × 65 mm en 65 × 44 mm. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 9 en 10. Het prentje met het kleinste formaat is de rechterhelft van een prentje van 65 × 90 mm. Exemplaar volledig prentje: UA, Collectie Thijs, nr. 731. 375 Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 110. 376 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 151-159 (met afbeeldingen). 377 Uitgaven van Philibert Bouttats junior (360 × 230 mm), van Jacobus de Man le père (90 × 63 mm) en van Susanna Verbruggen (65 × 45 mm). Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 111 (met afbeelding Verbruggen), zie ook de reproductie van de wandprent aldaar op p. 6.

80

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten vereenvoudigde weergave ervan die 88 bij 65 mm mat.378 Met deze verschillende formaten trachtte men aan de mogelijkheden van ieders geldbeurs tegemoet te komen. Voor Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Brussel beschikte men in de achttiende eeuw over een koperplaatje van slechts 59 bij 42 mm.379 De Chalcografie van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit een anoniem koperplaatje van 64 bij 45 mm voor Onze-Lieve-Vrouw van Halle.380 Een eveneens naamloos prentje voor het H. Sacrament van Mirakel te Leuven is gedrukt met een plaatje dat niet meer dan ongeveer 66 bij 45 mm mat.381 Meestal echter zijn er van zulke kleine prentjes twee op één plaatje van het gemene formaat gegraveerd. Dat leverde tijdwinst op bij het drukken. Men hoefde de afdrukken achteraf enkel nog verticaal door te snijden. Zulke ontdubbelde ‘halve beeldekens’ meten elk uiteraard ongeveer 60 bij 45 mm.382 Koperplaatjes van het gemene formaat met daarop twee prentjes zijn in de Scheldestad gegraveerd voor Mariaculten te Antwerpen,383 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes),384 Duffel,385 Kamerijk,386 Kevelaer,387 Mechelen (Hanswijk),388 Oirschot,389 Scherpenheuvel,390 Verviers,391 en Wijnegem.392 Antwerpse producen378 Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 197, noot 29. 379 Tekst: ‘Nostre Dame de Secours onse Lieue Vrou van bijstant.’ De signatuur is onleesbaar. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Brussel, P1. 380 Tekst: ‘Nostre Dame de Hal Renomee par Miracles et Grant Concours du Monde.’ 381 Tekst: ‘SS. Sacramentvm Miraculosum Lovanij aput [sic] P.P. Augustinianos - Colitur. Dom. 1. quad. et Dom. 3. post pen.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 535. 382 Thijs, Antwerpen, p. 119-121. 383 Tekst: ‘het Belt van Onse Lieve Vrou in de Groote Kerck tot Antwerpen.’ Enkel de rechterhelft (65 × 44 mm) is voorhanden en draagt de signatuur van de Antwerpse uitgeefster Isab: hertsens. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 183. 384 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Brussel, nr. B.1.3 (anoniem). 385 Anoniem prentje met twee verschillende voorstellingen, achttiende eeuw, zie: Dom, De geschiedenis, p. 242 en afbeelding tegenover p. 240. Exemplaar: mas, nr. 64.76.5131 (voorheen vma). Kopergravuurtje; formaat: ca. 66 × 45 mm; tekst: ‘Ons Live Vrov van Dvffel’; signatuur Jo. vanden Sande. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 394. 386 Kopergravuurtje, gesigneerd G. Huberti. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kamerijk, nr. 5. 387 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 3, 7, 26, 35-37, 45-47, 51, 55 en 58. Exemplaar van de rechterhelft van de uitgave van J.C. Craen: mas, nr. 64.76.4773 (voorheen vma). 388 Prentje (formaat: 64 × 90 mm) met twee vrijwel identieke voorstellingen. Tekst: ‘Effigies B. Mariae in Hanswijck Mechliniae miraculis clara.’ Rechtsonder gesigneerd: No[rbertus] Van [den] Sande. Exemplaar:UA, Collectie Thijs, nr. 646. 389 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Oirschot. 390 Prentje (formaat: 64 × 90 mm) met twee bijna identieke voorstellingen. Rechtsonder gesigneerd: Michiel bunel. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 731. 391 Antwerps kopergravuurtje, gesigneerd C. de Boudt. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Verviers, nr. 3. 392 Tekst: ‘Miraculeus Belt van ons L. Vrou van Wyneghem.’ Enkel de rechterhelft (formaat: 65 × 43 mm) is voorhanden. Anoniem. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 801.

81

deel 1 – over woorden en objecten ten leverden zulke halve prentjes ook voor verder afgelegen bedevaartplaatsen. Zo onder meer voor de mariale bedeoorden Altötting, Frydek, Grandola, Heiliger Berg, Kevelaer, Maria-Brunn, Maria Zell, Marienbaum, Valle de Vigezzo in Re, Zarosice en voor de Christus van Burgos, het H. Bloed te Waldürn en het Jezuskind in Wenen.393 Van verschillende prentjes voor het H. Kruis van Maastricht bleven niet ontdubbelde exemplaren bewaard, alle van Antwerpse origine. Zij geven een goed idee van de terzake bestaande mogelijkheden. Op de gravuurtjes (64 × 91 mm) die de plaatsnijder Franciscus Huberti (meester in 1656-1657 en overleden op 27 december 1687) uitgaf, stonden twee bijna identieke afbeeldingen,394 elk voorzien van een Franse tekst. Onderaan rechts staat de signatuur ‘F. Huberti.’ Joannes vanden Sande bracht twee types op de markt. Het ene type (61 × 92 mm) bevat twee quasi identieke voorstellingen van het kruis binnen een zeshoek, met elk een Franse legende én de signatuur ‘Io. van Sande[n].’ Het andere type (62 × 90 mm) heeft twee slechts gedeeltelijk gelijkende voorstellingen (links zijn de vereerders twee mannen, rechts een man en een vrouw met kind), allebei gevat in een ovale omlijsting. Links staat een Franse en rechts een Nederlandse tekst. De signatuur ‘Joan van[den] Sande’ is (vrij onlogisch) in het midden aangebracht, zodat die bij het versnijden in twee delen gesplitst werd. De prent van Hendrik Leys (63 × 92 mm) bevat twee verschillende voorstellingen van het kruis (links in een ovale omlijsting en rechts in een zeshoek) met links een Nederlandse en rechts een Franse tekst en enkel rechts de signatuur ‘H. Leys.’395 Voor Kevelaer en Scherpenheuvel bestaan Antwerpse gra-

393 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), op de geciteerde plaatsnamen. Voor Maria-Brunn en Zarosice, zie: Thijs, Antwerpen, p. 36 en 38 (afbeeldingen). Frydek: kopergravuurtje (formaat: 63 × 90 mm) met twee afbeeldingen; tekst: ‘B.V. Fridcensis Ora pro nobis’; signatuur: Joan Verijcke[n]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 401. Heiliger Berg: rechterzijde van gravuurtje (formaat: 64 × 45 mm); tekst: ‘B.V. Maria de Monte Sancto in Regno Boem miraculis Clara’; signatuur: Cornelius de Boudt. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 456. Maria Zell (geciteerd bij de voorstellingen in een ovale omlijsting). Exemplaar: PcA. Marienbaum: rechterzijde van gravuurtje (formaat: ca. 62 × 45 mm); tekst: ‘Afbeeldinghe vant Miraculeus beeldt van ons L.V. tot Marien boom int lant van Cleef geopenbaert door een hemelse stemme, gevonden in een getrapten boom’; signatuur: Michiel Cabbaeij. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 627. 394 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 580. Meerdere op één koperplaatje gegraveerde voorstellingen waren nooit geheel identiek, ook al was dat eventueel de bedoeling van de graveur. Bij lithografieën lag dat anders. Lithografen konden vrij gemakkelijk meerdere identieke afbeeldingen op steen brengen door middel van overdrukpapier. Dat een steendrukprent uit een blad met meerdere voorstellingen komt, kan men zien wanneer op de afdruk nog één of meer lijnen aanwezig zijn die aangeven waar men de exemplaren van elkaar diende te snijden. Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 291. 395 De geciteerde exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 589, 566 en 571. Van het tweede type van J. vanden Sande bevindt zich ook een exemplaar in het SAT.

82

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten vuurtjes van het ‘gemene’ formaat waarop vier te versnijden prentjes voorkomen. De uitgave voor Scherpenheuvel, gesigneerd door Hendrik Leys en bestaande uit vrijwel identieke afbeeldingen, is wellicht gedrukt met een koperplaatje dat oorspronkelijk voor Kevelaer gesneden was.396 De achttiende-eeuwse langwerpige briefjes ter ere van de H. Drie Koningen, de H. Donatus en de H. Hubertus hadden ook allemaal min of meer dezelfde afmetingen (40 × 100 mm). Zij werden gedrukt met koperplaten waarop een aantal van deze prentjes gegraveerd was.397 Voor de Sint-Donatusdevotie in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen bijvoorbeeld beschikte men over een plaat van 207 bij 325 mm, met daarop (verdeeld over drie kolommen) vijftien briefjes, waarvan tien in het Nederlands en vijf in het Frans.398 Meerdere zogeheten slikprentjes (een door volkskundigen geïntroduceerde term voor een marginaal maar wel tot de verbeelding sprekend verschijnsel) stonden ook steeds op één drukplaat.399 Een antiklerikaal boekje uit 1884 vertelt over een juffrouw die te Antwerpen een prentje van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand koopt om te genezen van zenuwkoorts. De verkoopster uit de religieuze boekhandel snijdt het prentje uit ‘een blad papier dat veel op post-timbers geleek en zegt daarbij: “Jufvrouw u moet dit nuchter innemen en bidden.”’400 Naar een bedevaartplaats verwijzende en specifiek als slikprentjes geconcipieerde uitgaven zijn voor onze streken echter niet bekend. Religieuze wandprenten bezaten uiteenlopende formaten. Wanneer Antwerpse uitgevers op eigen initiatief zulke gravures uitgaven, trachtten zij toch min of meer een standaardformaat aan te houden. Zij gebruikten daartoe koperplaten waarvan de hoogte tussen 235 en 245 mm en de breedte tussen 135 en 155 mm schommelde.401 Onder deze gravures bevinden er zich voor de mariale bedevaartplaatsen

396 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 30, 38, 52, 61, 63 en 64; Scherpenheuvel, nr. 23. Zie ook: Plötz, Maria Kevelaer, p. 42 (nr. 46); D. Pesch, Volkskunst am Niederrhein (Keulen, 1980), p. 290 (nr. 615, Kevelaer: C. de Boudt). Exemplaren van de uitgaven van J.C. Craen en H. de Cock voor Kevelaer: MAS, nr. 64.76.1630 en 64.76.1626 (voorheen VMA). 397 Bij de productie van niet-plaatsgebonden devotieprenten kwam het vaker voor dat meerdere prentjes op een plaat stonden dan bij die van plaatsgebonden uitgaven. A.K.L. Thijs, ‘Notities voor een studie van de Antwerpse 17de-eeuwse suffragia’, in: De Gulden Passer, 61-63 (1983), p. 578-581 en 590, met op p. 581 een afbeelding van de helft van een blad onversneden suffragia; Thijs, Antwerpen, p. 16 en 121; Lemmens & Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”’, p. 375-377. 398 Thijs, Antwerpen, p. 122 (afbeelding). 399 In Oostenrijk drukte men meestal achttien afbeeldingen (zes afbeeldingen in drie rijen), zie: Gugitz, Das kleine Andachtsbild, p. 81-82; C. Schneegass, ‘Schluckbildchen. Ein Beispiel der Populärgraphik zur aktiven Aneignung’, in: Volkskunst, 6 (1983), p. 27-32. 400 G. Claes, De Antwerpsche jufvrouwen (Antwerpen, 1884), p. 26-27. Zie ook: A. de Lattin, Sinjorenstad. Antwerpen rond de jaren ‘80 tot 1900, (Antwerpen, 1944), p. 107. 401 Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 119-120. Exemplaren: PcA en RG.

83

deel 1 – over woorden en objecten Hanswijk (Mechelen),402 Kevelaer403 en Scherpenheuvel,404 voor de H. Zaligmaker te Gembloers en voor het H. Sacrament van Mirakel bij de Gentse augustijnen.405 De ‘Udense’ Kevelaerprent van Cornelis van Merlen behoort met 238 bij 138 mm eveneens bij dit formaattype. Enkel wanneer zij op een ruime afzet konden rekenen, brachten de commerciële uitgevers, tijdens de zeventiende en de achttiende eeuw vrijwel allemaal te Antwerpen gevestigd, op eigen initiatief en risico bedevaartprenten op de markt. Wenste een bedevaartinstantie in een minder druk gefrequenteerde cultusplaats over prenten te beschikken, dan moest zij zelf het initiatief nemen. Zij kon dan, bij het plaatsen van de bestelling te Antwerpen of elders, voor niet-gestandaardiseerde afmetingen kiezen in overeenstemming met de voorhanden financiële middelen, het beoogde publiek én de gekoesterde ambities. Koos de opdrachtgever een niet-Antwerpse graveur dan gebeurde het dat die een minder gebruikelijk formaat koos. Buiten Antwerpen hielden graveurs (die daar overigens slechts af en toe de opdracht kregen om een devotieprent te snijden) zich niet noodzakelijk aan de toch vooral in functie van de internationale handel tot stand gekomen ‘Antwerpse’ standaarden. Standaardformaten kwamen vooral voor bij de zogeheten inlegprentjes. 3.6.2. Houtsneeprenten en lithografieën: verscheidenheid troef Het geringe aantal bewaard gebleven houtsneeprenten staat niet toe na te gaan of hier standaardmaten voor golden. Wel zijn voorbeelden aan te halen waarbij men voor houtsneden die naar kopergravures werden nagesneden, het formaat van het origineel min of meer overnam. Zo benadert de houtsnede voor de prent van de H. Wivina te Groot-Bijgaarden (92 × 75 mm) het formaat van het in 1722 door Jacobus Harrewijn in koper gegraveerde prototype.406 Het is belangrijk hierbij op 402 Prent van 236 × 140 mm, omstreeks 1665-1676 uitgegeven door de naar Leuven uitgeweken Antwerpse plaatdrukker en prentenhandelaar Michiel Hayé. De plaat is afgedrukt op een vel papier van 315 × 216 mm. Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Mechelen, Hanswijk, P3. 403 Anonieme gravure. De teksten zijn gegraveerd in de plaat (formaat: 242 × 135 mm): ‘Consolatrix afflictorvm ora pro nobis. Onse L.V. van Kevelaer’ (op twee banderollen); onderaan in een cartouche: ‘Maria Mater Iesv consolatrix afflictorvm sacelli Societ. Iesv Lvxembvrgi miracvlis clara.’ Handgekleurd exemplaar (gedrukt op papier van 320 × 185 mm). Exemplaar: MAS (voorheen VMA). 404 Uitgave van Gaspar de Hollander van na 1658-1659. Gravure van 246 × 153 mm. Het vel papier meet 395 × 260 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 968. 405 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gembloers, nr. B-1 (uitgave van Cornelis van Merlen) en (2001), afdeling Gent, nr. 1 (uitgave van Franciscus Huberti). 406 Onder de houtsnede staat: ‘S. Wivina, Patroonersse tegen de Peste […] wiëns H. Reliquien berusten in de Kerk der Parochie van Grooten Beygaerden.’ Een impressum ontbreekt. Druk uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Het geheel is gevat in een zware gedrukte omlijsting. Drukspiegel: 171 × 105 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 916. Een exemplaar van de gravure van

84

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten te merken dat xylografen gravures die zij wensten te kopiëren niet hoefden na te tekenen op het uit te snijden houtblok. Zij kenden verschillende andere methoden om een afdruk van een kopergravure op hout over te brengen.407 De houtsnede voor het Leuvense H. Sacrament van Mirakel die, blijkens het typografisch toegevoegde chronogram, in 1804 op de markt kwam, beantwoordt zowel inzake voorstelling als inzake formaat (84 × 64 mm) aan een voor deze cultus uitgegeven kopergravure van het gemene formaat.408 Bij de houtsneden treffen we bij wijlen indrukwekkende formaten aan. Tot de grootste voorbeelden behoort een prent voor Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel van 320 bij (ongeveer) 260 mm uit de vroege zeventiende eeuw.409 Philippus J. Lecuyer drukte omstreeks 1770 voor Onze-Lieve-Vrouw van Weert een prent van 323 mm hoog en 225 mm breed.410 De eerder aangehaalde anonieme houtsnede die voor Kevelaer gesneden was maar ook voor Halle diende, is 258 mm hoog en 136 mm breed. De houtsnede met de voorstelling van OnzeLieve-Vrouw en de kerk van Halle op Den Godzaligen Huys-zegen, uitgegeven door P.J. Brepols, meet 250 bij 173 mm. De drukspiegel (die verder nog de gebeden en de afbeelding van het kruisbeeld omvat) is 306 bij 363 mm.411 De bladen van Brepols’ Religieuze Reeks bestaan voor een vrij aanzienlijk deel uit teksten in typografie. De volksprent voor de Sint-Corneliusverering te Beerse van de weduwe H. Bontamps

J. Harrewijn bevindt zich in RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Groot-Bijgaarden, P1. Harrewijns gravure is ook gebruikt als frontispice in: Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse der edele en vermaerde abdye van Grooten Bygaerden (Brussel: E. de Grieck, 1722). Beschreven in STCV: nr. 7026097. Zie voor de Franstalige editie van dit werk: E.H. van Heurck, Les Harrewijn. Jacques, Jacques-Gérard, François, Jean-Baptiste et leurs descendants (Antwerpen, 1920), p. 15. 407 A.M. Villon, Nouveau manuel complet du graveur en creux et en relief, contenant les procédés anciens et modernes, 2 delen (Parijs, 1978), deel 2, p. 19 (op basis van een tekst van Papillon). 408 De typografisch toegevoegde tekst bevat het chronogram ‘eCCe hostIa MIserICorDIae’ dat naar 1804 verwijst. De houten drukvorm kan ouder zijn. G. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16 (p. 14-15) (afbeeldingen). Van deze houtsneeprent verschenen minstens twee edities. Bij de ene editie staat het chronogram boven, bij de andere onder de houtsnede. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 536 en 535. De houtsnede komt ook voor als frontispice in: Historie ende mirakelen van de Alderheyligste Hostie in het jaer MCCCLXXIV tot Middelburg in Zeeland in zienlyk vleesch veranderd, van daer naer Keulen, ende van Keulen naer Loven overgebragt, alwaer zy in de kerk der EE.PP. augustynen tot grooten troost der geloovige bewaerd wierd, en nu in S. Jacobs kerk verplaetst (Leuven: T. Franckx, [1804]). Exemplaar in UNICAT. 409 M. De Meyer, ‘Een oude bedevaartprent van Scherpenheuvel’, in: Volkskunde, 55 (1954), p. 144-145 (met afbeelding). 410 De houtsneeprent voor Onze-Lieve-Vrouw van Marienbaum van dezelfde uitgever is ongeveer even groot (324 × 226 mm). Van den Berg & Rooijakkers, ‘Een prentenmaker zonder pers’, p. 276-277 (met afbeeldingen op p. 300 en 301). 411 Het vel waarop het exemplaar van PcA is gedrukt, meet 340 × 390 mm. Exemplaar: RG, Vaantjes en huiszegens, Hz. 2.

85

deel 1 – over woorden en objecten heeft een drukspiegel van 335 bij 285 mm. De houtsnede zelf meet 267 bij 118 mm.412 De Mechelse drukker-uitgever Petrus Joseph Hanicq vernoemde in zijn fondscatalogus van 1820 de bedevaartprenten voor Halle en Scherpenheuvel die hij twee jaar vroeger op de markt bracht in folio’s. De drukspiegel ervan meet respectievelijk 346 bij 204 mm en 343 bij 205 mm en is grotendeels ingenomen door een houtsnede. De bladen waarop Hanicq deze folio-uitgaven drukte, zijn ongeveer 400 mm hoog en 250 mm breed.413 Hanicqs fondscatalogus uit 1820 vermeldt tevens negen houtsneeprenten in octavo, waarvan er vier verband houden met een bedevaartcultus. Het betreft de mariale bedevaartplaatsen Halle (in de catalogus aangeduid als prent nummer 10), Scherpenheuvel (nummer 11), Kevelaer (nummer 12) en Hanswijk te Mechelen (nummer 13). De fondscatalogus van 1825 (die in het totaal tweeëntwintig verschillende prentuitgaven omvat tegenover vijftien uitgaven in 1820) maakt melding van nog een nieuwe bedevaartprent (nummer 17): een Kleine O.-L.-V. van Alsemberg, in-8°. Het papier waarop de in octavo Hanicq-prent voor Hanswijk (nummer 13) gedrukt is, meet 185 bij 120 mm. De drukspiegel ervan is 154 mm hoog en 94 mm breed. De voorstelling (met inbegrip van de omlijsting) is 145 bij 94 mm. Bedevaartprenten op groot formaat werden met de doorbraak van de lithografie vanaf de jaren dertig van de negentiende eeuw steeds minder zeldzaam. Omvangrijke ontwerpen overbrengen op steen gaat vlotter en is dus goedkoper dan ze in koper graveren of in hout snijden. De gelithografeerde wandprent die de gebroeders Michiel en Jan Baptist Vinck vóór 1836 in verband met Scherpenheuvel uitgaven, heeft een drukspiegel van 415 bij 295 mm. De twee prenten voor Scherpenheuvel die Michiel Vinck na het overlijden van zijn broer (in 1836) publiceerde zijn respectievelijk 321 bij 231 mm en 424 bij 287 mm groot. Zijn Antwerpse collega-steendrukker J. Maes bracht lithografieën voor Scherpenheuvel op de markt waarvan een 425 bij 295 mm,414 een 402 bij 288 mm,415 en een van 411 bij 274 mm meet.416 Een lithografische prent voor Scherpenheuvel van Brepols & Dierckx Zoon van na 4 mei 1835 (datum waarop de firma Brepols haar nieuwe naam in gebruik nam) meet 435 bij 283 mm.417 Het is een eerder slaafse navolging van een wandprent van 424 bij 287 mm 412 G. Rooijakkers, ‘Drukkerij Weduwe H. Bontamps’, in: A.A.J.J. Van Pinxteren, e.a. (red.), Pronkstukken: Venlo 650 jaar stad (Venlo, 1993), p. 216-224 (p. 220). 413 In de periode 1818-1825 publiceerde Hanicq vijf religieuze prenten in folio. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 185, 188, 190 en 194-198 (op p. 196: afbeelding van de prent voor Halle). 414 Handgekleurd exemplaar: PcA. Het drukkersadres luidt: J. Maes Apprt [lees: Happaert] str[ae]t Antwerp 614. 415 Exemplaar: PcA. Impressum: Uyt de steendrukkery van Maes in de appaertstraet [sic] S[ecti]on 4 N° 614 te Antwerpen. 416 Exemplaar: PcA. Impressum: J. Maes, Bogarde straet N° 682. Nog een andere wandprent van Maes voor Scherpenheuvel is gereproduceerd in: H. La Barthe & G. Renoy, Het grote feestenboek. Folklore in België (Zaventem, 1981), p. 151. 417 Reeds op 2 januari 1832 was Brepols het aanzienlijke bedrag van 9 frank schuldig aan de Brusselse lithograaf Jacquemin voor het graveren van Notre Dame de Montaigu. Deze prent kon niet

86

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten die door de Antwerpse tekenaar François van Gastel voor Vinck was ontworpen.418 Naast deze wandprenten verschenen uiteraard ook lithografische inlegprentjes. Een standaardisering daarvan kwam in Vlaanderen pas tijdens het laatste derde van de negentiende eeuw definitief op gang ten gevolge van het op de voorgrond treden van gespecialiseerde uitgevers zoals Jacob Petyt en de in 1872 te Brugge opgerichte Société de Saint Augustin.419

3.7.

Drukken op papier, perkament en zijde

De grote gravures die hierboven aan bod kwamen werden alle op papier gedrukt. Voor kleinere prenten, gaande van ‘halve’ tot ‘dobbele beeldekens’, gebruikte men ook wel perkament. Hoorn, aangewend voor de prentjes van de H. Gummarus die men in 1576 te Lier te koop aanbood, was een stevige soort perkament gemaakt van kalfsvellen en vooral bestemd voor de boekbinderij.420 De Antwerpse plaatdrukkers gebruikten liefst een duurdere soort, namelijk het fijne, blanke en effen velijn of francijn, afkomstig van doodgeboren of zeer jonge kalveren.421 Van de hoornen en papieren Sint-Gummarusprenten uit 1576 zijn geen exemplaren voorhanden, zodat niet geweten is of het houtsneden dan wel kopergravures waren. De perkamenten bedevaartprenten uit de zeventiende en latere eeuwen zijn steeds kopergravures. In 1686 schafte het kerkbestuur van Lede zich bij Jacobus de Man te Antwerpen persemynen beeldekens aan ten behoeve van de pelgrims.422 Meestal werden, rekening houdend met de ongelijke koopkracht van de bedevaarders, zowel papieren als perkamenten exemplaren verspreid. Het kerkbestuur van Hoogstraten kocht in de tweede helft van de achttiende eeuw twintig maal meer papieren dan perkamenten prentjes ten behoeve van de bedevaarders die het H. Bloed kwamen vereren: 18.000 tegenover 900. Voor veel gelovigen waren de perkamenten exemplaren te duur. Zelf betaalde het kerkbestuur vijfmaal meer voor de perkamenten dan voor de papieren prentjes. In 1753 telde het 7 gulden neer voor 200 afdrukken op perkament. Voor eenzelfde bedrag bekwam het 1000 exemplaren van de papieren versie.423 Perkamenten devotieprenten genoten ten gevolge van het prijsverschil uiteraard meer aanzien dan papieren. Een nog kostbaardere indruk gaven exemplaren die op worden teruggevonden. Vansummeren, Kinderprenten, p. 100 en 115. 418 Over Van Gastel: Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 298. In PcA berust een geporseleinde adreskaart met volgende tekst: ‘Fçois Van Gastel, Peintre & Dessinateur, Anvers. Peinture et Aquarelles & sur Etoffes. Dessin Lithographique et pour Broderie. Rue de Jésus, Son 3, N° 1218.’ Over de wandprenten van Vinck en Brepols: Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 288, 291-292, 298-300, 303-305 en 307-308 (met afbeeldingen). 419 Thijs, ‘Lithografie’, p. 88. 420 Van In, De H. Gummarus, p. 130. 421 Thijs, Antwerpen, p. 138. 422 De Brouwer, Geschiedenis, p. 47 en 90. 423 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59; Thijs, Antwerpen, p. 138.

87

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 16. Maastricht, Miraculeus Kruis. Burijngravure door Joannes vanden Sande (65 × 45 mm), afdruk op goudkleurig satijn – UA, Collectie Thijs, nr. 573

een zijden weefsel gedrukt waren. In 1611-1612 schafte de Allerheiligenkapel te Diest zich voor 28 stuiver 2,33 el levans aan ‘om beeldekens op te laeten drucken.’424 Met taf en satijn, twee onder meer te Antwerpen geproduceerde weefsels, waren mooie resultaten te bereiken. Taf kenmerkt zich door een eigen, zeer eenvoudig patroon (de taffetasbinding) met in het rapport slechts twee inslag- en twee kettingdraden. De bindingspunten zijn met het blote oog vrij goed zichtbaar. Dat is niet het geval bij satijn, dat daardoor een glad voorkomen heeft. Bij satijn lopen de inslagdraden aan de voorzijde over meerdere kettingdraden, aan de keerzijde lopen de kettingdraden over meerdere inslagdraden.425 Taf is in de achttiende eeuw ondermeer als drager aangewend voor de briefkens in verband met de verering van de H. Donatus in de jezuïetenkerken te Antwerpen en Bergen.426 Prentjes van het gemene formaat voor het H. Sacrament van Mirakel in de Sint-Goedelekerk te Brussel427 en voor het Miraculeus Kruis bij de Witte Vrouwen te Maastricht,428 zijn eveneens op taf 424 Van de Ven, ‘Devotieprentjes’, p. 167. 425 A.K.L. Thijs, De zijdenijverheid te Antwerpen in de zeventiende eeuw (Brussel, 1969), p. 35-36 en 55.

426 Voor een afbeelding van het Antwerpse briefje, zie: Thijs, Antwerpen, p. 140. Van het Bergense briefje bevindt zich een exemplaar (formaat: 40 × 103 mm) in RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Bergen, P1. Het draagt de tekst: ‘S. Donat Martir […] Ce Billet a touché la Relique de St. Donat dans l’Eglise de PP jesuites à Mons.’ 427 Zwarte druk op witte taf. Anonieme kopergravure; formaat: 88 × 64 mm; tekst: ‘Lavdetvr SS. Sacramentum. Quod anno 1370 Bruxellae a Iudeis surreptum […].’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 369. 428 Er zijn verschillende typen bekend. Van het type ‘Kruis met passiewerktuigen en Latijnse en Franse teksten’ kennen we een kopergravure (formaat: ca. 90 × 65 mm) met signatuur: Jo. v. Sande;

88

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten gedrukt. Een derde zijden prentje voor de kruisdevotie te Maastricht, zoals de twee andere gesigneerd door Joannes vanden Sande, is niet op taf maar op goudkleurig satijn gedrukt.429 Zowel in de Antwerpse jezuïetenkerk430 als in de Sint-Jacobskerk van de Scheldestad waren in de achttiende eeuw prentjes van de H. Joannes Nepomucenus op wit satijn te bekomen.431 Van het gravuurtje dat Antonius A.J. Cardon in 1770 sneed voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bevrijding in de kerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel bestaan blauwe afdrukken op wit satijn.432 Zoals bekend, verspreidde de Antwerpse Sodaliteit der Getrouwden vanaf 1753 zijden briefkens met een aanroeping van de H. Hubertus.433 Een prent gegraveerd door Theodoor Jonaszoon van Merlen (circa 1604-1659) ter ere van het H. Sacrament in de Antwerpse Sint-Michielsabdij is eveneens op zijde gedrukt.434 Zijden prentjes kwamen echter niet alleen voor in stedelijke centra. Ook voor de Sint-Corneliusviering te Huldenberg zijn er uit de achttiende eeuw exemplaren in twee formaten bekend.435 Al de zopas geciteerde zijden prentjes zijn kopergravuurtjes. Het achttiende-eeuwse billet voor de vereerders van de H. Donatus in de Brusselse hoofdkerk, gedrukt op blauwe taf, bestaat echter uit een kleine houtsnede en een typografisch toegevoegde tekst.436 Meer dan papieren of perkamenten exemplaren waren zijden prentjes geschikt om meegedragen te worden, eventueel als een soort amulet in de klederen genaaid. zwart op gele taf. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 586. Van het type ‘Kruis tussen twee kandelaars met brandende kaarsen’ en de Franse tekst: ‘Cecy est vray Pourtrait du crucifix […]’ is een kopergravure bekend (formaat: ca. 95 × 65 mm), gesigneerd: Jo van. Sande; zwart op rode taf. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 593. 429 Kopergravure; formaat: ca. 65 × 45 mm; gesigneerd: Io. van[den] Sande; zwarte druk. Type: ‘Kruis met ex voto’s, een mannelijke vereerder en een vrouw met kind.’ Franse tekst: ‘Cecij est le vraij Pourtrait du crucifix […].’ Exemplaar : UA, Collectie Thijs, nr. 573. 430 Kopergravure; formaat: 128 × 80 mm; zwarte druk; tekst: ‘Sti Ioannis Nepomuceni Mart. approbatae Reliquiae coluntur Antverpiae in Templo Domûs Professae S.J.’; signatuur links: fecit Joannes Gillis; signatuur rechts: P.B. Bouttats sculp. Exemplaar : UA, Collectie Thijs, nr. 133. 431 Anonieme kopergravure; formaat: 147 × 92 mm; zwarte druk. Bevat twee chronogrammen die naar 1740 verwijzen. Exemplaren in UA, Collectie Thijs, nr. 840 en RG. Zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.4.1f. 432 Kopergravure; formaat: ca. 130 × 83 mm; gesigneerd: A. Cardon Fecit 1770; tekst: ‘D. Virgini Liberatrici in Templo D. Gudulae Bruxel. S. Maria libera nos a Peste, Fame, Bello, atque omni malo.’ Exemplaar: PcA. 433 Afbeelding bij: Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 244. 434 Zwaar beschadigd exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P1. 435 Het grootste formaat (ca. 140 × 96 mm) heeft als tekst: ‘H. Cornelius Bidt voor ons. Ge-eert tot Huldenbergh. S. Cornile, Priez pour nous. Honoré a Huldenbergh.’ Anonieme kopergravure. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.5578 (voorheen VMA). Een kleiner formaat (ca. 87 × 63 mm) bevat dezelfde tekst. Anonieme kopergravure. Exemplaar: PcD. 436 Drukspiegel: 55 × 110 mm; zwarte druk; tekst: ‘H. Donatus martelaer […] Dit Billet heeft geraeckt aen de Reliquien van den H. Donatus Martelaer, berustende in de Capelle van den H. Liborius, in de Collegiale Kercke van de HH. Michaël en Gudila [sic] tot Brussel.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351.

89

deel 1 – over woorden en objecten Dat we er aantreffen in verband met de H. Donatus, de H. Hubertus en de H. Joannes Nepomucenus hoeft ons dan ook niet te verwonderen. De H. Donatus moest de gelovige beschermen tegen donder, bliksem en onweer; de H. Hubertus tegen hondsdolheid. De H. Joannes Nepomucenus stond (zoals de H. Drie Koningen – voor wie eveneens zijden prentjes bestonden)437 onder meer bekend als beschermer van de reizigers. Normaliter werden zijden prenten niet ingekleurd. Een uitzondering hierop vormen de twee exemplaren van de grote Heilig-Bloedprent (gegraveerd door Cornelis Vermeulen) die het kerkbestuur van Hoogstraten in 1706 op satijn liet drukken en afzetten. De daarvoor betaalde bedragen bewijzen dat het een wel zeer uitzonderlijke bestelling betrof. Het satijn kostte 3 gulden 6 stuiver (dus 66 stuiver), het drukken van de twee exemplaren 12 stuiver en het verluchten 6 gulden (120 stuiver). De prijs voor het drukken op zich van één zulke zijden prent (geen gemakkelijke opdracht) beliep dus 6 stuiver. Voor dat bedrag kon men 25 exemplaren van dezelfde gravure op papier laten aftrekken.438

3.8. Prent en kleur Een exact denkbeeld bekomen van het aandeel der handgekleurde exemplaren in het geheel van de bedevaartprentenproductie is onmogelijk. Dat in collecties vrij grote aantallen in bonte tinten afgezette prenten voorkomen, is deels een gevolg van de uitgesproken voorkeur van opeenvolgende generaties devotionaliaverzamelaars voor kleurrijke exemplaren.439 Treft men van bepaalde prenten toch hoofdzakelijk ongekleurde exemplaren aan, dan kan dat toe te schrijven zijn aan de wijze waarop die in collecties terechtkwamen. Op 2 februari 1935 schonk verzamelaar André Du Caju achttiende-eeuwse ongekleurde exemplaren van de prent voor de SintHubertusviering te Borsbeek aan zijn medeleden van de Antwerpsche Sanctjeskring. Blijkbaar was hij erin geslaagd een oude stock van deze uitgave te verwerven. Niets uiteraard garandeert ons dat zulke prenten destijds te Borsbeek allemaal ongekleurd verspreid werden.440 De prenten uitgegeven door ambachtsgilden, gezellenverenigingen en religieuze broederschappen bleven meestal ongekleurd, zeker in de achttiende eeuw (de periode waaruit de meeste nog voorhanden exemplaren stammen) en vermoedelijk ook

437 Zehnder, Die Heiligen Drei Könige, p. 282 en 284. 438 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 162; Thijs, Antwerpen, p. 139. Dit betekent niet dat het drukken van zijden prenten steeds 25-maal duurder was dan het drukken van papieren exemplaren. Ook de omvang van de druk speelde in dit geval een rol. Daar het een grote gravure betrof (320 × 350 mm), was het risico op een misdruk, dat de drukker bij zijn kostprijsberekening moest incalculeren, hier veel aanzienlijker dan bij kleinere prenten. 439 Zie bijvoorbeeld de collectie Jozef Thoenissen in verband met (veelal te Antwerpen geproduceerde) Kevelaer-prentjes. Plötz, Maria Kevelaer, passim. Van een veertigtal Antwerpse in kopergravure uitgevoerde prentjes voor het H. Kruis van Maastricht in PcA is twee derde gekleurd. 440 Thijs, ‘De Antwerpsche Sanctjeskring’, p. 247-248 en 266.

90

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten in de zeventiende eeuw.441 Dat heeft te maken met hun specifiek doelpubliek; in tegenstelling tot bedevaartprenten, die zich als bij definitie tot onbekende potentiële afnemers richtten, hoefden deze prenten niemand tot kopen te verlokken. Zij waren, althans in principe, voorbehouden aan de leden. Die ontvingen automatisch een exemplaar wanneer zij aan het patroonsfeest participeerden of hun jaarlijks lidgeld betaalden. Confrérieprenten die uitgingen van een broederschap die met een bedevaartcultus verbonden was en dus voor verspreiding onder niet-leden in aanmerking kwamen, zijn wellicht vaker ingekleurd geworden. In 1631 leverde de Brusselse drukker Jan Mommaert 2900 ‘geschilderde bellekens’ aan de Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel. In 1638 en in 1645 werden bestellingen bezorgd door respectievelijk zijn weduwe en zijn zoon, Jan II Mommaert.442 De bedevaartprenten die de Broederschap van de H. Hubertus te Tervuren vanaf 1670 verspreidde, waren eveneens ingekleurd.443 Uitgaven voor devoties die veeleer een lokale betekenis bezaten en daardoor geringe afzetmogelijkheden boden, werden meestal niet ingeschilderd. Van de talrijke culten te Brugge is die van het H. Bloed de enige waarvoor op ruime schaal handgekleurde devotieprenten zijn verspreid. Het betrof niet toevallig de Brugse cultus met de sterkste werfkracht.444 Voor de vele tientallen Antwerpse devoties zijn eveneens relatief weinig gekleurde sanctjes verspreid.445 Dit laatste mogen we zeker niet toeschrijven aan een gebrek inzake beeldekens afzetters. Die waren er ruimschoots aanwezig, zoals ten overvloede bewezen wordt door de talrijke handgekleurde devotieprenten die vanuit Antwerpen naar binnen- en buitenland werden verzonden. 3.8.1. Aan de slag met penselen Inschilderen met water- en lijmverf door middel van penselen was gedurende eeuwen de enige methode die de (hoofdzakelijk te Antwerpen gevestigde) afzetters van 441 De prenten die de gilde van de Antwerpse schoolmeesters in de zestiende eeuw (vanaf de jaren 1530) ten behoeve van de leden liet drukken, werden wél gekleurd. Van der Stock, Printing images, p. 121-124. In de zeventiende en achttiende eeuw liet deze gilde nog geregeld prenten drukken. Nergens evenwel is in de rekeningen dan nog sprake van het inkleuren ervan. FAA, Gilden en ambachten, nr. 4531-4535 en Rekenboeken schoolmeestersgilde, 1621-1795. 442 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 118. 443 M. Wynants, De Sint-Hubertuskapel en de Sint-Hubertusverering te Tervuren (Tervuren, 1995), p. 36. 444 Er bestaat ook een gekleurd prentje voor Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie, zie: Stalpaert, Devotieprenten, p. 207. 445 Het Ruusbroecgenootschap bezit handgekleurde prenten voor de devoties tot de H. Agnes (Sint-Salvatorsabdij), Anna van Sint-Bartholomeus (karmelietessen), H. Donatus (Sint-Jacobskerk), H. Franciscus Xaverius (jezuïeten), H. Jozef (Falconklooster), het H. Kruis (witzusters), Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes (Sint-Walburgiskerk), Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht (jezuïeten), Onze-Lieve-Vrouw der visverkopers en Onze-Lieve-Vrouw van Sint Willibrords. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.2.3, A.7.1.2, A.8.1.4-6, B.4.2, B.6.1-2, B.7.1.2a, B.7.4.1-2b, B.10.13-15, B.14.1a en D.2.1.

91

deel 1 – over woorden en objecten ‘beeldekens’ toepasten om bedevaartprenten en andere devotiegrafiek te voorzien van aantrekkelijke kleuren.446 Het percentage gekleurde devotieprenten is in de loop der eeuwen toegenomen. De verfijnde prenten die tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw te Antwerpen meestal nog door zeer bekwame plaatsnijders gegraveerd werden, waren eigenlijk niet voorbestemd om ingekleurd te worden. Geschiedde het afzetten ervan niet nauwgezet, dan dreigden arceringen en minutieus aangebrachte details verloren te gaan.447 In het raam van de contrareformatie kwam in de eerste helft van de zeventiende eeuw stilaan een popularisering van het religieuze beeldmateriaal op gang. Waar devotieprenten aanvankelijk vooral voor de sociale bovenlagen bestemd waren, kregen zij nu ook een functie binnen het kerkelijke herkersteningsoffensief dat zich vooral op de middenklasse en de lagere klassen richtte.448 Dit had voor gevolg dat voortaan talrijke eenvoudiger opgevatte en daardoor goedkopere devotieprenten op de markt kwamen ten behoeve van dit nieuwe publiek. Hun minder gedetailleerde uitwerking maakte deze prenten meer geschikt om op grote schaal ingeschilderd te worden. Bedevaartverantwoordelijken en devotionaliahandelaars hadden, vanuit respectievelijk propagandistische en commerciële overwegingen, behoefte aan bont gekleurde exemplaren die een grotere aantrekkingskracht uitoefenden op potentiële kopers dan niet-ingekleurde exemplaren.449 Archiefgegevens doen uitschijnen dat, globaal genomen, de kwaliteit van het werk der afzetters verminderde naarmate devotieprenten aan populariteit wonnen en het voorwerp werden van massaproductie. In 1653 moest het Antwerpse stadsbestuur reeds optreden tegen de frauduleuze aanwending van gewreven koper en andere minderwaardige stoffen in plaats van goud en zilver door afzetters en verluchters.450 Wat we ons inzake deze algemene kwaliteitsvermindering juist moeten voorstellen, is moeilijk uit te maken bij gebrek aan voldoende exemplaren uit de zeventiende-eeuwse periode. De Mechelse drukkerij-uitgeverij P.J. Hanicq heeft voor het inkleuren van haar houtsneeprenten steeds penselen laten gebruiken. De vrij zorgvuldig ingekleurde exemplaren waren heel wat duurder dan die ‘in ’t zwert.’ De boekhandelaars be446 Over de activiteit van de afzetters: Thijs, Antwerpen, p. 141-144; W.L. Braekman, ‘Antwerpse “consten ende secreten” voor verlichters en “afsetters” van gedrukte prenten (17de e.)’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1 (1994), p. 78152. 447 Dat men bij zorgvuldig inkleuren wel mooie resulaten kon bereiken, bewijst een vermoedelijk uit de tweede helft van de zeventiende eeuw daterend exemplaar van een sanctje voor Onze-Lieve-Vrouw van de Karmelberg te Napels, gegraveerd door Peter Clouwet naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek. Voor een reproductie zie: Thijs, Antwerpen, p. 131. 448 A.K.L. Thijs, Van Geuzenstad tot katholiek bolwerk: maatschappelijke betekenis van de Kerk in contrareformatorisch Antwerpen (Turnhout, 1990), p. 98-101. 449 Gugitz, Das kleine Andachtsbild, p. 26. 450 Thijs, Antwerpen, p. 142.

92

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten taalden in 1820 voor de ongekleurde folioprent van Onze-Lieve-Vrouw van Halle één stuiver per stuk. Voor die ‘in couleur’ moesten zij twee en een halve stuiver neertellen. De folioprent voor Scherpenheuvel was iets eenvoudiger opgevat, zodat het inkleuren ervan goedkoper uitviel. De ongekleurde exemplaren van die prent kostten de voortverkopers in 1820 één stuiver, de gekleurde twee stuiver.451 Waar en bij wie Hanicq de prenten liet inkleuren, weten we jammer genoeg niet. Wel weten we dat in de Antwerpse prentenbranche naast afzetters ook enkele zelfstandige zogeheten verluchters actief waren. Als miniaturisten schilderden zij randversieringen op reeds ingekleurde (meestal perkamenten) afdrukken die een bredere marge dan gebruikelijk bezaten. Op de randen schilderden zij minutieus rijkelijke versieringen die hoofdzakelijk bestonden uit gestileerd weergegeven tulpen en andere bloemen.452 Een kleine minderheid van deze in hun ateliers tijdens de achttiende eeuw vervaardigde luxeprenten had betrekking op de mariale bedevaartplaatsen Handel,453 Kevelaer,454 en Scherpenheuvel,455 op de devotie tot het Miraculeus Kruis te Maastricht,456 en op die tot het H. Bloed te Hoogstraten.457 451 In 1825 voerde Hanicq prijsverlagingen door voor zowel de gekleurde als de ongekleurde exemplaren. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij’, p. 187-188 en 190-191. 452 Thijs, Antwerpen, p. 144-148. 453 Kopergravure; formaat: 113 × 81 mm; tekst: ‘Mirakeleus Beldt van onse Live Vrouwe tot Haendel gelegen onder de vrij Heerlijckheijt Gemert’; gesigneerd door Susanna Verbruggen; perkamenten drager van 192 × 156 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 927. Een exemplaar (formaat: 163 × 127 mm) met een andere randversiering is gereproduceerd bij: Wingens, Over de grens, p. 114. De kleuren van beide exemplaren zijn sterk door het licht aangetast, wat erop kan wijzen dat deze prenten lange tijd als wandversiering dienden. 454 Staal & Wingens, Bedevaarten, p. 129 (gravure gesigneerd door Charles Neel) en 134-135; Plötz, Maria Kevelaer, p. 38 (Michiel Cabbaeij) en 44 (Susanna Verbruggen). Exemplaar van een tweede prent van Michiel Cabbaeij (type met voorstelling van mirakelen in kleine medaillons) met randversiering bestaande uit bloemmotieven (drager: 124 × 93 mm): MRK. 455 Anonieme kopergravure (formaat: ca. 88 × 60 mm) op perkament (120 × 95 mm) met randversiering. Vermoedelijk afkomstig uit hetzelfde atelier als de prent voor Maastricht (type met pelgrims) die wordt vermeld in de volgende noot. Tekst: ‘Kompt pelgerims met vlyt wilt dese maghet eeren soo hoordt sy u ghebedt eer ghy sult wederkeeren.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 724. 456 Eerste type: Miraculeus Kruis boven een door twee engeltjes vastgehouden doek met daarop een Franse tekst: ‘Cecij est le vraij Pourtrait du Crucifix […].’ Gravure; signatuur: Jo. vanden Sande; formaat: 90 × 60 mm; op perkamenten drager (120 × 93 mm). Exemplaar RG in: F. Lemmens, Antwerpse devotieprenten met geschilderde randversieringen (Antwerpen, 1991), p. 39 (nr. 41) en afbeelding 24; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 59 (afbeelding). Tweede type: Miraculeus Kruis met pelgrims, afgebeeld in een ovale omlijsting, met Latijnse, Franse en Nederlandse teksten. Gravure; gesigneerd door Joannes vanden Sande; formaat: 92 × 65 mm; op perkamenten drager (115 × 88 mm). Exemplaar: PcA. Een derde type toont het Miraculeus Kruis met passiewerktuigen en Latijnse en Franse teksten. Gravure; gesigneerd door Joannes vanden Sande; formaat: ca. 90 × 65 mm; op perkamenten drager (120 × 90 mm). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 583. 457 R. De Ceulaer, De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten. Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen (Gent, 1988), p. 193 (afbeelding). Een mogelijk met Geel in verband

93

deel 1 – over woorden en objecten 3.8.2. Textiellapjes en metaalfolie Om een prent een kleurige aanblik te geven kon men, naast verf en gekleurde drukinkt, ook textielfragmenten of stukjes metaalfolie gebruiken. Soms werd uit het papier een aantal stukjes weggesneden volgens de lijnen van de voorstelling. Onder de opengekomen gedeelten bracht men vervolgens rijkelijk ogende lapjes stof aan. Wat van de gravure overbleef, werd ingekleurd. Uit de negentiende eeuw zijn met textielrestanten beklede prenten bewaard voor de devotie tot een wonderkruis dat toen in het Klein Begijnhof te Gent vereerd werd en tot 1783 aan de Gentse penitenten toebehoorde.458 De Sint-Godelieveabdij te Brugge bewaart een prent die de H. Godelieve voorstelt en die wellicht door één van de zusters zelf deels met textiel is bekleed.459 In Zuid-Duitse productiecentra zoals München en Augsburg werden in de achttiende eeuw voor zogenaamde Spickelbilder geen lapjes textiel maar stukjes metaalfolie aangewend.460 In de Zuidelijke Nederlanden oogstte deze werkwijze echter weinig succes. Enkel voor Scherpenheuvel kennen we een paar in koper gegraveerde prentjes waarvan exemplaren van metaalfolie voorzien zijn. Eén van deze gravuurtjes is gesigneerd door Engelbert Hillens, een meester-verluchter die in 1693-1694 in de Antwerpse Sint-Lucasgilde werd opgenomen.461 Of Hillens deze (volgens sommigen ‘barbaarse’)462 methode zelf toepaste, is onzeker. De nog voorhanden exemplaren zijn mogelijk afdrukken die pas uit de late achttiende eeuw of zelfs uit de negentiende eeuw dateren. Een exemplaar van een ander prentje voor Scherpenheuvel met metaalfolie dateert alleszins ten vroegste uit de eerste helft van

staande devotieprent-met-randversiering voor de H. Dimphna (gesigneerd door J.J. Emmerechts) is vermeld in: Volkskundige tentoonstelling in het Oud Gasthuis te Geel (s.l., 1969), p. 65 en foto nr. 26. 458 F. Lemmens, Beklede devotieprenten. Inventaris (Antwerpen, 1992), p. 5-6 en 55, waar de stelling van C. De Backer als zouden deze prenten door de Gentse penitenten (dus vóór 1783) bekleed zijn, terecht verworpen wordt. Zie: C. De Backer, ‘Beklede devotieprenten uit het klooster der penitenten bij St.-Jacobs te Gent’, in: Volkskunde, 84 (1983), p. 1-10. 459 D. Callewaert, ‘De Godelieveverering in de Brugse abdij. Een volkskundige benadering’, in: De Sint-Godelieveabdij te Brugge (Brugge, 1984), p. 219-244 (p. 228). 460 S. Metken, Geschnittenes Papier. Eine Geschichte des Ausschneidens in Europa von 1500 bis heute (München, 1978), p. 107; H. Heres, Das private Andachtsbild. Devotionalie - Andenken – Amulett (Altomünster, 2007), p. 36. Over de productie van metaalpapier in de late zeventiende eeuw te Augsburg, zie: A. Spamer, Das kleine Andachtsbild, vom 14. bis 20. Jahrhundert (München, 1930), p. 173. 461 Tekst: ‘Imaga [sic] deiparae Virginis montis acuti multis Miraculis Celebris’; signatuur: E. Hillens. Exemplaren met gekleurde folie: UA, Collectie Thijs, nr. 720 en RG, zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 6. Exemplaren van een anoniem gegraveerd prentje (tekst: ‘Onze-Lieve-Vrouwe Van Scherpenheuvel. Notre-Dame De Montaigu’) met gekleurde folie: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Scherpenheuvel, P1 en PcD. 462 Aldus bestempeld in Gugitz, Das kleine Andachtsbild, p. 25.

94

3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten de negentiende eeuw, daar het gravuurtje de signatuur draagt van de Antwerpse uitgever Hendrik Leys die werkzaam was van 1806 tot 1853.463 3.8.3. Sjablonen voor een productie op industriële schaal De felle kleuren op meerdere exemplaren van de volksprent voor de H. Cornelius te Beerse, uit de drukkerij van de weduwe H. Bontamps (werkzaam van 1790 tot 1818) te Venlo, zijn nog met de vrije hand aangebracht.464 Tot de vroegste op ‘industriële’ schaal met sjablonen ingekleurde bedevaartgrafiek behoort de huiszegen die de firma Brepols vanaf 1817 in omloop bracht. De andere nummers uit de zogeheten Religieuze Reeks liet de firma Brepols, net zoals haar mannekensbladen, eveneens met sjablonen bewerken. Deze techniek leverde geen fraaie resultaten op, maar bood de uitgever wel het voordeel dat hij geen bekwame afzetters hoefde in te schakelen en dus een beroep kon doen op goedkope ongeschoolde werkkrachten – vaak kinderen.465 Sjablonen komen dan ook enkel in aanmerking voor relatief grote kleurvlakken. Op Brepols’ huiszegens zijn echter wel sommige details (zoals de bloeddruppels op de Christusfiguur) met penseeltoetsen aangebracht. Kleinere houtsneeprenten voor Halle, Kevelaer en Scherpenheuvel liet ook P.J. Brepols met penselen inschilderen.466 Over het algemeen gebeurde dat echter vrij slordig. Aan uitgaven voor een koopkrachtiger en op esthetisch vlak veeleisender publiek liet Brepols wél zorg besteden. Zo kennen we een vrij minutieus met penselen ingeschilderde kopergravure voor Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel met het impressum Drukkery van Brepols & Dierckx Zoon te Turnhout.467 Pas omstreeks 1880 schakelde Brepols definitief over naar meerkleurendruk via het steendrukprocedé. Haar concurrenten, Hemeleers-Van Hoeter, Beersmans-Pleek en Jacobs-Brosens, zijn wel steeds sjablonen blijven aanwenden. Zelfs voor zijn editie van 1914-1915 van de Scherpenheuvelse huiszegen paste Jacobs-Brosens nog deze methode toe.

463 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 742. Het gravuurtje is van het type zoals gereproduceerd bij: Thijs, Antwerpen, p. 66. Over H. Leys, zie: F. Lemmens, ‘Antwerpse bidprentjes-producenten. I: Hendrik Leys, P.J. Mols-Schippers’, in: Vlaamse Stam, 5 (1969), p. 268-272 (p. 268-269). 464 Dit blijkt uit de vergelijking van meerdere exemplaren. K. van Nyen, Sint Cornelius: een volksheilige in ’t Vlaamsche Land (Brecht, 1942), afbeelding tegenover p. 20. Exemplaren: PcA en RA, Manuscriptenverzameling, nr. 16. Rooijakkers, ‘Drukkerij’, p. 220 vermeldt een met sjablonen gekleurde afdruk. 465 Cfr. Vansummeren, Kinderprenten, p. 94-95. 466 Halle en Kevelaer (P.J. Brepols): reproducties in Baetens, Brepols, p. 26 en 74. Verder inzake Halle: reproductie in Vansummeren, Kinderprenten, p. 16. Scherpenheuvel: zie het reeds aangehaalde houtsneeprentje (formaat: 92 × 61 mm) met impressum: Te Turnhout uyt het Fabriek van P.J. Brepols. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 735. 467 Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 309 (afbeelding op p. 311).

95

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

4.1. Het bedevaartboekje Een bedevaartboekje kunnen we omschrijven als een uitdrukkelijk devotioneel opgevatte publicatie in boekvorm, in principe geconcipieerd voor de bezoekers van een welbepaalde bedevaartplaats. Het onderscheidt zich van het devotieblaadje bedoeld voor bedevaarders door zijn groter aantal pagina’s en meestal ook een meer gevarieerde inhoud. Zulk een godvruchtig boekje bevat een of meer van volgende bestanddelen: een historiek van de cultus, mirakelverhalen, een heiligenleven (bij niet-christocentrische en niet-mariale devoties), gebeden, geestelijke oefeningen, vrome liederen en praktische informatie over de viering en de aflaten. Functioneerde er in het raam van de cultus een broederschap, dan verstrekt het boekje daar vaak ook de nodige concrete gegevens over. Sommige bedevaartpublicaties zijn door een broederschap uitgegeven of gefinancierd, meestal echter kwam het initiatief van de lokale geestelijkheid, die bovendien vaak zelf de kopij leverde en mee voor de verspreiding van de publicatie zorgde.468 Commerciële uitgevers toonden enkel belangstelling voor zeer druk bezochte bedevaartplaatsen. In hun streven naar een steeds ruimer publiek opteerden de bedevaartinstanties inzake lectuurvoorziening meestal voor de volkstaal: in het bestudeerde geografische gebied was dit uiteraard het Nederlands met, voor culten die ook een aanzienlijk aantal anderstaligen aantrokken, daarnaast soms een versie in het Frans en uitzonderlijk ook in het Spaans.469 Na het midden van de zeventiende eeuw verschenen bedevaartboekjes nog uiterst zelden in het Latijn. 4.1.1. Handzame boekjes Bedevaartboekjes verschenen in een klein en handzaam formaat: in octavo, en vaak nog kleiner. De hedendaagse wetenschappelijke literatuur gebruikt de term 468 De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand te Brussel liet voor 100 gulden door Franciscus t’Serstevens in 1764 duizend exemplaren drukken van de geschiedenis van deze Brusselse Mariadevotie, geredigeerd door Joannes Franciscus Gaucheret. J. Gessler, De Vlaamsche baardheilige Wilgefortis of Ontcommer (Antwerpen-’s-Gravenhage, 1937), p. 105. Over de betrokken publicatie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-4, Bru-5 en Bru-6. Een ander voorbeeld (uit 1768): Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 460. 469 Voorbeelden van vertalingen in het Spaans, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-3 (1635: Laken) en Sch-119 (1606: Scherpenheuvel). Over Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel verscheen in 1606 zelfs een Engelse vertaling van de Franse versie van een door Philips Numan opgesteld mirakelboekje, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-127 (druk van Arnold Conings te Antwerpen).

97

deel 1 – over woorden en objecten bedevaartboekje,470 een samenstelling die destijds niet bekend was, evenmin als de benaming pelgrimsboekske, die pas bij negentiende-eeuwse oudheidkundigen voorkomt.471 Kerkrekeningen spreken kortweg over een boeksken. Omwille van hun formaat en niet het aantal pagina’s, werden en worden zij doorgaans met een verkleinwoord aangeduid. Kanunnik Norbertus Mattens noemde zijn eigen werk uit 1717 over Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil te Duffel een boeckxken, hoewel deze publicatie (in klein octavo) niet minder dan 232 bladzijden telde.472 4.1.2. Titelbladen In tegenstelling tot de meeste devotieblaadjes bezitten bedevaartboekjes wél een titelblad. Hun titel verwijst bijna steeds expliciet naar de plaats en het cultusobject. De auteursnaam staat, indien meegedeeld, doorgaans op de titelpagina waar we onderaan meestal ook het drukkersadres vinden. Deze titels zijn vaak vrij uitvoerig. De titelpagina van Steven Ydens’ Histoire du S. Sacrement de Miracle. Reposant a Bruxelles, en l’ église collegiale de S. Goudele, & des miracles faictz par iceluy (Brussel: Rutgeert Velpius, 1605) volstond zelfs niet voor het verstrekken van alle gewenste informatie.473 Vandaar dat achteraan de titel, vlak boven het titelbladvignet, volgende mededeling geplaatst werd: ‘L’autre page mo[n]strera ce qui est adjouté a ceste Histoire.’ Een gelijkaardige formulering staat op de Nederlandse versie uit 1608: ‘Het achtervolghende blat verclaert het voorder inhout des boecx.’ Op de keerzijde van de titelpagina vernemen we dan, onder de hoofding ‘Voorder inhovt des boecx’, dat het werk ook nog bevat: ‘Een aduertissement tegen die Iootsche natie, daer by ghevoecht twee gheleerde ende deuote lofsangen ter eeren van het H. Sacrament des Autaers’, gevolgd door ‘De historie van het H. Sacrament van Miraculen rustende tot Louen […] en Het leuen vande H. Maghet S. Goedele, patronersse deser stadt.’ Wel dient aangestipt dat het hier een ongewone handelwijze betreft: normaliter nam men genoegen met de ruimte aan de voorzijde van het titelblad, ook wanneer een titelvignet aanwezig was. Gegraveerde titelvignetten die alluderen op de betrokken devotie (vrij kostelijk wegens de vereiste bijkomende drukgang) komen op bedevaartpublicaties haast uitsluitend in de eerste helft van de zeventiende eeuw voor. We treffen ze behalve op 470 G. Rooijakkers, ‘De dynamiek van devotionalia. De materiële cultuur van het geleefde geloof in oostelijk Noord-Brabant’, in: M. Monteiro, G. Rooijakkers & J. Rosendael (red.), De dynamiek van religie en cultuur: geschiedenis van het Nederlands katholicisme (Kampen, 1993), p. 80-106 (p. 88); P.J. Margry, ‘[Bespreking van:] Soergel, P.M., Wondrous in his saints. Counter-Reformation propaganda in Bavaria’, in: Volkskundig Bulletin, 20 (1994), p. 203-204; Wingens, Over de grens, p. 274. 471 Zie bijvoorbeeld een tekst uit 1874: B[oone], ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, p. 299. 472 Mattens’ overste, de abt van Tongerlo, gebruikte dezelfde term: Mattens, Onse L. Vrouwe van Duffel, p. 2 en [232]. Zie ook de tekst uit 1720 van pater Godefridus Bouvart van de Sint-Bernardusabdij over Mattens’ ‘boexken’: Dom, De geschiedenis, p. 132. 473 Beschreven in STCV: nr. 6597077 (Franstalige versie) en nr. 3114344 (Nederlandstalige versie).

98

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 17. Philips Numan, Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn […] op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel (Brussel: R. Velpius, 1604). Titelpagina (180 × 90 mm), met titelvignet – RG 3091 A 28

Ydens’ publicaties uit 1605 en 1608 aan op uitgaven over mariale devoties te Halle (1604, 1605, 1607, 1616 en 1651),474 Scherpenheuvel (1604, 1605, 1606, 1609, 1610, 1613, 1620, 1622, 1623 en 1659),475 Laken (1624, 1627, 1630, 1635 en 1647)476 en Brussel (1632: Onze-Lieve-Vrouw van ’s-Hertogenbosch).477 Het boekje uit 1656 van Rober474 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-17, Hal-18, Hal-40 tot en met Hal-45 en Hal-53. 475 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-69 tot en met Sch-74, Sch-110, Sch-111, Sch-113 tot en met Sch-116, Sch-119, Sch-125, Sch-129, Sch-133, Sch-134 en Sch-137 tot en met Sch-139. 476 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-1 tot en met Lak-5. 477 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-22.

99

deel 1 – over woorden en objecten tus Lamberti over Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos, gedrukt te Luik bij Joannes Mathias Hovius, heeft eveneens een in kopergravure uitgevoerd titelvignetje.478 Volledig gegraveerde titelbladen zijn, wegens de hoge aanmaakkosten (zowel inzake snijden als inzake drukken) bij bedevaartboekjes vrij zeldzaam. Een vroeg voorbeeld levert ons het werkje van Johannes Bueckelius, Historien ende mirakelen gheschiet tot Aerlen by Helmont door het aenroepen van Ons L. Vrou (’s-Hertogenbosch: Antoni Scheffer, 1614).479 Het boekje van de jezuïet Joannes Vincartius over Notre-Dame de la Treille te Rijsel, in 1636 verschenen bij Pierre de Rache aldaar, heeft een gegraveerde titelpagina, gesneden door de Antwerpse graveur Cornelis Galle.480 De Historie der miraculeuse kercke van Onse L. Vrouwe tot Alsenberghe […] (Brussel: Guilliam Scheybels, 1643) van pastoor Lucas van Lathem bevat zowel een typografisch als een gegraveerd titelblad.481 Kanunnik Philippus van Hoeswinckel, pastoor van Duffel, stuurde in 1644 zijn door Martinus Binnaert te Antwerpen gedrukt boekje over Onze-Lieve-Vrouw van Duffel de wereld in met een titelpagina die gegraveerd was naar een tekening van Erasmus Quellinus.482 Dit voorbeeld werkte inspirerend voor kanunnik Norbertus Mattens die zijn Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil […] (Antwerpen: weduwe Jacobs, 1717) eveneens van een gegraveerde titelpagina liet voorzien.483 Mattens koos hiermee niet de goedkoopste oplossing, hoewel hij, volgens zijn eigen (illusoire) woorden, vond dat zijn geschrift voor iedereen, zelfs voor de ‘armste menschen’ beschikbaar moest zijn. Twee in 1622-1623 gebundeld verschenen mirakelboeken over Scherpenheuvel, geredigeerd door respectievelijk Justus Lipsius en Erycius Puteanus, bezitten een voordehandse titel: Diva Virgo Aspricollis. Miracula eius praecipta a Iusto Lipsio et Erycio Puteano descripta.484 De derde editie (uit 1791) van L’ histoire et l’origine de l’ église miraculeuse de Lacq, een tekst van Quentin Hennin, bevat eveneens een voordehandse titel: Histoire de Lacq.485 Pas echter vanaf het midden van de negentiende eeuw duiken zulke verkorte, zogeheten Franse titels vrij geregeld op.486 478 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 148 en 152; BCNI, nr. 11247 479 Wingens, Over de grens, p. 42 (afbeelding). 480 Joannes Vincartius, B. Virgo cancellata in insigni ecclesia collegiata D. Petri Insvlae cvltv et miracvlis celebris (Rijsel: P. de Rache, 1636). Exemplaar in UNICAT. Een gegraveerd titelblad komt ook voor in: Joannes Vincartius, De cultu Deiparae libri tres, carmine elegiaco (Rijsel: N. de Rache, 1648). Exemplaar: RG 3044 K 27. Zie: Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie, p. 12-13 en plaat I (1636). 481 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-8. 482 Voor de tweede uitgave, in 1667, werd dezelfde koperplaat (na aanpassingen) aangewend, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-1 en Duf-2; Dom, De geschiedenis, p. XI-XII, met afbeelding van het titelblad uit 1644 tegenover p. 65. 483 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-5 (met afbeelding). 484 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-74. 485 Beschreven in STCV: nr. 12918764. 486 Enkele voorbeelden: Exercice de piété pour tous les jours de l’octave de la fête du Très-Saint Sacrement de Miracle, (Brussel: Société des bonnes Lectures, 1846); Exemplaar in UNICAT. J. Lipsius,

100

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal Kanunnik Petrus Willemaers, pastoor van Tervuren, liet op het schutblad van zijn erg geleerd aandoend en aan gouverneur-generaal Maria Elisabeth opgedragen Vita Sanctissimi confessoris et pontificis Huberti een chronogram afdrukken dat verwees naar het sterfjaar van de H. Hubertus.487 Uitgever-drukker P.J. Brepols (Turnhout) gebruikte in de eerste helft van de negentiende eeuw het schutblad in sommige Scherpenheuvelboekjes voor nog een ander, publicitair doel: By den drukker deézer, zyn te bekomen alle soórten van kerk-boeken die’er bekend zyn.488 Wanneer Henricus Calenus (1614) en Arnoldus Pieraerts (1660) hun verhaal over respectievelijk de kruisen van Asse489 en de miraculeuze kerk van Hakendover490 uitdrukkelijk een cort verhael noemen, doen zij zulks om zo weinig mogelijk potentiële lezers af te schrikken, wetende dat niet iedereen gesteld is op een omvangrijk en daardoor misschien langdradig en alleszins duurder boek. Pieraerts wijst bovendien op de helderheid van zijn tekst: het is niet alleen een ‘cort’ maar ook een ‘claer’ verhaal. Met de woorden Kort begryp […] begint de titel van het in 1619 voor het eerst verschenen en daarna herhaaldelijk heruitgegeven boekje voor Dadizele: Kort begryp van de historie en de mirakelen van Onze Lieve Vrouwe van Dadizeele.491 Ook deze formulering, die we tot in de negentiende eeuw geregeld aantreffen, suggereert dat het om een beknopte en dus gemakkelijk te verteren tekst gaat. 4.1.3. Frontispices Vrij veel bedevaartboekjes bezitten een frontispice. Aanvankelijk was dat in kopergravure uitgevoerd, vanaf de vroege negentiende eeuw echter vaak in xylografie. In het midden der jaren 1830 kwam het gelithografeerde frontispice op.492 Soms werd Histoire de Notre-Dame de Hal, nouvelle édition (Brussel-Oostende: C.J.A. Greuse, 1849), vermeld bij: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24; Histoire miraculeuse de l’ église de Notre-Dame de Laeken (Brussel: Janssens-Deffossé, 1850) – Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-15. 487 P. Willemaers, Vita Sanctissimi confessoris et pontificis Huberti denati in Vura Ducum, & in vitam gloriosiorem nati anno 730. 29. Maii (Brussel: E.H. Fricx, 1730). Beschreven in STCV: 12921878. 488 Een van meerdere voorbeelden: Maniere om godvrugtelyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roosen-kransken van Maria […] (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.). Editie uit de periode 1821-1828, vermeld bij: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-93. 489 A. Ampe, ‘Calenus’ onvindbare Cort verhael uit 1614 na 50 jaar teruggevonden’, in: Ascania, 30 (1987), p. 97-102 (p. 97-99). 490 P.V. Bets, Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover (Tienen, 1882), p. 59. 491 A.M. Coulon, Histoire de Dadizeele et de sa statue miraculeuse de la Bienheureuse Vierge Marie (Brugge, 1889), p. 117 en 121-122; H. Stalpaert, Marialegenden van Brugge-Mariastad (Brug ge, 1975), p. 11. 492 Enkele vroege voorbeelden van bedevaartboekjes met een lithografisch frontispice in: Précis historique de Notre-Dame de Basse-Wavre (Brussel: J.J. Vanderborght, 1834). Exemplaar: RG 3118 H 18. Het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Lede gezeyd de Nood Gods. Met het broederschap der Zeven Weeën en godvruchtige oeffeningen (Sint-Niklaas: J. Edom & B.F. De Cock, 1845). Exemplaar: ehc 52184. C. Carton, Notice historique sur le Saint Sang, avant et après son arrivée à Bruges […] (Brugge: C. de Moor, 1850). Exemplaar RG 3090 F 4. O.L.V. ten Troost te Vilvoorden, of korte ge-

101

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 18. Antwerpen, droogscheerderskapel in de Keizerstraat. Cort begryp van de reghels ende aflaeten van het nieuw broederschap vanden H. Liborius (Antwerpen: weduwe P. Jouret, [tussen 1734 en 1759]). Titelpagina met frontispice (133 × 160 mm) – RG 3111 D 58

een afdruk van een oorspronkelijk voor een bedevaartprentje gegraveerd koperplaatje, op een los blaadje afgetrokken, als frontispice tegenover de titelbladzijde ingelast. Zo is een gravuurtje met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, gesigneerd door de Antwerpse prentenhandelaar Michiel Bunel (1670-1739), terug te vinden als frontispice in het Kort begryp der mirakelen, gratien, ende wonderheden geschied door de voorsprake van […] Maria, geviert binnen Scherpenheuvel, in 1752 te Leuven uitgegeven door Henricus vander Haert. Hetzelfde prentje vinden we daarna terug in de editie van het Kort begryp van de Antwerpse drukker Franciscus Ignatius Vinck uit de jaren 1785-1798 en in de Franse versie van dit werkje (Abrégé des miracles) dat op het einde van de achttiende eeuw door Jan Baptist vander Haert werd uitgegeven.493 schiedenis van het klooster en van het beeld, onder dien naem bekend (Brussel: J. Vandereydt, 1853); lithografie van M. Herman. Exemplaar: RG 2013 E 6. 493 Bowen, Marian pilgrimage sites, nummers Sch-1, Sch-54 en Sch-59. F.I. Vinck overleed op 11 december 1798, zie: Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes’, p. 285.

102

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal Net zoals bedevaartprenten bevatten ook frontispices vaak de vermelding dat ze in aanraking werden gebracht met het cultusobject. Tegenover de titelbladzijde van het in 1706 door Gillis Denique te Leuven uitgegeven Abrégé des miracles […] voor Scherpenheuvel staat een anoniem kopergravuurtje waarop we onder meer lezen: ‘Dit belt heeft aengeraeckt Ons Liue Vrouw van Scherpenhuevel.’ Drukker Pieter Corbeels te Turnhout gebruikte voor zijn editie van de Nederlandse vertaling van dit mirakelboekje omstreeks 1796-1798 een in houtsnede uitgevoerde kopie van dit gravuurtje, voorzien van diezelfde tekst.494 In verband met Halle treffen we in 1816 voor het eerst een titelprent (een anonieme houtsnede) aan met: ‘Dit afbeéldsel heéft aengeraekt het mirakeleus beéld van O.-L.-Vrouw van Halle.’495 De titelprent in de levensbeschrijving van de H. Gummarus, te Lier gedrukt door Adrianus Gaspar Verhoeven in 1773 en later door zijn opvolger Jacobus Henricus Le Tellier, beweert: ‘Dit beldt heeft aengeraeckt de reliquien van den H. Gommarus, die geert wordt tegen de gesletentheijt in sijne collegiale kercke tot Lier.’ Dit gravuurtje, als frontispice ook aanwezig in Le Telliers uitgave van de litanie van de H. Gummarus, is gedrukt met een koperplaatje dat oorspronkelijk voor het vervaardigen van prentjes diende.496 4.1.4. Illustraties Veel bedevaartboekjes zijn niet geïllustreerd. Zijn ze het wel, dan betreft het doorgaans niet meer dan één afbeelding. Meer illustraties, zeker als het kopergravures betrof, dreigden de kostprijs te hoog op te drijven. Enkel publicaties afgestemd op een koopkrachtig publiek (of waarvoor de uitgever over een interessante financiering kon beschikken) bevatten soms meerdere gravures. Zo verschenen tot ver in de achttiende eeuw behoorlijk geïllustreerde histories van het als landsrelikwie geldende Brusselse Sacrament van Mirakel.497 De traditie terzake ging terug tot in 1605. De kerkfabriek van Sint-Goedele bekostigde toen de zeventien kopergravures (waarvan een gesigneerd door Adriaan Collaert) voor achtereenvolgens de Histoire du S. Sacrement de Miracle. Reposant a Bruxelles (Brussel: Rutgeert Velpius, 1605) van kanunnik Steven Ydens en de Historie van het H. Sacrament van Mirakelen. Berustende tot Bruessel inde collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: Rutgeert Velpius, 494 De houtsnede treffen we ook aan bij Corbeels’ opvolger: P.J. Brepols. Zie voor dit alles: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-5, Sch-55, Sch-57, Sch-86, Sch-98, Sch-99, Sch-100 en Sch-101. 495 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24 (1849), Hal-31 (1816), Hal-32 (1849) en Hal-33. Het boekje uit 1816 is een uitgave van P.J. Hanicq (Mechelen). De nummers Hal-24 en Hal-32 zijn uitgaven van Ch.J.A. Greuse te Brussel. Hal-33 vermeldt als uitgever: Van den Broeck-Desmeth te Halle. 496 Het Lierse kerkbestuur liet het plaatje in 1752 te Antwerpen graveren door Ludovicus Joseph Fruytiers. Van In, De H. Gummarus, p. 99 (afbeelding), 104-106, 113-114 en 138-140. 497 Over het Sacrament van Mirakel als landsrelikwie, zie: L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000), p. 51-87.

103

deel 1 – over woorden en objecten 1608) van dezelfde auteur.498 Dat het Cort verhael van de jezuïet Andreas de Boeye over het leven van de in Mespelare vereerde H. Aldegondis (in 1645 en 1659 van de pers gekomen bij Arnout van Brakel te Antwerpen) met dertien kopergravuurtjes kon opgesmukt worden, was wellicht te danken aan een financiële tussenkomst van de lokale familie Goubau.499 Niet zonder reden droeg de auteur zijn werkje op aan Magdalena Vekemans, weduwe van Joannes Goubau, heer van Gijzegem en Mespelare. De uitgever van de door kanunnik Petrus Croon geredigeerde Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck hanteerde de aanwezigheid van vier gravuurtjes dan weer duidelijk als verkoopsargument, want op het titelblad van dit toch veeleer bescheiden geïllustreerd werkje prijkt: ‘Verçiert met copere platen.’500 Een gelijkaardige publicitaire aanduiding vinden we op het boekje van de oratoriaan Quentin Hennin over Onze-Lieve-Vrouw van Laken uit 1694501 en op dat van Petrus Siré over Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk uit 1738.502 De Antwerpse drukker, kopergraveur en houtsnijder Gonzales van Heylen onderstreepte op de titelpagina van het door hem in 1688 gedrukte boekje in verband met de Sint-Odradaverering in het Noord-Brabantse Macharen en te Millegem (een dichtwerk van Judocus Coene, kanunnik van de Sint-Dimphnakerk te Geel) het esthetische karakter van zijn illustraties: ‘verciert met schoone plaeten.’503 Gezien hun uiteenlopende formaten zijn de illustraties in Hennins boekje over Laken oorspronkelijk misschien niet allemaal voor die publicatie gesneden. Een onbetwistbaar voorbeeld van recyclage van koperplaten treffen we aan in verband met Lebbeke. In exemplaren van de elfde druk (Gent: Pieter Frans de Goesin, 1760) en van de vijftiende druk (Dendermonde: weduwe Du Caju, 1768) zijn afdrukken ingelast van de zeventien (oorspronkelijk los 498 L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998), p. 236-237. 499 BCNI, nr. 9845 en 11504. De gravures zijn toegeschreven aan Alexander Goetiers. Zij komen ook voor in de herdruk van Jacob Jan Du Caju (Dendermonde) uit 1743. Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 56 (nr. 54) en p. 57 (nr. 77); J. Broeckaert, Dendermondsche drukpers, 4 delen (Dendermonde, 1890), deel 1, p. 31 (nr. 36). 500 Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck (Mechelen: G. Lints, 1670); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-4. 501 In exemplaren van deze en latere edities treft men een wisselend aantal ingelaste kopergravures aan, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-7, Lak-10 en Lak-12 tot Lak-14. De gravures, aanwezig in sommige exemplaren van J.A. à Gurnez, Laca Brvxellense svbvrbanvm cvltv ac prodigiis Deiparae […] (Brussel: G. Schovartius, 1647) zijn latere toevoegingen; Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-1. 502 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-19. 503 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 572-573; J.E. Jansen, Bibliographie der Antwerpsche Kempen, arrondisement Turnhout, kantons Brecht, Heist-op-den-Berg, Zandhoven, 2 delen (Turnhout, 1939-1943), deel 2, p. 77 (nr. 3878). Zie ook: BCNI, nr. 14778. Beschreven in STCV: nr. 3164771. Millegem ressorteerde destijds onder Geel, nu onder Mol.

104

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal verkochte) gravures van Michiel Heylbrouck (Gent) uit 1721 over de miraculeuze bouwgeschiedenis van de bedevaartkerk.504 Exemplaren van eenzelfde uitgave waren niet altijd allemaal op dezelfde wijze geillustreerd. De oudheidkundige en bibliograaf Desiré Joseph Vander Meersch ontdekte omstreeks het midden van de negentiende eeuw in de pastorij van Etikhove een oude voorraad van het werkje Oprechte devotie tot den H. Donatus martelaer, besonderen patroon tegen donder, blixem, haegel, regen, droogte, onweder en tempeesten […] Als ook tegen de peste en besmettelycke sieckten van menschen en veê […] In ’t licht gegeven door de parochie van Etichove (Oudenaarde: Petrus Joannes Vereecken, [1770]). Dat boekje, geredigeerd door de plaatselijke pastoor J.A. Rommens, bevat twee afbeeldingen: een van de H. Donatus en een van de zijdelings samengevoegde wapenschilden van De Kerchove en De Lens. In een aantal exemplaren waren beide afbeeldingen grof in hout gesneden, in andere waren de wapenschilden door Frans Heylbrouck in kopergravure uitgevoerd. Bij een laatste groep exemplaren (ongeveer een derde van de aangetroffen boekjes) bleken beide afbeeldingen kopergravuurtjes te zijn.505 De drukjes met één en zeker die met twee houtsneden waren allicht goedkoper dan die met uitsluitend kopergravuurtjes. Bedevaartboekjes werden door de auteur (of de bewerker) vrij vaak aan de een of de andere invloedrijke persoon opgedragen in een vooraan gedrukte dedicatie. Het boekje voor Etikhove was niet het enige waarbij zulke dedicatie vergezeld ging van het wapenschild van de bestemmeling. De oratoriaan Franciscus Pleeck, pastoor van Laken, droeg de (Nederlandstalige) heruitgave van het boekje van zijn onmiddellijke (in 1703 overleden) voorganger Quentin Hennin, op aan Libert François Christyn, burggraaf van Tervuren en Duisburg, en liet een door Berterham gegraveerde weergave van diens wapenschild aanbrengen op de keerzijde van het titelblad.506 In een uitgave van J. Gooris’ Cort begryp van het leven ende mirakelen van den H. Guido, belyder besonderen patroon tegen den rooden loop […] (Brussel: Antonius d’Ours, [1762]) is een wapenschild ingelast tegenover de opdracht aan Carolus Joseph Gislenus de Man, ‘heere van Walcourt St. Peeters t’Anderlecht […].’507 Zoals reeds besproken kwamen nogal wat bedevaartprenten en (wellicht in mindere mate) -vaantjes gekleurd op de markt. Illustraties in bedevaartboekjes daarentegen bleven zwart-wit. Enkel exemplaren voor vooraanstaande bestemmelingen werden wel eens ingekleurd.508 Terloops weze opgemerkt dat men niet noodzakelijk alle exemplaren van een editie op papier van dezelfde kwaliteit drukte. Nadat ka504 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 157-158, 172 en 181; Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 43. 505 D.J. Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers 1479-1830 (Oudenaarde, 1864), p. 96-97. 506 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-9 en Lak-10. 507 Exemplaar: RG 3087 F 31. 508 Voor een ingekleurd en met goud gehoogd exemplaar van S. Ydens, Histoire dv S. Sacrement de Miracle (Brussel: R. Velpius, 1605), zie: Duerloo & Thomas, Albrecht & Isabella, p. 236-237.

105

deel 1 – over woorden en objecten nunnik Paulus van Hove, pastoor van Kozen, in september-oktober 1645 al duizend exemplaren ontvangen had van zijn bij J. Tournay te Luik gedrukte bedevaartboekje Nostre Dame de Cortenbosch (Luik, J. Tournay) liet hij er daarna nog honderd bijdrukken, nu echter ‘op fyn papier.’509 4.1.5. Gebrocheerde en gebonden exemplaren De meeste bedevaartboekjes werden in gebrocheerde vorm aan de eindgebruikers verkocht. De katernen van niet al te lijvige boekjes zijn bijeengehouden met een eenvoudige rijgsteek in de linkermarge.510 Omvat het brochuurtje slechts één katern, dan is een cahiersteek gebruikt. De omslag van gebrocheerde exemplaren bestond uit gemarmerd sierpapier of uit effen, vaak blauwgekleurd papier.511 Mogelijk dienden de 34 ‘bladeren gemarbert pampier’, door de Parkabdij te Heverlee omstreeks 1637-1639 aangeschaft, voor omslagen van de driehonderd in diezelfde periode gedrukte ‘boexckens van Sint Quiryn.’512 In 1732 leverde drukker J.B. van Vlaenderen aan het kerkbestuur van Alsemberg 500 ‘boeckens van de miraclen in het Fransch’ alsook ‘vier boecken gemerbelt pampier en vier boecken wit pampier voor het binden van de selve boeckens.’513 Soms kon de afnemer kiezen tussen verschillende mogelijkheden. Van het Kort begrip van het leven van den H. Hubertus, in 1768 gedrukt door J. Van Doren te Brussel voor de Sint-Hubertusbroederschap te Buizingen, waren gebrocheerde exemplaren te bekomen ‘so in gemarmert als in blauw papier.’514 Niet altijd echter kregen alle exemplaren een omslag. De Mechelse drukker Joannes Franciscus van der Elst leverde in 1773 te Peutie boekjes voor de Sint-Leonardusdevotie aldaar: 488 exemplaren zonder en 288 met een ‘couvert.’515 Exemplaren van sommige titels bezaten een uitgeversband. Wanneer we aannemen dat de term bindsel niet naar het samennaaien van de katernen maar naar het 509 J. Gerits, ‘Mirakelboeken van O.-L.-Vrouw van Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 39 (1985), p. 91-94 (p. 93-94). Over de publicatie van P. van Hove: Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152; BCNI, nr. 9885. 510 Deze methode werd veel gebruikt voor het brocheren van populaire lectuur, zie: A. van den Berg, Hier komt Urbanus bij een hoer. Volk en volkslectuur in de achttiende-eeuwse Amsterdamse Nes (Amsterdam, 1993), p. 20. 511 Uitzonderlijk werd ook wel eens een velletje perkament als omslag gebruikt. Zie bijvoorbeeld een exemplaar van: L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen […] Heylige Maghet Dympna […] patroonersse van de Vryheydt van Gheel […] (Brussel: weduwe G. Cawe, s.a.) in PcA. Dit exemplaar bevat overigens volgend eigendomsmerk: ‘Hujus libri est possessor anselmus petrus duchateau meerhoutanus anno 1767. 13. Febr.’ 512 G. B[aggerman], ‘Leuvense drukkers. Een oude rekening van de Leuvense drukker Bernardijn Maes voor zijn broeder Joannes Maes abt van de abdij van ’t Park te Heverlee’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 1-16 (p. 5-6). 513 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468; Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-4. 514 Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 460. 515 E. Torfs, ‘De vereering van St. Lenaart en zijne broederschap te Peuthy’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927-1928), p. 1-13 (p. 4).

106

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal aanbrengen van een boekband verwijst, werd de uitgave over Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos al in 1645 ingebonden op de markt gebracht. De kerkrekening vermeldt dat jaar een betaling voor ‘het binsel van boex kens van de miraculen.’516 In 1654 was het kerkbestuur van Alsemberg geld verschuldigd aan Guilliam Hacquebout voor ‘diversghe boexkens ghebonden int Walsch ende Nederlants.’ In 1672 betaalde het 21 gulden voor ‘de vaenkens, beeldekens ende binden van de boecxkens van de kerck.’517 De vierhonderd exemplaren van de Historie ende mirakelen of weldaeden van Onse L. Vrouwe van Kerselaer, in de parochie van Edelaer, onder de baronie van Pamele, een half myle buyten Audenaerde (Gent: Jan Danckaert, 1678) – een boek dat was samengesteld door Jan de Merlier, superintendant van de kapel en hoogbaljuw van de baron van Pamele – werden op last van het kapelbestuur allemaal ingebonden door Josse Snoucq.518 In 1673 leverde drukker Peter de Dobbeleer ‘vergulde en onvergulde boekskens’ met de levensbeschrijving van Sint-Gangerius, uitgegeven ter gelegenheid van de verheffing van een reliek van deze heilige te Brussel. Blijkbaar zat het boekje in een uitgeversbandje en kreeg een gedeelte van de oplage een goudopdruk.519 Van de duizend exemplaren van Onse L. Vrouwe van Lebbeke by Dendermonde. Den oorsprongh, voortgangh, en wondere geschiedenisse, &a […] die Lenaert vande Walle te Dendermonde in 1709 drukte, werden er achthonderd ‘gebonden in papier’ en tweehonderd ‘gebonden in leir.’520 De gebeden-, lied- en mirakelboekjes die men in de eerste helft van de negentiende eeuw te Scherpenheuvel verspreidde en die vooral door P.J. Brepols (Turnhout) geleverd werden, zaten meestal in een (vaak nog aanwezig) lederen uitgeversbandje.521 Pas vanaf het midden van de negentiende eeuw begon men op omslagen een typografische opdruk aan te brengen, niet zelden met zetsel dat ook voor de titelbladzijde diende. Enkele vroege voorbeelden van bedevaartpublicaties met een gedrukte omslag zijn: Jubilé bisséculaire de la statue miraculeuse de la Très-sainte Vierge Marie, Mère de Dieu, honorée sous le titre de Mère de Miséricorde, dans l’ église paroissiale de N.-D. de la Chapelle à Bruxelles (Brussel: J.J. Vanderborght, [1833]); 516 Gerits, ‘Mirakelboeken’, p. 93. 517 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 373 en 466. 518 Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 106; F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1488-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 6, p. 118 (nr. 12.681); P. Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Kerselare Edelare (Oudenaarde, 1927), p. 43. 519 J. Van Tichelen, ‘Van een reliek van Sint Gurik’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (19331934), p. 265-268. 520 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 170-171; Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 11 (nr. 1). 521 K.L. Bowen, ‘Popular literature for Scherpenheuvel’s pilgrims at the turn of the nineteenth century: a successful but underestimated component of P.J. Brepols’s early career’, in: Quaerendo, 31 (2001), p. 26-84 (p. 41-46).

107

deel 1 – over woorden en objecten Histoire de Notre Dame de Hal par Juste-Lipse (Brussel: C.J.A. Greuse, 1849) en Leven van de Heylige Ermelindis, patroones van Meldert (Tienen: P.J. Merckx, 1849).522 4.1.6. Edities om te verspreiden in de cultusplaats en daarbuiten Bezoekers konden bedevaartboekjes veelal in de cultusplaats aanschaffen. Petrus Webs, belast met de zorg voor de kerk van Haacht, vertelt hoe hij in 1643 ‘het leven en de martirie van St. Quiryn in clyne boxkens vergadert [heeft] ende de selve doen approberen ende drucken ende tot gerieff van de pelgrims in de kercke gebrocht.’523 Archiefbescheiden verwijzen geregeld naar de aankoop van een partij boekjes door kerkelijke instanties. De kerkrekening van Beveren-bij-Roeselare uit 1642-1643 vermeldt dat de Brugse drukker Nicolaes Breyghel 52 ‘boucxkens van theylich Cruys deser prochie van Beveren’ leverde.524 Het kerkbestuur van Asse betaalde in 1642 12 gulden aan de Brusselse drukker Govaerdt Schoevaerdts voor zeshonderd ‘boeckens vand[en] Heylighe Cruyce.’525 Rector Lambrechts liet in 1645 te Luik ‘miraculen in het franchoijs’ of ‘verwalschte mirakelboex kens’ drukken om die te verkopen aan bedevaarders die Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos kwamen vereren.526 De rekening van de bedevaartkerk te Lebbeke handelt in 1658 over ‘boexckens ende bildekens voor de kercke dienstich die dagelycx uyt vercocht worden tot gerief van een yeder.’527 Zoals bekend, leverde de Gentse drukker Jan Danckaert in 1678 te Edelare vierhonderd boekjes over de geschiedenis en de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare. Een rekening uit de jaren 1683-1686 van het Onze-Lieve-Vrouwealtaar vertelt ons dat er in de Sint-Janskerk te Poperinge ‘exemplairen van ’t mirackel’ te verkrijgen waren.528 In 1732 schafte de kerk van Alsemberg zich voor haar bezoekers 522 Alle exemplaren in UNICAT. Iets jongere voorbeelden zijn: Histoire du Très-saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854) (exemplaar: RG 2013 B 50) en Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855) (exemplaar: RG 3087 F 2). 523 J. Cools, ‘De devotie in het Land van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 9-28 (p. 26). 524 Bedoeld boekje is: [Simon Van Hove], God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren-bij-Rousselaere (Brugge: N. Breyghel, [1642]). Exemplaar: RG-Br 130:31. BCNI, nr. 9579. Het werd in 1701 herdrukt bij Paulus Roose. Beschreven in STCV: nr. 12916457. Zie: C. Denorme, ‘Het mirakelkruis van Beveren-bij-Roeselare’, in: Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English (Brugge, 1952), p. 81-94 (p. 85). 525 D. De Grave, Geschiedenis der gemeente Assche (Gent, 1900), p. 434. 526 Gerits, ‘Volksleven’, p. 200: Op 20 oktober 1645 gebeurde de laatste afbetaling ‘voor duysent exemplaria elck van 6 bladeren, teghen een half blanck het bladt.’ Op 27 november 1645 werd nog afgerekend ‘voor hondert boexkens ghedrukt op fijn papier.’ 527 Zij werden blijkbaar in 1657 door Jan Marselis uit Antwerpen geleverd, zie: Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 152 en 181. 528 Opdedrinck, Het mirakelbeeld, p. 23.

108

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal ‘boeckens van de miraclen in het Fransch’ aan.529 De Mechelse drukker Laurentius van der Elst werd in 1735 door het kerkbestuur van de Lierse Sint-Gummaruskerk betaald ‘voor het drukken en binden van duizend boekskens van het leven van den H. Gummarus.’ De Antwerpse drukker Joannes Franciscus de Roveroy ontving in 1751 van dezelfde instantie 150 gulden 10 stuiver voor ‘het drukken en binden van 1.500 boekskens van het leven van den H. Gummarus.’ Het daaropvolgende jaar vermeldt de kerkrekening: ‘betaelt aen J.F. Roveroy over het drukken en binden van 4.000 litanien van den H. Gummarus à 2 gulden per honderd […] komt 80 gulden.’530 De kapel van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom te Gent schafte zich in 1755 bij drukker De Goesin litanieën, gebedjes en boekjes met litanieën aan.531 In 17971798 blijkt de Sint-Leonarduskapel te Brecht ‘boexkens van den H. Leonardus’ te hebben gekocht.532 Het vroegnegentiende-eeuwse boekje Besondere godvrugtigheyd tot de Heylige Maegd en Martelaresse Lucia, wiens reliquien berusten in de parochiale kerke van Haesdonck Lande van Waes (Sint-Niklaas, A.A. Bruers) deelt op zijn 23ste en voorlaatste bladzijde mee dat de pelgrims steeds ‘alle soorten van keerssen als ook gewyde syde ende boekxkens etc.’ kunnen bekomen mits zich tot de pastoor te richten die hen desgewenst ook met de Luciarelieken kan zegenen. Dezelfde pagina attendeert de lezer op nog een ander bedevaartboekje. We vernemen daar namelijk dat men zich in Haasdonk kon laten zegenen met de relieken van de H. Nicolaas van Tolentino, ‘besondere patroon tegens de sterften van menschen en beesten […], soo voorder uytgelegt wort in de boekxkens daer van zynde.’533 Op bedevaartboekjes vinden we vanaf de achttiende eeuw, net zoals op sommige devotieblaadjes, sporadisch de praktische mededeling dat zij in de betrokken lokaliteit te bekomen zijn. Meerdere edities van de Historie van Onze-Lieve-Vrouw van Halle en van de Histoire de Notre-Dame de Hal vermelden op hun titelpagina dat het boekje bij de tresorier van de kerk te verkrijgen is.534 Op een vroegnegentiende-eeuwse editie van Den pelgrim van Sonien-bosch lezen we: ‘Deze boekxkens zyn te bekomen in de capelle van Jesukens-Eyk.’535 Een boekje uit diezelfde periode over Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg bevat een gelijkaardige aanduiding: ‘Men 529 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 530 Van In, De H. Gummarus, p. 103-104 en 113. 531 In 1780 leverde drukker Petrus Franciscus Cocquyt (Gent) de kapel gelijkaardige drukwerken: M. Daem, Votiefschilderijen en mirakelboek van kapelletje Schreiboom te Gent (Gent, 1975), p. 19. 532 A. De Roeck, ‘Devotie aan de grens. Bedevaartplaatsen in de dekenij Hoogstraten in de 17de en 18de eeuw’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 78 (2006), p. 5-82 en nieuwe reeks, 79 (2007), p. 101-109 (78: p. 52). 533 Approbatie: Brussel, 5 december 1706. Exemplaar in UNICAT. Drukje van ten vroegste 1806: Alexander Antonius Bruers vertrok pas op 2 september 1806 vanuit Antwerpen naar Sint-Niklaas, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 101. 534 Het betreft bewerkingen van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24 (1849), Hal-28, Hal-30 en Hal-32 (1849) tot Hal-39. 535 Den pelgrim van Sonien-bosch (Brussel: De Genst, s.a.); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Jez-3.

109

deel 1 – over woorden en objecten vind-ze te koop in de kerk van Alsemberg.’536 Op de zevende (ongedateerde) druk van Henricus Busselius’ werkje over de Miraculeuze Kruisen van Eksaarde staat: ‘Te bekomen tot Exaerde, by den kruys-meester.’537 De affiche, in het laatste kwart van de achttiende eeuw door Cornelis de Moor te Brugge gedrukt voor de Sint-Aldegondisviering te Zwevezele, deelt mee: ‘Men zal ook voorzien zyn van boekxkens inhoudende het leven ende miraekelen met eenige gebedekens om de hulpe van de Heylige Patroonersse te bekoomen.’538 Het aanplakbiljet voor de begankenis naar de kruisen te Asse uit 1863 vermeldt: ‘Er zyn boekjes inhoudende het breedvoerig verhael van de mirakuleuze Kruissen en Albums van de processie te koop aen den prys van 50 centiemen.’539 Bedevaartboekjes omvatten doorgaans een afdeling met enkele gebeden en in meerdere cultusplaatsen kon de gelovige zich, zoals bekend, een devotieblaadje met godsdienstige teksten aanschaffen. Er verschenen echter ook boekjes die zich via hun titel of hun frontispice uitdrukkelijk presenteerden als een bundeling van gebeden en andere godvruchtige oefeningen, uitgegeven in verband met een bepaalde bedevaartplaats. Apart uitgegeven litanieën treffen we vooral op devotieblaadjes aan. Sommige litanieën echter verschenen onder de vorm van een brochuurtje. Een voorbeeld daarvan is de Litanie ter eeren van den H. Gummarus, bezonderen patroon tegen de gesletenheyd, en gemeynen beschermer der stad Lier, in de late achttiende of de vroege negentiende eeuw gedrukt door Jacobus Henricus Le Tellier en in 1833 nog heruitgegeven door Franciscus Gaspar Adrianus Verhoeven te Lier.540 Naast de litanie bevat dit drukje een berijmde Inleydinge die de stad Lier gelukkig prijst wegens het bezit van de relieken van haar stadspatroon, een aanroeping van de H. Gummarus (eveneens in versvorm) en een tot God gericht smeekgebed. Het gebedenboekje Het geestelyk rooselaerke der Alderheyligste Maget en Moeder Godts Maria […], tijdens de eerste decennia van de negentiende eeuw te Sint-Truiden (J.B. 536 L. van Lathem, Historie der mirakuleuse kerk van O.-L.-Vrouw tot Alsemberg […] (Brussel: J.J. Vanderborght, s.a.); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-11. 537 H. Busselius, Crux rediviva. Kort verhael van den eersten oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde prochie-kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de heerlykhede van Exaerde […] (Eksaarde: Kruismeesters, [approbatie 1621]), uit de vroege negentiende eeuw. Voor een andere editie, zie: F. Gistelinck, Bibliotheca Mariana Lovaniensis. Catalogus (Leuven, 1997), p. 48 (nr. 299). 538 C. de Moor drukte een Kort verhael van ’t wonderlyck leven der engelsche Maegt Sinte Aldegundis. Zie: Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 33 (afbeelding) en p. 53-54 (nr. 15 en 35). 539 J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse (Asse, 1987), p. 262 (afbeelding). 540 De door J.F. de Roveroy in 1752 gedrukte litanie van de H. Gummarus had eveneens de vorm van een boekje, vermits in de kerkrekening niet enkel sprake was van het drukken maar ook van het binden ervan, zie: Van In, De H. Gummarus, p. 113-114. De edities van Le Tellier, geciteerd door Van In, bevatten acht genummerde pagina’s. Exemplaren (met oorspronkelijke blauwe papieren omslag) van een editie van Le Tellier (s.a.) met twaalf ongenummerde pagina’s (plus een frontispice): PcA en RG 3092 F 27.

110

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal Smits), Turnhout (P.B. Brepols) en Antwerpen (Michiel Vinck) uitgegeven, bevat in zijn titel geen verwijzing naar enige bedevaartplaats. Wel bezitten de verschillende edities een frontispice dat Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel voorstelt, wat (samen met de aanwezigheid van een Scherpenheuvels pelgrimslied) deels verklaart waarom dit werkje veel aftrek vond in deze Brabantse bedevaartplaats.541 Een bedevaartboekje oefende uiteraard vooral aantrekkingskracht uit op wie het zich ter plaatse kon aanschaffen. Voor de bedevaarder functioneerde het immers deels als een godvruchtige herinnering aan de ondernomen tocht. Sommige publicaties in verband met een gerenommeerde heilige plaats waren echter ook en misschien zelfs uitsluitend buiten de betrokken lokaliteit te verkrijgen. Antwerpenaren hoefden anno 1607 niet naar Halle te pelgrimeren om zich een exemplaar aan te schaffen van Die Heylighe Maghet van Halle, een vertaling door Philips Numan van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis. Een deel van de oplage van dit door Rutgeert Velpius te Brussel in genoemd jaar gedrukt boekwerk vermeldt op het titelblad: ‘men vintse te coope t’Antwerpen, by Hieronymus Verdussen […].’542 De in 1849 uitgegeven Historie van O.L.Vrouw van Halle, getrokken uyt Justus Lipsius en de Franse versie ervan waren niet enkel verkrijgbaar in de bedevaartkerk maar ook ‘by de voornaemste boekverkoopers van Belgien.’543 De diversificatie van het aanbod betekende dat men bij drukkers ook tal van geïmporteerd devotioneel drukwerk kon aankopen. De Antwerpse drukker en boekverkoper Hiëronymus I Verdussen had bij zijn overlijden op 27 september 1635 twee exemplaren over het H. Kruis van Hoboken in zijn winkel.544 Het betrof Het boeck des Broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken (Antwerpen, 1618), geen druk van Verdussen zelf maar van zijn collega Guillaume van Tongeren.

541 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-37 tot Sch-46; Bowen, ‘Popular literature’, p. 46 en 55-56. Hoewel niets zulks op het eerste gezicht laat vermoeden, betreft de Geestelyken roozenlaer, of: Den godvruchtigen pelgrim, behelzende eene verzameling van verschillende rozenkransen en roozenhoeykens (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, 1829) eveneens Scherpenheuvel. Dit boekje bevat een Aendagtig gebed, om te bidden voór het mirakuleus beéld van Onze Lieve Vrouw tot Scherpenheuvel, naast nog Een zonderling godvrugtig gebed tot de Allerheyligste en Allerzuyverste Maegd Maria tot Kevelaer of Scherpenheuvel, troostersse der bedrukte en enkele pelgrimsliederen waaronder een Liedeken als men den toren van Scherpenheuvel ziet (stem: Van St. Jacob of Ziet den Schepper van de volken). 542 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-17. 543 Vermelding op het titelblad, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-24 (Histoire, 1849) en Hal-32 (Historie, 1849); Lipsius, Histoire de Notre-Dame de Hal. Een gelijkaardige vermelding op: Histoire miraculeuse de l’ église de Notre-Dame de Laeken (Brussel: Janssens-Deffossé, 1850); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-15. 544 Duverger, Antwerpse kunstinventarissen, deel 3, p. 458.

111

deel 1 – over woorden en objecten

4.2. Verschillende inhoudelijke klemtonen Binnen het geheel van de bedevaartboekjes kunnen we enkele grote groepen onderscheiden op basis van hun voornaamste bestanddeel: historische verhalen, mirakelboekjes, heiligenlevens en bundeltjes met gebeden en liederen. Een kleine en enigszins aparte categorie vormen de zogeheten ‘heiligdomsboekjes’: toningsgidsen met lijsten van de in een bepaalde heilige plaats aanwezige relikwieën en van de aldaar tijdens uitzonderlijke plechtigheden te verdienen aflaten.545 4.2.1. De wervende kracht van historische verhalen Publicaties over cultusobjecten in verband met Christus (zoals een H. Bloedreliek, H. Hosties of een fragment van het H. Kruis) besteden steeds veel aandacht aan de historiek van het wonderdadige relict, onder meer om de authenticiteit ervan aan te tonen. De meeste boekjes over mariale devoties brengen een relaas over de lotgevallen van het beeld in het raam van de geschiedenis van de cultus. Mirakelverhalen vormen steeds een inherent deel van zulk een historische uiteenzetting. Zijn zij het hoofdbestanddeel van de publicatie (wat soms reeds uit de titel blijkt), dan hoort het werkje veeleer thuis bij de categorie van de mirakelboekjes. In talrijke titels is het substantief ‘historie’ prominent aanwezig. Het volstaat hier bij wijze van voorbeeld te verwijzen naar de hierboven reeds aangehaalde Histoire du S. Sacrement de Miracle (1605) en Historie van het H. Sacrament van Mirakelen (1608) van de Brusselse kanunnik Steven Ydens.546 Pastoor Henricus Calenus noemde zijn werkje uit 1614 over de kruisen van Asse echter geen ‘historie’ maar een ‘verhael.’ Mogelijk verwachtte hij dat die term minder pedant zou klinken in de oren van eenvoudige bedevaarders.547 Kanunnik Philippus van Hoeswinckel gebruikte in 1644 de omschrijving ‘oorsprong en voortgang’ voor het begrip ‘geschiedenis’ in zijn Onse L. Vrouwe van Duffel.548 De sterke historische oriëntatie van talrijke bedevaartboekjes hoeft ons niet te verwonderen. Berichten over het rijke verleden van een cultus maakten een diepe indruk binnen een samenleving die al wat op een oude traditie kon bogen als bijzonder waardevol ervoer. Verwijzend naar een uitspraak van de H. Hiëronymus: ‘hoe een sake ouder is hoe sy eerwaerdiger is’, betoogt pastoor Quentin Hennin in het eerste kapittel van zijn boekje Oorspronck van de kercke van Laken uit 1694 dat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Laken ouder is en reeds langer vereerd 545 P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht, 1962), p. 87-90, 154-155 en 157. 546 BCNI, nr. 5137 (Franstalige editie, 1605), nr. 5426, 10270, 10727 en 11921 (Nederlandstalige edities, 1608, 1648, s.a. en 1662) en nr. 9833 (Franstalige editie, 1644); Duerloo & Thomas, Albrecht & Isabella, p. 236-237 (nr. 325-326). 547 Ampe, ‘Calenus’, p. 97-99; Lindemans, ‘Brabantsche beêwegen’, 28: p. 27. 548 Onse L. Vrouwe van Duffel dat is den oorspronck, voortganck ende miraculen van haer miraculeus beelt (Antwerpen: M. Binnaert, 1644); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-2.

112

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 19. Steven Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen (Brussel: R. Velpius, 1608). Titelpagina (130 × 80 mm), met titelvignet – RG 3090 F 22

wordt dan alle andere wonderbeelden uit de Nederlanden.549 Eerder, in 1666, had de jezuïet Philippus Franciscus Taisne in een boektitel Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie te Brugge al het ‘oudste mirakuleus beeldt van ons Nederlant genoemd.’550 549 Hij beklemtoont dat de gerenommeerde Mariabeelden uit Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw op het Staakske), Cambron, Chièvres, Halle, Leuven (beeld in de Sint-Pieterskerk), Scherpenheuvel, Tongre-Notre-Dame en Vilvoorde (Onze-Lieve-Vrouw ten Troost) terzake niet kunnen wedijveren met het mirakelbeeld uit zijn parochiekerk, zie: Q. Hennin, Oorspronck van de kercke van Laken […] (Brussel: J. Stryckwant, 1694), p. 1-8. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-7. Beschreven in STCV: nr. 12915169. 550 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 121; BCNI, 12357.

113

deel 1 – over woorden en objecten Andere auteurs drukten zich voorzichtiger uit en noemden het door hen beschreven beeld enkel ‘oud.’ De minderbroeder Henricus Jonghen bestempelde in 1660 het beeld van Onze-Lieve-Vrouw Virga Jesse te Hasselt, als zijnde ‘zeer oud’: ‘per-antiqua.’551 De franciscaan Joannes de Boeck noemde het door hem beschreven beeld van Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang (Brussel) in 1752 ‘oudt-vermaert.’552 Niet enkel op de ouderdom van cultusobjecten werd gewezen, ook op die van de cultus zelf. Het bedevaartboekje voor Wakkerzeel onderstreepte in 1734 dat men de H. Hubertus daar reeds ‘van over veel honderde jaeren’ vereerde.553 4.2.2 De miraculeuze oorsprong in het licht geplaatst In 1660 vernemen we uit archiefbescheiden dat de Brusselse drukker Huybrecht Anthoon Velpius te Halle ‘mirakelboeken’ levert.554 Mirakelboekjes vormen, althans voor zover zij in verband met een welbepaalde bedevaartcultus uitgegeven zijn, een subgroep binnen het geheel van de bedevaartboekjes. Zoals hun benaming aangeeft, bestaan zij voor een belangrijk deel uit verhalen over wondere gebeurtenissen en mirakelen die zich zouden hebben voorgedaan door tussenkomst van het in de bedevaartplaats vereerde cultusobject. Daarnaast bevatten zij doorgaans een of meer van de in bedevaartboekjes gebruikelijke bestanddelen. Een korte historiek van de cultus ontbreekt haast nooit.555 In de achttiende en de negentiende eeuw zien we auteurs een zekere schroom aan de dag leggen ten aanzien van mirakelverhalen. Kanunnik Petrus de Cafmeyer bijvoorbeeld beklemtoonde in het ‘Tot den leser’ van zijn in 1720 uitgegeven Hooghweirdighe historie van het Alder-heylighste Sacrament van Mirakel niet te zullen blijven stilstaan bij de talrijke mirakelen, niet alleen omdat daarover reeds vroeger gepubliceerd werd, maar ook ‘om geene nieuwe stoffe te geven aen de neusweyse en critiken van onse tyden, die als hunne glorie en werck maeken van alles, oft vals te maecken, ofte in twyffelingh te brengen.’556 In de Historie der Mirakuleuze Hostien, vijftig jaar later verschenen bij de jubileumviering van het Brusselse Sacrament van Mirakel, gaf de auteur, de jezuïet H. Griffet, ruiterlijk toe dat niet alle mirakelver551 J. Gessler, ‘Van een vroom boekje op magistraatsbevel verminkt. Een historico-bibliographische schets’, in: De Gulden Passer, 19 (1941), p. 191-202 (p. 192-193). 552 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-23. 553 Besondere devotie tot den H. bisschop ende belyder Hubertus van over veel honderde jaeren opgerecht in de kercke van Wackerseel, alwaer syne H. Reliquien worden ge-eert, een broederschap is van outs ingestelt welck nu onlanckx door Benedictus XIII. met nieuwe aflaeten ende privilegien is vermeerdert, te saemen een kort begryp van syn wonderbaer leven (Leuven: J. Jacobs, 1734). Exemplaar in UNICAT. 554 Het betrof een vertaling van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis, zie: L. Le Clercq, ‘Het boek van Justus Lipsius over O.-L.-V. van Halle’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 7 (1909), p. 3336 en 8 (1910), p. 151-155 (8: p. 151); Gerits, ‘Volksleven’, p. 200. 555 Terecht merkt W. Giraldo hierbij op dat mirakelboekjes sensu stricto (in de zin van publicaties met enkel mirakelverhalen) uiterst zeldzaam zijn: W. Giraldo, Duizend jaar mirakels in Vlaanderen: een volkskundige benadering (Brugge, 1995), p. 5. 556 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books).

114

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal halen even geloofwaardig zijn. Maar, zo betoogde hij, daarnaast waren er toch ook die, na grondig onderzoek, een zulkdanige ‘trap van zekerheyd’ bereikt hadden dat zij verheven waren ‘boven alle de scherpzinnigheden der tegenspraek, boven alle de bedriegelyke redenen van eene valsche Philosophie.’557 In 1849 verklaarde de jezuïet Vandermoeren, bewerker van het boekje van Justus Lipsius over Onze-Lieve-Vrouw van Halle, waarom hij geen recente wonderen aan de mirakelverhalen heeft toegevoegd met deze woorden: ‘Onze ongeloovige eeuw zou die misschien weten te beknibbelen.’558 Cultusobjecten kregen in de titel van tal van boekjes het epitheton ‘miraculeus’ toebedeeld, zo bijvoorbeeld het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos door kanunnik Paulus van Hove, pastoor van Kozen, in 1645,559 dat van Onze-LieveVrouw van Sint-Willibrordus te Antwerpen door pastoor Peter Loycx circa 1646560 en de Mariabeelden van de Potterie en Spermalie te Brugge door Philippus Taisne S.J. in 1666.561 Het synoniem ‘wonderdadig’, door pastoor Petrus Siré aangewend in Hanswyck ende het wonderdadigh beeldt, komt elders zelden voor.562 De toekenning van de kwalificatie ‘miraculeus’ geschiedde niet lichtvaardig. In 1720 zien we het kapittel van de hoofdkerk van Dendermonde, daarin bijgetreden door het stadsbestuur, de bisschop van Gent toestemming vragen om, op basis van een aantal wonderbare genezingen, het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Troost als miraculeus te mogen bestempelen. Na gunstig advies van de met het onderzoek terzake belaste kapucijnen, willigde de bisschop het daarop volgende jaar het verzoek in. Hij stemde er tevens mee in dat er een verhaal over de genezingen zou gedrukt worden.563 Nog datzelfde jaar verscheen het Cort verhael van de genesingen ofte weldaeden ontfanghen voor het beelt van […] Maria van Troost inde collegiaele hooft-kerck van Dendermonde (Dendermonde: Daniël van Noorthover, 1721).564

557 Exemplaar: RG 3090 D 5. 558 [J. [?] Vandermoere], Historie van O.L.Vrouw van Halle getrokken uyt Justus Lipsius en vermeerderd met eenige wonderbaere genezingen die na zyne dood gebeurd zyn. Nieuwe uitgaef (Halle: Van den Broeck-Desmeth, [ca. 1849]), p. 10. Exemplaar in UNICAT. Voor identificatie van de (achternaam van de) auteur: J. Daelemans, Le Pélérin de Notre-Dame de Hal ou l’ histoire du culte de la Sainte Vierge Marie [...] à Hal [...] (Mechelen : E. & I. Van Moer, 1870), p. 93. Mogelijk gaat het om de jezuïet Josephus Vandermoere, een van de kernleden van de in 1837 heropgerichte bollandisten. 559 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152. Franse vertaling (1645): BCNI, nr. 9885. 560 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ant-1. 561 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 121 en 189-190. 562 Hanswyck ende het wonderdadigh beeldt van de Alder-heyligste Maget ende Moeder Godts Maria (Dendermonde: J. Du Caju, 1738); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-19. 563 [E. Derboven], Historisch verhael over de voorheen kollegiale kerk van Dendermonde en het mirakuleus beeld der Allerheiligste Moeder Gods, aldaer geëerd onder den titel van O.L.V. van Troost (Dendermonde: H.L. Verburgt, 1861), p. 22-23; P. Batselier, ‘Volksdevotie in het land der onbekende santen’, in: Dendermonde. Folklore, 2 delen (Dendermonde, 1974), deel 1, p. 79-107 en 171-176 (p. 95). 564 Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 14-15.

115

deel 1 – over woorden en objecten In boektitels kan ‘miraculeus’, met betrekking tot een cultusobject, naast ‘wonderdadig’ (dus: wonderen verwekkend), nog een andere betekenis bezitten. Wanneer kanunnik Petrus Croon het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk in 1670 ‘miraculeus’ noemt, verwijst hij daarmee niet alleen naar de helpende kracht die ervan uitgaat maar tevens naar de bovennatuurlijke wijze waarop de H. Maagd, volgens de legende, zelf kenbaar heeft gemaakt te Hanswijk (Mechelen) vereerd te willen worden.565 Arnoldus Pieraerts, pastoor te Hakendover, noemt de Sint-Salvatorskerk uit zijn dorp in 1660 een ‘miraculeuze’ kerk. Hij alludeert daarmee op de legende als zou Christus geholpen hebben bij de bouw.566 Pastoor Lucas van Lathem gebruikt voor de kerk van Alsemberg hetzelfde adjectief: Historie der miraculeuse kercke van Onse L. Vrouwe tot Alsenberghe; ghesticht door de Heylighe Elisabeth. Vermeerdert door Joannes den derden hertogh van Brabandt. Volbouwt door d’ in-ghesetene van Alsenberghe (Brussel: Guilliam Scheybels, 1643).567 Het geloof in het miraculeuze karakter van de Alsembergse kerk berustte op enkele vrome legenden die door de auteur worden aangehaald. Zo geloofde men onder meer dat de H. Elizabeth van Thüringen deze kerk, daartoe door een engel aangemaand, op een vlasakker liet oprichten volgens een grondplan dat afgelijnd was met een op miraculeuze wijze aangebrachte zijden draad. Luidens een andere legende, eveneens in het boekje geciteerd, heeft een al even miraculeuze zijden draad de contouren aangegeven van het koor dat hertog Jan III van Brabant deed bouwen. Dat dit legendarische verhaal over de stichting van de kerk het meest in het oog springende onderdeel vormde van Van Lathems geschrift (dat verder onder meer nog talrijke miraculeuze genezingen beschrijft), blijkt uit de manier waarop de kerkrekening uit het midden van de zeventiende eeuw naar deze publicatie verwees: ‘de boexkens van de fundatie van de kercke.’568 4.2.3. Heiligenlevens Bedevaarders waren uiteraard niet de enigen die een levendige belangstelling koesterden voor stichtelijke legenden. Van alle heiligenlevens die ooit in druk verschenen, functioneerde slechts een fractie in het raam van een bedevaartpraxis. Welke edities wel en welke niet als lectuur voor bedevaarders geconcipieerd waren, valt vaak nog moeilijk uit te maken. Gelukkig verstrekt de tekst zelf soms aanwijzingen. Het Kort begryp van het wonderbaer leven van de H. Agatha bevat, voor wie zou twijfelen aan de aard van het boekje, een kapittel met ‘Devote oeffeningen, ende gebedekens om met vrucht syn pelgrimagie te doen in de kerke van Landts-Caute-

565 566 567 568

Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-4. Bets, Geschiedenis der gemeente, p. 59. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-6 tot Als-8. Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 372.

116

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 20. Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden alwaer rust haer weirdigh lichaem, besonder patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, quaede humeuren, ende oock tegen alle quaelen van het vee (Brussel: E. de Grieck, 1722) – RG 3088 E 34

re.’569 Wanneer de titel van een heiligenleven uitdrukkelijk een welbepaalde cultusplaats vernoemt, voorafgegaan door formuleringen in de zin van ‘aangeroepen’, ‘bezocht’, ‘gevierd’ of ‘vereerd in’ […] of wiens ‘relikwieën berusten in’ […], betreft het in veel gevallen een voor bedevaarders geconcipieerde uitgave. Om de aantrekkelijkheid van de cultus te verhogen, vermeldt de titel soms een of meer kwalen waarvoor men de heilige aanriep. Een typisch voorbeeld: Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden alwaer rust haer weirdigh lichaem, besonder patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, quaede humeuren, ende oock tegen alle quaelen van het vee (Brussel: Emmanuel de Grieck, 1722). 569 Kort begryp van het wonderbaer leven van de H. Agatha, maegt en martelaeresse, patronersse der prochie van Landscauter Lande en marquisaet van Rhodes (Gent: Vanderhaeghe-Maya, s.a.), p. 72-75. Exemplaar in UNICAT. Deze publicatie betreft een wellicht rond het midden van de negentiende eeuw herdrukte tekst die (blijkens een chronogram op p. xi) oorspronkelijk uit 1759 stamt en toen bezorgd werd door Andreas Siré, pastoor van Gijzenzele en Landskouter.

117

deel 1 – over woorden en objecten 4.2.4. Naar aanleiding van bijzondere gebeurtenissen Zoals sommige geschiedenisboekjes werden ook heiligenlevens wel eens gepubliceerd naar aanleiding van een of andere uitzonderlijke viering. Een levensbeschrijving van de H. Rumoldus vertelt in de titel voor welke gelegenheid zij geredigeerd werd: Klaer-blinkende licht, ofte het wonderbaer leven van den Heyligen Rumoldus bisschop, martelaer ende patroon van Mechelen: opgeheldert in Nederduytschen rym ter oorzake van’t DUYzent-JaerIg pLeChtIg JUbILé sYns gLorIeUze DooD (Mechelen: Joannes Franciscus van der Elst, [1775]).570 De Mechelse boekverkoper Pieter Jeghers verwees nog explicieter naar de aanstaande viering op de titelpagina van het boekje dat hij in 1775 liet drukken: Kort begryp van ’t leven, lyden en mirakelen van den H. Rumoldus bisschop ende martelaer, apostel ende patroon van de stadt ende provincie van Mechelen, waer van de duysent-jarig jubelfeeste begint den 24. Junius met het openen der reliquie-casse, ende eyndigt den 9. Julius 1775.571 Feestelijke jubilea en andere uitzonderlijke evenementen vormden niet zelden de aanleiding voor het uitgeven van een historische publicatie. Dit was zowel vanuit propagandistisch als vanuit commercieel standpunt goed bekeken. De cultusplaats ontving op zulke dagen een uitzonderlijk groot aantal bezoekers en dus potentiële kopers. Dat was, zoals we verder nog zullen zien, onder meer het geval bij de jubilea van het Brusselse Sacrament van Mirakel in 1720, 1735 en 1770. Soms werd een bestaande tekst herdrukt naar aanleiding van een bijzondere gelegenheid. De Oudenaardse drukker Petrus Joannes Vereecken te Oudenaarde bijvoorbeeld herdrukte in 1772 met slechts lichte wijzigingen Jan de Merliers boekje over de geschiedenis en de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare (Edelare) uit 1678. In 1772 vierde men namelijk het honderdjarige jubileum van de pauselijke goedkeuring van de novene en het tweede eeuwfeest van de vergroting van de kapel.572 4.2.5. Bedevaart-, heiligen- en legendenliederen De titel van het lied- en gebedenboekje dat Joannes Engelbertus Parys (overleden in 1806) te Antwerpen voor Onze-Lieve-Vrouw van de Hagelberg drukte, sloot nog nauwer aan bij het Kevelaerse voorbeeld: Het nieuw Berendrechts trompetteken, uyt-blaezende schoone gebeden en lof-zangen tot de Alderheyligste Maegd en Moeder Gods Maria, wiens beêld is rustende binnen Berendrecht, gezeyd: Onze Lieve Vrouwe van Hagelberg.573 Voor zover bekend, beleefde het Berendrechtse Trompetteken nooit een heruitgave en in het midden van de negentiende eeuw gold het reeds als 570 De kerkelijke goedkeuring dateert van 13 december 1774. De voorrede is ondertekend: ‘J.P.’ Beschreven in STCV: nr. 7006840. 571 Impressum: Tot Brussel, ende te koop: tot Mechelen, by P. Jeghers, boekverkooper op d’Ysere Lene. De kerkelijke goedkeuring is van 13 juni 1775. Beschreven in STCV: nr. 7030502. 572 Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 104-105. Over de viering in 1772: Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw, p. 56-57. 573 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ber-1.

118

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal een zeldzaamheid.574 Participanten aan de groepsbedevaarten uit Maastricht en Breda naar Scherpenheuvel beschikten over liedboekjes die speciaal voor hen geconcipieerd waren. De Maastrichtse drukker Lambert Bertus verspreidde mogelijk al vanaf ongeveer 1715 een bundeltje, getiteld: Liedekens van de Onbevleckte Ontfangenisse der Alder-heylighste Maget en Moeder Godts Maria. Om te singen alsmen in bedevaert reyst naer Scherpen-heuvel.575 Bij Jacob Lekens, eveneens te Maastricht, kwam in 1750 een nieuwe druk van Den devoten pelgrim, naer het Mirakeleus Beeld van Onse L. Vrouwe tot Scherpenheuvel van de pers. De titelpagina van dit processieboekje met gebeden en liederen verwijst expliciet naar de in 1714 in de Maastrichtse Sint-Nicolaaskerk opgerichte Broederschap der Onbevlekte Ontvangenis waarvan de leden jaarlijks gezamenlijk op bedevaart trokken.576 Eveneens in 1750 drukte Jacob Lekens: Geestelycke liedekens ende lof-sangen, om te singen als men in bedevaert reyst naer het mirakeleus beeld van Onse Lieve Vrouwe tot Scherpen-heuvel.577 Het Zang-boekje voor de processie van Breda op Scherpenheuvel […] met liederen en gebeden, uitgegeven in 1817, bevat op de titelpagina de mededeling: ‘Deeze boekjes zijn bij de directeuren der processie te bekoomen.’578 Liederen uit de reeds geciteerde boekjes waren er in de eerste plaats op gericht om vingerwijzingen te geven over de manier waarop gelovigen godvruchtig en met volharding aan groepsbedevaarten konden participeren. Ze bevatten slechts weinig verhalende elementen. Die zijn wel aanwezig in de zogeheten legenden- en mirakelliederen. In 1674, het jaar waarin het eerste bestuur van het anno 1671 te Antwerpen opgerichte Broederschap der XXXVI Heiligen in functie trad en abt Franciscus Diericx een geleerd en lijvig boek over de in zijn cisterciënzenabdij vereerde relieken van deze heilige mannen en vrouwen publiceerde, verscheen bij Geeraerdt III van Wolsschaten: Triumph van de XXXVI Heylighen wiens reliquien syn rustende in S. Salvator binnen Antwerpen, in verscheyde liedekens voorghestelt

574 M. Moreels (red.), Beschryving van het dorp Berendrecht door wylen […] F.G.C. De Meyer (Antwerpen, 1855), p. 166-167. Uit het overzicht van de lofzangen en gedichten blijkt dat Onze-Lieve-Vrouw van de Hagelberg vanuit westelijk Noord-Brabant en zelfs vanuit Zeeland bezocht werd. Cfr. ook P.J. Margry, Teedere quaesties. Religieuze rituelen in conflict: confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19de-eeuws Nederland (Hilversum, 2000), p. 115 en 264265. 575 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-66. Volgens BCNI, nr. 17314: ca. 1715. 576 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-21, en voor iets jongere uitgaven: nr. Sch-20, Sch-22 en Sch-23. De eerste uitgave verscheen vermoedelijk in 1715 bij Lambert Bertus, zie: nr. Sch-24. De term ‘processieboekje’ is hier ontleend aan: Margry, Teedere quaesties, p. 119. 577 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-36. 578 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-154; C. Caspers & M. Gielis, ‘Scherpenheuvelbedevaarten uit Noord-Brabant, in het bijzonder de (doods)kistprocessie van Breda’, in: P.H.A.M. Abels, E.H. Bary, A.J.A. Bijsterveld & O. Thiers (red.), Van tweeën één. Kerk en West-Brabant door de eeuwen heen (Delft, 2001), p. 115-148 (p. 138-139).

119

deel 1 – over woorden en objecten door G. van Wolsschaten, waerby noch eenighe andere devote liedekens.579 Een literair getint liedbundeltje, bij een speciale gelegenheid tot stand gekomen, kon soms lange tijd daarna nog aantrekkingskracht uitoefenen. Dat bewijst het Het citherken van Jesus. Spelende sestigh nieuwe liedekens op het groot jubilé van het H. Sacrament van Mirakel tot Brussel (Brussel: Jacob vande Velde, 1670). Daniël Bellemans, norbertijn te Grimbergen, bracht dit boekje uit naar aanleiding van het in 1670 luisterrijk gevierde driehonderdjarige jubileum van het H. Sacrament van Mirakel. Van dit bundeltje verschenen nog heruitgaven in 1675, 1681, 1698, 1716 en 1739.580 Of de liedboekjes in verband met de XXXVI Heiligen, het H. Sacrament van Mirakel en het H. Bloed ooit een actieve rol in private of collectieve bedevaartpraktijken vervuld hebben, is niet bekend. Mogelijk ontstonden deze teksten minder uit een praktische noodzaak dan uit het verlangen van een dichterlijke ziel om zich te uiten. Zij zijn wellicht veeleer bedoeld om rustig thuis te lezen en eventueel (in een beperkt gezelschap) te zingen. Een ander opzet had het boekje dat naar aanleiding van een jubileumviering van het Brugse H. Bloed in 1686 door Joos vander Meulen in de Reiestad werd uitgegeven: Schrifturelijck verhaal van de weldaeden van het Alderheyligste Bloed O.H. Jesu Christi […], sanghsgewijse vertoont door de negen Hemelsche Musen, door I.D.V. 581 Het slechts twaalf pagina’s tellende brochuurtje Geestelyke liedekens waer in betoont wort het leven van de H. Godelieve martelaresse ende patroonersse van Ghistel maakte een grotere kans om door de gelovige mee op bedevaart te worden genomen. Het omvat zeven liederen en werd vaak in combinatie met de Kleyne getydekens ende litanie van de H. Godelieve verspreid.582 Er zijn van deze Geestelyke liedekens vier edities bekend. Twee werden te Brugge gedrukt door respectievelijk Pieter de Sloovere (werkzaam van 1740 tot 1767) en de weduwe van Franciscus Beernaerts (actief van 1762 tot 1798), allebei nog grotendeels in een toen door gestudeerden reeds als erg oudmodisch beschouwd gotisch lettertype gezet, wat wijst op een volks afnemerspubliek. De twee andere uitgaven zijn volledig in romein gezet en verschenen te Gent bij Jan Meyer en Bernard Poelman, drukkers die respectievelijk van 1735 tot 1771 en van 1785 tot 1823 bedrijvig waren.583 579 J.G. Frederiks & F.J. van den Branden, Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde, (Amsterdam, 1888), p. 902, waar als auteur Geeraerdt II van Wolsschaten (Antwerpen, 1603-1660) wordt vooropgesteld; BCNI, nr. 13294. Voor het werk van Diercx, zie: BCNI, nr. 13171 en 13172. 580 G. Huybens, Thesaurus Canticorum Flandrensium: het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (1508-1800), 2 delen (Leuven, 2004), deel 1, p. 14-19 (nr. 7a tot 7f). 581 H. Rommel, De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed O.H.J.C. in de stad Brugge (Brugge, 1900), p. 50-51. 582 H. Stalpaert, ‘Liedekens van Sint Godelieve’, in: Biekorf, 58 (1957), p. 267-272 (p. 268-269); D. Callewaert, ‘Liederen rond Godelieve van Gistel 18e, 19e en 20e eeuw’, in: Volkskunde, 82 (1981), p. 170-178 (p. 172-173). Aldaar ook gegevens over de inhoud van de liederen. 583 Huybens, Thesaurus, deel 1, p. 67-69 (nr. 49a tot 49d). Voor gegevens over de drukkers, zie: B. Desmaele, ‘Les imprimeurs et libraires des Pays-Bas au XVIIIe siècle. Un premier relevé’, in: Archiefen Bibliotheekwezen in België, 56 (1985), p. 205-320 (p. 304 en 313).

120

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal 4.2.6. Informatieve broederschapsboekjes voor bedevaarders Talrijke broederschappen gaven ten behoeve van leden en kandidaat-leden informatieve boekjes uit, hier verder kortweg aangeduid met de term broederschapsboekje. Enkel boekjes uitgaande van confrérieën die gevestigd waren in een bedevaartkerk of –kapel en open stonden voor iedereen die wenste toe te treden, geraakten zowel onder bedevaarders als onder leden van de lokale bevolking verspreid en verdienen hier onze aandacht.584 Meestal gedrukt op klein formaat en niet erg veel bladzijden tellend, bevatten broederschapsboekjes doorgaans de statuten en een korte historiek van de organisatie, informatie over aflaten en andere geestelijke voordelen verbonden aan het lidmaatschap evenals enkele gebedsoefeningen.585 Bij niet-christocentrische en niet-mariale broederschappen behelzen zij vaak een beknopte levensbeschrijving van de patroonheilige.586 Veruit de meeste nog voorhanden broederschapsboekjes stammen echter uit de zeventiende en latere eeuwen. In de late vijftiende en de vroege zestiende eeuw liet de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap van ’s-Hertogenbosch wel al boekjes drukken met een opsomming van de aflaten en in 1518 drukte Laurens Hayen in Den Bosch het reglement van deze broederschap.587 Bedevaarders behoefden niet steeds een broederschapsboekje om iets over de ter plaatse functionerende confrérie te vernemen. Affiches konden terzake informatie verschaffen: zo stonden bijvoorbeeld de ‘Regulen, statuten en[de] aflaeten’ van de Broederschap van het H. Kruis te Eine in 1648 op een plano te lezen.588 Bovendien besteedden de typische bedevaartboekjes meestal enige aandacht aan de broederschap. Het reeds aangehaalde boekje Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina uit 1722 (cultus te Groot-Bijgaarden) bijvoorbeeld wijdt enkele pagina’s aan ‘het broederschap van de H. Wivina, en de aflaeten aen het selve vergunt.’589 584 De publicatie van de Statuten ofte ordonnantien van het H. Broederschap van die Alder-H. Maget ende Moeder Godts Maria, opgericht in de kerke van Laken in’t jaer 1396 bijvoorbeeld viseerde op het einde van de zeventiende eeuw uitdrukkelijk bedevaarders: ‘de geene die dese H. plaetse willen besoecken.’ Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-12. 585 Zie bijvoorbeeld het in 1995 heruitgegeven boekje: Broederschap van het Heylig mirakeleus Bloed Christi, in-gestelt in de abdye van Voormezeele by Ipre op den 14. Junij 1664 (Ieper: T. Walwein, s.a.). W. Desodt & K.M. De Lille, Devotieboekje over het H. Bloed te Voormezele met de teksten van 1664 (Roeselare-Voormezele-Ieper, 1995). 586 Het Handboeksken van ’t Heylig geapprobeérd broederschap der XXXVI uytmuntende Heiligen, […] in de parochiaele kerk van den H. apostel Andreas […] (Antwerpen: P. Ville, 1822) behandelt op achttien bladzijden het leven van alle betrokken heiligen. Exemplaar in UNICAT. 587 M. Bronselaer, ‘Reglement van Onse Lieve Vrouwen Broederschap te ’s-Hertogenbosch’, in: F. Hendrickx (red.), Pampiere wereld. Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen (Leuven, 1994), p. 72-74. 588 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 131 (nr. 1157). 589 De tekst van het boekje gaat, volgens het ‘Tot den leser’, terug op een werkje van kanunnik Gabriël Colins (abdij van Ninove) uit 1632. Zie ook: BCNI, nr. 8452, 17694, 17837 en 17912 (G. Colins). Gegevens over de broederschap zijn ook in de Franstalige versie te vinden: La Vie et les Miracles de sainte Wivine premiere abbesse et fondatrice de la noble et illustre Abbaye du Grand Bygard, Où repose son précieux Corps, Patrone singuliere pour le mal de Gorge, Peste, Pleuresie, Fiévre maligne &

121

deel 1 – over woorden en objecten Overeenkomstig het geregeld met hel en vagevuur dreigende pastoraat, besteedden de broederschapsboekjes opvallend veel aandacht aan de via het lidmaatschap te verwerven aflaten. Er zijn informatieve broederschapsboekjes bekend voor sommige plaatselijke groeperingen van vereerders van Onze-Lieve-Vrouw van respectievelijk Alsemberg, Halle en Scherpenheuvel. In 1673 drukte de weduwe van Domien Ramault te Ieper de Reghelen ende oeffeninghen van het broederschap der Alderheyligste Maghet ende Moeder Maria van Hulpe, gheseyt Alsemberghe, ingestelt in de parochiale kercke van den Heylighen Nicolays tot Ypre, den 11n wedemaent 1673.590 Ten behoeve van de Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van Halle in de Sint-Walburgiskerk te Oudenaarde verscheen in 1823 bij de weduwe D.J. Bevernaege en Zoon in diezelfde stad het Reglement en besluyt voor de confrerie onder den titel van Onze Lieve Vrouwe van Halle, opgeregt ten jare 1657, in de kerke van Ste Walburge, binnen de stad Audenaerde.591 Een Korten uytleg der aflaeten, vergund door […] Pius VII […], aen het broederschap onder den titel en aenroeping der Bedrukte Moeder Gods, gemeynelyk gezeyd van O.L.V. van Scherpenheuvel, opgeregt en ingesteld in de kerke van de H. Gertrudis binnen Loven den 8 december 1813 (met een kerkelijke goedkeuring van 1823) kwam bij J.P.G. Michel te Leuven van de pers.592 P.J. Brepols drukte in de eerste decennia van de negentiende eeuw Het nieuw broederschap der processie van Turnhout naer Onze Lieve Vrouwe tot Scherpenheuvel, een brochuurtje dat onder meer informatie over de werking van deze confrérie verstrekte.593 4.2.7. Programma’s en andere aan de actualiteit gebonden gelegenheidspublicaties Naar het voorbeeld van de programmabrochures uitgegeven in verband met sommige stedelijke ommegangen, verschenen vanaf de zeventiende eeuw allerlei gelegenheidsdrukken naar aanleiding van jubilea of andere in verband met bedevaartculten georganiseerde vieringen.594 Zo kwam in 1762 bij de weduwe van Guillaume Cawe te Brussel een gelegenheidswerk van de pers voor de viering van de H. Guido in de Sint-Pieterskerk te Anderlecht: Jubilé van seven hondert vyftig jaeren in de coltoutes sortes des maux, tant pour les Personnes que pour les Bestiaux. Quatriéme édition (Brussel: J.J. Boucherie, 1757). Exemplaar : RG 3087 F 2. 590 A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois. 1547-1834 (Nieuwkoop, 1966), nr. 142. 591 Brochuurtje van acht bladzijden. In 1808 had Dominicus Joannes Bevernaege al een vouwblaadje van vier bladzijden gedrukt met de tekst van dit reglement. Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 200 en 213. 592 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-62. 593 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-104. 594 Over zulke programma’s voor de Antwerpse ommegang uit de jaren 1561, 1564 en 1566 zie: F. Prims, De Antwerpsche ommeganck op den vooravond van de beeldstormerij (Antwerpen, 1946), p. 9-20. Antwerpse voorbeelden uit de zeventiende eeuw: M. Sabbe, Uit het Plantijnsche huis. Verspreide opstellen (Antwerpen, 1923), p. 186-187

122

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal

Afb. 21. Het Nieuw Broederschap der processie van Turnhout naer Onze Lieve Vrouwe tot Scherpenheuvel (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.) – RG 3091 E 52

legiaele ende parochiaele kercke van St. Peeter, tot Anderlecht over den sterfdag van den H. Beleyder Guido, Besonderen Patroon tegen den Rooden-Loop, Sieckten ende alle Quaelen der Beesten.595 Het kon zowel gaan om een rijkelijk geïllustreerde beschrijving van de geplande festiviteiten als om een programmabrochuurtje dat niet meer dan enkele bladzijden telde. Daar al deze gelegenheidspublicaties erop gericht waren zoveel mogelijk mensen tijdens de feestperiode naar de cultusplaats te lokken, richtten zij zich niet enkel tot kandidaat-bedevaarders maar ook tot de talrijke nieuwsgierigen die zich aangetrokken voelden door de kermisachtige toestanden waarmee zulke festiviteiten doorgaans gepaard gingen. Inhoudelijk afgestemd op het verstrekken van concrete informatie over de deels ook uit profane elementen bestaande feestelijkheden, zijn de hier bedoelde gelegenheidsuitgaven van een heel 595 Zie: F. Mortier, ‘La légende de Saint-Guidon d’Anderlecht’, in: Le Folklore brabançon, 10 (1930), p. 46-55 (p. 48) (reproductie).

123

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 22. Wonderlyk leven van de heylige Godelieve, maegd en martelaeresse, wiens heylige reliquiën berusten in de parochiale kerke tot Ghistel (Gent: J. Begyn, s.a.). Op het titelblad: ‘zynde zeer bekwaem en dienstig om van alle jongheyd in de scholen met vrugt geleert te worden’ – RG 2095 D 25

124

4. Bedevaartgerelateerd tekstmateriaal andere aard dan de gewone (nochtans soms eveneens naar aanleiding van speciale vieringen uitgegeven) bedevaartboekjes. Ook inzake materieel uitzicht was er een duidelijk onderscheid. Meestal waren zij groter dan de bedevaartboekjes. Dat gold vooral voor de vrij talrijk uitgegeven geïllustreerde publicaties die doorgaans een formaat in quarto hadden. Ondanks hun in principe efemeer karakter, behielden gelegenheidsuitgaven ook nadat het evenement voorbij was een zekere betekenis voor de bezitter. Zij kregen dan een nieuwe functie: de herinnering aan de bijgewoonde festiviteiten bewaren. Veel van deze gelegenheidsuitgaven betreffen de deels godsdienstige, deels profane praalstoeten die bij jubilea of andere uitzonderlijke gebeurtenissen georganiseerd werden. 4.2.8. Een schoolboek, uitzonderlijk ook voor bedevaarders Vanaf ongeveer het midden van de achttiende eeuw deelt de titelpagina van een volksboek over het leven van de H. Godelieve mee dat de relieken van deze heilige in de parochiekerk van Gistel berusten, echter niet zonder tevens te onderstrepen dat de tekst ‘zeer dienstig ende bequaem [is] om in de scholen met vrucht geleert te worden.’596 Reeds in 1612 stond het leven van de H. Godelieve op een lijst van de boeken waarvan het gebruik in de scholen van het bisdom Brugge toegestaan was.597 De Taxatie oft priisen vande ghemeyne school-boecken, historien ende kerck-boeken, waarmee het Antwerpse stadsbestuur een prijsregulering inzake de in scholen gebruikte leerboeken invoerde, vermeldt in 1642 Sinte Godelieve onder de drukken bestaande uit 13 à 14 bladers en te verkopen aan 5 stuiver per stuk.598 De bollandist Sollerius wees er in 1720 op dat de boekjes over de H. Godelieve in zowat ieders handen waren en dat vele kinderen er leerden in lezen.599 Het Leven van de H. Godelieve van Gistel kwam echter niet enkel in handen van schoolkinderen. Het vond ook aftrek bij bedevaarders. In 1713-1714 en in 17161717 leverde de Brugse drukker Joost vander Meulen aan het kerkbestuur van Gistel telkens honderd vaantjes en ‘12 dobbel en 12 enkel bouckens van het leven vanden H. Goddelieve.’600 De ‘dobbel bouckens’ waren vermoedelijk exemplaren van een 596 Wonderlyck leven van de heylige Godelieve maget en martelaeresse wiens HH. reliquien zijn berustende in de Prochiale Kercke van Ghistel (Kortrijk: J. De Langhe, 1764), titelpagina. Exemplaar in UNICAT. E.H. van Heurck, Les livres populaires flamands (Antwerpen, 1931), p. 103 vermeldt een editie van J. Begyn uit omstreeks 1750, met ongeveer dezelfde tekst als de geciteerde. 597 Van Heurck, Les livres populaires, p. 103. 598 V.A. Dela Montagne, ‘Schoolboeken te Antwerpen in de 17e eeuw’, in: Tijdschrift voor boeken bibliotheekwezen, 5 (1907), p. 1-35 (p. 11). 599 A. Viaene, ‘Wonderlyk leven van de Heylige Godelieve. Bibliografische verkenning van een volksboek 1740-1840’, in: Biekorf, 71 (1970), p. 129-139 (p. 130). Het Sint-Godelieveboek behoorde omstreeks 1745 niet (meer?) tot de meest gebruikte schoollectuur. J. Geldhof, ‘Onderwijs en armenzorg’, in: M. Cloet (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen (Brugge, 1984), p. 245-263 (p. 253). 600 J.L. Meulemeester, ‘Nog over bedevaartvaantjes’, in: Ons Heem, 39 (1985), p. 81-91 (p. 83).

125

deel 1 – over woorden en objecten editie die (zoals vanaf 1629 tot omstreeks 1760 gebruikelijk) twee samengebundelde hagiografische teksten over de H. Godelieve omvatte.601 Emmanuel Laurenz uit Duinkerke bracht nog omstreeks het midden van de achttiende eeuw zulk een dubbele editie op de markt. Het eerste deel (tot pagina 36) gaat bij hem terug op de Latijnse vita van Godelieves tijdgenoot Drogo. Het tweede deel (de pagina’s 37 tot 96) is opgesteld ‘volgens den sin van de Vlaemsche legende.’602 De ‘enkel bouckens’ bevatten, zo mogen we aannemen, slechts één van beide teksten.

601 Zie: D. Callewaert, ‘Het leven van de H. Godelieve. De volksboeken met hun voorgeschiedenis’, in: Volkskunde, 79 (1978), p. 311-319 (p. 316-317). Onze interpretatie wijkt af van die van Antoon Viaene die in de enkele versie het (kortere) Leven volgens Drogo en in de dubbele versie het Leven volgens de Vlaamse legende zag. Viaene, ‘Wonderlyk leven’, p. 134. Van de editie van Joost vander Meulen zijn vooralsnog geen exemplaren gesignaleerd. 602 A. Viaene, ‘Duinkerkse herdrukken van volksboeken 1684-1800’, in: Biekorf, 74 (1973), p. 257-266 (p. 260-261).

126

5. Liederen op vliegende bladen

5.1.

Liedbladen voor bedevaarders603

Drukker Alexander Antonius Bruers (in 1806 vanuit Antwerpen naar Sint-Niklaas uitgeweken) publiceerde in zijn nieuwe woonplaats een liedblad in plano ten behoeve van de Sint-Amelbergaviering in het nabijgelegen Temse, getiteld: Lof dicht ter eeren van de H. Amelberga Maegd. Patroonersse der heerlykheyd en burgt van Temsche, een lied dat tijdens de plechtige Sint-Amelbergaommegang gezongen werd.604 De verspreiding van een gedrukte liedtekst ter ere van de H. Amelberga kon te Temse bogen op een oude traditie. De Sint-Amelbergagilde aldaar schafte zich al in 1713 vijfhonderd exemplaren Lofdichten aan. Bij drukker Hendrik II Thieullier te Antwerpen bestelde zij in 1718 vijfhonderd liedjes en enige jaren later leverde drukker [Joannes] Paulus Robyns (eveneens te Antwerpen werkzaam) 1500 liedekens ter eeren van St. Amelberga.605 Van het Sint-Amelbergalied verscheen tevens een versie ten behoeve van de bedevaartplaats Mater: Lof-dicht ter eeren van de Heylige maegd Amelberga, welkers reliquien geëert worden in de parochiale kerke van Mater.606 Bij de Leuvense drukker Joannes Jacobs, werkzaam in de periode 1735-1787, kwam een al uit 1671 daterend lied van de pers in verband met de Sint-Hubertusverering te Leefdaal: Lof-sangh van S. Huybrecht, te Leefdael, gesongen op synen feest-dagh den 3 november 1671.607 In 1769 werd Het Liedeken van den Noot Godts tot Rupelmonde 603 In archiefstukken heten liedbladen (zoals ook liedbundeltjes) kortweg: ‘liedekens.’ T. Bryssinck, ‘De verering van de Heilige Amelberga te Temse’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 149-203 (p. 202): betaling aan Paulus Robyns (vermoedelijk de weduwe van de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns) voor ‘het drucken van 1500 Liedekens ter eeren van St. Amelberga’ (ca. 1732). In 1718 had Hendrik II Thieullier, eveneens te Antwerpen, reeds 500 liedjes geleverd. In 1713 waren 500 ‘lofdichten’ aangekocht. Bryssinck, ‘De verering’, p. 150. Deze lofdichten waren ongetwijfeld liedbladen. Een voorbeeld daarvan (planodruk): Lof Dicht ter eeren van de H. Amelberga Maegd. Patroonersse der Heerlykheyd en burgt van Temsche (Sint-Niklaas: A.A. Bruers en zoon, s.a.). Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3. De tekst komt ook voor in: A. Van Loo, Leven der Heilige Amelberga. Patrones van Temse (Gent-Knesselare, 1898), p. 23-32. 604 Impressum: Te bekomen by A.-A. Bruers, Boekdrukker en Zoôn te St.-Nicolaes. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3. Ten laatste in 1826 liet A.A. Bruers zijn drukkerij over aan zijn zoon A.F. Bruers, zie: W. Braekman, ‘Vijf nieuwe moordliederen uit Oost-Vlaanderen’, in: Oost-Vlaamse Zanten, 76 (2001), p. 338-357 (p. 344) (vermelding van impressum uit 1826: A.-F. Bruers, Zoon); Van Loo, Leven der Heilige Amelberga, p. 23-32 (met tekstuitgave). 605 Bryssinck, ‘De verering’, p. 150 en 202 (afbeelding van een niet nader gedateerde rekening betreffende de levering door Robyns). 606 Gegevens over datering of drukker ontbreken. Het is bovendien onduidelijk of het een liedblad dan wel een plaquette betrof. Vander Straeten, Le théâtre, deel 2, p. 229. 607 H. Herdies, ‘Uit de kerkelijke geschiedenis van Leefdaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 48 (1964), p. 314-316 (met tekstuitgave).

127

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 23. Temse. Lofdicht ter eeren van de H. Amelberga (Sint-Niklaas: A. A. Bruers, s.a.). Tekstblad verlucht met een klein houtblokje met de voorstelling van de H. Amelberga. Bladspiegel: 415 × 280 mm – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3

128

5. Liederen op vliegende bladen gedrukt.608 Vermoedelijk uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw dateert een liedblad met een tekst over de H. Guido: Lofzang van den H. Guido wiens H. Gebeente zyn rustende in de collegiale kerke tot Anderlecht by Brussel, ende word aldaer bezocht op den tweeden sinxen-dag met veel devotie (melodie: Chere Philis).609 In de vroege negentiende eeuw lieten de marktzangers Joseph Bonte en Jan Garwig een lied drukken in verband met het mirakelbeeld van Onze-Lieve-Vrouw in de Sint-Janskerk te Poperinge: Gezang op het wonderlyk en glorieus mirakel, geschied in’t jaer 1479, binnen Poperinge, door het toedoen van de H. Maegd Maria, waer door jaerlyks is gepleegt den solemneelen ommegang tot haerder eer en glorie (melodie: De dragonder te peêrde).610 Ten laatste in 1835 kwam bij P.J. Brepols te Turnhout een met een kleine houtsnede geïllustreerde eenbladdruk van de pers, getiteld: Geestelyk liedeken ter eeren van het Mirakuleus Beeld van de zoete Moeder Gods Maria, rustende tot Hilvarenbeek en gevonden aldaar ter plaatse genaamd de Biest in de revier de Aa, by de Bevert Brugge, op den negen-tiende july Anno 1643. De tekst is ondertekend: ‘Fred. Kempen fecit anno 1644.’ De melodie staat aangegeven met: ‘Wat zal ik gaan beginnen maget zoet &c.’611 Deze planodruk was voorbestemd om opgehangen te worden. Hij functioneerde vast niet alleen als een geheugensteun bij het zingen, maar ook als een tot devotie aansporende wandplaat die aan de betrokken Noord-Brabantse bedevaartplaats refereerde. Dat P.J. Brepols dit Geestelyk liedeken niet in zijn fonds genummerde prenten opnam, wijst er mogelijk op dat deze uitgave niet op zijn initiatief maar op dat van het kerkbestuur tot stand kwam.

5.2. De marktwaarde van bedevaarten: marktzangers en hun liederen In hun persoonlijk repertorium speelden de ambulante marktzangers graag in op actuele gebeurtenissen van de meest uiteenlopende aard. Het hoeft ons dus niet te verwonderen dat zij in hun al dan niet zelf geschreven teksten soms ook nieuwsfeiten inzake bedevaartculten behandelden. Dat de zangers de voor hun rekening gedrukte liedbladen niet enkel of zelfs niet noodzakelijk in de betrokken bedevaartplaats 608 Het lied bestaat uit minstens tien strofen van acht regels. Gegevens over de drukker en de aard van het drukwerk ontbreken. Buvé & Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken’, p. 123 (met de tekst van de strofen 1, 2 en 10). 609 Bewaard als knipsel zonder impressum. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 512. Tekst: M. Sacré, ‘Oude West-Brabantsche volksliederen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (19311932), p. 352-355. Tekstuitgave (zonder bronvermelding): D. Wouters, Hofken van geestelijke liederen (Utrecht, [1943]), p. 44-51. 610 Van de Brugse marktzanger J. Garwig is een lied bekend uit 1826: W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d’ hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer (Gent, 1990), p. 366 en 546. 611 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 109-112 (met afbeelding). Onder de afbeelding van het Mariabeeld staat de aanroeping: ‘Sancta Maria ora pro nobis.’ De spelling (met aa) wijst op een Noord-Brabants doelpubliek. Vermelding van de Turnhoutse uitgave van het lied bij: J.A.F. Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in Nederland, 8 delen (Amsterdam, 1904-1914), deel 6, p. 467-468.

129

deel 1 – over woorden en objecten verkochten, ligt daarbij voor de hand.612 Ter gelegenheid van het negenhonderdjarige jubileum van de H. Rumoldus werd te Mechelen in 1680 een afzonderlijk uitgegeven Liedeken van S. Rombaut (melodie: Vrienden ‘ k sal u in’t kort gaen noemen) verspreid.613 Bij de uitbundige viering in 1775 te Mechelen van het duizendjarige jubileum van de H. Rumoldus verschenen op naam van marktzangers verscheidene plano’s met liederen. Op één van deze bladen staat: Het wonderbaer leven en dood van den H. Rumoldus, patroon van Mechelen […] Gerymt ende gezongen door Guilielmus De Coen, Brusselaer. Dezelfde Guilielmus De Coen verspreidde nog een andere eenbladdruk met daarop twee voor deze gelegenheid samengestelde teksten: Jubel liedeken van alle de schoone cieraeten die met dezen duyzend-jaerigen jubile binnen Mechelen zullen te zien zyn en Klugtig jubile liedeken. Zijn collega componist Jan Baptist, te identificeren als de Antwerpse marktzanger Jan Baptist van Werelijckhuysen,614 kwam eveneens met een liedblad te voorschijn met daarop twee liederen in verband met de Mechelse feestelijkheden: Rumoldus H. Leven, word hier in’t kort beschreven, syn deugd gesteld in ’t licht, met sangen en gedicht en Triumph-liedeken.615 Bij de viering van de tweehonderdste verjaring van het wonderbare feit dat de H. Maagd de stad Halle beschermd had tegen oprukkende protestantse troepen, schreef de Antwerpse componist Jan Baptist in 1780 een lied getiteld: Jubilé gedurende 50. dagen, op de melodie van: Philis myn tweede ziel. Op de keerzijde van zijn in quartoformaat uitgegeven liedblad liet hij twee traditionele bedevaartliederen afdrukken: Reyse der pelgrims naer de stad Halle (melodie: Ach hemel ik bespeur. J.B. Composuit) en Gezang op het vertrek der pelgrims (melodie: viva Maria Thresia, ofte: neen, neen, beter getween).616 Bij Joseph Thys (Antwerpen) verscheen een vliegend blaadje met een Liedeken op den jubile van vyf-honderd en vyftig jaeren van O.L. Vrouw tot Halle, gegeven door zyne Heyligheyd Pius VII. Paus van Roomen, den 1 September 1816.617 In het jaar 1780 publiceerde Jan Baptist van Werelijckhuy612 Cfr. Callewaert, ‘Liederen’, p. 174. 613 Zie: [J.J. de Munck], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige jubel-feest van den H. Rumoldus […] in het jaer 1680 (Mechelen: J.F. van der Elst, 1774), p. [3] (met een herdruk van de liedtekst aldaar op p. 8 van het onderdeel Negen-hondert-jaerigh jubilé-vreught […]). Beschreven in STCV: nr. 7007476. 614 Over deze marktzanger: Braekman, Hier heb ik, p. 31-40. 615 V. Hermans, ‘Bibliothèque malinoise. Catalogue spécial’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, 12 (1902), p. 185-326 en 13 (1903), p. 395-546 (13: p. 433-434). 616 Jubilé gedurende 50. dagen, te beginnen op den eersten sondag van september tot den vierden sondag van october inclues, in de parochiale kerke der stad Halle, tot gedagtenisse van haere wonderbaere verlossinge der ketters en beld-stormers, in ’t jaer 1580 (s.l.: s.n., s.a.). Exemplaar: UG, BL 5763, lied nr. 24. Incipit van Jubilé: ‘Komt minnaers over-al / Van O.L.Vrouw van Hal.’ Incipit van Reyse: ‘Maria Maget schoon / Naest Godt ons hoôp en leven.’ Incipit van ‘Gezang: Adieu wy scheyden / Adieu Maria Maget soet.’ W.L. Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen ontsloten’, in: Volkskunde, 95 (1994), p. 1-32 (p. 4, 18 en 20). 617 A. de Cock & I. Teirlinck, Brabantsch Sagenboek, 3 delen (Gent, 1909-1912), deel 2, p. 100, met enkel de tekst van het zesde couplet.

130

5. Liederen op vliegende bladen sen nog een gelegenheidslied in verband met een andere befaamde bedevaartplaats: Fama’s trompet, uyt-galmende het vier-honderd jaerig jubilé van ’t Miraculeus H. Bloed ons Heere Jesu Christi tot Hoogstraeten […] als mede de solemnityd en groote plegtigheden uytvoert in de voôrnoemde vermaerde en princelyke vryhyd, den 21. mey 1780, en volgende dagen (melodie: Ik drink den nieuwen Most).618 Naar aanleiding van de plechtige viering te Brussel van de tweehonderdste verjaring van het herstel van de cultus van het H. Sacrament van Mirakel in 1585 (na het einde van het calvinistische bewind) liet de Brusselse marktzanger Guilielmus de Coen in 1785 een Triump gezang op den jubilé der beld-stormery in Brussel, drukken. Dit lied (op de melodie van Je n’ai jamais aimé personne de ma vie) werd voorafgegaan door een Kort beschryving van de ersteltenis van het H. Sacrament van Mirakel […] van de welke den jubilé van 200. jaeren geviert word den 17 july 1785.619 Nadat het H. Sacrament van Mirakel tijdens de revolutietijd achtereenvolgens bij een lakenhandelaar te Brussel en bij de vicaris-generaal te Mechelen was ondergebracht, keerde het op 14 juli 1804 weer naar de Brusselse Sint-Goedelekerk. Bij die gelegenheid schreef de Leuvense marktzanger Segers een lied getiteld: Triomph liedeken op het herstellen van het Alderheyligste Sacrament van Mirakel in Brussel, den 14 july 1804, ende voorder tot vyfthien dagen inclues (melodie: Als den kermis-gast Zacheus, of van den verloren zoon).620 Met betrekking tot Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk (Mechelen) kwam in 1813 bij Cornelius Parys te Antwerpen een tweezijdig bedrukt liedblad van de pers in folioformaat.621 Bovenaan staat een chronogram: zY VIeren nU aLLe ’t agt-honDert VYf-en-tWIntIgste JUbIL-Jaer Van MarIa Van hanseWYCk, met daaronder een kleine houtsnede die een niet-plaatsgebonden Madonna voorstelt. Dan volgt een Liedeken op het agt-honderd vyf-en-twintigste jubil-jaer van Onze-Lieve-Vrouwe van Hansewyk, gevierd in haere kerk binnen Mechelen, den 15. Augusty 1813 (melodie: Hoe ellendig zit ik hier). Op de keerzijde bevindt zich een Vreugden-galm op den prael-tryn van het agt honderd vyf-en-twintigste jubil-jaer van Onze-Lieve-Vrouwe van Hansewyk, vertoont binnen Mechelen den 16. en 1. augusty 1813 (melodie: Komt nu Grieken uyt Atenen, enz.) Deze laatste tekst is door de opdrachtgever-dichter-marktzanger ondertekend: ‘Doór Petrus Beeckaert.’ Helemaal onderaan lezen we: ‘Gedrukt met autorisatie der Overheyd’ en het impressum: ‘t’Antwerpen, by C. Parys, op de Lombaerde-vest.’ Een marktliedje uit 1818 betreft de Lierse patroonheilige: Gezang over het herstellen van […] de zilvere reliqui-kas van den H. Gummarus, met als zangwijze: Sa jongheyd van het Nederland laet uwen iver blyken. Het blaadje 618 Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen’, p. 21-22. 619 Braekman, Hier heb ik, p. 553. G. de Coen verspreidde ook een Liedeken op den Ommegang van Brussel, ter oorsaek van den Jubilé. Braekman, Hier heb ik, p. 586. 620 Boven de titel staat een houtsnede. J. Koninckx, ‘Triomph Liedeken’, in: De Brabantsche Folklore, 54 (1930), p. 315-317. 621 Drukspiegel: 313 × 167 mm. Exemplaren: PcA en ehc 743975.

131

deel 1 – over woorden en objecten bevat verder nog drie liedjes. Achteraan staat: De dichter Jan Van Dam en Simon De Gelder. 20 september 1818.622 De marktzangers G. Kloots en Joseph Puttemans creëerden in 1818 een gloednieuw Liedeken, getrokken op de mirakelen van O.L.Vrouw van Scherpenheuvel, van dit jaer (op de wijze van: De twee koopluy van Bourgogne). Zij lieten het samen met drie liedjes over profane onderwerpen op een quartoblaadje afdrukken.623 Een anoniem verschenen quartoblaadje bevat een tekst over een andere als wonderbaar geïnterpreteerde genezing: Liedeken op het wonder werk geschiet tot Scherpenheuvel, door de voorspraek van de Heylige Maegd en Moeder Gods Maria, aen een jong meysken van St.-Truyden, op den tweeden sinxen-dag 1837 (melodie: van den zeevaerder).624 Voor marktzanger G. Kloots drukte Joseph Thys een tweezijdig bedrukt liedblaadje: Lof-galm op het 350 jaerig jubilé van het Mirakeleus beéld van de Allerheyligste Maegd en Moeder Gods Maria, binnen Onze-Lieve-Vrouwe Kerk tot Antwerpen op den 15 augustus 1828. Zegenpraelende onder de vrye heersching van onzen weldaedigen koning Willem den I. sedert wiëns aenvang des ryks met dobbelen luyster het heylig Maria-beéld op haere oude rust-zuylen hersteld is. Dit deels politiek geïnspireerde lied werd gezongen op de melodie van: ’t Is alles in vreugd. Op het blaadje staat nog een profaan lied: Den weêrgekeerden man uyt de Colonien.625 Dezelfde Lof-galm drukte Joseph Thys ook voor zanger J. Mees. Op Mees’ blaadje, dat vier ongenummerde pagina’s omvat, staan verder vier wereldlijke liedjes.626 Op een een622 Gezang over het herstellen van ’t groot konst- en puykstuk de zilvere reliqui-kas van den H. Gummarus, patroon der stad Lier (s.l.: s.n., s.a.), [4] p). Exemplaar: ehc E 63239, deel 8, fol. 132. Tijdens de Franse bezetting waren de zilveren platen van de relikwiekast verwijderd en verborgen gehouden. In 1818 werd de kast in haar oorspronkelijke staat hersteld, zie: H. Leemans, De Sint-Gummaruskerk te Lier (Antwerpen-Utrecht, 1972), p. 337. 623 Liedeken, getrokken op de mirakelen van O.L.Vrouw van Scherpenheuvel, van dit jaer (s.l.: s.n., s.a.); Exemplaar: ehc 656298, fol. 19. Een van de liederen (Treurzang) handelt over een vonnis te Gent van 31 januari 1818. De mirakelen waarover het Liedeken spreekt, hadden plaats in 1817 (Anna Catharina Verberck uit Lier) en in 1818 (Jan Baptist Gybels uit Westerlo en Catharina Puyens (eigenlijk: Buyens) uit Poederlee (eigenlijk: Lichtaart)). J. Deckers, Wonderdadig beeld van OnzeLieve-Vrouw van Scherpenheuvel, weldoenster van het menschdom sedert vyf eeuwen, oorsprong en voortgang der godsvrucht tot deze wydvermaerde bedevaert (Leuven, 1859), p. 199-200. 624 Verder bevat het blaadje nog twee liederen, waaronder een getiteld: Liedeken, tot Brussel men veél nieuws aenschouwd, zelf een Pastoor die Herberg houd. Exemplaar: MAS, nr. 85.30.25/3 (voorheen VMA). De wonderen te Scherpenheuvel vormden een inspiratie voor het Liedeken tot troost der zondaers Op de aenroeping van de Heylige Moeder Gods Maria van Scherpenheuvel en helders (melodie: Van den maegden-staet) dat we op een anoniem quartoblaadje aantreffen samen met het lied: Rechtveerdig vonnis uytgesproken door den Tribunael Crimineel van Antwerpen […] op den 23 Julius 1841. Exemplaar: MAS, nr. 85.30.24/2 (voorheen VMA). 625 Onderaan: Gezonden [sic] door G. Kloots. t’Antwerpen uyt de Drukkery van J. Thys, op de Vlasmerkt in de Pauw. Exemplaar: FAA, Bibliotheek, nr. 2228/3. 626 Onderaan p. [2]: Gezongen door J. Mees. t’Antwerpen uyt de Drukkery van J. Thys, op de Vlasmerkt in de Pauw. Exemplaar: MAS, nr. 93.35.225 5/5 (voorheen VMA). Het liedje Den weêrgekeerden man […] komt op deze uitgave niet voor.

132

5. Liederen op vliegende bladen bladdruk van de Ieperse typograaf Albertus Felix Lambin-Verwaerde (werkzaam van vermoedelijk 1825 tot 1875) staan twee liederen in verband met de viering van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper. Een ervan, toegeschreven aan stadsarchivaris Jan Jacobus Lambin, dateert uit 1833, zoals blijkt uit de titel: Zang ter gelegenheid van de vyftigjaerige jubelfeest van het ontzet van Ypre, gebeurd den 8en augustus 1383, na een hardnekkig beleg van negen weken, door de Engelschen en Gendtenaers: deze jubelfeest gevierd den vierden en elfsten augustus 1833.627 Op een, helaas anoniem, liedblad uit vermoedelijk de late zeventiende eeuw staat Een nieu waerachtigh liedt van het Heyligh Bloedt Iesu Christi inde vryhey[t] van Hooghstraeten (melodie: ’t is goet capucien te zyn) samen met een lied over William Howard, op 29 december 1680 in Engeland terechtgesteld omwille van zijn katholieke overtuiging.628

5.3. Liedbladen op de markt gebracht door drukkers-uitgevers Marktzangers vertolkten naast liederen uit hun persoonlijk repertoire ook liederen waarvan de tekst verkrijgbaar was bij sommige uitgevers-drukkers. Gespecialiseerde uitgevers van liedbladen-met-gemengde-inhoud waren tijdens de eerste helft van de negentiende eeuw Joseph Thys te Antwerpen, Leander Van Paemel en diens dochter Isabella Carolina Van Paemel (deze laatste actief tot 1870) te Gent en Albertus Felix Lambin-Verwaerde te Ieper.629 Rekende de achttiende-eeuwse Sint-Amelbergagilde, net zoals later ook nog Alexander Antonius Bruers, voor haar Lofdicht op een afzet onder de bedevaarders die de heilige te Temse kwamen vereren dan lagen de zaken voor Thys, Van Paemel en Lambin-Verwaerde geheel anders. Voor hen was, bij het samenstellen van hun genummerde reeks liedbladen, een lied dat naar een bepaalde bedevaartplaats verwees niet meer dan één van de vele teksten van uiteenlopende aard die zij ten behoeve van marktzangers en andere gegadigden verzamelden. Een Liedeken op het leven van de edele, doórlugtige en Heylige Maegd Dymphna, dogter van den koning van Irland, patronersse van Geel in Braband (op de melodie van Den dragonder te peérd) verscheen bij drukker-uitgever Joseph Thys op een tweezijdig bedrukt quartoblaadje.630 Een ander gelijkaardig liedblaadje in quarto, eveneens te Antwerpen gedrukt en uitgegeven door Joseph Thys, bevat niet enkel een Liedeken, van het Miraculeus Bloed tot Boxel maar ook twee sensationele moordliederen.631 Het H. Bloedliedje begint met de oproep: 627 Nr. 53 van de reeks genummerde liedbladen van Lambin-Verwaerde. Van Duyse, Het oude Nederlandsche lied, deel 2, p. 1535-1542; H. Stalpaert, ‘Repertorium van volksliederen op genummerde vliegende bladen’, in: Volkskunde, 62 (1961), p. 49-92 en 121-156 (p. 84 en 92). 628 The Romantic Angony […] catalogue, nr. 39 (Brussel, 2009), kavel 201. 629 Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 53-57. 630 Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 516. Tekstuitgave met reproductie van de voorzijde van het liedblad: L. Luyten, ‘Een Dimpna-curiosum’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 32 (1996), p. 134-140. 631 Titels van de profane liedjes: Gezang op 3 Vreede Moorden Begaen in Vrankryk by Orleans, tot spiegel van alle dronkaerts en Gezang op de droeve moord op de dogter Henderica Van De Velde, van

133

deel 1 – over woorden en objecten

Komt Pelgrims uyt alle hoeken komt al na Boxel met spoed om kloekmoedig te bezoeken het waerachtig Christi bloed door Gods wonderlyke werken een mirakel is geschied het welk men in deze kerke acht dagen alle jaeren viert. Het lijkt voor de hand te liggen dat met Boxel eigenlijk Boxtel bedoeld is. Alles wijst er echter op dat dit liedje oorspronkelijk voor de H. Bloeddevotie te Boxmeer geschreven werd en dat later verwarring ontstaan is doordat beide Noord-Brabantse bedevaartplaatsen verband houden met een H. Bloedwonder.632 Verscheidene elementen in het liedje verwijzen naar Boxmeer: de situering van het mirakel omstreeks 1400, de twijfel van de consacrerende priester aan de transsubstantiatie, het overlopen van de kelk met in bloed veranderde wijn en het bebloede corporale. De ‘acht dagen’ die in het citaat worden vermeld, staan voor de achtdaagse viering (met processie, de zogeheten Vaart) van het Boxmeerse H. Bloed. Overigens, waarom zou men in de eerste helft van de negentiende eeuw gelovigen nog oproepen om naar Boxel te komen terwijl het cultusobject sinds 1652 te Hoogstraten berustte? Naast blaadjes in quartoformaat publiceerde Joseph Thys ook een reeks genummerde liedbladen in planoformaat. Genummerde series werden overigens ook door de Van Paemels en Lambin-Verwaerde uitgegeven. Op het nummer 38 van Thys’ reeks staat, samen met andere teksten, een lied waarin Boxel wel degelijk naar Boxtel verwijst: Liedeken van het Mirakeleus H. Bloed van Boxel, nu rustende binnen Hoog-straeten.633 Op andere genummerde liedbladen van Joseph Thys (met telkens meerdere teksten) treffen we nog enkele bedevaartliederen aan. Het door Alexander Antonius Bruers uitgegeven Sint-Amelbergalied vinden we ook op het numTemsche. Voor het liedje in verband met Boxel is geen melodie aangegeven. PcA: Gezang op 3 Vreede Moorden (Antwerpen: J. Thys, s.a., [2] p.) Drukspiegel: 196 × 153 mm. Exemplaar in UNICAT. 632 Informatie over beide Bloedcultussen: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 144154 en 158-171. Hoe beide lokaliteiten met elkaar verward werden, blijkt bij: H. Franken, Liederen en dansen uit de Kempen. Een optekening (Hapert, 1978), p. 188-191. Het daar afgedrukte Lied van het H. Bloed uit de orale traditie roept de gelovigen op om naar Boxmeer te gaan, beweert dat het (Boxmeerse) H. Bloeddoek naar Hoogstraten is gebracht en vertelt een mirakelverhaal waarvan de elementen ontleend zijn aan de geschiedenis van het Boxtelse mirakel. 633 Melodie: ‘ k Zag lest eene Bedelaer oft ’t is goed Capucien te zyn. Incipit: Christenen menschen wie gy zyt / wilt ras naer Hoog-straeten trekken. Exemplaren: ehc 656295 en MAS, Bibliotheek, nr. D 100 (voorheen VMA). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 78-79. Tekst: Lauwerys, Het H. Bloed, deel 3, p. 158-160 en 224-B. Een gemoderniseerde tekst zonder bronvermelding in: Wouters, Hofken, p. 4851.

134

5. Liederen op vliegende bladen mer 41.634 Verder staan op andere bladen uit Thys’ genummerde reeks nog liederen voor de mariale devoties te Imde-Wolvertem635 en te Mariekerke.636 Op zulke genummerde liedbladen met telkens meerdere teksten treffen we bij Isabella Carolina Van Paemel (Gent) liederen aan met betrekking tot het H. Bloed te Brugge,637 Onze-Lieve-Vrouw van Bissegem (Kortrijk),638 de H. Godelieve van Gistel,639, de H. Amelberga te Temse,640 en viering in 1808 te Gent van de canonisatie van de H. Coleta.641 Liederen voor het Brugse H. Bloed642 en de H. Godelieve643 zijn ook te vinden op de genummerde vliegende bladen van de Ieperse drukker Albertus Felix Lambin-Verwaerde.

634 Het Sint-Amelbergalied beslaat een volledige pagina. In tegenstelling tot de andere liedbladen uit deze reeks is ook de keerzijde bedrukt. Een uitgave van nr. 41 met op de keerzijde zes liederen, allemaal (op één na: een Geestelyk Mey-Lied) van profane aard, in: PcA. Exemplaren van een editie van nr. 41 met op de keerzijde andere liedjes en drie kleine houtsneden: ehc 656295 en MAS, Bibliotheek, nr. D 100 (voorheen VMA). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 128. 635 Liedblad nr. 18: Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 524 (zie ook p. 511 voor een andere editie van dit lied). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 91. Tekstuitgave: Verbouwe, ‘Oude druksels’, p. 353-355; J. Lefèvre, L. Verhasselt & J. ’t Kint, Geschiedenis van Wolvertem (Tielt-Affligem, 1978), p. 316-318. 636 Liedblad nr. 14. Wonderbaer geschiedenis ofte Mirakel tot Mariekerk. op den 5 Februarius 1829. Ondertekend: Gereymt doór Joseph Segers, woonagtig tot Malderen (melodie: van Bertrand, of van August den blykers zoón). Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 544. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126. Exemplaar: MAS, Bibliotheek, nr. D 100 (voorheen VMA). 637 Liedblad nr. 81. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 139. 638 Liedblad nr. 5: Liedeken van O.L.Vrouw, mirakeleus beeld, rustende tot Bissegem by Kortryk. Exemplaar: ehc 656298, fol. 105. Het lied verscheen tevens bij Poupaert te Brugge. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 80. Leander Van Paemel drukte dit lied eveneens. F. van Duyse, ‘Het smeekschrift der welpeyzende. Een lied uit den tijd der Fransche omwenteling’, in: Volkskunde, 18 (1906), p. 125-136 (p. 129). 639 Liedblad nr. 22, zie: Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 487; Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126; Stalpaert, ‘Liedekens’, p. 267. Zie ook: Braekman, Hier heb ik, p. 547. 640 Liedblad nr. 4. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 128. 641 Liedblad nr. 40. Exemplaar: MAS, Bibliotheek, nr. D 101, p. 108 (voorheen VMA). Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 143. 642 Liedblad nr. 15. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 144. Tekstuitgave: ‘Een marktlied over het H. Bloed’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1961), p. 57-59. 643 Liedblad nr. 63. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126; Stalpaert, ‘Liedekens’, p. 267.

135

6. Devotieblaadjes De term devotieblaadje verwijst naar kleine en geheel of toch grotendeels in typografie uitgevoerde publicaties met godsdienstige teksten van uiteenlopende aard.644 Een minderheid van deze vanaf de achttiende eeuw vrij talrijk opduikende blaadjes heeft betrekking op een of andere bedevaartcultus. De lage productiekosten van deze bescheiden drukseltjes, zeker wanneer het een niet-geïllustreerde uitgave betrof, maakte het mogelijk er zelfs voor minder gefrequenteerde culten te laten drukken. Veel devotieblaadjes zijn verloren gegaan of bibliografisch nog niet gerepertorieerd. Toch zijn nog voldoende uitgaven voorhanden om, via een selectie daaruit, hier een idee te geven van hun uiterlijke kenmerken.

6.1. Handzame hoofdingen: een kleine anatomie van het devotieblaadje Een devotieblaadje heeft per definitie vrij geringe afmetingen: nooit groter dan een in octavo, vaak nog kleiner. Het telt uitzonderlijk twee, meestal vier en soms acht bladzijden. Veruit de meeste blaadjes – vooral als zij minder dan acht bladzijden omvatten – bezitten geen titelpagina, zodat de eigenlijke tekst onmiddellijk na de titel aanvangt. Door hun beperkte omvang, waren zulke blaadjes uitermate geschikt om, zoals de sanctjes, in een gebeden- of meditatieboek verzameld en bewaard te worden. Zo had de gelovige ze steeds bij de hand. Sommige drukjes zijn geillustreerd met een kleine houtsnede of een kopergravuurtje, gewoonlijk afgedrukt op de eerste bladzijde. Op de laatste bladzijde vindt men doorgaans een verwijzing naar de kerkelijke goedkeuring evenals informatie over te verdienen aflaten. Het impressum, indien aanwezig, bevindt zich bijna steeds achteraan. Is er echter – uitzonderlijk – een titelblad, dan kan men het drukkersadres daar terugvinden. De titel van een plaatsgebonden devotieblaadje geeft meestal aan om welke cultusplaats het gaat en wie of wat het voorwerp van de cultus uitmaakt. Vaak informeert hij tevens over de dag waarop de kerkelijke viering plaatsgrijpt. Een willekeurig gekozen titel leest bijvoorbeeld: Litanie van de H. Maegd en martelaresse Margarita, geviert den 20 Juny in de kerke van de Grauwe-Zusters binnen Yper.645 De litanieën die Cornelis de Moor te Brugge in de jaren 1780 voor verscheidene devoties in zijn stad drukte, vermelden vrijwel systematisch de feestdag.646 Menig devotieblaadje 644 Cfr. J. Pirotte, ‘Les feuillets de dévotion. Les secrets d’une littérature qui parle bas’, in: Art religieux et croyances populaires en Ardenne et Luxembourg (Bastogne, 2000), p. 121-128. 645 Omvat [4] p. Na de litanie volgen drie gebeden, waaronder Gebed tegen de krampe en Gebed voor die in baerens nood zyn. Drukspiegel: 144 × 74 mm; impressum: Tot Yper, by J.B. Smaelen-Moerman; niet gedateerd. J.B. Smaelen-Moerman was werkzaam in de periode 1788-1826. Exemplaar: RG 3087 F 32:5. Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 320. 646 In 1792 heeft C. de Moor deze devotieblaadjes gebundeld tot een lijvig boekwerk: Schat-kiste der Litanien, (Brugge: C. de Moor, [ca. 1786-1792]). Exemplaar: RG 3095 H 1. Zie: J. De Smet, ‘Volks-

137

deel 1 – over woorden en objecten verstrekt bovendien gegevens over modaliteiten van de viering. Zo bevat de litanie ter ere van de H. Leonardus te Aartselaar van omstreeks 1840 op de laatste pagina een Nota over de dienstregeling tijdens het jaarlijks op 6 november ingaande octaaf.647 Sommige devotieblaadjes vermelden dat zij aangeraakt zijn aan een relikwie van de heilige. Op de eerste bladzijde van de litanie van de H. Franciscus Xaverius, te Mechelen in 1807 door F.J. van der Elst gedrukt, bevindt zich een anoniem gravuurtje met volgende tekst: ‘Attigit miraculosas Mechliniae S. Xavery Reliquias, Per similes multi beneficia adepti.’ Ten behoeve van wie het Latijn niet machtig zou zijn, staat op dezelfde bladzijde in typografie: ‘Aengeraekt de mirakeleuse reliquien van den H. Franciscus Xaverius; door welke, vele weldaeden bekomen worden in de Metropolitaene Kerke van den H. Rumoldus tot Mechelen, alwaer deze Reliquien (bestaende in een deel van het Vleesch, uyt den regten arm van den zelven Heyligen) zyn overgebragt uyt de kerke der vernietigde Societeyt Jesu, en alsnu geëert worden.’648 ‘Dit is gewyd’ staat te lezen bovenaan de Litanie tot den H. Hubertus […] binnen Antwerpen.649 De devotieblaadjes van de Sint-Donatusbroederschappen te Brussel, Tienen, Turnhout en Waasmunster verzekeren eveneens dat zij gewijd zijn. Ze zouden bovendien in aanraking zijn gebracht met de relieken van de donderheilige.650 devoties te Brugge rond 1780’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1967), p. 36-46. 647 Litanie ter eere van den H. Leonardus, Patroon der Succursaele Kerk van Aertselaer, den welken, behalven dat hy geëerd word, om doór zyne Voórspraek van andere noodwendigheden van ziel en van lichaem verlost te worden, bezonderlyk aenroepen word voór de Vrouwen in baerensnood, heete Koórtsen, Flerecyn en alle kwaede ziekten (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, s.a., [8] p.). Op de SintLeonarduslitanie volgen nog vier gebedsteksten, een kerkelijke goedkeuring van 20 maart 1817 en het impressum: Ter Drukkery van de wed. J.B. Heirstraeten, op de Lombaerde-vest N° 868 te Antwerpen. Drukspiegel: 113 × 64 mm. Exemplaar: PcA. De weduwe van Joannes Baptist Heirstraeten woonde op genoemd adres vanaf 1839. In 1848 werd zij vermeld zonder beroep. H.L.V. De Groote, ‘De Antwerpse boekdrukkunst van 1794 tot 1830’, in: Bouwstoffen voor de geschiedenis van Antwerpen in de XIXe eeuw (Antwerpen, 1964), p. 402-456 (p. 439). 648 Op p. [2]: Litanie van den Heyligen Franciscus Xaverius, Vermaert door Mirakelen tot Mechelen. Gravuurtje; formaat: 95 × 54 mm; drukspiegel: 132 × 65 mm; [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 631. 649 Litanie tot den H. Hubertus, Wiëns H. geapprobeérde Reliquien worden godvrugtelyk bewaert en geëert, in de Kerke der Alexiaenen, gezeyd Cellebroeders, binnen Antwerpen (Antwerpen: J.F. Van Ael, s.a., [4] p.). Drukspiegel: 108 × 67 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 123. Joannes Franciscus van Ael was werkzaam van 1802 tot 1842; De Groote, Vijftig jaar, p. 99. 650 Broederschap van den Heyligen Donatus Martelaer. Dit is geweydt en geraekt aen de Reliquien van den H. Donatus, die rusten in de Kercke der PP. Capucinen tot Brussel (Brussel: weduwe J. Vleugaert, s.a., [4] p.). Kerkelijke goedkeuring: 19 januari 1764. Handschriftelijke inschrijving: 19 Augustus 1768. Henricus Roberti. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Brussel, P1. Herdruk: Broederschap van den Heyligen Donatus Martelaer (Gent: weduwe M. de Goesin, s.a., [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 352. Broederschap van den Heyligen Donatus, Martelaer. Dit is gewyd […] in de Kerk van ’t Gasthuys te Turnhout (Turnhout: Brepols en Dierckx, zoon, s.a., [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 786. Broederschap van den H. Donatus Martelaer. Dit is gewijd […] in

138

6. Devotieblaadjes De titel vernoemt vaak, naast de lokaliteit, de intenties waarvoor men het cultusobject doorgaans aanroept. Een achttiende-eeuws voorbeeld uit vele andere: Litanien ende ghebeden ter eeren van den H. Rochus. Besonderen pattoon [sic] tegen de peste, die besocht wordt in de capelle van den voorn. H. binnen Dendermonde.651 Soms is zulke informatie achteraan te zoeken. De Litanie tot den H. Martinus, Bisschop, in 1765 bij Joannes De Langhe te Kortrijk van de pers gekomen, bijvoorbeeld, meldt pas op de vierde en laatste bladzijde: De waerachtige reliquien van den Heyligen Martinus, patroon tegen de kortse, syn berustende in de parochiale kercke van Ouckene.652 Zulke mededelingen, evenals sommige afbeeldingen, zijn meestal het enige element dat een relatie tussen het blaadje en een bepaalde bedevaartplaats aangeeft. Gebeden, het hoofdbestanddeel van de meeste blaadjes, verwijzen quasi nooit naar een welbepaalde lokaliteit. Wanneer niet een gebed maar een historiek het hoofdbestanddeel van de tekst vormt, ontbreekt een plaatsaanduiding uiteraard niet. Een voorbeeld van zulk een blaadje biedt ons het Kort verhael van het Crucifix rustende in’t clooster van Deynse op Ackergem, in de achttiende eeuw meermaals te Gent gepubliceerd.653 Niet zelden bevat de illustratie geen verwijzing naar de bedevaartplaats en is dus een passe-partoutafbeelding gebruikt. Op de voorzijde van de Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius staat een gravuurtje van Joannes vanden Sande dat de H. Antonius-Abt voorstelt. Enkel een typografische toevoeging onder het plaatje geeft aan op welke cultusplaats dit achttiende-eeuwse blaadje betrekking heeft: ‘De waerachtige reliquien van den H. Antonius Eremeyt rusten in de parochie kercke van Pulle.’654 Voor de Litanie van den H. Blasius, die geheert ende geviert word in de de Parochiale Kerk van Waesmunster, Lande van Waes (Gent: J. Poelman, s.a., [4] p.). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 795. De litanie voor de broederschap te Tienen komt verder nog ter sprake. 651 Na de litanie volgen zes andere gebeden, waaronder het Antiphone. Tot de Alderheyligste Maghet Maria teghen de Peste. Een houtsnede stelt de H. Rochus voor; formaat: 41 × 27 mm; drukspiegel: 134 × 72 mm; 8 p.; impressum: T’Antwerpen, By Joannes Franciscus de Roveroy Boeck-drucker ende Boeck-verkooper in de Wolstraet in den H. Joseph; niet gedateerd. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 377. De Antwerpse drukker J.F. de Roveroy was actief tussen 1697-1767, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 652 Drukspiegel: 135 × 74 mm; impressum op p. [4]: Tot Cortryck, By Joannes De Langhe, Boeck-Drucker, by de Ley-Brugge. 1765. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 685. 653 Kort verhael van het Crucifix rustende in’t clooster van Deynse op Ackergem (Gent: M. de Goesin, [tussen 1731-1761], [4] p.). Drukspiegel: 140 × 76 mm. Op p. [1]: anonieme kopergravure (formaat: 135 × 68 mm). Op p. [3]-[4]: Groetenis tot den Gekruysten Jesus (in dichtvorm). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 414. Er verscheen ook een Franse versie van dit vouwblaadje: Abregé de l’Histoire du Crucifix qui repose dans le Cloître de Deynse sur Ackergem (s.l.: s.n., s.a., 4 p.) Op p. 3-4: Prière à Jesus-Christ crucifié. Drukspiegel: 141 × 74 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 413. Over een editie van Charles de Goesin (Gent), zie: A. Cassiman, ‘Het wondere Kruis van Deinze’, in: Oostvlaamse Zanten, 24 (1949), p. 96-104 (p. 100-102). 654 Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius besonderen patroon teghen alle aenvechtinghe en listighe laegen des duyvels, en perticulieren beschermer voor de pest oft heete sieckte (s.l.: s.n., s.a., [2] p.).

139

deel 1 – over woorden en objecten kapelle te Waele tot Pamel binnen Audenaerde, heeft drukker Petrus Joannes Vereecken junior (te Oudenaarde werkzaam van 1787 tot 1803) een houtsnede gebruikt die zodanig summier opgevat was dat het voor de uitbeelding van iedere heilige bisschop kon dienen.655 Soms is lukraak een toevallig ter beschikking staand drukblokje aangewend. Op de achtste en laatste pagina van de Litanie van den H. Alexius […] in het […] Beggyn-hof binnen Brugge uit het laatste derde van de achttiende eeuw, staat een houtsnede uit 1612 die Maria, Jezus en de H. Anna voorstelt.656 In plaats van een afbeelding van de H. Donatus heeft de weduwe van de Brusselse drukker Joannes Vleugaert in 1764 een voorstelling van de joodse hogepriester Aäron afgedrukt op het blaadje getiteld Broederschap van den H. Donatus Martelaer. Dit is geweydt en geraekt aen de reliquien van den H. Donatus, die rusten in de kercke der PP. Capucinen tot Thienen.657 Andersom zijn er ook devotieblaadjes verschenen waarvan niet een tekstelement maar wel de afbeelding naar een bedevaartplaats verwijst. De Litanie van Onze-Lieve-Vrouwe, om eene zalige en gelukkige dood te verkrijgen (een uitgave van P.J. Hanicq te Mechelen) toont enkel via de illustratie een verband met Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk.658 De Antiphone ende gebed tegen de pest of besmettelyke ziekte, een uitgave van J.L. Milis (1750-1839) te Sint-Truiden, werd geïllustreerd met een houtsnede die, bij vergelijking met ander iconografisch materiaal, Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos blijkt voor te stellen. Geen woord op het drukje rept over Kortenbos.659 Kopergravure; formaat: 97 × 66 mm; drukspiegel: 129 × 65 mm; tekst: ‘S. Antonivs.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 701. 655 Drukspiegel: 138 × 72 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 693. Over P.J. Vereecken junior, zie: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 145 en 169. 656 Litanie van den H. Alexius. Wiens solemnelen feest-dag geviert wordt in het Princelyck Beggyn-hof, binnen Brugge op den XVII. Julius (s.l.: s.n., s.a., 8 p.) Drukspiegel: 124 × 82 mm. Het bevat een anonieme houtsnede (met teksten: ‘Sit Nomen Domini benedictus en S. Maria 1.6.1.2 S. Anna’) met omvang: 100 × 73 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 332. Het vermeldt een kerkelijke goedkeuring van A. van Thienevelt die omstreeks 1766-1775 te Brugge actief was, zie: T.H.J. Clemens, De godsdienstigheid in de Nederlanden in de spiegel van de katholieke kerkboeken, 1680-1840 (Tilburg, 1988), p. 216. 657 Houtsnede; formaat: 70 × 50 mm; drukspiegel: 144 × 82 mm; [4] p.; impressum: Tot Brussel, by de Wed. J. Vleugaert, op de Hout-merkt. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 780. Kerkelijke goedkeuring: 19 januari 1764, verder niet gedateerd. De weduwe Vleugaert was werkzaam in de periode 1743-1764, zie: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 311. De voorstelling is een kopie naar een houtsnede van Hans Sebald Beham, onder meer opgenomen in Historien ende prophecien wt der Heyligher Scriftueren (Antwerpen: S. Kock, 1535), zie: J.A.J.M. Verspaandonk, ‘Een beeldhouwer op de vingers gekeken. Grafische voorbeelden voor de zittertjes van het koorgestoelte in de Leuvense kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren’, in: Arca Lovaniensis artes atque historiae reserans documenta, 15-16 (1986-1987), p. 145-221 (p. 149, 155 en 183) (afbeelding). 658 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-12. 659 Het druksel ([4] p.) bevat onder meer ook de Antiphone tot den H. Rochus belyder. Niet gedateerd. Drukspiegel: 132 × 78 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 506. De houtsnede (formaat: 104 × 62 mm) had eerder gediend voor: Historie en Mirakelen van Onze Lieve Vrouw tot Cortenbosch

140

6. Devotieblaadjes

6.2. Litanieën, lofgalmen, rijmgebeden De meeste devotieblaadjes bestaan hoofdzakelijk uit een litanietekst, meestal gevolgd door een of meer kortere gebeden. De prominente aanwezigheid van litanieën in deze voor een groot publiek bestemde publicaties hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen. De litanie biedt als beurtgebed het voordeel ook te kunnen functioneren in middens waar analfabetisme overheerst. Het volstaat immers dat één persoon uit de groep leesvaardig genoeg is om als voorbidder op te treden. Vandaar ook dat litanieën vaak gereciteerd werden in processies en tijdens groepsbedevaarten. Hoewel daartoe eigenlijk niet geconcipieerd, kan een litanie echter ook stil gelezen worden door één persoon die dan zowel de aanroeping als het daaropvolgende antwoord bidt. Veel litanieblaadjes hebben wellicht vooral op die wijze gefunctioneerd. Het blaadje met de litanie ter ere van de in de Ieperse karmelietenkerk vereerde H. Angelus vermeldt in zijn titel zelfs uitdrukkelijk dat dit gebed dient ‘om uyt devotie by syn selven te lesen.’660 Litanieblaadjes zijn ongetwijfeld vooral thuis gelezen, zowel individueel als in gezinsverband.661 De bisschop van Brugge verleende in 1765 weliswaar enkel een aflaat aan wie de litanie van de H. Martinus in de kerk van Oekene bad, maar dat belette de gelovigen uiteraard niet dit gebed ook elders met godsvrucht te bidden. Om het memoriseren van teksten te vergemakkelijken en de aantrekkelijkheid ervan te verhogen, werd soms een beroep gedaan op het rijm. Een achttiende-eeuws vouwblaadje in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes uit de Antwerpse Sint-Walburgiskerk, bij Petrus Joannes Parys van de pers gekomen, bevat vijf rijmgebeden, naast een eveneens in verzen geformuleerde Aen-spraek van Maria van Goed-Succes tot den mensch.662 Op een blaadje met een voorstelling van Onze-Lieve(Sint-Truiden: J.B. Smits, 1790). Exemplaar: RG 3091 H 33. Over de drukker J.L. Milis: K. Stevaux & R. Van Laere, ‘Geschiedenis van de 19de-eeuwse boekdrukkunst in Limburg. Een probleemstelling’, in: T. Coun (red.), Hulde-album dr. F. Van Vinckenroye (Hasselt, 1985), p. 283-298 (p. 287). 660 Litanie van den H. Angelus Carmeliet om uyt Devotie by syn selven te lesen (s.l.: s.n., s.a., [4] p.) Anonieme kopergavure; formaat: 87 × 66 mm; drukspiegel: 128 × 67 mm; tekst op de gravure: ‘Den H. Angelus Carmeliet wordt geviert met vollen Aflaet den 5 Mey wiens H. Reliquien rusten in de Kercke der eerw: PP: onse Lievrouwe Broeders tot Ipere, en Dickebusse.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 465. 661 De gelovigen kregen de raad bij onweer de litanie van de H. Donatus te lezen. Het Leven van den H. Donatus Martelaer; Patroon tegen alle schaedelyk Onweder, van Storm-winden, Regens, Drooghte, van Hagel, Donder en Blixem […] (Brussel: weduwe J. Vleugaert, 1764), p. 48. Exemplaar: RG 3087 I 24. 662 Aen-spraek van Maria van Goed-Succes tot den Mensch (Antwerpen: P.J. Parys, s.a., [4] p.) Anonieme kopergravure (formaat: 124 × 82 mm) met op p. [1] de tekst: ‘Weest inde doot en t laest proces ons moeder van een goet svcces.’ Drukspiegel: 132 × 80 mm. De gebeden zijn geconcipieerd voor een zwangere vrouw, een zeereiziger, een ambachtsman, een zieke en voor iemand ‘verzoekende voorspoed in neiring en koopmanschap.’ Exemplaar: PcA. P.J. Parys was werkzaam van 1759 tot 1784. Een exemplaar van een andere druk van P.J. Parys bevindt zich in ehc 734036:35. Voor latere drukken (met houtsnede) van de Antwerpse drukkers J. Saeyens en Philippe Ville, zie eveneens: UA, Collectie Thijs, nr. 204 en 207.

141

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 24. Litanie van den H. Angelus, Carmeliet om uyt Devotie by syn selven te lesen. Met een anonieme burijngravure (88 × 68 mm), met als onderschrift: ‘Den H. Angelus Carmeliet wordt geviert met vollen Aflaet den 5 Mey wiens H. Reliquien rusten in de Kercke der eerw: P.P: onse Lievrouwe Broeders tot Ipere en Dickebusse’ – UA, Collectie Thijs, nr. 465

Vrouw Schreiboom (gravuurtje gesigneerd: ‘a. gand. Alexander Voet. Fe’), dat tijdens de eerste decennia van de achttiende eeuw werd gedrukt door J. Eton te Gent, staan berijmde Groetenissen tot Maria.663 Een gebed voor Onze-Lieve-Vrouw van Duffel presenteert zich via de titel uitdrukkelijk als een dichtstuk: Rym-gebed tot de Allerheyligste en Onbevlekte Moeder Maegd Maria.664 663 Exemplaar: RG 3061 E 22/15. 664 Rym-gebed tot de Allerheyligste en Onbevlekte Moeder Maegd Maria onder den titel van Goeden Wil, in de kapel te Duffel (Mechelen: Van Velsen-Van der Elst, s.a., 4 p.) Deze drukker was werk-

142

6. Devotieblaadjes Hagiografische teksten in versvorm komen eveneens voor. Een achttiende-eeuws vouwblaadje voor de H. Blasiusviering te Pulle beschrijft De glorieuse martelie van den H. Blasius bisschop van Sabasten.665 Deze tekst was, net zoals vele gebeden, geconcipieerd om individueel en in stilte gelezen te worden. Het Lof-dicht ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens, afgedrukt op een ongedateerd en vier bladzijden tellend vliegend blad, bezat (alvast oorspronkelijk) een andere functie. Het werd namelijk, misschien al van in de tweede helft van de zeventiende eeuw, voorgedragen in de jaarlijkse in Brugge, ter herdenking van de slag bij Pevelenberg (1304), georganiseerde Blindekensprocessie.666 Rijmwerk kon tevens de vorm aannemen van een lofzang. Een vier bladzijden tellend en volgens een chronogram uit 1770 daterend blaadje, gedrukt door Cornelis de Moor te Brugge, bevat een Lof-galm tot de Heylige maget ende martelaeresse Godelieve.667 Voor verscheidene Antwerpse veeleer lokale devoties zijn lofzangen bekend. Uit 1735 dateert de Lof-sangh ter eeren van den ootmoedigen ende heyligen broeder Paschalis Baylon.668 De bijhorende kopergravure vertelt ons dat Paschalis’ relieken bij de Antwerpse minderbroeders-recolletten berusten: ‘Reliquiae S. Paschalis in Choro F.F. Min. Recoll: Antv.’ Op 14 september 1750 verwierf de Lofsangh ter eere van den H. Joannes Nepomucenus een kerkelijke goedkeuring. Het betrof een tekst die verspreid werd in verband met de verering van deze heilige in de Sint-Jacobskerk.669 In de late achttiende of de vroege negentiende eeuw verscheen Den hymnus van den H. Liborius.670 Omstreeks het midden van de negentiende zaam van 1823 tot 1848, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-6. 665 De glorieuse martelie van den H. Blasius bisschop van Sabasten (Antwerpen: A. Everaerts, s.a., [4] p.) Op p. [1]: anonieme gravure (formaat: ca. 100 × 80 mm) met tekst (‘S. Blasius’) en daaronder in typografie: ‘Welckers Heylige Reliquien geviert worde in de Kercke van Pulle op den derden Februarius.’ Goedkeuring: Antwerpen, 18 december 1717. Exemplaar: MAS, Bibliotheek, nr. 80.94.1. A (voorheen VMA). Everaerts was actief van 1723 tot 1767, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 104. 666 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 53. 667 Op de eerste pagina staat een houtsnede (formaat: 85 × 60 mm) met daaronder: ‘H. Godelieve bid voor ons.’ Exemplaar: RG 3061 E 22/6. 668 Lof-sangh ter eeren van den ootmoedigen ende heyligen broeder Paschalis Baylon besonderen patroon in sieckten en pynen, soo in’t leven, als naer syne doodt (s.l.: s.n., s.a., [4] p.) met op p. [1] een anonieme kopergravure; formaat: 110 × 73 mm. Aflaat en goedkeuring: 21 mei 1735. Exemplaar: RG 3118 E 14/20. 669 Lof-sangh ter eere van den H. Joannes Nepomucenus martelaer en patroon, voor menschen die in perryckel zyn van hunne eere te verliezen (s.l.: s.n., s.a., [4] p.), met op p. [1]: anonieme kopergravure (formaat: 128 × 82 mm) verwijzend naar de H. Joannes Nepomucenus in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 134. Exemplaar van een andere druk (Antwerpen: J.F. de Roveroy) en gravure: RG 3118 E 14/19. 670 Den hymnus van den H. Liborius, wiëns HH. en geapprobeérde Reliquiën berusten in de Droogscheêrders Capelle in de Keyzer straete (s.l.: s.n., s.a., [3] p.) met op p. [1] een anonieme kopergravure (formaat: 84 × 72 mm) en op p. [3] een gebed met kerkelijke goedkeuring van 2 oktober 1711. Exemplaar: RG, Plaatsgebonde devoties, Antwerpen, P1. Naast Den Hymnus bestaat er nog een litanie van de H. Liborius. Daarvan werden 3.600 exemplaren gedrukt in 1814, zie: E. Geudens, De

143

deel 1 – over woorden en objecten eeuw liet de Broederschap van de H. Jacobus de Meerdere uit de Sint-Jacobskerk een Lofzang ter eere van den H. Apostel Jacobus drukken bij Guillielmus van Merlen.671 Deze lofzangen zijn van een heel andere aard dan de stuntelige liederen op de bladen van de marktzangers. Zij getuigen van een grotere taalvaardigheid en zijn ongetwijfeld uit de pen gevloeid van geestelijken of van leken die in nauw contact stonden met het kerkelijke milieu. Een melodie is doorgaans niet aangegeven, wat er op kan wijzen dat de hymnen op de vouwblaadjes, ondanks hun benaming, veeleer als lees- dan als zangteksten functioneerden. Niet enkel in dichtvorm werden de daden van heiligen beschreven. Een laatachttiende-eeuws blaadje ter ere van de H. Hyacinthus, vereerd in de kerk der Antwerpse predikheren, bevat twee verhalende prozateksten, respectievelijk getiteld Kort begryp van’t Leven van den heyligen Hyacintus en Kort begryp der Mirakelen van den Heyligen Hyacintus, getrokken uyt het Leven ende proces van sijne Canonizatie.672 Overigens weze opgemerkt dat talrijke gebeden eveneens narratieve elementen bevatten. Litanieën brengen geregeld episodes uit het leven van de heilige in herinnering en refereerden zo aan verhalen die de gelovigen eventueel reeds uit de orale traditie kenden.673 Naast de talrijke blaadjes met een litanietekst zijn er ook nogal wat verschenen waarop uitsluitend andersoortige gebeden staan. Eerder citeerden we de Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius, uitgegeven in verband met de devotie te Pulle. In de jaren 1830 drukte H. Saeyens te Antwerpen het al in 1707 kerkelijk goedgekeurde Kragtig gebed in den nood tot de Allerheyligste Moeder en Maegd Maria, welke met grooten toeloop te Scherpenheuvel zeer plegtiglyk geeerd word.674 Nog een ander Keizerskapel: met eenige schetsen uit de jaarboeken van haren voormaligen eigenaar het droogscheerdersambt (Antwerpen, 1920), p. 80. 671 Lofzang ter eere van den H. Apostel Jacobus (Antwerpen: G. van Merlen, s.a., [4] p.). Houtsnede (formaat: 65 × 47 mm) op p. [1]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 128. Over G. van Merlen (Antwerpen, 1779-1872) zie: Lemmens & Thijs, ‘Van cunst’, p. 125. 672 Den H. Hyacintus Beleyder van de orde der Eerw. PP. Predik-heeren, Apostel van Polen En bezonderen Patroon voôr de Vrouwen die in Baerens-nood zyn (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, s.a., [4] p.) Goedkeuring: 15 november 1783. Op p. [1] een kopergravure (formaat: 102 × 63 mm) met de tekst: ‘S. Hyacinthvs.’ Impressum: T’Antwerpen, By J.B. Carstiaenssens, Boek-drukker en Boek-verkoopen [sic] op de Steenhouwersvest by den Oever; drukspiegel: 137 × 78 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 126. 673 Uit de Litanie van de H. Maegd en Martelaeresse Agatha, Wiëns HH. geäpprobeérde Overblyfsels bewaert, en godvrugtelyk geëert worden in de Succursale Kerk van den H. Joseph, t’Antwerpen citeren we bij wijze van voorbeeld één smeekbede: ‘Doór de schaemte die gy leéd wanneer uwe heylige borsten van uw Maegdelyk lichaem wierden gesneden, helpt ons H. Agatha.’ Dit drukwerkje bevat [4] p; niet gedateerd; drukspiegel: 123 × 72 mm; impressum: T’Antwerpen, By J.S. Schoesetters, ontrent de Melk-merkt. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P1. Jacobus Simon Schoesetters overleed in 1822, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 674 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-63. Anonieme drukken: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-64 en Sch-65.

144

6. Devotieblaadjes voorbeeld, nu uit de Antwerpse drukkerij van Jacob Simon Schoesetters: Gebed tot den Heyligen Antonius wiens Heylige Reliquiën zyn rustende in de kerk van den voórnoemden Heyligen te Braxgaten.675 Sommige teksten staan in verband met een welbepaald ritueel, zoals het Brugse Gebed als men gaet om gezegend te worden met de reliquie van den Heyligen Hoofd-doek van de Heylige Moeder Gods, welke Heylige Reliquie bewaerd word in de kapelle van het Blinde Lieden Gasthuys.676

6.3. Een ruime belangstelling De bescheiden devotieblaadjes genoten een ruime belangstelling. Sommige van deze uitgaven zijn dan ook herhaaldelijk herdrukt. Van de litanie van het H. Bloed te Brugge bijvoorbeeld verschenen talloze edities. Joseph de Cort (werkzaam te Antwerpen van 1783 tot 1814) drukte minstens drie edities van de Litanie der XXXVI Heyligen.677 Van de Antwerpse drukker Philippe Ville (actief van omstreeks 1815 tot 1856) kennen we zes drukken van zijn Litanie der XXXVI. uytmuntende Heyligen welkers reliquien zyn rustende in de parochiaele Kerk van den H. Apostel Andreas binnen Antwerpen.678 Als geschikte propagandamiddelen ten bate van de eigen kerk of kapel, kwamen de meeste devotieblaadjes tot stand op initiatief van een kerkbestuur, een kloostergemeenschap of een broederschap. Het belang dat er in dat verband aan gehecht werd, blijkt uit het feit dat de norbertijnen van Averbode er zich in 1642 over beklaagden dat de franciscanen van Sint-Truiden een litanie van Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos verspreidden waarin zij de gewone collecte vervangen hadden door die van de H. Franciscus.679 De meeste plaatsgebonden devotieblaadjes werden ongetwijfeld in de kerk of kapel zelf uitgereikt. In de Sint-Gummaruskerk te Lier namen de deken van het smedenambacht en de bestuurder van de Broederschap van de H. Lucia (beide organisaties deelden samen één kapel) jaarlijks op Sint-Luciadag 675 Bevat [4] p. Anonieme houtsnede (formaat: 108 × 62 mm) op p. [1]. Drukspiegel: 113 × 61 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 331. J.S. Schoesetters was werkzaam van 1781 tot 1822, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 676 Gebed om te spreéken voor ’t Beéld van Maria ’t welk men over zig draegt, of in zyn huys bewaerd (s.l.: s.n., [eerste helft negentiende eeuw], [4] p.). Anonieme houtsnede in omlijsting (formaat: 72 × 72 mm) op p. [1]. Drukspiegel: 127 × 71 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 343. 677 Anonieme houtsnede (formaat: 61 × 47 mm) die de H. Dimphna voorstelt; drukspiegel: 123 × 64 mm; [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 278. Exemplaren van twee andere drukken met dezelfde illustratie maar met lichte tekstverschillen: UA, Collectie Thijs, nr. 279 en 280. 678 Drukspiegel: 134 × 80 mm; [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 284. Exemplaren van vijf andere, in opmaak en spelling afwijkende edities: UA, Collectie Thijs, nr. 282, 283, 285, 286 en 287. Typerend voor de zes uitgaven van P. Ville is de aanwezigheid van een titelbladzijde. 679 Of deze franciscaanse uitgave de vorm had van een gevouwen blaadje dan wel van een planodruk, is niet bekend, zie: Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 142. Voor een fragmentaire reproductie van de Litanien van Loretten tot Onse Lieve Vrouwe van Corten-bosch (vermoedelijk een norbertijnse uitgave), zie: T.J. Gerits, Mariale basiliek van Kortenbos (Hasselt, s.a.), p. 4.

145

deel 1 – over woorden en objecten plaats achter een tafel om exemplaren van de Sint-Lucialitanie samen met een rode zijden draad te verstrekken aan wie zich door de voorspraak van deze martelares wenste te behoeden voor nekpijn.680 De eerder geciteerde Litanie van den H. Alexius uit het Brugse begijnhof vermeldt expliciet: ‘Dese Litanien zyn te bekomen in de voornoemde Kercke.’681 ‘Deze Litanie is te bekomen in de Kerk van Lippeloo’ staat dan weer te lezen op de Litanie ter eere van den H. Antonius Abt, byzonderen patroon om de menschen, beesten en de vruchten der aerde te bevryden tegen de besmettelyke locht, het kwaed vuer en andere plagen, een vier pagina’s tellend anoniem drukwerkje uit (vermoedelijk) 1846. Het drukseltje Litanie en gebeden ter eere van den Heyligen Rochus, tijdens het cholerajaar 1849 bij de Mechelse drukkerij P.J. Hanicq van de pers gekomen, vermeldt dat het te bekomen was in de sacristie van de kerk van Onze-Lieve-Vrouw over de Dijle te Mechelen.682 Het opzet van deze enigszins publicitair klinkende boodschappen was duidelijk: wie zulk een blaadje bij iemand te zien kreeg en graag ook een exemplaar wou bezitten, kon maar best zelf eens naar het desbetreffende bedevaartsoord pelgrimeren. Commerciële uitgevers hebben voor sommige gerenommeerde bedevaartculten op eigen risico devotieblaadjes op de markt gebracht. Aan het uiterlijk van deze drukjes is dit evenwel niet te merken. We kunnen enkel vermoeden dat de Antwerpse boekdrukker- en boekverkoper Jan Baptist Carstiaenssens (1733-1812) zelf het initiatief nam om in 1789 of nog later een Litanie ter eere van het H. Dierbaer Bloed Jesus Christus uit te geven.683 Of hij die uitgave tot stand bracht met het oog op de Brugse markt is echter twijfelachtig. De Brugse drukker Cornelis de Moor had immers al sinds 1782 voor de vereerders van het H. Bloed een – later herhaaldelijk door hem en anderen herdrukte – litanie ter beschikking.684 J.B. Carstiaenssens 680 O. de Reinsberg-Düringsfeld, Traditions et Légendes de la Belgique, 2 delen (Brussel, 1870), deel 2, p. 313. Vermelding van een Sint-Lucialitanie, gedrukt door J. Le Tellier te Lier (1779-1809), bij: J. Van In, ‘Maria- en heiligenvereering te Lier. Historische, biblio- en iconographische aanteekeningen’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 2 (1939), p. 76-127 en 150-159 (p. 116). 681 Een ander voorbeeld (vroege negentiende eeuw): Litanie ter eere van den Heyligen Carolus Borromaeus Zonderlingen Voórbidder tegen de Peste, en andere besmettelyke Ziektens; Patroon en Voórstaender der Confrerie van Dobbele Liefde, genaemd Veertiendagsche Beregting, opgeregt in deszelfs parochiaele Kerk, binnen Antwerpen (s.l.: s.n., s.a., [4] p.). Op p. [4]: ‘Nota, Deéze Litanie is te bekoómen in de Kerk van den H. Carolus Borromeus alhier, alwaer zyne H. Overbleyfzels zyn rustende.’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 54. 682 Litanie en gebeden ter eere van den Heyligen Rochus, byzonderen patroon tegen alle besmettelyke en kwaedaerdige ziekten (Mechelen: P.J. Hanicq, 1849, 8 p.). Kerkelijke goedkeuring: Mechelen, 13 mei 1834; drukspiegel: 125 × 63 mm. Exemplaar: PcA. 683 Vermelding van aflaat verleend te Brugge op 16 april 1749. Drukspiegel: 120 × 66 mm; impressum: T’Antwerpen, By I.B. Carstiaenssens, Boek-drukker en Boek-verkooper by den Oever. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 336. J.B. Carstiaenssens woonde pas vanaf 10 april 1789 aan de Steenhouwersvest bij de Oever, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 26. 684 De Moors litanie was met een kleine houtsnede opgesmukt, zie: Stalpaert, Devotieprenten, p. 202-203.

146

6. Devotieblaadjes die talloze gebedsblaadjes uitgegeven heeft, drukte deze litanie wellicht omdat hij eenvoudigweg oordeelde dat het een tekst betrof die vele gelovigen konden appreciëren. De oudste edities van het gebed voor Onze-Lieve-Vrouw der Vijf Fonteinen in de Allierse kapel te Emblem, gedrukt te Antwerpen vanaf omstreeks 1748 door Joannes Franciscus de Roveroy (Antwerpen, 1697-1767), waren wellicht bestemd voor bedevaarders die de H. Maagd in deze kapel kwamen aanroepen. Of de jongere (onder meer te Gent en Leuven gedrukte) uitgaven van deze blijkbaar populaire tekst dat ook waren, blijft echter een open vraag.685 Om zich een exemplaar van commerciële edities aan te schaffen hoefde de gelovige niet noodzakelijk naar de betrokken cultusplaats te trekken. Ook via de boekhandel waren devotieblaadjes te bekomen. De meeste drukkers-uitgevers waren immers tevens handelaars. Jan Baptist Carstiaenssens bijvoorbeeld tooide zich op veel van zijn gebedsblaadjes met de titel van ‘boekdrukker en boekverkoper.’ De Mechelse boekhandelaar Joannes Bams (1790-1863), die met een kraampje deelnam aan week- en jaarmarkten, noemde zich ‘koopman van St. Hubertus tot Ardenen’ op zijn uitgave van het Kragtig gebed tot den H. Hubertus.686 Colporteurs leurden zowat overal met zulke Sint-Hubertusblaadjes waarvan zij beweerden dat die te Saint-Hubert gewijd waren. Ook uitgaven met betrekking tot enkele andere bedevaartplaatsen werden door colporteurs verspreid. De leurder-liedjeszanger Joseph Druel verkocht omstreeks 1830 gebedsteksten ter ere van het Brugse H. Bloed.687 De liedjeszanger en colporteur Karel Brouckaert verspreidde in de jaren 1840 devotieblaadjes met illustraties die moesten doorgaan voor afbeeldingen van Onze-Lieve-Vrouw van respectievelijk Groeninge (Kortrijk), Halle, Kevelaer en Scherpenheuvel. Het blaadje met de Waeragtige afbeelding van het mirakuleus beeld van Onze Lieve Vrouwe van Halle, in de provincie Zuyd-Braband bevat de destijds populaire tekst van Den Godzaligen Huys-zegen van den Zoeten Naem Jesus en Zyne Lieve Moeder. Op de vierde en laatste bladzijde ervan staat: ‘Afgegeven door Karel Brouckaert.’688

685 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Emb-1 tot Emb-20. 686 Kragtig gebed tot den H. Hubertus patroon tegen de razernye (s.l.: J. Bams, s.a.). Toelating van de burgerlijke overheid: Leuven, 4 mei 1813. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 710. Bevat ook de Sint-Hubertuslitanie. Over J. Bams: F.E. Delafaille, Bijdragen tot opheldering der geschiedenis van Mechelen, 2 delen (Mechelen, 1884), deel 1, p. 224-226. 687 ‘Een marktlied’, p. 57 (betreft Joseph Druel). 688 Zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hall-10.

147

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers Onder planodruk verstaan we een in zijn geheel eenzijdig bedrukt vel (of een deel van een vel) dat niet voorbestemd is om gevouwen te worden. In tegenstelling tot een prent bestaat de aldus bedoelde planodruk geheel of voor een ruim deel uit tekstmateriaal. Zulk drukwerk is, wegens zijn blanco keerzijde, bijzonder geschikt om, hetzij in het openbaar hetzij in een meer besloten ruimte, opgehangen of opgekleefd te worden. Hierdoor bezit de planodruk (net zoals de wandprent) een ruimere zichtbaarheid en dus toegankelijkheid dan de meestal voor een geïndividualiseerd gebruik bestemde sanctjes, plaquettes of boeken.

7.1.

Historiebladen

Een vroeg voorbeeld van een in verband met een bedevaartcultus tot stand gekomen planodruk is de Heilichdomme ende reliquien van O.L. Vrouwen te Wavere uit 14831484. Van deze heiligdomsbrief, die uit een kleine houtsnede en een typografische tekst bestaat, zijn telkens twee exemplaren op één vel gedrukt. De houtsnede beeldt het schrijn uit, geflankeerd door twee engelen. De tekst geeft een opsomming en een korte historiek van de Waverse relieken.689 In de achttiende eeuw verschenen planodrukken met een uitvoerig verhaal (zonder titel) over de oorsprong van het Miraculeus Kruis van Maastricht. Bovenaan staat een bescheiden houtsnede.690 De tekst zelf noemt deze historiebladen een brief.691 Blijkbaar zijn deze ‘brieven’ niet enkel in de bedevaartplaats maar ook elders verkocht, wellicht door colporteurs. De 689 E. Cockx-Indestege, ‘De drukker van de Heilichdomme’, in: De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (Brussel, 1973), p. 385-389 (p. 385-387 en plaat 92). 690 Een editie met een (niet plaatsgebonden) houtsnede die Christus aan het kruis tussen Maria en de H. Joannes voorstelt, is gereproduceerd bij: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154. Een houtsnede van 60 × 41 mm met voorstelling van het H. Kruis staat op een planodruk waarvan de tekst (zonder titel) begint met: Un Gentil-Homme au Village de Reymst (s.l.: s.n., s.a.) (vermoedelijk vóór 1796, toen het H. Kruis nog in het klooster der Witte Vrouwen berustte). Drukspiegel: 298 × 157 mm. Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Maastricht, P3. Het blokje werd ook gebruikt voor een vroegnegentiende-eeuwse Nederlandstalige editie, getiteld Oorspronk van het Mirakeleus Beeld, tegenwoordig geëert in de Parochiaele Kerke van St. Marten tot Wyck (s.l.: s.n., s.a.), met imprimatur: Maastricht, 7 mei 1804. Drukspiegel: 292 × 166 mm. Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Maastricht, P3. Voor een andere Nederlandstalige uitgave, zie: J. Habets, ‘De legende van het wonderbaar kruis van Riempst’, in: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg, nieuwe reeks, 23:3 (1886), p. 346-361 (p. 347-348). De voorstelling (met een Franstalige tekst) vinden we terug op een kopergravuurtje (formaat: 64 × 45 mm) van Joannes vanden Sande. 691 Habets, ‘De legende’, p. 347-348; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154 (afbeelding).

149

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 25. Litanie van de Heylige Elisabeth (Antwerpen: J.P. de Cort, 1755). Drukspiegel: 320 × 173 mm. Verlucht met een kleine burijngravure (90 × 62 mm). – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P3

150

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers tekst beweert alleszins dat heel wat gelovigen die niet tot in Maastricht geraakten vertroosting en hulp vonden door het aanschouwen van dit druksel. Het betrof dan wel mensen die tevens een zogeheten maat droegen; een lint of een bedrukt papierstrookje dat aan het cultusobject aangeraakt was en dezelfde lengte had als het Maastrichtse kruis. Een planodruk die wegens het grote aandeel van de erop afgedrukte en ruw gekleurde houtsnede bij de grafische producten thuishoort die door volkskundigen als volksprent bestempeld worden, is De martelie van den H. Paus Cornelius. Deze uitgave van de weduwe H. Bontamps (Venlo) uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw bevat een tekst die uitdrukkelijk naar de Sint-Corneliusverering te Beerse (bij Turnhout) verwijst.692 Door zijn opmaak (bovenaan de titel en in het midden de houtsnede met links, rechts en daaronder de typografische tekst) gelijkt deze eenbladdruk sterk op de talrijke Franse, al dan niet naar een bedevaartcultus verwijzende, religieuze volksprenten uit diezelfde periode. Vanaf ongeveer 1820 zal P.J. Brepols voor verscheidene nummers uit zijn zogeheten religieuze reeks een gelijkaardige lay-out kiezen, zo bijvoorbeeld voor het Kort verhael van het Miraculeus H. Bloed Onzes Liefs Heere Jesu Christi […] berustende tot Hoogstraeten.693 Voor de Sint-Pharaïldisverering te Steenokkerzeel drukte de steendrukkerij Vandermeren te Brussel omstreeks 1860 een lithografie die aansloot bij de traditie van de historiebladen. Bovenaan bevindt zich een afbeelding van het geklede Pharaïldisbeeld met, links en rechts daarvan, een omlijsting waarin versteende broden en boterklompen weergegeven zijn. Onder de titel De H. Pharaïldis of Ste Veerle in de kerk van Steynockerseel volgen een tekst over leven en verering van de H. Pharaïldis, een aanroeping van deze heilige en een kort smeekgebed.694 Later nog te bespreken voorbeelden betreffen een historiek van het H. Bloed te Brugge (1630, 1641 en 1661) en levensbeschrijvingen van de H. Himelinus (Vissenaken, 1709) en de H. Hubertus (Leefdaal, einde achttiende eeuw).

7.2. Plano’s met gebeden en gedichten Litanieën waren destijds zeer populair. Als beurtgebed omvatten zij steeds twee bestanddelen: primo een reeks aanroepingen die in principe luidop voorgelezen worden door de voorbidder, secundo een antwoord dat na elke aanroeping telkens weer herhaald wordt door de andere participanten aan de gebedssessie. Joannes Petrus de Cort, te Antwerpen werkzaam van 1764 tot 1811, drukte op folioformaat een Lita692 Houtsnede; formaat: 267 × 118 mm; drukspiegel: 335 × 285 mm. Van Nyen, Sint Cornelius, afbeelding tegenover p. 20; Rooijakkers, ‘Drukkerij’, p. 220. 693 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 81-82 en afbeelding tegenover p. 97; Vansummeren, Kinderprenten, p. 204 (oudste vermelding van verkoop: 1822). 694 Drukspiegel: 301 × 191 mm; drukkersadres: Lith. van Vandermeren, Groote Boter-Straet, n° 1, te Brussel. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1111.

151

deel 1 – over woorden en objecten nie van de Heylige Elisabeth, patroonerze der gast-huyzen voor behoeftige en zieke menschen.695 Deze met een anoniem kopergravuurtje opgesmukte eenbladdruk was ongetwijfeld in de eerste plaats bestemd voor wie de H. Elisabeth in de kapel van het Antwerpse Sint-Elisabethgasthuis kwam aanroepen, maar kon eventueel, dankzij het ontbreken van een verwijzing naar een welbepaalde cultusplaats, ook buiten de Scheldestad onder vereerders van deze heilige verspreid worden. Uit de drukkerij van Joseph de Cort, te Antwerpen actief van 1783 tot 1814, kwam een geïllustreerde planodruk, getiteld: Litanie ter eere van den glorieusen H. Gummarus. Bezonderen patroon tegen de geborstenheyd. Wiens Heylige geaprobeerde Reliquien berusten in de cathedrale kerke van Onze Lieve Vrouwe, binnen Antwerpen. Voor de illustratie is een vermoedelijk zeventiende-eeuwse houtsnede gebruikt.696 Een herdruk van deze litanie (eveneens als eenbladdruk maar met een andere houtsnede) werd omstreeks 1815-1821 geleverd door Philippe Ville, een andere Antwerpse boekdrukker.697 In de periode 1765-1792 liet het Antwerpse houtbrekersambacht ter ere van zijn patroonheilige Gummarus in het totaal ongeveer 34 riem litanieën drukken, aanvankelijk bij de weduwe Verdussen en vanaf 1771-1772 bij Jacobus van Camp.698 Vermoedelijk betrof het eenbladdrukken zoals die welke daarna bij Joseph de Cort en Philippe Ville van de pers kwamen. Een riem bevat vijfhonderd vellen. Nemen we aan dat op elk vel twee afdrukken stonden (in folioformaat), dan ging het in de periode 1765-1792 om 34.000 exemplaren van de Sint-Gummaruslitanie. Een oplage van ongeveer 1250 litanieën per jaar stond niet in verhouding tot het vrij geringe ledenaantal van het houtbrekersambacht,699 zodat we mogen aannemen dat de meeste exemplaren terecht kwamen bij vereerders van de H. Gummarus die niet tot die beroepsorganisatie behoorden. Naar een ouder voorbeeld drukte Jacques Ryckmans-Van Deuren te Mechelen in 1865 of enkele jaren later een litanie in plano voor de bedevaarders naar de H. Bernardus te Steenokkerzeel. Bovenaan staat een houtsnede en daaronder: ‘H. Bernardus, abt en belyder, bid voor ons. Deze print heeft aengeraekt de HH. Reliquien van den gezeiden Heiligen, wordende geëerd tot Steynockerzeel. Litanie van den Heiligen Bernardus.’ Na de litanie volgen nog 695 Drukspiegel: 320 × 173 mm. Kopergravure; formaat: 90 × 62 mm; tekst: ‘S. Elisabeth.’ Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P3. 696 Onder de litanie staat nog een kort gebed. Impressum: T’Antwerpen, uyt de Drukkerye van J. De Cort, op de Vlasmerkt. Exemplaren: MAS, nr. 64.76.3031 (voorheen VMA) en ehc 83881. 697 Litanie ter eere van den glorieuzen H. Gummarus, bezonderen patroon tegen de geborstenheyd; Wiëns heylige geäbrobeérde Reliquien berusten in de Parochiaele Kerke van Onze Lieve Vrouwe, binnen Antwerpen (Antwerpen: P. Ville, s.a.). Impressum: T’Antwerpen, uyt de Drukkery van Philippe Ville, op de oude Koorde-merkt; drukspiegel: 299 × 172 mm. Exemplaar: PcD. 698 Zie het rekenboek van het houtbrekersambacht van 1765-1793: FAA, Gilden en ambachten, nr. 4104. 699 In 1738 omvatte het Antwerpse houtbrekersambacht 92 meesters, 42 knechten en 29 leerlingen. Zie: F. Smekens, Ambachtswezen en ‘nieuwe nijverheid.’ Antwerpen in de XVIIIde eeuw (Antwerpen, 1952), p. 65.

152

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers twee korte gebeden en informatie over een te verdienen volle aflaat.700 Niet zelden staan op zulke planodrukken teksten in dichtvorm. We zullen nog de gelegenheid hebben kennis te maken met zulk een plano voor de Sint-Erasmusviering te Borgerhout (Antwerpen). Voor de Sint-Antoniusviering te Ingooigem kwam te Oudenaarde bij Petrus Joannes Vereecken senior (werkzaam van 1752 tot 1787) een niet-geïllustreerde planodruk van de pers, getiteld: Lof-dicht ter eeren van den onverwinnelycken helt ende schrick der helle den Heyligen Antonius Abt besonderen patroon tegen tentatien, brandt, ende wildevier, wort geviert in de parochiale kercke tot Ingoyghem. Onder deze deels in grote letters aangebrachte titel bevinden zich een lang gedicht (verdeeld over twee kolommen) en het impressum.701 Deze lay-out doet sterk denken aan die van de talloze huldedichten die in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw verspreid werden ter gelegenheid van plechtige missen en kloosterjubilea. Bij de Mechelse drukker Joannes Franciscus van der Elst, actief van 1754 tot 1788, verscheen een grote planodruk getiteld Jaegers-spraeck verstaende door Menalcas eenen parochiaen ende Melebeus eenen vreemdelingh gedaen aen den Heyligen Hubertus verheven in de over oudt vermaerde parochiale Kercke van Elewyt. Deze in dichtvorm uitgewerkte Jaegers-spraeck is opgesmukt met een kopergravure van de Mechelaar Antonius Opdebeeck waarop een chronogram naar 1756 verwijst.702 De uitvoerige tekst alludeert onder meer op het feit dat Elewijt in 1650 een reliek van de patroon der jagers ontving.703 Hij werd ten laatste in 1718 geredigeerd, vermits hij opgedragen is aan de lokale heer Philippus Joseph van Marselaer, die in dat jaar overleed. Een enigszins gewijzigde versie van deze eenbladdruk kwam nog van de pers bij de van 1811 tot 1822 te Mechelen werkzame weduwe van Franciscus Joseph van der Elst.704 Op de uitgave van Joannes Franciscus van der Elst staat onder Opdebeecks uitbeelding van de ontmoeting van de H. Hubertus met het kruisdragende hert een kort gebed. De vier constituerende elementen van deze uitgave (namelijk 1° een afbeelding van de betrokken heilige, 2° een verhalende informatieve tekst in dichtvorm, 3° een gebed en 4° het impressum) treffen we onder meer ook aan op verscheidene drukken voor de Sint-Blasiusverering te Antwerpen.705 700 Houtsnede; formaat: 174 × 191 mm; drukspiegel: 395 × 229 mm; impressum: Mechelen, drukkery J. Ryckmans-Van Deuren, Steenweg, 58. Exemplaar: PcA. J. Ryckmans kocht in 1865 de woning met atelier aan de Steenweg nr. 58, zie: Ryckmans, Drukkers en pers te Mechelen, p. 68. 701 G. Vermeulen-Roose, De volksdevotie tot Sint-Antonius abt in het bisdom Brugge en te Belle in Frans-Vlaanderen (Zonnebeke, 1976), p. 167 en 169 (afbeelding). Over P.J. Vereecken senior, zie: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 32 en 140. 702 Gravure; formaat: 158 × 221 mm; drukspiegel: 440 × 325 mm. Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 283. 703 Zie in dat verband: A. Waumans, Levensschets van den H. Hubertus. Zijne vereering te Elewijt (Averbode, 1927), p. 27-28. 704 J. Muyldermans, ‘Sprokkeling IV. Sint Hubertus’ vereering te Elewijt’, in: De Brabander, 3 (1923-1924), p. 155-167. 705 Thijs, ‘Vera effigies?’, p. 16-19 (afbeelding).

153

deel 1 – over woorden en objecten Van een eenbladdruk voor de begankenis naar de Sint-Blasiuskapel aan de Rodestraat te Antwerpen zijn verscheidene edities bekend (zie deel III). De lay-out van deze Antwerpse planodrukken doet denken aan die van de Spaanse gozos (in het Catalaans: goigs): eenbladdrukken waarvan de oudste voorbeelden uit de zestiende eeuw dateren.706 Ook op de gozos staat meestal bovenaan de afbeelding van een heilige met daaronder een tekst die over twee of meer kolommen verdeeld is, gevolgd door een kort gebed en eventueel een impressum. Uiteraard wijst het parallellisme tussen deze Antwerpse planodrukken en de gozos niet noodzakelijk op enige beïnvloeding, gezien de vrij logische en voor de hand liggende opbouw van deze bladen. De tekst op de gozos is steeds een religieuze hymne. Of de dichtstukken voor de H. Blasius en de H. Erasmus eveneens als lied bedoeld waren, is niet duidelijk. Een liedtekst treffen we ook aan op de achttiende- of vroegnegentiende-eeuwse planodruk Gebed tot den Heyligen Hubertus, bezonderen patroon tegen de raezernye. Bovenaan het blad staat een anonieme houtsnede, met als enige tekst: S. Hvyberecht. Op het Gebed […] volgt een over twee kolommen verdeelde Lofzang ter eere van den H. Hubertus.707 In het Noord-Brabantse Macharen (in het autonome graafschap Megen) werd een geïllustreerde planodruk verspreid, getiteld S. Odrada. Met dit beelt offert hem op R.D. Joannes de Rover pastor in Macharen. 1699. Bovenaan staat een anonieme kopergravure, daaronder de zojuist geciteerde titel en de vermelding ‘Dit beelt heeft geraeckt de reliquie van de H. Maget.’ Verder bevat het druksel bijbelcitaten, een aanroeping van de H. Odrada in versvorm (met onder meer verwijzingen naar Millegem bij Geel en Balen) en twee gebeden.708 Deze anonieme eenbladdruk voor Macharen wijkt van de andere reeds geciteerde voorbeelden af doordat de afbeelding meer ruimte inneemt dan de tekst. Dat is ook het geval bij de planodruk uit de achttiende of de vroege negentiende eeuw voor Sint-Job, vereerd in een kapel te Dambrugge (Antwerpen). Onder een vrij grote houtsnede met episodes uit het levensverhaal van de H. man Job bevindt zich een gedicht dat de lezer aanspoort om de heilige te bezoeken ‘op den Dam-Brugge alle jaeren den 10den dag van Mey.’709 De planodruk van de Dendermondse drukker J. Jacobus Du Caju uit 1764 voor 706 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 225; A. Duran i Sanpere, Populäre Druckgraphik Europas. Spanien (München, 1971), p. 57-58; J. Marti i Pérez, ‘Katalanische Volksdruckgraphik: Die Goigs’, in: Volkskunst, 13 (1990), p. 31-35. 707 Impressum: Gedrukt tot Ardenen, by Jean Franss, in St. Hubert. Exemplaar: PcA (herdruk). 708 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 571 (afbeelding) en 573. Over de actie van Joannes de Rover, van 1679 tot aan zijn dood in 1717 pastoor van Macharen, in verband met de devotie tot de H. Odrada, zie: J. Jansen, ‘De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw’, in: Taxandria, 78 (2006), p. 83-98 (p. 91-94). 709 Geen titel. Aanvangsregels: Tot Exempel wy Sint Jobs patientie beschryven / Daer men hem zag in blijven al was hy in nood […]. Houtsnede; formaat: 172 × 166 mm; formaat van het blad: 320 × 205 mm; gotische druk. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 992. Zie ook: Van Nespen, Volkskundemuseum, p. 45-46; De Meyer, Volksprenten, p. 44, afb. 32 (reproductie van de houtsnede).

154

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers de H. Aldegondis te Mespelare bevat, afgezien van een houtsnede die de heilige voorstelt en een gedicht dat zieken aanspoort om op bedevaart te gaan naar deze heilige, ook nog een kort gebed en enige informatie over een te verdienen aflaat. De titel, S. Aldegonde rustende in de parochiale kercke van Mespelaer gelegen tusschen Aelst en Dendermonde, alwaer haer H. Reliquien zyn, om bevryd te wezen van peste, kancker, heete kortsen, hoofd-pyne, ende sweirende vier &c., bestaat deels uit opvallend grote letters.710 Uit de hele opmaak blijkt echter dat we hier niet te maken hebben met een uitgave die de individuele bedevaarder zich kon toeëigenen maar met een affiche om in het openbaar propaganda te maken voor de Sint-Aldegondisbedevaart. Reeds in 1658 liet het kerkbestuur van Mespelare aan de karmelietenkerk te Aalst een geïllustreerde plakkaat uithangen met een eerdere versie van het gedicht uit 1764.711 Soms lieten personen die meenden bovennatuurlijke hulp te hebben bekomen een plano drukken met daarop een dankgedicht. We vermeldden reeds de plano van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom te Gent en een Latijns gedicht van een anonieme Kortrijkzaan gedrukt in 1768 bij de weduwe van Michiel de Goesin.712 Hoe en in welke mate zulke als ex voto opgevatte drukken verspreid werden en in wiens handen zij destijds kwamen, is niet bekend. Bij het vijftigjarige bestaan te Sint-Niklaas van de Confrérie van Onze-LieveVrouw van Halle, een broederschap die jaarlijks een voetbedevaart naar Halle organiseerde, drukte Jacob Jan Du Caju te Dendermonde in 1749 een plano met daarop een ‘Jubel-dicht ter eere van Onse Lieve Vrouwe van Hal wier confrérie gesticht is tot Sinte Nicolaes voor geheel den Lande van Waes, ten jare 1699.’713

7.3. Instructiebladen voor de individuele gelovige In het Nederlandse taalgebied zijn kleine anonieme eenbladdrukken met voorschriften voor bedevaarders op ruime schaal vanuit Saint-Hubert verspreid in verband met de H. Hubertus. Reeds in 1516 verscheen een Nederlandstalige tekst met voorschriften, na te leven door wie ‘ghesneden es vander heyligher stolen van sinte hubrecht.’714 In 1817 bekwam een man uit Kontich een exemplaar van de planodruk Maniere om te doen de novene of boete van negen dagen van den Heyligen Hubertus, met onderaan een (gedeeltelijk gedrukt) attest van een priester te Saint-Hubert die in een snede in zijn verwonde voorhoofd een stukje van de stool van de H. Huber710 De houtsnede is gesigneerd; AS. Exemplaar: PcA (fotografische reproductie). 711 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 14. 712 MatrI DoLorosae sUa Vota pIUs CortraCensIs (Gent: weduwe M. de Goesin, [1768]). Exemplaar: PcA. De houtsnede (formaat: 86 × 57 mm) vermeldt bovenaan: ‘Schrey boom.’ Drukspiegel van het geheel: 498 × 382 mm. 713 Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 37. 714 W.L. Braekman, ‘De noveen van St.-Hubertus naar een Vlaamse eenbladdruk van 1516’, in: Volkskunde, 73 (1972), p. 1-14 (p. 1-7) (met reproductie).

155

deel 1 – over woorden en objecten tus had ingebracht, ter genezing en bescherming.715 Zulk druksel was dus meer dan een informatieblaadje dat een aantal na te leven regels in herinnering bracht. Het gold tevens als een kostbaar gepersonaliseerd getuigschrift dat de betrokken gelovige bescherming tegen hondsdolheid waarborgde. Dit is d’ordinarisse penitentie ofte oeveninghe der menschen vvelcke geincommodert syn met te sieckde van S. Cornelius,716 een (achttiende-eeuwse) in het Nederlandse taalgebied verspreide planodruk in klein folioformaat, spiegelt (zoals de achttiende-eeuwse eenbladdrukken voor het Miraculeus Kruis te Maastricht) de gelovige voor dat het mogelijk is door bemiddeling van een heilige genezing te bekomen zonder zelf de betrokken bedevaartplaats te bezoeken. Afgezien van het vervullen van bepaalde religieuze verplichtingen en het naleven van een aantal gezondheidsvoorschriften, moet de epilepticus die zich tot de H. Cornelius wendt één keer zijn gewicht in koren en elk jaar een zilveren penning zenden naar de kerk van Kornelimünster (bij Aken) ten behoeve van de Sint-Corneliuskapel. De zieke schenkt de penning ‘om daermede te bekennen, dat hy is eenen man ofte pilgram van St. Cornelius.’717 In verband met de verering van de H. Marculphus te Erps en te Graven (Grez-Doiceau) zijn eveneens planodrukken bekend met godsdienstige en therapeutische voorschriften. De eenbladdruk De wetenschap voor de pelgrims van St Marcoen tot Graeff is te Leuven gedrukt door Bernardyn Maes in 1656.718 De Waerschouwinge voor de pelgrims naer Sinte Marcoen in de kerk tot Erps bezit geen impressum en dateert uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw.719 Pastoor de Busschere van Wingene liet in 1733, nadat hij in 1732 de plaatselijke Sint-Marculphusbroederschap gereorganiseerd had, voor 3 pond 19 schellingen en 4 denieren bij Michiel 715 Van Passen, ‘Sint-Hubertusviering’, p. 517. Voor Franstalige en Duitstalige versies uit de achttiende eeuw, zie: A. Dierkens & J.M. Duvosquel, Le culte de saint Hubert au Pays de Liège (Stavelot, 1990), p. 20 en 58; L. Marquet, ‘La confrérie du grand Saint-Hubert aux Ardennes et le pèlerinage des Liégeois à Saint-Hubert’, in: Tradition Wallonne, 5 (1988), p. 325-374 (p. 327). 716 Dit is d’ordinarisse penitentie ofte oeveninghe der menschen vvelcke geincommodert syn met te sieckde van S. Cornelius (s.l.: s.n., s.a.). Onder de titel staat een anonieme houtsnede (formaat: 63 × 51 mm) die de H. Cornelius voorstelt, geflankeerd door volgende tekst: ‘Den Heylighen Cornelius Is eenen Patron van de vallende Sieckde.’ Drukspiegel: 249 × 144 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1073. Exemplaar van een andere editie: RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Kornelimünster, P2 . Voor een voorbeeld in verband met Kornelimünster van ca. 1500, zie: H.H. Beek, Waanzin in de middeleeuwen, beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke (Hoofddorp, 1974), p. 214. 717 Een gelijkaardig gebruik bestond in verband met de Sint-Corneliusviering te Ninove: W.L. Braekman, ‘De Boete’, in: A.J. Bijsterveld & D. Van de Perre, Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse abdij (Leuven, 2001), p. 165-169. 718 J. Pieters, ‘Gezondheidsvoorschriften onzer bedevaarten’, in: K.C. Peeters & R. Roemans (red.), Miscellanea J. Gessler (Deurne, 1948), p. 999-1009 (p. 999). 719 Drukspiegel: 115 × 118 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 903. De literatuur dateert dit drukwerk ten onrechte in de zeventiende eeuw, zie: H. Vannoppen, ‘Aspecten van de geschiedenis van de groentetuin in Vlaanderen’, in: Ons Heem, 60:2 (2007), p. 25-46 (p. 41) (afbeelding). Tekstuitgave: Lindemans, ‘De boete van Sint-Markoen’, p. 318-319.

156

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers de Goesin te Gent 7000 ‘billietten inhoudende de privilegien van de confrerie van St. Marcou’ drukken ‘omme gratis te distribueeren aen de pelgrims.’ Het druksel droeg volgende titel: Bewijs der aflaeten ende previlegien gejont door Sijne Heiligheit Innocentius XI, paus van Roomen, in de parochiale kercke van Wynghene, alwaer zijn de heilige reliquien en het broederschap van den H. Marcou, besonderen patroon voor de welcke met het coningx-seer ofte crop-geswel besmet sijn.720

7.4. Affiches Bedevaartaffiches zijn planodrukken die (meestal eens per jaar) op verschillende locaties ad valvas werden uitgehangen om zoveel mogelijk gelovigen ertoe aan te sporen deel te nemen aan religieuze vieringen welke gedurende een of meer dagen in een welbepaald heiligdom plaatsgrepen in het raam van een bedevaartcultus. Het kerkbestuur van het Oost-Vlaamse Nazareth verwoordde treffend wat het beoogde met de negenhonderd plackbrieven die het in 1641 liet drukken: zij moesten dienen ‘om eeniegelyck kennelyck te maken de devotie tot Onse Lieve Vrouwe.’721 Meestal, zoals te Nazareth, ging het initiatief om een affiche te drukken uit van de lokale kerkelijke overheid. De toekenning of de vernieuwing van een aflaat vormde niet zelden de aanleiding om daartoe over te gaan. Zo liet het kerkbestuur van Edegem na het bekomen van een nieuwe aflaatbul (voor de Sint-Antoniusviering), bij Lesteens te Antwerpen in 1647-1648 driehonderd affiches drukken.722 Ook broederschappen maakten propaganda met aanplakbrieven.723 Zo liet de pas opgerichte Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel in 1576 ‘overal’ (zoals zij het zelf uitdrukte) ‘biljetten’ aanplakken om haar bestaan kenbaar te maken.724 In 1648 drukte Servaas Manilius te Gent een plano met informatie over de pas opgerichte H. Kruisbroederschap te Eine: ‘Regulen, statuten en[de] aflaeten van het broederschap van ’t H. Crvys, opgerecht inde collegiaele en[de] parochiaele 720 G. Lams, Het leven van Sint Marcou te Wingene (Wingene, 1975), p. 16-18. 721 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 196. 722 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 382. Er zijn meer voorbeelden. Nicolaus Stryckwant te Brussel drukte 300 aflaten (rekening van 15 juni 1709) nadat Peutie een pauselijke bul had verkregen die aan de bedevaarders een volle aflaat toestond, zie: Lauwers, Peutie, p. 146; J.C. Van Haecht, ‘Bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 97103, 224-233 en 296 (p. 102) (H. Antonius, 1697); Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht, p. 310 (H. Wivina, 500 exemplaren in 1824). 723 J.B. Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk sedert hare stichting tot heden (Antwerpen, 1893), p. 101; Schyrgens, Berlaymont, tegenover p. 79 (1671); De Brouwer, Geschiedenis, p. 48 (Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw te Lede, 1673); M. English, ‘Het mirakelkruis van Middelkerke’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 301-308 (p. 304) (Broederschap van het H. Kruis, druk: Joos Vandermeulen, Brugge, laatste kwart zeventiende eeuw); Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 462 (1768). 724 Het waren blijkbaar aanplakbiljetten met bovenaan een afdruk van het vaantje: de Brusselse drukker Michiel Hamont heeft toen ‘vaenkens’ geleverd ‘die overal ghepleckt zyn met den biljet daer onderaen.’ Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116.

157

deel 1 – over woorden en objecten kercke van Ste Eloy, tot Eyne, inden iaere 1647.’725 In 1825 kwam bij F.J. Du Caju te Dendermonde een plano van de pers met daarop de ‘Regelen van manieren en gedrag van iederen confreêr hem gesteld hebbende onder de confrerie van den H. Eligius, die gevierd wordt in de gemeente van Grembergen, gelegen by Dendermonde.’726 Bedevaartinstanties verspreidden wel eens plakbrieven waarin zij recent gebeurde mirakels kenbaar maakten aan het publiek.727 Sporen daarvan zijn bekend in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare (Edelare) uit 1639 en de H. Anna te Bottelare uit 1716.728 Een initiatief van een kerkelijke instantie om affiches te laten drukken in verband met een bepaalde devotie wijst erop dat de betrokken instantie mikte op een publiek van buiten de eigen parochie of dorp. Inwoners van een plattelandse bedevaartplaats hoefde men via affiches niet te informeren over de datum waarop in hun dorp een begankenis plaatsgreep. Zulke hoogdagen, meestal gepaard gaand met kermisvertier, bepaalden deels het levensritme van de lokale gemeenschap. De dorpsherder kon zijn parochianen er via de kansel bovendien tijdig aan herinneren.729 Werden voor een rurale cultus affiches gedrukt, dan dienden die vooral om buiten het eigen dorp te verspreiden. Het kerkbestuur van Alsemberg bijvoorbeeld betaalde de knecht van drukker Jan II Mommaert 10 stuiver om ‘de aflaet van de kermisse int jaer 1648 over alle tot Brussel te plecken.’730 Vanaf 1668 voerden de opeenvolgende dorpspastoors van Minderhout door middel van affiches propaganda voor Onze-Lieve-Vrouw van den Akker. Dat zij alleen al in de periode 1719-1745 meer dan 1500 exemplaren lieten drukken, geeft een idee van de omvang van deze onderneming.731 Het is evident dat slechts een geringe fractie van deze plakbrieven te Minderhout zelf uitgehangen hebben.732 725 726 727 728 729

Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 131 (nr. 1157). Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 85 (nr. 231). Giraldo, Duizend jaar, p. 11-12. Giraldo, Duizend jaar, p. 11-12. Zie het mirakelverhaal over een verversvrouw te Gistel die, ‘gehoort hebbende dat den pastoor van de parochie sondaegs naer de misse beval aen zijn parochianen den toekomenden feestdag der H. Godelieve te vieren’, toch een verfketel gezet had: Het leven van de H. Godelieve maget ende martelaresse: naer den sin van de oude Vlaemsche legende (Gent: F. Bernaert, s.a.), p. 52. Exemplaar: ehc 760873:1. 730 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 467. Zie ook: Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 116 (H. Bernardus te Steenokkerzeel: 1575-1576 en 1620-1621); Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 381 (H. Antonius, ca. 1607-1608); Cools, ‘De devotie’, p. 24 (H. Quirinus te Haacht, 1643); Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 27-28 (H. Maagd te Lebbeke, 1779); Lauwers, Peutie, p. 149 (H. Leonardus, 1826); J. De Weerdt, ‘Goyck en zijn kerk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927), p. 19-44 (p. 41) (H. Bernardus, 1838). 731 Lauwerys, Minderhout, p. 160-161. 732 In 1804, bij het 150-jarige jubileum, werden vanuit Minderhout onder meer naar Noord-Brabantse dorpen plakkaten verzonden, zie: J. Heylaerts, Beknopte geschiedenis van O.L.Vrouw van Minderhout (Hoogstraten, [1893]), p. 27-28.

158

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers In steden lagen de zaken anders dan in de dorpen. Daar lieten de initiatiefnemers de affiches voor een ruim deel ter plaatse aanplakken. De briefkens in het Latijn, Frans en Nederlands waarmee het kapittel van Sint-Goedele in 1532 voor het Brusselse H. Sacrament van Mirakel propaganda maakte, hingen in de Zennestad zelf aan de stadspoorten en de kerkdeuren. Pas in de jaren 1540 zien we het kapittel zulke ‘briefkens’ ook buiten Brussel verspreiden.733 In een stad met meerdere kerken, kloosters en kapellen was het zinvol te trachten om via aanplakbiljetten niet enkel buitenlieden aan te trekken maar ook stadsgenoten die geen vaste bezoekers waren van het betrokken bedehuis.734 Ook affiches die de inwoners van een bepaalde lokaliteit opriepen om processiegewijs naar een bedevaartplaats te trekken, waren enkel in stedelijke centra min of meer noodzakelijk, namelijk wegens de grotere anonimiteit van de stedelijke bevolking. Uit 1794 dateert zulk een plakkaat die de inwoners van Tienen oproept om aan de jaarlijkse processie naar Scherpenheuvel te participeren.735 Uiteraard waren affiches, in tegenstelling tot de andere drukwerken in verband met plaatsgebonden devoties, niet bestemd om door de gelovigen mee naar huis te worden genomen voor eigen gebruik. Jaarlijks in het openbaar aangeplakt, hebben deze teksten toch een onbetwistbare invloed uitgeoefend op de geloofspraxis van velen. Talloze mensen hebben ze gelezen of horen voorlezen. Af en toe kwam toch wel eens een exemplaar bij een particulier terecht. Een jonge man uit Ieper die aan een beenziekte leed, wendde zich in 1640 met goed gevolg tot Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge, nadat een zwartzuster uit zijn stad hem een ‘billette van publicatien’ over deze te Kortrijk vereerde Madonna bezorgd had.736 Wellicht betrof het een exemplaar dat aanvankelijk in het bedehuis van de zwartzusters hing maar ondertussen zijn oorspronkelijke functie verloren had na het verstrijken van de dagen waarvoor de bedevaarders jaarlijks opgeroepen werden. 7.4.1. Uiteenlopende benamingen De benaming ‘bedevaartaffiche’ kwam in de bestudeerde periode nog niet voor. Men hield het toen bij algemene termen die dus niet naar de specifieke context verwezen waarin het druksel functioneerde. Het kapittel van Sint-Goedele te Brussel noemde in 1532 de affiches die het ter bevordering van de devotie tot het H. 733 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 269-271. 734 Ook voor cultussen met slechts een louter plaatselijke betekenis en dus zonder enige bedevaartallures werden in steden affiches verspreid. Zie bijvoorbeeld de planodruk: Maendelyke Devotie tot laevenisse der Geloovige Zielen in de vermaerde collegiale en parochiale kerke van den H. Apostel Jacobus (Antwerpen: J.S. Schoesetters, s.a.) in: FAA, Privilegiekamer, nr. 3196. Op de keerzijde van dit exemplaar staat in handschrift: ‘Exhibita fuit 14 aprilis 1792.’ Een ander voorbeeld: Geduerige Aenbidding Van het Alderheyligste Sacrament des Autaers, in de Capelle van den H. Theobaldus (Turnhout: P.J. Brepols, 1819). Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Tunhout. 735 C.F. De Ridder, Thienen. Geschiedenis der collegiale kerk van den H. Germanus (Tienen, 1906), p. 217-218. 736 Giraldo, Duizend jaar, p. 12.

159

deel 1 – over woorden en objecten

Afb. 26. Bouwel. Vollen aflaet op den feest-dag van den H. Donatus patroon tegen donder, blixem en onweder (Lier: J.H. Le Tellier, [tussen 1779 en 1809]). Tekstaffiche met bovenaan twee kleine houtsneden die de HH. Petrus en Paulus voorstellen. Bladspiegel: 440 × 360 mm – PCD

160

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers Sacrament van Mirakel liet verspreiden, kortweg briefkens.737 Diezelfde benaming bleef gans de achttiende eeuw te Rotselaar in gebruik voor de aanplakbiljetten aangaande de Sint-Antoniusviering aldaar.738 We zagen reeds hoe men te Nazareth over een plakbrief sprak. Ook elders komt die term voor. De affiches die de Antwerpse houtsnijder en prentenuitgever Christoffel Jeghers in 1643 ten behoeve van de SintBlasiusverering te Kruibeke leverde, heetten in de kerkrekening ‘plackbrieven.’739 Dezelfde term is gebruikt voor de affiches die Jacobus Ketelaere te Sint-Winoksbergen in 1664 drukte voor de H. Leonardusdevotie te Spijker.740 In de kerkrekeningen van Rumbeke leest men vanaf 1668-1669 in verband met het octaaf van de H. Blasius eveneens over ‘plackbrieven.’741 Boekhoudkundige bescheiden uit 1680 handelen over placcaerten die door Michiel Cnobbaert te Antwerpen gedrukt zijn voor het H. Bloed te Hoogstraten.742 In 1723-1724 werd de weduwe van de Antwerpse drukker Hendrik Thieullier door het kerkbestuur van Deurne (Antwerpen) betaald voor ‘placcaten tot de verheffinghe vande reliquien van Sinte Hubertus ende Sinte Antonius.’743 In 1785 bestelde de pastoor van Boom zevenhonderd ‘placcaerten der beganckenisse van O.L.Vrouwe Hemelvaert’ bij Hiëronymus Verdussen te Antwerpen.744 Affiche komt pas bij het begin van de negentiende eeuw voor in een Nederlandse tekst in verband met de Mariadevotie te Alsemberg.745 Kon de gelovige bezoeker aflaten verdienen, dan lieten de bedevaartverantwoordelijken niet na zulks met nadruk te vermelden. Vandaar dat zij bedevaartaffiches vaak een aflaatbrief, een aflaatplakkaat of een aflaatbiljet noemden. In 1620-1621 heeft de Brusselse drukker Jan Mommaert voor de Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel ‘afflaet brieven gedrukt om jaerlyckx die selve alomme te senden.’746 Voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos werden in 1645 twee-

737 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 269-271. 738 De oudste tekst dateert uit 1697, zie: Van Haecht, ‘Bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Rotselaar’, p. 102-103. 739 De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke, p. 133. 740 R. Flahault, ‘Notes et documents sur le culte rendu à Spycker […] à Saint Léonard’, in: Annales du Comité flamand de France, 21 (1893), p. 485-534 (p. 517). 741 In 1662-1663 sprak de kerkrekening van Rumbeke nog over ‘briefkens van den aflaet op St-Blasiusdach’: J. Delbaere-Dumoulin, ‘Blasiusommegang te Rumbeke in de loop der tijden’, in: Koninklijke geschied- en oudheidkundige kring te Kortrijk. Handelingen, nieuwe reeks, 21:3 (19441945), p. 269-292 (p. 275-276). 742 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57. 743 Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 2, p. 297. 744 Steenackers, Onze-Lieve-Vrouw van Boom, p. 26-27. 745 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 746 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 117. De opinie van H. Stalpaert als zouden ‘aflaatbriefkens’ prenten zijn, treden we niet bij: Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 206-207.

161

deel 1 – over woorden en objecten honderd indulgencie briefkens gedrukt.747 Hubertus Bincken te Antwerpen zorgde in 1766-1767 voor aflaetplakkaten ten behoeve van de viering van de HH. Blasius en Apollonia te Schilde.748 In 1775 leverde dezelfde drukker aflaetbiletten voor Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw te Oosthoven (Oud-Turnhout).749 In 1648 kreeg de knecht van de Brusselse drukker Jan II Mommaert de opdracht ‘de aflaet van de kermisse’ van Alsemberg overal te Brussel te gaan aanplakken.750 ‘Aflaat’ stond hier voor ‘aflaataffiche’ en refereerde aan de voor gelovigen meest belangrijke mededeling die erop te lezen stond, namelijk de mogelijkheid om kwijtschelding van tijdelijke straffen voor begane zonden te bekomen. Verwijzend naar de bul waarmee de paus de in de bedevaartplaats te verdienen aflaten verleend had, noemde men aflaataffiches ook wel eens een bulle. Het kerkbestuur van Zwijndrecht, een dorp nabij Antwerpen met een bloeiende Sint-Machutusverering, liet in 1643 de bulle van den aflaet van Sincxen drukken en distribueren door de Antwerpse xylograaf Christoffel Jeghers.751 Een post van 3 gulden uit de kerkrekening van Zemst van 1685 luidt: ‘Item aen G. Lindts, drucker, van eenige bullen, waer inne vermelt wordt den aflaet vergunt van Syne Heijligheijt op Sinte Laureys dagh, in die cappelle van Onse Lieve Vrouwe in ’t Hammeken.’752 7.4.2. Gemeenschappelijke kentrekken Affiches in verband met begankenissen vertonen een aantal gemeenschappelijke kentrekken. Hun hoofding bestaat uit grote smoutletters om de aandacht van de voorbijgangers te trekken. De rest van de tekst is in een kleiner maar toch goed leesbaar korps gezet. De tekstregels lopen doorgaans over de volledige breedte. Soms is de tekst echter over twee kolommen verdeeld. Dat komt vooral, maar niet uitsluitend, voor bij tweetalige drukken. Het impressum (dat zelden ontbreekt) bevindt zich onderaan, onder een horizontale lijn. Is er een omlijsting (wat vooral in de negentiende eeuw voorkomt) dan staat het drukkersadres daaronder. Meestal zijn de affiches gedrukt op onversneden vellen papier die in de hoogte gebruikt zijn. Korte teksten staan soms op de helft van een vel.753 In dat laatste geval heeft het 747 748 749 750

Gerits, ‘Volksleven’, p. 200. A. Bousse, Geschiedenis van Schilde (Schilde, s.a.), p. 208. Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, p. 318 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 467. Enkele andere voorbeelden van ‘aflaat’ in de betekenis van ‘aflaataffiche’, zie: B[aggerman], ‘Leuvense drukkers’, p. 5 (Abdij Park-Heverlee, 1637-1639); Torfs, ‘De vereering van St.-Lenaart’, p. 4 (Peutie, 1735); Theys, ‘Begankenis en broederschap’, p. 462 (Buizingen, 1768). 751 RA, Kerkarchief Zwijndrecht, nr. 29. 752 Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken’, p. 23-24. Zie in verband met Lebbeke: Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 28: betaling voor ‘het placken van de bullen voor den feestdagh van onze Lieve Vrouwe Boodschap.’ 753 Een voorbeeld: Vollen Aflaet Voór eeuwig vergund, doór zyne Heyligheyd Pius den VII, den 14 December 1819, in de vermaerde Capelle van het Mirakeleus Beéld van onze lieve Vrouw Tot Sever-

162

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers plakkaatje soms een oblongformaat.754 Zeer uitvoerige teksten zijn gedrukt op twee of zelfs drie achteraf samengekleefde vellen.755 Vóór het midden van de negentiende eeuw zijn bedevaartaffiches zelden geillustreerd. Tot de hoge uitzonderingen behoort, naast de eerder geciteerde affiche-met-gedicht voor de H. Aldegondis te Mespelare uit 1764, het plakkaat voor Sint-Antonius-Abt te Brasschaat, opgesmukt met een gravuurtje dat de verzoeking van deze heilige voorstelt.756 Wel treffen we op sommige affiches bovenaan kleine houtsneden aan die de HH. Petrus en Paulus (algemeen beschouwd als de gezamenlijke stichters van de katholieke Kerk) uitbeelden, al dan niet vergezeld van een pauselijk wapenschild. De afbeelding van deze twee apostelen functioneert dan echter niet als een illustratie maar als een kerkelijk waarmerk voor de tekst.757 In de hoofding van de affiches staan geregeld weerkerende en daardoor voor de lezers vertrouwde termen en formuleringen. Bijna steeds komt er het adjectief ‘solemneel’ in voor. Daarmee wensten de initiatiefnemers het bijzondere karakter van de aangekondigde viering te onderstrepen. Affiches beginnen daarom vaak met ‘Solemnele begankenis met vollen aflaet.’ Daarop volgen dan gegevens over (in wisselende orde) het cultusobject, de locatie en de intenties waarvoor de bezoekers er komen bidden. De aanhef van het aanplakbiljet voor de Sint-Antoniusviering te Brecht, ten laatste in 1784 door Petrus Joannes Parys te Antwerpen gedrukt, luidt als volgt: ‘Solemnele begankenisse met vollen aflaet in de capelle van den H. Antonius gelegen onder Brecht. Alwaer zyn rustende de reliquien van den zelven Heyligen besonderen patroon tegens tooverye, peste, petitsen, kortsen, quaed-vuer, ende andere miserien.’ De tekst gaat verder met informatie over de periode waarin de pauselijke aflaat onder bepaalde voorwaarden te verdienen is en over de uurregeling van de kerkelijke diensten.758 Gelijkaardige formuleringen zijn gebruikt voor onder meer donck (Turnhout: P.J. Brepols, [ca. 1820]). Drukspiegel: 309 × 161 mm. Exemplaar: PcA. 754 Een voorbeeld: Vollen Aflaet te verdienen in de kercke van St. Godelieve Den 5. October, ter Oorsaecke van den Feest-dag van den H. Placidus (Brugge: P. Roose, s.a.). Drukspiegel: 171 × 240 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1028. Paulus I en Paulus II Roose worden vermeld in respectievelijk 1706 en 1734, zie: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 305. 755 Drie plano’s: Solemneéle octave met vollen aflaet op den grooten feestdag van de Glorieuse Hemelvaert […] Maria […] Kerk van Onze-Lieve-Vrouwe […] (Antwerpen: G.J. Bincken, [ca. 1824]). Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Antwerpen. 756 Druk uit 1775 van Petrus Joannes Parys te Antwerpen. Reproductie in: Brasschaat, gemeente der parken (Brasschaat, 1952), p. 27. 757 Enkele voorbeelden. Affiche voor de H. Donatus te Bouwel, gedrukt in 1800-1809 door J.H. Le Tellier te Lier, zie: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 57. Affiche voor de H. Rochus te Gaasbeek: druk van P.J. Lemmens te Brussel (werkzaam in 1742-1771): Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 308; Borremans, ‘Kunstschatten’, p. 200. Voor een affiche voor de H. Leonardus te Peutie, zie: Lauwers, Peutie, p. 157. 758 Exemplaar: PcA. Daar de naam van de in 1775 verkozen paus Pius VI in handschrift ingevuld werd, is de affiche misschien reeds vóór dat jaar gedrukt. P.J. Parys overleed in 1784. De Groote, Vijftig jaar, p. 107.

163

deel 1 – over woorden en objecten de begankenissen naar de H. Benedictus en de H. Cornelius te Brecht,759 de H. Wivina te Burcht,760 Onze-Lieve-Vrouw van den Akker te Minderhout761 en de H. Lucia te Schelle.762 De affiche voor de Miraculeuze Kruisen van Asse uit 1863 gebruikt al een iets moderner klinkend adjectief: ‘Plegtige begankenis tot de Mirakuleuze Kruisen geëerd in de parochiale kerk van Assche […].’763 Ligt de klemtoon vooral op de aanwezige relieken, dan staat de aflaat vaak slechts in tweede instantie vermeld. Dat zien we op het aanplakbiljet dat Jacobus Henricus Le Tellier in de periode 1779-1809 te Lier voor Koningshooikt drukte: ‘Solemneéle begankenisse tot de geapprobeérde reliquien van den Heyligen Antonius, abt ende eremeyt, met vollen aflaet te verdienen in de kerke tot Hoyck.’764 Andere voorbeelden betreffen Gaasbeek (H. Rochus), Kruibeke (Blasius), Tielrode (H. Eligius) en Westmeerbeek (H. Donatus).765 De plakbrief voor de Sint-Laurentiusverering te Oostmalle bericht in de loop van de tekst gedetailleerd over de aard van de reliek: ‘een merkweêrdig stuk van het gebraeden vleesch des slinken erm van den voórzegden heyligen.’766 Niet alle instanties vonden het nodig de aanwezigheid van relieken sterk te onderstrepen. De affiche voor de begankenis naar de H. Blasius te Serskamp, bij J. Begyn (Gent) in 1837 of iets later van de pers gekomen, stipt pas op het einde en haast terloops aan dat er met relieken zal gezegend worden.767 Niet zelden vangen affiches aan met een verwijzing naar de duur en de aard van de plechtigheid. Men herinnere zich de plakbrief voor Onze-Lieve-Vrouw van Nazareth: ‘Solemnele XV. dagen […].’ De affichetekst voor de H. Marculphus 759 Solemnele Begankenisse met Vollen Aflaet op de jaerelyksche gedagtenisse van den H. Benedictus besonderen patroon tegen de siekte der hore-beesten vergunt door Syne Heyligheyd Benedictus den XIV. en vernieuwt door Clemens den XIV. te verdienen in de parochiale kerke van Brecht (Antwerpen: P.J. Parys, [ca. 1759-1784]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 275. 760 Verelst, Geschiedenis van Zwijndrecht, deel 2, p. 307 en 310 (1824). 761 Lauwerys, Minderhout, p. 167 (afbeelding, 1794). 762 Van Nespen, Volkskundemuseum, p. 53-55 ( Jaerlyksche Begankenis met vollen aflaet ende octave […], 1780). 763 Ockeley, 650 jaar, p. 262 (afbeelding). 764 Exemplaar: PcA. J.H. Le Tellier was te Lier als zelfstandige drukker werkzaam van 1779 tot 1809. A.K.L. Thijs, ‘De fondscatalogus uit 1801 van J.H. Le Tellier, drukker-uitgever van populaire boeken en volks- en kinderprenten te Lier’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 48-66 (p. 49). 765 Gaasbeek: Borremans, ‘Kunstschatten’, p. 200 (druk uit 1769-1771). Kruibeke: Solemneéle Begangenisse tot de reliquien van den Heyligen martelaer en bisschop Blasius, berustende in de succursale kerke van Cruybeke, met Vollen Aflaet (Sint-Niklaas: A.L. Rukaert-Van Beesen, [eerste helft negentiende eeuw]), zie: FAA, Privilegiekamer, nr. 3244. Tielrode: Ruys, 250 jaar Confrerie, p. 65; Sint-Donatusbegankenis Westmeerbeek, p. 13. 766 Vollen Aflaet op den feestdag en geduerende de Octave van den Heyligen Laurentius, in de parochiaele kerk binnen Oostmalle (Antwerpen: G. van Merlen, [midden negentiende eeuw]. PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 275. 767 Ruys, Populaire heiligen, p. 63.

164

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers te Wichelen begint met ‘Solemnele begankenisse van negen dagen’,768 die voor Onze-Lieve-Vrouw ter Muilen te Liedekerke met ‘Solemneele novene en devote begangenis’,769 die voor Zwevezele met ‘Negen daegsche solemniteyt met vollen aflaet’ 770 en die voor Machelen met ‘De solemnele neghen daghen.’771 Een laatachttiende-eeuwse affiche nodigt de gelovigen uit voor het ‘Solemnele octave met vollen-aflaet’ ter ere van de H. Maagd in de Antwerpse Sint-Joriskerk.772 De aanhef van de al geciteerde aanplakbrief voor de H. Antonius te Brasschaat luidt: ‘Solemnele octave en begankenisse.’773 Een plakkaat voor Sint-Marculphus te Wondelgem wijst op het weerkerende karakter van de plechtigheid: ‘Luysterlyke en jaerlyksche Solemniteyt.’774 Het aanplakbiljet uit 1695 voor de Sint-Laurentiusviering te Wilmarsdonk vangt aan met ‘Solemnele processie met volle aflaet.’775 De beklemtoning van de processie binnen het devotionele gebeuren geschiedde hier met het oog op potentiële bezoekers uit het nabij gelegen Noord-Brabant dat als generaliteitsland van zulke openbare katholieke manifestaties verstoken was. Opvallend veel teksten beginnen met de destijds voor velen aantrekkelijke woorden ‘vollen aflaet.’ Op de plakbrief voor Beerse uit 1832-1833 lezen we bijvoorbeeld: ‘Vollen aflaet op den solemneélen feestdag van den H. Cornelius, paus en martelaer, in zyne wyd-vermaerde capelle tot Beérsse.’776 De formulering ‘vollen aflaet’ staat prominent op affiches voor devoties te Antwerpen, Berchem-Antwerpen, 768 Ruys, Langs Schelde en Durme, p. 128 (druk van Joannes Franciscus van der Elst te Mechelen uit 1775-1788). 769 M. Bronselaer, Geschiedenis van het klooster en O.L.Vrouw-ter-Muilen te Liedkerke (Antwerpen, [1945]), p. 87. 770 Druk van Cornelis de Moor die te Brugge werkzaam was in de jaren 1764-1799. Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 33; Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 304. 771 Druk van Livinus de Clerck, te Gent werkzaam in de jaren 1704-1714. Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart, p. 38; Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 312. 772 Solemnele Octave met vollen-aflaet, op den feest-dag der glorieuse Hemelvaert van de Alderheyligste Maegd en Moeder-Gods Maria in haere capelle der parochiale kerk van S. Joris (Antwerpen: P.J. Franck, s.a.). Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Antwerpen. Impressum: Uyt de Drukkerye van P.J. Franck, woonende in de Everdyck-straet ontrent het Spreekhuys der EE.PP. Agustynen. Philippus Joseph Franck verhuisde in 1801 vanuit de Everdijstraat naar de Lombardenvest, zie: De Groote, Vijftig jaar, p. 104. 773 Van Osta, Antonius-abt, p. 98-99. 774 Luysterlyke en Jaerlyksche Solemniteyt in de Paroch. Kerke van Wondelgem op den eersten dag van de maend May […] zynde den feestdag van den H. Marculphus, gezegd Sinte Marcoen, Bezonderen Patroon tegen Keélzweiren, Klieren, zeeren ende andere besmetheden des lichaem (Gent: P.C. Gysdaele-Emanuel, [eerste helft negentiende eeuw]). R. Haeseryn, Tentoonstelling Gentse drukwerken uit de verzameling van het Gentse Museum voor volkskunde (Gent, 1974), p. 12. 775 Druk van de weduwe Joan Sleghers, Antwerpen. Kerkelijke goedkeuring: Antwerpen, 2 december 1695. C. Engelen (red.), Virga Jesse. Tentoonstelling (Hasselt, 1989), p. 158-159. 776 Impressum: Te Antwerpen, ter Drukkery van P.J. Dewever, Minderbroeders-Ruy N. 1060. Exemplaar: PcA. Petrus Joseph Dewever woonde op dat adres van 8 februari 1832 tot zijn overlijden op 25 november 1833, zie: De Groote, ‘De Antwerpse boekdrukkunst’, p. 445.

165

deel 1 – over woorden en objecten Bouwel, Brugge, Edegem, Hoogstraten, Ingooigem, Kessel, Leeuwergem, Munte, Oosthoven, Sint-Andries-Brugge en Zemst.777 Niet overal was een volle aflaat te verdienen. Een achttiende-eeuwse affiche voor de Sint-Leonardusviering te Peutie vangt aan met: ‘Aflaet van seven jaeren en seven-mael veertigh daegen verleent door syne heyligheyt Innocentius den XIII. paus van Roomen in de parochiale kercke van Peuthy by Vilvoorden.’778 De volle aflaat die in de kerk van het Groot Begijnhof te Mechelen op de feestdag van de H. Ursula (21 oktober) te verdienen viel, bleef voorbehouden aan de leden van de Broederschap ter ere van de Elfduizend Maagden. Dat stond uitdrukkelijk vermeld op de affiche die Joannes Franciscus van der Elst in 1768 drukte.779 Informatie van die aard moest de gelovige aansporen om zich in de confrérie te laten opnemen. Zulk exclusivisme was allerminst de algemene regel. In vele gevallen kon iedereen die, na gebiecht en gecommuniceerd te hebben, op welbepaalde dagen de cultusplaats bezocht en er de nodige gebeden stortte, een aflaat bekomen. Leden van een broederschap verwierven doorgaans extra voordelen. De vroegnegentiende-eeuwse plakbrief voor Diegem verzekerde dat iedereen op 16 september (de feestdag van de H. Cornelius) of op één van de volgende zeven dagen in de dorpskerk een volle aflaat kon verdienen, maar dat wie zich in de Sint-Corneliusbroederschap liet opschrijven nog meer aflaten bekwam. De lay-out van de Diegemse affiche was zelfs zo opgevat dat alle aandacht naar de woorden ‘volle aflaet’ gaat: de naam van de heilige is niet eens in de titel opgenomen en komt enkel in 777 Kortheidshalve beperken we ons hier tot enkele in de literatuur vermelde of gereproduceerde voorbeelden. Antwerpen (H. Justus bij de annunciaten, 1639): F. Baudouin, ‘Balthasar I Moretus, ‘gheestelyck vader’, en zijn verwanten, begunstigers van de Antwerpse annunciaten’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 131-156 (p. 154). Berchem-Antwerpen (H. Willibrordus): J. Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109-137 (p. 125). Bouwel (H. Donatus): Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 57. Brugge (H. Godelieve): Callewaert, ‘De Godelieveverering’, p. 235. Edegem (H. Lucia): Van Passen, Geschiedenis van Edegem, tegenover p. 369. Hoogstraten (H. Bloed): Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 139-140. Ingooigem (H. Antonius-Abt): Vermeulen-Roose, De volksdevotie, p. 168. Kessel (Salvator mundi): Stockmans, Geschiedenis der gemeenten Kessel, p. 4344 (1770). Leeuwergem (H. Eligius): Ruys, Populaire heiligen, p. 82. Munte (H. Apollonia): Daras, Zijn tandpijn, p. 32. Oosthoven (H. Antonius): Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, p. 310-311 en 315-316 en Simons, ‘Sint-Antonius abt’, p. 9. Sint-Andries-Brugge (Onze-Lieve-Vrouw in het Boomken): H. Demarest, ‘Beewegen van St.-Anna naar Onze-Lieve-Vrouw van ’t Boompje’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1977), p. 75-95 (p. 94). Zemst (H. Hubertus): M. Sacré, ‘Bijdragen tot een folkloristische kalender voor Brabant’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 9 (19261927), p. 39-46 (p. 45). 778 Enkel de leden van de Sint-Leonardusbroederschap te Peutie konden deze aflaat verdienen, zie: Lauwers, Peutie, p. 157. 779 Vollen Aflaet in de kercke van het Groot-Beggyn-hof binnen Mechelen op den feest-dagh van de H. Ursula (Mechelen: J.F. van der Elst, 1768). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 285.

166

7. Planodrukken voor bedevaartgangers en thuisblijvers de lopende tekst voor.780 De aandacht voor aflaten op de affiches hoeft ons niet te verwonderen. De clerus zag in de aflaten immers een van de belangrijkste middelen om gelovigen ertoe te bewegen kerk of kapel te bezoeken, er sermoenen te beluisteren, er te biechten en er eventueel de H. Eucharistie te ontvangen. Het was meestal niet de bedoeling de volledige oplage van een bedevaartaffiche in één jaar te verspreiden. Om die reden vermelden deze druksels zelden een jaar van uitgave en zijn in het zetwerk vaak witte tussenruimten gelaten voor het toevoegen van tekstgedeelten die aan verandering onderhevige zijn.781 Op de affiche Solemniteyt met vollen aflaet op den glorieuzen feestdag van de H. Margarita die de Lierse begijnen bij hun stadsgenoot Franciscus Verhoeven lieten drukken, werd jaarlijks met de hand ingevuld op welke dag van de week het feest van de H. Margareta (20 juli) viel en wie het sermoen zou houden. Exemplaren voor buiten de stad kregen na de titel nog manueel toegevoegd: ‘tot Lier.’782 Op een exemplaar van de affiche voor de Mariadevotie te Hallaar zijn in de zin ‘Toekomenden dynsdag weézende den 25 Meert, zal men solemneél vieren den feestdag van de Boodschap van de Alderheyligste Maegd […] de woorden Dynsdag 25 Meert’ handschriftelijk ingevuld.783 Nog zuiniger was het gasthuis van Turnhout. Het gaf P.J. Brepols de opdracht een plakkaatje te drukken dat voor verschillende culten kon gebruikt worden. Niet alleen de datum en de uurregeling maar ook de naam van de heilige en die van de predikant dienden handschriftelijk te worden aangevuld.784

780 Vollen Aflaet voor eeuwig verleend Doór zyne Heyligheyd Pius VII, Paus van Roomen, en jaerlyks te verdienen in de parochiaele Kerk Tot Dieghem (Brussel: J.J. Vanderborght, [vroege negentiende eeuw]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 276. 781 Er bestaan uiteraard uitzonderingen. Vollen Aflaet op den feest-dag van den H. Hubertus wezende den 3 November bezonderen patroon tegens de razernye te verdienen in de parochiale kerke van Niel op de Schelde, Alwaer zyn Broederschap is ingestelt, en zyne Heylige geapprobeerde Reliquien zyn rustende (Antwerpen: J. Grangé, 1783). Exemplaar: PcA. Zie ook een verder te citeren affiche voor de H. Ursula te Mechelen uit 1768. 782 Solemniteyt met vollen aflaet op den glorieuzen feestdag van de H. Margarita, maegd en martelaeres in de kerk van het Beggynhof (Lier: F. Verhoeven, [periode 1816-1837]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 284. F. Verhoeven drukte een gelijkaardige affiche voor de feestdag van de H. Begga in het Lierse begijnhof, zie: T. Goffin, ‘Recherches sur les origines de l’imprimerie à Lierre’, in: Revue des bibliothèques et archives de Belgique (1907), p. 11-21, 117-137, 238-244, 342-358 en (1908), p. 41-56, 162-178, 263-269, 338-346 en 464-481 (1908: p. 464-465 en 478). 783 Vollen Aflaet op den feestdag van De Boodschap van de Alderheyligste Maegd Maria in de parochiaele kerk van Hallaer (Mechelen: P.J. Hanicq, [eerste helft negentiende eeuw]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 285. 784 Aflaet. Toekomende […] in de Kerke van ’t Gasthuys tot Turnhout […] (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.). Exemplaar met handschriftelijke tekst in verband met de viering van de H. Joannes Baptista. Boven het woordje ‘Aflaet’ is in nagebootste plakkaatletters het adjectief ‘Vollen’ geschreven. Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Turnhout.

167

deel 1 – over woorden en objecten Had tijdens een bepaald jaar een jubileumviering of een andere uitzonderlijke en groots opgezette religieuze manifestatie plaats, dan lieten de initiatiefnemers speciaal daartoe geredigeerde affiches verspreiden om de gelovigen aan te sporen daaraan te participeren. Het kerkbestuur van Alsemberg liet in de vroege negentiende eeuw bij J.J. van der Borght te Brussel niet minder dan 250 ‘affichen raeckende den Jubilé’ drukken, samen met 2500 exemplaren van een boekje over de geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg en haar kerk.785 Een typische gelegenheidsaffiche kwam in 1738 van de pers bij de Mechelse drukker Laurentius van der Elst: Jubel-jaeren van Hanswyck ende het Mirakeleus Beeldt van de Alder-heyligste Maget ende Moeder Godts Maria begunstight met vollen aflaet door onsen Alder-heyligsten Vader Clemens XII. Te verdienen op den feest-dagh van Haere Glorieuse Hemelvaert ende veerthien naest-volgende dagen. De tekst bestaat verder uit de aankondiging van de verschillende kerkelijke plechtigheden, het overzicht van de voorwaarden tot het verdienen van de aflaat en een lange lijst van ingehuurde predikanten met de dagen waarop zij een sermoen gingen houden.786 Ongeveer dezelfde ingrediënten treffen we aan op een uit twee plano’s bestaande tweetalige plakbrief uit 1791 voor het jubileum van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang te Brussel.787

785 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 786 Exemplaren: PcA en RG, Affiches, Mechelen. 787 Solemnelen jubilé van vyftien dagen, met vollen aflaet […] ter oorsaeke van het vyfhondert vyftigste jaer van de instelling van het broederschap onder den titel van de alderheyligste […] Maria in de kappel ten Vogel-sang in […] Brussel - Jubilé solemnel pour quinze jours […] (Brussel: Pauwels, [1791]). Exemplaar: PcA. The Romantic Agony […] catalogue, 53 (Brussel, 2014), kavel 276.

168

DEEL II CONSTANTEN EN VERSCHUIVINGEN. BEDEVAARTDRUKWERK IN BRABANT EN VLAANDEREN VAN HAAR OPKOMST TOT 1648

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje Waar processievaantjes een quasi uitsluitend stedelijk verschijnsel vormden, trof men bedevaartvaantjes – zoals verder nog zal blijken – ook en zelfs vooral in plattelandse cultusplaatsen aan. Het succes van het bedevaartvlaggetje in het rurale milieu hoeft ons niet te verwonderen, de plattelandse bevolking kreeg in het algemeen immers weinig gelegenheid om beeldmateriaal te verwerven.

1.1.

Mariavaantjes: doorbraak vanaf de vroege zestiende eeuw

Twee schilders, Jean Pillot en Jean de la Couture, vervaardigden in 1463 vaantjes voor de sinds 1460 heroplevende Confrérie de Notre-Dame de la Treille te Rijsel. Al snel bedroeg het aantal bestelde baniérètes 500 stuks, om vervolgens te stijgen naar 600, 1500, 2000, 4000 en zelfs 4500. Zeer waarschijnlijk ging het hier nog om processievaantjes, al doen deze cijfers vermoeden dat minstens een deel van de oplage bestemd was voor bedevaarders.1 Ten behoeve van de gelovigen die in de Sint-Martinuskerk te Lede (in de dekenij Aalst) een daar sinds 1414 berustend beeld van Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods kwamen aanroepen, leverde drukker Jan de Mol in 1509 1400 vaantjes. Hij bezorgde er in 1512 2000, in 1513 1300, in 1514 1800, in 1515 2300, in 1516 1800, in 1517 1400 en in 1518 1400 exemplaren. Naast hem trad vanaf 1517 een tweede leverancier op: ‘eenen man van Dendermonde’ die in 1517 800 en in 1518 600 vaantjes leverde. In 1527 zorgden Jan de Mol en Cornelis van Dendermonde samen voor 1100 vlaggetjes. Het volgende jaar ging het om een totaal van 1600 exemplaren. In 1535 nam het kerkbestuur 1200 stuks af bij Cornelis (de) Coene (wellicht dezelfde persoon als de ‘man van Dendermonde’ en ‘Cornelis van Dendermonde’). In 1545 kocht de Sint-Martinuskerk bij deze drukker 1100, in 1547 1600, in 1548 1400 en in 1549 1000 exemplaren. Zij schafte zich bovendien in 1548 600 en in 1549 700 vaantjes aan bij een ‘vrouwe van Laerne.’ In 1556 en 1558 was Cornelis de Coene opnieuw de enige leverancier met respectievelijk 1000 en 1800 vaantjes.2 In 1560 leverde meester Adriaan de Bruyckere de vaantjes. 3

1 Voor hoeveel jaar de aangekochte hoeveelheden telkens bestemd waren, is helaas niet aangegeven. L. Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie de Notre-Dame de la Treille (Rijsel, 1900), p. 7. 2 J. De Brouwer, Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.L. Vrouw van Lede genoemd de Nood Gods (Lede, 1953), p. 86; J. De Brouwer, ‘Bedevaartvaantjes te Lede’, in: Land van Aalst, 5 (1953), p. 284-289 (p. 284) (met afwijkend cijfer voor 1509: 1500 vaantjes). 3 F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, vijfde reeks, arrondissement Aalst (Gent, 1897-1900), Lede, p. 56.

171

deel II – Constanten en verschuivingen Vooraleer vaantjes te Lede hun intrede deden, verspreidde men daar reeds insignes. De oudste bewaarde kerkrekening vermeldt de aankoop in 1463 van 350 dozijn loden en 25 dozijn zilveren teekenen, evenals van 26 vergulde exemplaren. Van 1479 tot 1494 leverde Gheert Scouharync, een zilversmid uit de mariale bedevaartplaats Halle, vrij geregeld zilveren en vergulde tekens te Lede. Een Brusselse zilversmid stak in 1497 twee ‘poensoene (vormen) omme de zilveren tekenen inne te makene.’4 Ook nadat men te Lede vanaf 1509 papieren vlaggetjes begon te verspreiden, bleven de metalen insignes er in trek. In de vroege zestiende eeuw betrokken de kerkmeesters koperen tekens uit Parijs en Valencijn. In 1525 was zilversmid Jan Scouharync uit Halle aan de beurt om zilveren en vergulde insignes te leveren. Vanuit Halle bezorgde Antonis Scouharync in 1558 eveneens ‘selveren ende verghulde teekenen.’ Kort daarop, in 1560, werden de ‘stampen […] daer men de selveren teeckenen mede slaet’ hersteld. Lieve Schockaert leverde in de periode 1543-1574 goedkopere bedevaarttekens die vermoedelijk uit een legering van lood en tin bestonden.5 Met het oog op de vervaardiging van vaantjes contacteerde het kerkbestuur van Nazareth, een mariale bedevaartplaats in de kasselrij Oudburg van Gent, in 1549-1550 een ingezetene van Laarne, vermoedelijk de vrouw die in diezelfde periode vlaggetjes leverde te Lede. Voor het gieten van metalen teeckenen (48 dozijn in 1549) wendde het zich tot Jan Sijen, een inwoner van Wetteren.6 De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Mirakelen in de Sint-Sulpitiuskerk te Diest liet in 1526-1527 te Leuven ‘beeldekens’ vervaardigen om daarmee ‘vaenkens te makene tegen den ommeganck.’ Het betrof ‘beeldekens […] die, van der bruederscap wegen, alhier gedragen sullen wordden in roede in den generalen ommeganck.’ Uit de betaling van ‘het bestekene van der vormen dairinne die geprent zyn’ die in de rekeningen staat opgetekend, blijkt dat voor deze gelegenheid een drukvorm werd gesneden.7 Al betrof het hier een confrérievaantje, toch is het niet uitgesloten dat exemplaren ervan bij de talrijk aanwezige bedevaarders terecht kwamen.8 Dezelfde opmerking kunnen we maken in verband met de 1000 gedrukte ‘briefkens metten 4 De Brouwer, Geschiedenis, p. 83. 5 De Brouwer, Geschiedenis, p. 82-84. 6 In de kerkrekening staat aangaande deze vaantjes: ‘te Laerne te ghane over ’t maken van de vaentkens.’ F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, eerste reeks, arrondissement Gent (Gent, 1864-1870), Nazareth, p. 78. De rekening van 1550-1551 bevat de volgende post: ‘Item betaelt vaentkens als nu niet betaelt van de teeckenen IIII sch. par..’ L. van Quaille, ‘Nazareth & Wetteren. Bedevaartvaantje’, in: Oostvlaamse Zanten, 45 (1970), p. 80. 7 P. Frankignoulle & P. Bonenfant, ‘Notes pour servir à l’histoire de l’art en Brabant’, in: Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, 39 (1935), p. 3-163 (p. 66 en 68); J. Philippen, De bedevaartvlaggetjes der stad Diest (Diest, 1936), p. 6-10. J. Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes. Hun volkskundige en cultuurhistorische betekenis (Diest, 1968), p. 22. 8 Zie over deze bedevaartcultus ook: A. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632), p. 513-515. Beschreven in STCV: nr. 6603098 en 12922370.

172

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje beelden van Onser Liever Vrouwen’, vermoedelijk vaantjes, die Peter de Schildere in 1526-1527 aan de Onze-Lieve-Vrouwegilde van Bergen-op-Zoom leverde.9 De Brugse figuursnijder Hubrecht de Croock vertelde in 1546 dat hij voor onder meer Aardenburg, Damme, Duinkerke, Nieuwpoort, Oostende, Sint-Winoksbergen en Sluis ‘kermesse vaentkens’ had gesneden en gedrukt. Na zijn dood, in 1554, zette zijn weduwe de zaak verder.10 Op welke cultusobjecten deze vaantjes betrekking hadden, verklapte Hubrecht de Croock helaas niet. Dat hij over kermisvaantjes sprak, heeft uiteraard te maken met het feit dat bedevaartdagen meestal met de dorpskermis samenvielen.11 Inzake Aardenburg, Duinkerke en Nieuwpoort ging het wellicht om Mariavaantjes. Het Zeeuws-Vlaamse Aardenburg was toen nog een drukbezocht Mariaoord. In 1523-1524 werden daar 1737 mariale pelgrimstekens verkocht.12 Te Duinkerke vereerden de zeelieden sedert de vijftiende eeuw Onze-Lieve-Vrouw ten Duinen.13 Te Nieuwpoort stond vooral sedert 1489 Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods hoog in aanzien.14 De vaantjes die De Croock voor Sint-Winoksbergen drukte, betroffen de viering van de H. Jacobus in het Sint-Jacobsgasthuis.15 De gilde van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine te Ieper, opgericht als dank aan Maria voor de ‘miraculeuze’ bevrijding (in 1383) van de stad uit de greep van de Engelse en Gentse belegeraars, was krachtens een overeenkomst uit 1549 verplicht een vaantje te schenken aan elke minderbroeder, die aan de van stadswege aan de stadsbevolking opgelegde processie geparticipeerd had.16 Deze voorkeursbehandeling dankten de paters aan het feit dat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine in hun kerk berustte. Andere gegadigden dienden de vaantjes wellicht te betalen. 9 J. de Beer, ‘De Heilige Maarschalken en Noodhelpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36 (p. 7). 10 A. Viaene, ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock (1520-54)’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 70. 11 Zelfs geestelijken hanteerden die term, zo bijvoorbeeld de pastoor van Merksem (Antwerpen) voor de vaantjes die hij vanaf 1679 verspreidde op het feest van de H. Bartholomeus, de patroon van zijn kerk, zie: P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint-Job in ’t Goor, 3 delen (Ekeren, 1919-1924), deel 3, p. 412. 12 H.J.E. van Beuningen & A.M. Koldeweij, Heilig en profaan, 4 delen (Cothen, 1993-2018), deel 1, p. 206-207; P.J. Margry & C.M.A. Caspers, Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen (Amsterdam-Hilversum, 1997-2004), deel 1, p. 81-88; J.J. Mak, ‘Vlaamse volksdevoties in een geuzenlied uit de 16e eeuw’, in: Volkskunde, 47 (1946), p. 97-111 en 158-186 (p. 159 en 165). 13 J. Toussaert, Le sentiment religieux en Flandre à la fin du Moyen-Age (Parijs, 1963), p. 272; B. Bijnens, Zuid- of Frans-Vlaanderen (Nieuwpoort, 1964), p. 134-135. 14 E.H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922), p. 344. In de zeventiende eeuw werd te Nieuwpoort een vaantje ter ere van de H. Joannes de Doper verspreid, zie: M. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942), p. 51. 15 R. Flahault, ‘Note sur l’hôpital Saint-Jacques à Bergues’, in: Annales du Comité flamand de France, 19 (1891), p. 253-318 (p. 279); Viaene, ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock’, p. 70. 16 A. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882), p. 268.

173

deel II – Constanten en verschuivingen Hoewel het in principe om processievaantjes ging, mogen we toch aannemen dat sommige exemplaren ervan als bedevaartsouvenir hebben gefunctioneerd voor de talrijke gelovigen die – tot ergernis van de protestanten – Maria te Ieper kwamen aanroepen.17

1.2. Vaantjes voor niet-mariale heiligencultussen Het kerkbestuur van Dudzele, een dochterparochie van Sint-Donaas te Brugge en al sinds de twaalfde eeuw druk bezocht door bedevaarders die er de H. Leonardus kwamen aanroepen, schafte zich in 1503, blijkens de oudste nog voorhanden kerkrekening, 600 Sint-Leonardusvaantjes aan. In de daaropvolgende kwarteeuw bleef het jaarlijks aantal aangekochte vlaggetjes rond dat cijfer schommelen. Omstreeks 1560 ging het zelfs al om een duizendtal exemplaren. In 1565 drukte Jaak Janssens in het nabijgelegen Brugge deze vaantjes.18 Er waren te Dudzele ook metalen insignes te verkrijgen – al veel langer overigens dan vaantjes.19 Te Evergem in de kasselrij Oudburg van Gent floreerde een jaarlijkse al uit de veertiende eeuw daterende kermis, gehouden op 25 juli, de feestdag van Sint-Christoffel. Bedevaarders vereerden er de zogeheten Sint-Christoffelput.20 Uit de kerkrekening van 1508-1509 blijkt dat daar tijdens het octaaf ter ere van die heilige ‘vaenkins’ te verkrijgen waren. In 1514 werden er ruim 400 verspreid.21 In 1512 zou een vrouw uit Ieper van een angina genezen zijn door water te drinken waarin zij een Sint-Godelievevaantje gedompeld had.22 In het West-Vlaamse Gistel, waar de H. Godelieve vereerd werd, kon men, blijkens een mirakelverhaal, al tijdens de late vijftiende eeuw ‘imagines papyrae’ bekomen. Het is niet uitgesloten dat het toen reeds om vaantjes ging.23 De vermelding dat het papieren imagines betrof, was niet overbodig, gezien in die periode ook 17 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 161 en 179. 18 M. Coornaert, ‘De pelgrimstekens van Sint-Lenaart te Dudzele’, in: Biekorf, 88 (1988), p. 241256 (p. 245 en 248); M. English, De Sint-Lenaardbeevaert te Dudzele (s.l., 1950), p. 14. 19 Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 92-95 en 177-178; J. Koldeweij, K.  Boertjes, M. Kruip, e.a., (red.), Geloof & geluk: sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen (Arnhem, 2006), p. 207. 20 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 166. 21 R. van der Linden, Bedevaartvaantjes uit Vlaamse Mariaoorden (Hasselt, 1961), p. 5; R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958), p. 118. 22 D. Callewaert, ‘De Heilige Godelieve van Gistel en het mirakel (1050-1719)’, in: Biekorf, 71 (1970), p. 257-265 en 351-359 (p. 357-358). 23 D.A. Stracke, ‘Onze oudste Vlaamsche santjes?’, in: Ons Geestelijk Erf, 18 (1944), p. 241243. H. Stalpaert signaleert, enkel op gezag van Michiel English, een handgekleurde houtsnede op papier die een Gistels bedevaartprentje uit het laatste kwart van de vijftiende eeuw zou kunnen zijn. H. Stalpaert, ‘Inleiding tot de studie van de volksdevotie in Westvlaanderen en haar verschijnselen te Gistel’, in: De Heilige Godelieve in de volksverering (Bond van de Westvlaamse Volkskundigen te Brugge, Schrift 1, 1970-1971) (s.l., 1971), p. 10-34 (p. 17).

174

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje metalen afbeeldingen (pelgrimsinsignes) van de Gistelse heilige in omloop waren.24 In 1565 schafte Sijsele (Damme), waar toen de (later naar Brugge overgebrachte) abdij Spermalie gevestigd was, zich met het oog op de sinksenommegang 150 vaantjes aan.25 Welk cultusobject men daar vereerde, is niet bekend. Niet enkel in Vlaanderen, ook in Brabant ontmoeten we al vrij vroeg sporen van ter ere van heiligen uitgegeven bedevaartvaantjes. Zo vermeldt de rekening over het dienstjaar 1531-1532 van de Sint-Jan-ten-Broekkapel te Brussel de betaling van twee stuiver aan de schilder Chaerle van Eenele voor het maken van een ‘patroen [patroon, ontwerp] nae welcken een nieuwe vorm gemaict is, daer men de […] vaenkens van Sint-Lenaerts mede druckende is.’ Voor het snijden van de drukvorm ontving de niet met naam genoemde beeldesnydere 20 stuiver. De eerder gebezigde drukvorm was verloren geraakt bij schilder Claes Tzenen.26 Het bestuur van de uit 1372 daterende Allerheiligenkapel op de Kluisberg te Diest liet in 1538-1539 vier dozijn ‘briefven’ drukken en inkleuren. Pouwels Wynans, schilder te Diest, ontving daarvoor 5 stuiver. In 1539-1540 leverde een niet met naam genoemde persoon nog 28 ‘briefkens’ en in 1544-1545 negen dozijn ‘briefkens van allen heijligen.’27 Deze ‘briefkens’ waren wellicht vaantjes. Te Deurne (Antwerpen) maken rekeningen van de Onze-Lieve-Vrouwekerk uit 1544, 1549 en 1564 gewag van ‘briefkens’ van Fredegandus, een heilige van wie men aannam dat hij daar ooit geleefd had. Vanaf 1571 duikt er de term ‘vaenken’ op. Deze drukwerkjes (waarvan het kerkbestuur in 1564 500 exemplaren aankocht) pasten in de promotiecampagne die sedert het begin van de eeuw rond Sint-Fredegandus gevoerd werd. De verering van deze heilige was namelijk van recente datum: zij was pas van de grond gekomen nadat Deurne omstreeks 1510 een reliek van deze heilige had bekomen en de H. Fredegandus tijdens de jaren 1511-1513, toen de pest het Antwerpse teisterde, naar voren schoof als pestpatroon.28 Het kerkbestuur van Zoutleeuw schafte zich in 1541 1000 vaantjes aan bij Gilbert van Loeven ten behoeve van de talrijke pelgrims die de H. Leonardus kwamen aanroepen. In de periode 1542-1555 kocht het bij Jacob Faylgien vaantjes evenals tinnen en loden ‘beeldekens.’29 In oktober 1550 schafte het zich drie riem vaantjes aan bij Cornelis de Coene, een ‘prientere’ uit Dendermonde die we wellicht mogen 24 M. English, Godelieve van Gistel (Heiligen van onzen stam) (Brugge-Brussel, 1944), p. 81 met afbeelding; Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 161. 25 J. De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken en toestanden in het Brugse Vrije 1500-1780’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 137-145 en 169-175 (p. 142). 26 Frankignoulle & Bonenfant, ‘Notes’, p. 104 (nr. 417); Philippen, De oude Vlaamse bedevaartvaantjes, p. 23. 27 R. Van de Ven, ‘Devotieprentjes, bedevaartvaantjes en ex voto’s van de Allerheiligenkapel te Diest (16de-17de eeuw)’, in: Oost-Brabant, 25 (1988), p. 164-169 (p. 165 en 167). 28 F. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, 2 delen (Deurne, 1981-1982), deel 1, p. 707-715. 29 E. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens en legpenningen in enkele Brusselse en Brabantse kerken: Jan Noë de vaantjesmaker van Halle’, in: Volkskunde, 105 (2004), p. 1-33, (p. 30-31).

175

deel II – Constanten en verschuivingen vereenzelvigen met dezelfde Cornelis de Coene die we eerder al in de boekhouding van Lede ontmoetten. In 1557 leverde Jan Couwens 500 vlaggetjes. In 1558 en 1562 kwam Jan Noë, een devotionaliaproducent en -handelaar uit de Mariastad Halle, aan de beurt, met in het eerste jaar drie en in het tweede jaar één riem vaantjes.30 Een riem papier bestond uit 500 vel.31 Wanneer we eventuele misdrukken buiten beschouwing laten en ervan uitgaan dat op elk vel twee vaantjes stonden, was een riem alvast goed voor 1000 vaantjes. Te Diegem (Machelen), waar al in 1462 – sinds wanneer precies is niet bekend – een Broederschap van de H. Cornelius blijkt te bestaan, vermeldt de kerkrekening in 1552-1553 een aankoop van ‘vaynkens’ voor een bedrag van 8 rijnsgulden. Tot in de twintigste eeuw zullen bedevaarders te Diegem papieren Sint-Corneliusvaantjes kunnen bekomen.32 De kerkrekening van het Brabantse Machelen, naar de patroonheilige van de parochiekerk destijds ook bekend als ‘Sint-Geertruyde-Machelen’, vermeldt in 1556-1557 inkomsten van de verkoop van was, insignes en vaantjes tijdens het Sint-Gertrudisoctaaf. In 1557-1558 leverde een man uit Dendermonde te Machelen 7 gros vaantjes aan 6 stuiver het gros.33 In het door de norbertijnen van Averbode bediende Brabantse Wezemaal (Rotselaar), een van ouds in ruime kring gerenommeerde bedevaartplaats ter ere van Job, verkocht de kerkbediende in 1565-1566 1300 vaantjes, waarvan er 1000 geleverd waren door Jan Noë uit Halle. De pelgrims konden daar zeker al sedert 1472 insignes kopen.34 Uit de zeventiende en de achttiende eeuw zijn geen sporen van vaantjes of prenten voorhanden in verband met deze nochtans ook toen nog populaire bedevaartcultus.35 Wel is bekend dat in 1633 bij Philippus van Dormael te Leuven 30 L. De Mecheleer, Rekeningen van de kerkfabriek van de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw (1405, 1452-1599) (Brussel, 1997), p. 403, 444, 466, 507, 514, 530; Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 29. In deze laatste publicatie worden evenwel ook posten in verband met het aanbrengen van stokjes geïnterpreteerd als aanwijzingen voor aankopen van vaantjes. 31 J. Savary des Bruslons, Dictionnaire universel de commerce, d’ histoire naturelle & des arts et métiers, 5 delen (Kopenhagen, 1759-1765), deel 1, kol. 399. 32 B. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius te Diegem, bedevaartgebruiken en bedevaartvaantjes’, in: De Brabantse Folklore, 247 (1985), p. 240-262 (p. 248 en 260-262); E. Van de Voorde, ‘De Sint-Corneliusdevotie te Diegem. Structurering van een onderzoek naar de economische betekenis van volksdevotie’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 84 (2001), p. 383-398 (p. 390-393). 33 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 19-20. 34 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 21-26. De verering van Sint-Job te Wezemaal staat (zoals in Marnix’ Byencorf van 1569) uitdrukkelijk vermeld in een anno 1612 uitgegeven hervormingsgezind lied. J. Van Haver, ‘Hekeling van volksbedevaarten in een rederijkersrefrein’, in: P. Catteeuw & F. Hellemans (red.), In verscheidenheid. Liber Amicorum prof. dr. em. Robert Van Passen (Aartrijke, 1993), p. 389-408 (p. 390 en 399). 35 Getuigenis over de blijvende populariteit van deze bedevaartplaats: C. van Gestel, Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis, 2 delen (’s-Gravenhage: C. van Lom, 1725), deel 1, p.  229 (1725); W.H.T. Knippenberg, Oude pelgrimages vanuit Noord-Brabant (Oisterwijk, 1968), p. 33-34.

176

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje een verzameling mirakelverhalen verscheen: Miracles advenus à Wesemale par l’ intercession de Sainct Job, patron dudit lieu en dat in 1750 een Nederlandstalig mirakelboekje van de pers kwam.36

1.3.

Vaantjes voor christocentrische bedevaartcultussen

Te Kessel (Nijlen), in de bijvang van Lier, konden de talrijke vereerders van SintSalvator (voorgesteld door middel van een kruisbeeld) minstens vanaf 1547-1548 vaantjes en tinnen ‘beeldekens’ bekomen. In 1551 kocht het kerkbestuur 900 insignes en 600 vaantjes. Leverancier van de vaantjes was in 1548-1549 Jan de Backere en in 1549-1550 Jacob Falye. Deze laatste, die er tevens insignes bezorgde, is waarschijnlijk te identificeren met dezelfde Jacob Faylgien die omstreeks diezelfde tijd te Zoutleeuw drukwerk leverde.37 Asse, waar in de Sint-Martinuskerk een bloeiende uit de veertiende eeuw daterende kruisdevotie bestond, verspreidde in 1549-1550 ‘opten heylige cruysdach’ vaantjes en tekens.38 Deze drukbezochte bedevaartplaats in de dekenij van Brussel (van 1559 tot het einde van de achttiende eeuw: dekenij Aalst) had zeker al van in het laatste kwart van de vijftiende eeuw loden en zilveren tekens ter beschikking van de bezoekers.39 Minstens vanaf 1554 zijn voor de kruisdevotie in de Kruiskapel te Berchem (Antwerpen) vaantjes verspreid. In 1557 schafte de kapel er zich 1500 (voor 1 pond Brabants) en in 1564 2000 aan. Op het feest van de H. Kruisvinding, op 3 mei, ging hier de H. Kruisprocessie uit en werden in de nabijheid van de kapel ten behoeve van de bedevaarders erwten gekookt die vóór de feestdag door de pastoor, de koster en de kerkmeesters waren ingezameld bij de parochianen.40 De zogeheten Kermis van Hoboken, een burijngravure van Frans Hogenberg, naar een tekening van Pieter I Bruegel uit 1559 waarop kinderen met vaantjes te zien zijn,41 laat vermoeden dat ook de kapel van het H. Kruis te Hoboken (Antwerpen) 36 F.J. Olivier, Catalogue de la bibliothèque de M. C. P. Serrure, 2 delen (Brussel, 1872-1873), deel 1, p. 154 (nr. 1224). BCNI, nr. 8627. Exemplaar (sinds 2019): RG 3112 E 15. De Nederlandstalige publicatie heet: Waerachtige mirakelen geschiedt in de parochiale kercke tot Wesemael door de voor-spraecke van den heyligen belyder en propheet Job, patroon der selver kerck, wiens mirakeleus beeldt aldaer is rustende (Leuven: J.B. van der Haert, 1750). Exemplaar: RG 3092 D 32. A. Erens, ‘De eeredienst van Sint Job te Wezemaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 1-4 (p. 1). 37 RA, Kerkarchief Kessel, nr. 27; J.B.Stockmans, Geschiedenis der gemeenten Kessel, Bevel, Nylen, Emblehem en Gestel (Lier, 1910), p. 53. 38 R. van der Linden, ‘Bedevaartvaantjes’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse (Asse, 1987), p. 237-240 (p. 239). 39 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 33. 40 J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Berchem (Antwerpen, 1886), p. 187; F. Prims, Geschiedenis van Berchem tot bij de aanvang van de XXste eeuw (Berchem, 1949), p. 105. 41 A. Monballieu, ‘Nog eens Hoboken bij Bruegel en tijdgenoten’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1987), p. 185-206 (p. 195 en 205).

177

deel II – Constanten en verschuivingen in het midden van de eeuw over bedevaartvaantjes beschikte. De door Antwerpenaars drukbezochte Hobokense kermis stond in verband met de kruisverering. Zij had plaats op de zondag na 3 mei, het kerkelijke feest van de H. Kruisvinding. Een schilderij van Jacob Grimmer, gekend als Gezicht op het Kiel met de kermisvierders van Hoboken, uit 1578 toont ons een met meitakken versierde wagen met een vrolijk gezelschap dat uit dit destijds gerenommeerde oord van plezier naar de stad terugkeert. De voerder draagt een vaantje op zijn hoed.42 Zoals in Brabant verschenen ook in Vlaanderen vaantjes in verband met bedevaartcultussen rond Christus. Hubrecht de Croocks vaantjes voor Damme en Sluis hadden ongetwijfeld betrekking op kruisdevoties. In de parochiekerk van Damme berustte een miraculeus kruisbeeld dat, volgens de legende, in 1339 door vissers zou zijn opgevist. Er werden daar in de vijftiende eeuw al pelgrimstekens verspreid.43 Een zestiende-eeuws reformatorisch lied vermeldt het kruis van Sluis, evenals dat van Damme, als object van een bedevaartcultus.44 Te Beveren-Roeselare werden, blijkens de oudste voorhanden kerkrekening, al vóór 1562 vaantjes, kruisjes en ‘teeckens’ te koop aangeboden aan de bedevaarders, die er tijdens de kruisdag en het octaaf een mirakelkruis vereerden om van koorts gevrijwaard of genezen te worden.45

1.4. Blijvend succes in het decennium na de beeldenstorm van 1566 De groeiende godsdienstige tegenstellingen, de politieke ontreddering en de daarmee gepaard gaande economische en sociale malaise hebben tijdens de decennia na de Beeldenstorm van 1566 de succesvolle opmars van het bedevaartvaantje als communicatiemiddel weliswaar afgeremd, maar allerminst definitief gebroken. Na 42 A. Monballieu, ‘De Kermis van Hoboken bij P. Bruegel, J. Grimmer en G. Mostaert’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1974), p. 139-169 (p. 156) (met afbeelding op p. 159). 43 Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 138; G.F. Tanghe, Parochieboek van Damme, met een schetsje van Houcke en Meunikenreede (Brugge, [1862]), p. 93-103; G.F. Tanghe, Geschiedenis van het wijdvermaarde Christusbeeld van Damme (Brugge, 1901), p. 5-17. 44 Het H. Kruis bevond zich te Sluis in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 158 en 163-164. 45 C. Denorme, ‘Het mirakelkruis van Beveren-bij-Roeselare’, in: Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English (Brugge, 1952), p. 8194 (p. 90). Ter gelegenheid van de wijding van een nieuw H. Kruisaltaar in Beveren-bij-Roeselare op 23 september 1642 publiceerde de jezuïet Simon van Hove, rector te Kortrijk, zijn (anonieme) God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren bij Rousselaere (Brugge: Nicolaes Breyghel, met kerkelijke goedkeuring van 27 augustus 1642), waarvan het Beverse kerkbestuur zich prompt 52 exemplaren aanschafte. Exemplaar: RG-Br 130:31. De godvruchtige oefening betrof De seven uytnemenste Statien van het lijden Christi. Het boekje van zestig pagina’s bevat echter meer dan wat de titel laat vermoeden. Het besteedt ruime aandacht aan de wonderverhalen die over dit kruis de ronde deden. Paulus Roose te Brugge drukte er in 1701 een ingekorte versie van. Beschreven in STCV: nr. 12916457.

178

1. In den beginne was er het bedevaartvaantje 1566 ontmoeten we, zoals voorheen, immers vaantjes in Berchem, Deurne, Diegem, Lede, Wezemaal en Zoutleeuw. Te Berchem werden in 1568 op de H. Kruisdag ruim 1500 vaantjes verspreid.46 De Sint-Fredeganduskerk te Deurne liet in 1571 1250, in 1573 500 en in 1576 625 vaantjes drukken. Het beeld en het altaar van de H. Fredegandus hadden zwaar geleden tijdens de Beeldenstorm. De heruitgave van het vaantje kaderde in een actie om middelen te verzamelen voor het in 1571 aanbestede nieuwe altaar.47 Jan Noë uit Halle verkocht in 1572 aan het kerkbestuur van Wezemaal, naast insignes, 450 boeken met vaantjes. Elk boek omvatte 25 vellen met daarop (wellicht) telkens minimaal twee afdrukken, wat een totaal opleverde van 22.500 vaantjes.48 Het kerkbestuur van Zoutleeuw schafte zich in 1574 bij dezelfde leverancier twee riem vaantjes aan.49 Diegem kocht in 1572-1573 480 en in 1573-1574 500 vaantjes.50 Ook te Lede bleef de traditie voorlopig ongeschonden. Ten behoeve van de vereerders van de Nood Gods bezorgde Adriaan de Bruyckere er in 1572 984 vaantjes en leverde meester Adriaan van Wettere er 1100 in de jaren 1573 en 1200 in 1574, 1575 en 1576. Pelgrimstekens bleven hier eveneens in trek. In 1574 liet het kerkbestuur er zelfs nog een nieuwe matrijs voor maken door de Gentse zilversmid Boudewijn de Weese. Nicasius Warrene uit Aalst leverde datzelfde jaar 24 zilveren en 12 vergulde tekens.51 Na de Beeldenstorm duiken in documenten betreffende Oostkerke, Wenduine en de Sint-Baafskerk te Gent eveneens vaantjes op. De kerkrekening van Oostkerke (Damme) vermeldt in 1567 vaantjes vervaardigd ter ere van de H. Quintinus, de titelheilige van de parochie.52 Wenduine (De Haan), waar een Miraculeus Kruis vereerd werd, kocht in 1571 300 en in 1572 800 vaantjes.53 In 1574-1575 schafte de Gentse Sint-Baafskerk zich 200 Sint-Livinusvaantjes en 200 loden insignes aan bij de weduwe van de plaatselijke drukker Guislain Manilius.54 Of het in deze drie gevallen telkens om een nieuw initiatief ging, is niet bekend. Geheel nieuw waren alleszins de vaantjes die de Sint-Bernardusbroederschap van het Brabantse Steenokkerzeel vanaf 1576 verspreidde. Deze broederschap, die ook metalen insignes, medailles en ringetjes beschikbaar had, was op 6 augustus 1576 door de pastoor in het leven geroepen. Twee jaar eerder zou een processie ter ere van 46 47 48 49 50 51 52

Stockmans, Geschiedenis der gemeente Berchem, p. 187. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 1, p. 714-715. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 26. De Mecheleer, Rekeningen, p. 566. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius’, p. 260. De Brouwer, Geschiedenis, p. 82-84 en 86. C. Van Coillie & J. Vrancken, ‘Sint-Kwinten, de vroegere volksheilige’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 49 (1966), p. 357-380 (p. 369). 53 In 1571 werden ook acht dozijn teeckenen aangekocht, zie: De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 54 W.L. Braekman, ‘Bedevaartlepels, -vaantjes en ‘tacken’ van Sint-Lieven’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 11-20 (p. 19-20).

179

deel II – Constanten en verschuivingen de H. Bernardus een besmettelijke veeziekte hebben doen ophouden. De Brusselse figuursnijder en drukker Michiel van Hamont sneed een drukvorm en drukte 375 vaantjes, waarvan er 75 als illustratie dienden op de bedevaartaffiche. In 1577 plaatste de broederschap nogmaals een bestelling, nu voor 200 exemplaren.55 Slechts op het einde van de jaren 1570, toen de militaire operaties massale proporties aannamen, talloze bedehuizen geplunderd of zelfs verwoest werden en talrijke plattelanders have en goed moesten verlaten, verdwenen de vaantjes wellicht in de meeste bedevaartplaatsen voor enige tijd van het toneel. Te Dudzele viel onder calvinistische druk de Sint-Leonardusdevotie in 1579 alleszins tijdelijk stil en dus ook de verspreiding van vlaggetjes. In 1576 had Dudzele nog 1000 en in 1577 800 exemplaren aangekocht.56

1.5.

Terugblik

Zoals blijkt uit de kerkrekeningen traden kerkelijke verantwoordelijken op als initiatiefnemers voor de verspreiding van de vaantjes, zoals zij dat al langer deden in verband met de bedevaartinsignes. Achter iedere editie ging dus een (mede door de afzetmarkt gestuurde) klerikale beleidsoptie schuil. Voor zover bekend, was enkel het vaantje van Steenokkerzeel een uitgave van een broederschap. Vele vaantjes betroffen devoties in een parochiekerk maar dat was niet altijd het geval. Men denke aan de vlaggetjes voor de kruiskapellen te Berchem en Hoboken, de Sint-Janten-Broekkapel te Brussel, de Allerheiligenkapel te Diest, de kapel van Onze-LieveVrouw ten Duinen te Duinkerke en het Sint-Jacobsgasthuis te Sint-Winoksbergen. In verscheidene bedevaartplaatsen verspreidde de plaatselijke kerkelijke instantie zowel insignes als papieren vaantjes. Dat was zeker het geval in Asse, BeverenRoeselare, Dudzele, Gistel, Kessel, Lede, Machelen (bij Vilvoorde), Nazareth, Wezemaal en Zoutleeuw.

55 L. Le Clercq, ‘Michel van Hamont, “figuersnijder” te Brussel (1556-1585)’, in: De Gulden Passer, 21 (1943), p. 113-118 (p. 116); E.H. van Heurck, ‘Le culte de saint Bernard à Steenockerzeel’, in: Le Folklore Brabançon, 3 (1923-1924), p. 37-41 (p. 37-38); P. Van Boxmeer, Steenockerzeel et Humelghem et leurs seigneurs. Généalogies des van Hamme (Diest, 1930), p. 146-148. De titelheilige van de parochiekerk was de H. Rumoldus. 56 English, De Sint-Lenaardbeevaert, p. 13-14.

180

2. Bedevaartpublicaties in de sfeer van katholieke restauratie en contrareformatorische actie (c. 1585-1648) Het reconciliatieverdrag dat de zegevierende Alexander Farnese op 17 augustus 1585 sloot met het door calvinisten overheerste Antwerpen, bezegelde de terugkeer van de Zuidelijke Nederlanden onder het gezag van Filips II. Gent was reeds gecapituleerd in september 1584, Brussel in maart 1585. Met een herwonnen zelfvertrouwen hebben de kerkelijke verantwoordelijken zich vervolgens ingezet om, in de geest van het Concilie van Trente (1545-1563), het geloofsleven van het ondanks de inzet van de reformatoren katholiek gebleven deel van de bevolking te verdiepen en te verinnerlijken. De snelle verspreiding van het protestantisme tijdens de voorgaande decennia had bewezen dat vele katholieken al te weinig doordrongen waren van de geloofspunten die de Kerk voorhield. In het daarom na 1585 ontketende ‘herkersteningsoffensief ’ kregen de bedevaarten een niet onaanzienlijke rol toebedeeld, naast andere sedert de middeleeuwen populaire praktijken, zoals de organisatie van processies en de verlening van aflaten. Bij de promotie van het bedevaartwezen is ruimschoots gebruik gemaakt van gedrukt materiaal zoals vaantjes, prenten en lectuur. De auteurs die in de contrareformatieperiode meestal op polemische wijze bij geletterden aandacht vroegen voor eucharistische en mariale bedevaartcultussen, deden dat niet alleen om de ‘ketters’ van het katholieke ‘gelijk’ te overtuigen maar ook en zelfs in de eerste plaats om de cohesie binnen de eigen door twijfels aangetaste geloofsgemeenschap te herstellen en versterken. Nauwelijks waren de Zuidelijke Nederlanden weer grotendeels onder Spaans katholiek gezag gekomen of er doken in meerdere bedevaartplaatsen opnieuw vaantjes op, alle materiële ellende ten spijt. Contrareformatorisch geïnspireerde geestelijken grepen naar dit ondertussen al vertrouwde en populaire medium bij hun pogingen om nieuw leven in te blazen bij oude devoties die tijdens de voorgaande decennia door de niet aflatende protestantse kritiek, de ontvolking en de grondige verstoring van de eredienst verslapt of in onbruik waren geraakt. In een voorlopig nog beperkt aantal bedevaartplaatsen verschenen nu ook prenten en gedrukte teksten op het toneel. Vooral de verkoop van de populaire vaantjes kon best wat geld in het laatje brengen. Dat was des te meer welkom gezien de hoge kosten inzake de restauratie en de herinrichting van de vele tijdens de troebelen geschonden kerken en kapellen. Het Twaalfjarig Bestand, op 9 april 1609 met de opstandige provincies van het Noorden gesloten en volgend op een wapenstilstand die al twee jaar eerder ingegaan was, gaf een krachtige impuls aan het bedevaartwezen dat al sedert de laatste

181

deel II – Constanten en verschuivingen jaren van de zestiende eeuw, dankzij het luwen van het ergste krijgsgeweld in grote delen van het Zuiden, stilaan weer op gang was gekomen. Op 9 april 1621 verstreek het Twaalfjarig Bestand en trad opnieuw een precaire toestand in. Inkwartiering van soldaten evenals troepenbewegingen van vijandelijke en vriendschappelijke legertroepen zorgden weerom voor een erg onveilige situatie in grote delen van het land. Van de noordelijk gelegen dorpen van de Spaanse Nederlanden eisten de Noord-Nederlanders betaling van een onder dreiging met plundering afgedwongen maandelijkse contributie. Parochiepriesters en andere vooraanstaande personen werden geschaakt, naar het Noorden meegevoerd en tegen betaling van een losgeld weer vrijgelaten. Het Staatse zogeheten retorsieplakkaat van 1636 verklaarde alle dorpsoverheden en katholieke geestelijken vogelvrij.57 Op materieel vlak richtte de oorlog tijdens de periode 1621-1648 in Vlaanderen en Brabant, ondanks geregeld voorkomende krijgsverrichtingen, globaal bekeken toch niet meer zulke aanzienlijke vernietigingen aan als tijdens de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog. Nadat de vijandelijkheden met het Noorden in 1648, krachtens de Vrede van Münster, gestaakt waren, bleef de oorlog tussen Spanje en Frankrijk nog tot 1659 voor grote onzekerheid zorgen. In een groot aantal bedevaartplaatsen treffen we in de periode 1609-1648 voor het eerst aanwijzingen aan voor het bestaan van een vaantje. Gezien de onvolledigheid van de ter beschikking staande informatie betekent dit niet noodzakelijk dat er daar nooit eerder verspreid zijn. Toch mogen we ervan uitgaan dat het aantal cultussen waarvoor men er eentje uitgaf tijdens die periode is toegenomen. Na het einde van het Twaalfjarig Bestand bleek de gewoonte om vlaggetjes te verspreiden zo diep geworteld dat de heropflakkering van het geweld hun zegetocht niet meer kon stuiten. Onzekerheid en vertwijfeling leken de godsvrucht aan te wakkeren: talrijke kerkelijke instanties grepen de kans om in hun ambtsgebied oude devoties te stimuleren of nieuwe in het leven te roepen. Dat zij daarbij niet zelden een beroep deden op het bedevaartvaantje als populair propagandamiddel, lag voor de hand. In tal van bedevaartplaatsen ontwikkelde zich in deze periode een vaantjestraditie die vaak tot in de achttiende eeuw en soms zelfs tot in de negentiende of de twintigste eeuw stand hield. Ook merken we dat in de eerste helft van de zeventiende eeuw in een toenemend aantal bedevaartplaatsen de gewoonte ingang vond om onder de bezoekers prenten te verspreiden in verband met het ter plaatse vereerde cultusobject.

57 K. De Raeymaecker, Het godsdienstig leven in de landdekenij Antwerpen (1610-1650) (Leuven, 1977), p. 7-11.

182

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

2.1. Productinnovatie als commercieel achterhoedegevecht: metalen insignes We hebben gezien dat tijdens de zestiende eeuw papieren vaantjes vaak geleverd werden door personen die zich ook toelegden op het verschaffen van metalen bedevaartinsignes. Geleidelijk aan begon de vaantjesproductie echter duchtige concurrentie te vormen voor de productie van insignes. 2.1.1. Een nieuwigheid uit de late zestiende eeuw Kerkrekeningen onderstreepten geregeld dat de aangekochte vaantjes papieren exemplaren waren. In sommige bedevaartplaatsen konden de bezoekers namelijk een tijdlang metalen bedevaartinsignes bekomen die men, blijkbaar omwille van hun vorm (driehoekig, zoals de meeste papieren vlaggetjes), eveneens ‘vaantjes’ noemde.58 Het aantal geleverde papieren vlaggetjes staat in rekeningen meestal in eenheden uitgedrukt: 100 vaantjes, 1000 vaantjes, etc. Wanneer er sprake is van een riem, hoeven we er uiteraard niet aan te twijfelen dat het om gedrukt materiaal ging. Metalen bedevaarttekens werden per dozijn of per gros aangeschaft. Soms kocht men echter ook papieren vaantjes per dozijn. Dat gebeurde wel eens wanneer een kerkbestuur zowel metalen als papieren vaantjes aankocht.59 Hoe deze metalen vaantjes eruit zagen, toont ons een driehoekig insigne in loodtin (hoogte 35 mm, breedte 95 mm) uit de vroegere collectie van het Antwerpse Vleeshuismuseum. Het stelt de H. Maagd met Kind voor tussen twee engelen die elk een kandelaar met kaars dragen. Onderaan staat een korte tekst in romein: ‘heylighe maria bidt voor ons.’60Als grondstof voor metalen vaantjes noemen de archiefdocumenten meestal tin, soms blik. Zilveren vaantjes vonden we enkel vermeld bij de kruisverering te Hoboken. Daarvan leverde de Antwerpse zilversmid Joachim Ghenoels (ook: Genoels of Gevoels) er een onbekend aantal van in 1616 en 1617, samen met zilveren kruisjes en medailles. Vlot gingen deze voorwerpen echter niet van de hand. In 1639 bezat de Kruiskapel nog zes onverkochte zilveren vaantjes.61 Te Zoutleeuw, waar we vanaf de jaren 1540 papieren vlaggetjes zagen opduiken, leverde Hector Michiel (ook: Michiels) in 1589 en 1591 ‘tenne vainkens’ naast andere

58 A.K.L. Thijs, ‘“Pelgrimstekens” in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de contrareformatietijd. Jan en Peter Oris: producenten van “tinnen vaantjes” en andere devotionalia’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 67-88 (p. 69-71, 73-74, 80 en 86-88); Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 30 (Zoutleeuw, 1589-1590 en 1591). 59 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 30; Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 400. 60 Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 2, p. 352 (afbeelding nr. 1473). Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 196 (afbeelding) en 197. 61 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 5, f. 18 r° (1616), 58 r°, 76 v° (1617), 123 r°, 230 r°; nr. 6, f. 16 v°, 43 r°, 131 v°, 139 r° en nr. 7, f. 108 v° (1639).

183

deel II – Constanten en verschuivingen tinnen bedevaarttekens.62 Het is de vroegste voorhanden tekstuele bewijsplaats van de productie van tinnen vaantjes. Bij het begin van de zeventiende eeuw schafte de Broederschap van de H. Andreas en de H. Gislenus uit het Wase Belsele zich ten behoeve van haar leden geregeld zowel tinnen als papieren vaantjes aan.63 Te Edegem beschikte de kerkfabriek in 1607-1608 over tinnen vaantjes.64 Het kerkbestuur van Kessel, al in 1547-1548 afnemer van papieren exemplaren, kocht in 1609-1610 niet enkel 20 pakjes ‘pampieren’ maar ook een gros ‘tennen’ vaantjes bij de Antwerpse producent van bedevaarttekens en speelgoed Jan Oris.65 Peter Oris, Jans zoon, leverde in 1623 voor de Mariaverering in de Rupelgemeente Boom tinnen vaantjes die van speldjes voorzien waren.66 Op 14 augustus 1623 schreef hij namelijk aan de kerkmeesters van Boom vanuit Antwerpen een partij ‘teeckenen of belekens van Ons Livrouwe’ te zenden, bestaande uit 12 dozijn ‘hertekens met gharen’ en 9 dozijn ‘tenne vaentkens met spellen.’67 Over uitgerekend deze levering staat in de Boomse kerkrekening enkel te lezen: ‘Item noch gegeven aen beldekens ende vaenkens tot Antwerpen III gulden XII stuyver.’68 Het is een treffende illustratie van het feit dat de vermelding ‘vaantjes’ zonder nadere omschrijving niet noodzakelijk naar papieren exemplaren verwijst. Vaantjes uit blik, dus bestaande uit een dun vertind plaatje ijzer, waren verkrijgbaar te Brecht, Oostmalle en Merksem. De kapelmeesters van de Sint-Leonarduskapel uit eerstgenoemd dorp kochten in 1607 en in 1611 ‘vaenkens soo pampieren als vlecken.’69 Het bestuur van de Sint-Laurentiuskerk te Oostmalle heeft in 1631 2 gulden 19 stuiver ‘betalt voer pampie[ren] vantkens met vlecken.’70 Dus ook in dit Kempische dorp waren zowel blikken als papieren exemplaren te koop. Een post uit 1648 in de kerkrekening van Merksem (Antwerpen) luidt: ‘Item, betaelt voor ettelycke dozynen papiere ende blecke vaentjes, tsaemen VIII stuyvers.’71 Vermoedelijk werden blikken vaantjes, in tegenstelling tot de tinnen exemplaren, niet gegoten maar geslagen. Dit citaat uit Merksem is de recentste ons bekende expliciete vermelding van metalen vaantjes. Op 20 juni 1649 leverde de vrouw van de Antwerpse 62 De Mecheleer, Rekeningen, p. 571, 577; Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 30. 63 F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, derde reeks, arrondissement Sint-Niklaas (Gent, 1877), Belsele, p. 57-58; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 30. 64 R. van Passen, Geschiedenis van Edegem (Edegem, 1974), p. 381-382. 65 In 1618-1619 leverde Jan Oris eveneens tinnen vaantjes, zie: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 88. 66 E. Steenackers, Onze-Lieve-Vrouw van Boom (Brasschaat, 1921), p. 22. 67 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 74. Over Peter Oris en zijn vader Jan: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 6788. 68 In de marge staat: ‘Bij quitantie van Peeter Oris.’ RA, Kerkarchief Boom, nr. 6, p. 47. 69 RA, Kerkarchief Brecht, nr. 823 en 827. 70 RA, Kerkarchief Oostmalle, nr. 62 (rekening betreffende 1631). 71 Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 400. In 1613 leverde Jan Oris te Merksem vaantjes. Of het metalen exemplaren waren, is onbekend. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 380.

184

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie edelsmid Michiel Rongens te Duffel (gelegen tussen Mechelen en Lier) ten behoeve van de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil ‘vier dusent vaentens tot 25 stuyver het hondert.’ Dit komt neer op een kwart stuiver per stuk. Daarnaast bezorgde zij in de loop van datzelfde jaar nog 260 dozijn vaentiens aan 6 stuiver per dozijn of een halve stuiver per stuk.72 De duurdere en per dozijn aangekochte ‘vaentiens’ waren vermoedelijk insignes uit een edelmetaal. De per 100 stuks aangerekende vaantjes waren papieren exemplaren. Onder de talrijke pelgrimstekens die in Zeeland gevonden werden en hoofdzakelijk van vóór 1530-1532 dateren, komen geen metalen vaantjes voor.73 Dit is geen toeval. Alles wijst erop dat de verspreiding van metalen vaantjes een beperkt en vrij kortstondig verschijnsel is geweest, te situeren in de late zestiende eeuw en de eerste helft van zeventiende eeuw.74 Binnen de uitgebreide scala van bedevaartinsignes zijn de metalen vaantjes pas opgekomen nadat de papieren bedevaartvaantjes in Vlaanderen en Brabant reeds flink ingeburgerd waren. 2.1.2. De zege voor het papieren vaantje Het tinnen of blikken bedevaartvaantje is te beschouwen als het resultaat van een proces van productinnovatie binnen de sector der bedevaartinsignes. Deze vernieuwing van het aanbod werd ingegeven door het tanen van de belangstelling voor de traditionele pelgrimstekens bij de gelovigen. De voornaamste functies van pelgrimsinsignes waren oorspronkelijk: 1) getuigen van het feit dat de drager van het object een bepaalde bedevaart volbracht had; 2) onheil afwenden door de bovennatuurlijke kracht welke het insigne ontleende aan de aanraking met een reliek of aan een wijding; en 3) welwillendheid opwekken bij mensen waarmee de pelgrim tijdens zijn reis in contact kwam. Deze laatste functie was cruciaal voor de langeafstandspelgrim. Het metalen insigne, zichtbaar op hoed of kleding aangebracht en tegen elk klimaat bestand, vormde met de pelgrimsstaf en de typische schoudermantel hét herkenningsmiddel waaraan iedereen kon zien dat de drager ervan een langdurige, moeizame en religieus geïnspireerde boetetocht ondernam. Ten gevolge van de protestantse kritiek op de pelgrimages en de groeiende argwaan van de katholieke Kerk ten aanzien van zulke zwervers, werd de langeafstandspelgrim na de middeleeuwen echter een veeleer marginaal verschijnsel. 72 E. Dom, De geschiedenis van O.L.Vrouw van Goeden Wil te Duffel (Tongerlo, 1936), p. 245. Michiel Rongens is te identificeren met Michiel Roggens (ook: Roggers) die in 1642 en 1643 optrad als deken van de Antwerpse goud- en zilversmeden, zie: D. Schlugleit, De Antwerpse goud- en zilversmeden in het corporatief stelsel (1332-1798) (Wetteren, 1969), p. 357. 73 R.M. van Heeringen, ‘De archeologische context van de Zeeuwse vondsten’, in: R.M. van Heeringen, A.M. Koldeweij & A.A.G. Gaalman (red.), Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens (Zutphen, 1988), p. 26-32. 74 Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 196.

185

deel II – Constanten en verschuivingen Vanaf de vroegmoderne tijd waren de meeste bezoekers van oude en nieuwe bedevaartplaatsen in de Nederlanden doorsnee-gelovigen. Zij kwamen van niet al te ver en voelden zich vaak net zozeer door de kermisvreugde van de bedevaartdagen aangetrokken als door de goddelijke gunsten die zij ter plaatse hoopten te bekomen. Daar zij tijdens hun kortstondige en niet zelden in gezins- of een ruimer groepsverband ondernomen reis geen beroep hoefden te doen op het medeleven van de bewoners in de dorpen of steden die zij passeerden, verloor het traditionele pelgrimsinsigne voor hen zijn functie als middel om hulp of bijstand te bekomen. Van zodra het insigne voor de meeste bedevaarders deze rol niet langer hoefde te vervullen, was het gedoemd om op langere termijn van de devotionaliamarkt te verdwijnen. Voor de resterende functies, namelijk getuigenis afleggen van een volbrachte bedevaart en afweren van onheil, kon de gelovige beter een beroep doen op het beeldrijke, soms fel gekleurde en steeds vrolijk in de wind wapperende papieren bedevaartvaantje dan op het ouderwetse in een eeuwenoude boetvaardige pelgrimstraditie wortelende minuscule insigne. Papieren vaantjes boden het voordeel dat men er, dankzij hun vrij groot formaat, veel meer elementen aanschouwelijk kon op voorstellen: niet enkel het cultusobject, maar eventueel ook wonderbare genezingen, bedevaartgebruiken, de ligging van het bedevaartsoord en dergelijke.75 Waar op insignes slechts een summiere of helemaal geen tekst voorkwam, bestond bij het papieren vaantje de mogelijkheid er aanroepingen, korte gebeden of zelfs historische toelichtingen op af te drukken. Dit alles maakte het vaantje niet alleen voor bedevaarders aantrekkelijk, maar ook voor de clerus die er een geschikt medium in vond om een maximaal aantal devotionele boodschappen aan de gelovigen door te spelen. De introductie van metalen insignes in vaantjesvorm kon het tij niet keren. Te Dudzele gingen de allerlaatste insignes van de H. Leonardus reeds in 1595 van de hand, maar zeker nog tot in het midden van de achttiende eeuw waren daar papieren vaantjes te bekomen.76 In andere bedevaartplaatsen hielden de pelgrimstekens langer stand, ondanks de concurrentie van de gedrukte vaantjes. Hoboken introduceerde in 1595 de verkoop van loden kruisjes naast het reeds bestaande aanbod van papieren vlaggetjes.77 De Broederschap van de H. Andreas en de H. Gislenus in het Oost-Vlaamse Belsele (Sint-Niklaas) liet nog in 1608 een vorm maken om de (loden) ‘teekenen van de guldebroeders mede te gieten.’78 Te Westrozebeke (Staden) in de kasselrij Ieper werden in 1612 niet enkel vaantjes maar ook vestelingen (bede75 76 77 78

Talrijke voorbeelden bij Van Heurck, Les drapelets, passim. Coornaert, ‘De pelgrimstekens’, p. 249, 251. RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 3, f. 80 v°. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 31. In 1606 liet het kerkbestuur van Zaffelare vormen maken voor het gieten van teeckens van Onze-Lieve-Vrouw. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 331.

186

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie vaarttekens) verkocht.79 Tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw waren te Asse zilveren en tinnen kruisjes te verkrijgen.80 Nog in 1653 werden ten behoeve van de kruisverering aldaar 550 tinnen en een onbekend aantal zilveren kruisjes geleverd, hoewel men er minstens al sedert 1641 weerom, zoals in het midden van de zestiende eeuw, gedrukte vaantjes verspreidde.81 2.1.3. Twee belangrijke producenten: Jan en Peter Oris Jan Oris heeft voor zijn insignes steeds een ruime afzet gevonden. Bij het overlijden van zijn eerste echtgenote, Digna Verluyten, in 1597, had het sterfhuis 190 gulden te goed ‘ter saecken van gheleverde vaenkens ende beeldekens aen diveersche kerken verkocht’, een niet onaardig bedrag dat overeen kwam met het officiële zomerloon van een Antwerpse metserdiender voor 317 dagen arbeid. Toen hij in 1619 zelf overleed, stond een indrukwekkend aantal kerkbesturen bij hem in het krijt voor in totaal 238 gulden 13 stuiver ‘ter saecken van geleverde cremmerye ende andersints:’: Antwerpen (Sint-Willibrorduskerk), Edegem, Eksaarde, Geldenaken, Hakendover, Kalfort (Puurs), Lebbeke, Lede, Merksem, Oorbeek, Oosterweel (Antwerpen), Steenokkerzeel, Wakkerzeel, Wetteren, Zepperen en Zoutleeuw, nagenoeg allemaal gerenommeerde bedevaartplaatsen.82 Peter Oris, die reeds in 1603 vanuit Antwerpen ‘teecxkens mette figure van Ons Lieve Vrouwe’ leverde te Lebbeke in het Land van Dendermonde, kreeg het commercieel heel wat lastiger dan zijn vader.83 Waar Jan Oris er in de jaren 1590 in geslaagd was op vrij korte tijd een zekere welstand te verwerven, geraakte zijn zoon tijdens de jaren 1630 in financiële moeilijkheden ten gevolge van de terugloop van zijn devotionalia- en speelgoedhandel.84 Het probleem van Peter Oris had deels te maken met een inkrimping van zijn marktaandeel inzake bedevaarttekens. Zoals al eerder zijn vader, leverde hij in 1620-1621 insignes te Kessel. Minstens vanaf 16251626 betrok het kerkbestuur echter de nodige tinnen ‘beeldekens’ bij Jan Ceulemans, een loodgieter uit het nabijgelegen Lier. De moeilijkheden van Peter Oris hadden, voor wat de sector van devotionalia betreft, toch hoofdzakelijk te maken met het afkalven van de markt voor pelgrimstekens ten gevolge van de toenemende populariteit van de gedrukte vaantjes. Op de productie van papieren vlaggetjes overschakelen, was voor Peter Oris vrijwel onmogelijk. Daar het drukkersbedrijf corporatief georganiseerd was, mocht immers enkel een erkende meester-drukker 79 Ook sporen van de verkoop van vestelingen in 1622, 1623 en 1624, zie: A. Dedier, Geschiedenis van het mirakuleus beeld en der kerk van O.L.V. van West-Roosebeke (Antwerpen, 1923), p. 68 en 71. 80 D. De Grave, Geschiedenis der gemeente Assche (Gent, 1900), p. 381. 81 De Grave, Geschiedenis, p. 381. 82 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 68-71. 83 J. Dauwe, Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983), p. 148. 84 Zie over de activiteiten van Peter Oris en de historische context ervan: Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 73-80.

187

deel II – Constanten en verschuivingen vaantjes drukken. Peter Oris kon daarbij hoogstens als tussenpersoon optreden. De kerkbesturen zullen zich echter bij voorkeur rechtstreeks tot een drukker gericht hebben, in de overtuiging op die manier goedkoper gediend te zijn. Was het drukken van vaantjes of ander beeldmateriaal om juridische redenen formeel uitgesloten voor Peter Oris, hij kon zich wel toeleggen op de productie van devotiemedailles. De traditionele pelgrimstekens waren meestal ajour uitgewerkt, konden de meest uiteenlopende vormen hebben en vertoonden slechts aan één zijde een voorstelling. Medailles daarentegen bezaten meestal een ronde, ovale of achthoekige vorm en droegen doorgaans aan beide zijden een beeldenaar. In het raam van de contrareformatie stimuleerde de geestelijkheid het dragen van medailles als een hulpmiddel bij een meer verinnerlijkte geloofsbeleving. Eén van de belangrijkste functies van pelgrimstekens bestond erin tijdens de terugtocht tegenover de buitenwereld getuigenis af te leggen over de ondernomen bedevaart. Medailles, vaak op het lichaam gedragen onder de klederen, moesten in de eerste plaats de drager bestendig herinneren aan de persoonlijke verbintenissen die hij tegenover God en heiligen had aangegaan. Binnen het gamma van de door Peter Oris verkochte devotionalia duiken de medailles pas vanaf de jaren 1620 op. Tijdens het boekjaar 1620-1621 bezorgde Peter Oris het kerkbestuur van Kessel medalien naast andere types bedevaarttekens. Ook in 1623 introduceerde hij te Lede tinnen medailles. Zulke medailles werden op dezelfde manier gegoten als tinnen bedevaartinsignes.85 De toenemende vraag naar devotiemedailles compenseerde, alleszins wat Peter Oris aanging, slechts ten dele de instorting van de markt der bedevaarttekens. Peter Oris ontving in 1627 28 gulden 2 stuiver van een kerkmeester van de Sint-Genovevakerk te Zepperen (Sint-Truiden) voor ‘de belekens en vaentkens van Sint Genevive gelevert ten ommegange.’86 Of deze ter ere van de H. Genoveva van Parijs verspreide objecten uit papier dan wel uit metaal bestonden, valt niet meer uit te maken. Wel staat vast dat Oris in 1634 te Lede blikken ‘medaellekens’ leverde.87 Het betrof vermoedelijk geslagen exemplaren; gegoten tinnen medailles waren immers al vanaf het midden van de zeventiende eeuw minder in trek. Te Diegem bijvoorbeeld moesten zij de plaats ruimen voor (geslagen) koperen en zilveren exemplaren.88

85 Cfr. ‘Uit de prondelschuif. Om tinnen medailles te maken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 319. 86 H. Van de Weerd, ‘De eeredienst der Drie Gezusters’, in: Verzamelde opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 14 (1938), p. 308. 87 De Brouwer, Geschiedenis, p. 84. 88 Van de Voorde, ‘De Sint-Corneliusdevotie’, p. 390.

188

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

2.2. Vaantjes (prenten en teksten) voor eeuwenoude kruisdevoties In twaalf Christocentrische bedevaartplaatsen hebben we tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw vermeldingen van vaantjes aangetroffen: Asse, Berchem, Boxtel, Damme, Eine, Ekeren, Hoboken, Oude-God, Sprundel, Veurne, Wenduine en Zillebeke. Zoals eerder gebleken is, werd in minstens vijf van deze lokaliteiten (namelijk in Asse, Berchem, Damme, Hoboken en Wenduine) ook reeds daarvoor van dat medium gebruik gemaakt. Enkel te Boxtel betreft het een cultusobject van eucharistische aard. In de elf andere gevallen gaat het om een kruisdevotie. Hoboken Al was te Hoboken de Kruiskapel, evenals de parochiekerk, in 1584 door geuzen in brand gestoken, toch sloot het kerkbestuur (dat de verantwoordelijkheid voor dit bedeoord droeg) reeds in 1586 een contract met Franchoys die Drucker voor het drukken van kruisvaantjes gedurende zes opeenvolgende jaren.89 Nog datzelfde jaar bezorgde deze drukker, die in Den Gulden Mol nabij de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen woonde, 1000 exemplaren. Gegevens betreffende eventuele leveringen in 1587-1593 ontbreken. In 1594 ontving Ysabella Mathys, weduwe van de Antwerpse drukker Matheus de Riche, een betaling voor 500 vaantjes. In 1595 werden 200 vaantjes gedrukt. Vanaf 1594 trad Antoni de Ballo, die in 1592 met Ysabella Mathys gehuwd was, geregeld als leverancier op.90 In 1603 kwam ‘een nieuwe vorme om de vaenkens te drucken’ tot stand.91 De Ballo werd voor twee derde betaald door de Hobokense dorpsheer die, in ruil voor deze financiële bijdrage, zijn wapenschild op het vaantje liet plaatsen.92 Met het ingaan van het Twaalfjarig Bestand in 1609 koesterde het kerkbestuur onmiddellijk grootse verwachtingen: het bestelde meteen 9000 vaantjes, bijna evenveel exemplaren als het tijdens de voorgaande vijftien jaar (1594-1608) had aangekocht. Deze vaantjes gingen zo vlot van de hand dat er bij de Antwerpse drukker Antoni de Ballo in 1610 alweer 3700 exemplaren besteld werden, gevolgd door 5500 stuks in 1611, 4900 in 1612, 2950 in 1613, 4000 in 1614, 5000 in 1615, 5000 in 1616, 4000 in 1617, 4000 in 1618, een ongeveer gelijk aantal in 1619 en 4100 in 1620.93 Inmiddels had de bisschop van Antwerpen, Joannes Malderus, in 1614 een onderzoek ingesteld naar allerlei verhalen over genezingen die dankzij het aanroepen van het Hobokense kruis zouden bekomen zijn, een initiatief dat kaderde in een van kerkelijke zijde ingezette poging om meer greep te krijgen op deze sedert lang, onder 89 W. Van Bladel, Acht eeuwen geschiedenis van de parochie Hoboken en van de Zwarte God (Hoboken, 1980), p. 61-64. 90 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 3. 91 P.D. Kuyl, Hoboken en zijn wonderdadig kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866), p. 273 92 Kuyl, Hoboken, p. 164 en 273. 93 Kuyl, Hoboken, p. 164 en 273.

189

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 27. Guillaume Spoelbergh, Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken int bisdom van Antwerpen (Antwerpen: G. Verhulst, s.a.) – RG 3092 K 44

meer omwille van haar kermis, gerenommeerde bedevaartplaats. De aartshertogen toonden een bijzondere belangstelling voor deze aloude kruisdevotie. Dat uitte zich onder meer in schenkingen voor de eredienst. Toen met een pauselijke goedkeuring van 16 september 1617 te Hoboken een Broederschap van het H. Kruis werd opgericht, waren Albrecht en Isabella de eersten om zich erin te laten opnemen.94 Niet heel lang na de oprichting van de broederschap, kreeg Anthonio de Montoije op 10 april 1618 pro deo een vorstelijk octrooi ‘om te mogen druc94 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 618-621; L. Duerloo, ‘Pietas Albertina’: dynastieke vroomheid in herbouw van het vorstelijk gezag’, in: BMGN. The Low Countries historical review, 112 (1997), p. 1-18 (p. 12).

190

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie ken eenen boeck geïntituleert Brevis declaratio creationis confraternitatis S[anc]te Crucis in Hoboken.’95 Deze Anthonio de Montoije is te identificeren met Antonio di Montoia, een Napolitaan die als kluizenaar bij de kapel te Hoboken woonde en daar vaantjes, medailles en andere devotionalia aan de bedevaarders verkocht.96 Bedoeld boekje kwam in 1618 van de pers bij de Officina Plantiniana (Balthasar Moretus en de weduwe Jan Moretus) onder een inmiddels gewijzigde titel Libellus sodalitatis S. Crucis in Hoboken Antverpiensis dioecesis. Cum variis meditationibus & precibus & officio S. Crucis. Het bevat, mede bij wijze van publicitaire aanbeveling, een dedicatie aan de aartshertogen. Nog in datzelfde jaar 1618 verscheen een Nederlandse vertaling, geredigeerd door de franciscaan Guillaume Spoelbergh en gedrukt bij Guillaume van Tongeren te Antwerpen: Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken int bisdom van Antwerpen.97 Ten gevolge van het aflopen van het Bestand en de dreigende herneming van de oorlog werden in 1621 door Hoboken nog slechts 1000 vaantjes aangekocht.98 Ondertussen waren de vaantjes uit het om zijn druk gefrequenteerde kermis gerenommeerde Hoboken beroemd geworden in de Nederlanden. In Bredero’s Spaansche Brabander, voltooid in 1617, vertelt de protagonist Jerolimo in Brabantse tongval dat hij geboren is ‘te Hoboken, doôr men de voôntjes hoôlt in Brabrant.’99 Na het Bestand maakte men zich te Hoboken, zoals in alle dorpen rond Antwerpen, grote zorgen over de rondtrekkende huurtroepen en invallen vanuit het Noorden. Daarom liet men in 1622 het Miraculeus Kruis naar de kapel van de witzusters in de Scheldestad overbrengen. Deze verhuizing leidde tot een merkelijke omzetdaling. In 1624 werden nog slechts 498 kruisvaantjes verkocht. In 1625 leverde Anthoni de Ballo 500 vaantjes, maar op het einde van dat jaar waren er daarvan maar 60 verkocht. In 1626 gingen in de kapel van de witzusters 200 vaantjes van de hand, een zeer gering aantal in vergelijking met de duizenden exemplaren die tijdens het Twaalfjarig Bestand in het dorp verkocht werden.100 Op eis van de door pest bedreigde dorpsbewoners keerde het H. Kruis in 1633 weer naar Hoboken. Nadat het in 1636 weerom te Antwerpen in veiligheid was gebracht, werd het in juni 1638 95 ARB, Rekenkamer, nr. 20799, f. 61 r°. Er zou ook een Italiaanse versie van het broederschapsboekje verschenen zijn, zie: D. Huysmans, Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, ende des selfs omstandigheden (Antwerpen: H. Verdussen, [1696]), p. 34-35. Beschreven in STCV: nr. 12918388. Kuyl, Hoboken, p. 168. 96 Kuyl, Hoboken, p. 160-161. 97 Het boekje van 1618 is beschreven in STCV: nr. 6638902. Nederlandse vertaling: BCNI, nr. 6490. 98 Gegegevens over de aankoop van vaantjes: RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 3-5. 99 G.A. Bredero, Spaanschen Brabander Jerolimo. Met aantekeningen van Dr. F.A. Stoett. Herzien en van een inleiding voorzien door Dr. B.C. Damsteegt (Zutphen, 1980), p. 136, regel 1601. Brabrant: sic, ook elders in het werk komt deze vorm voor. Volgens de commentaar (p. 35, bij regel 9): ‘Bredero spot met de Brabanders, die hij brabbelaars (vs. 196) vond’, zie: G.A. Bredero, Moortje en Spaanschen Brabander. Bezorgd door E.K. Grootes (Amsterdam, 1999), p. 330. 100 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 5-6.

191

deel II – Constanten en verschuivingen definitief naar Hoboken teruggehaald en in de parochiekerk geplaatst. Al in 1640 mocht de Antwerpse plaatsnijder Michiel Snyders een kwaliteitsvolle koperplaat (‘een feyn plaet’) voor een nieuw kruisvaantje graveren, meteen goed voor 2000 exemplaren drukwerk.101 Ook het broederschapsboekje werd nieuw leven ingeblazen. Ten behoeve van Spaanstalige gegadigden drukte Godtgaf Verhulst in 1643 het Librito de la confradia de la S[an]te Cruz de Hoboque de la diocesis de Amberes.102 De herdruk van de Nederlandse versie die bij dezelfde drukker van de pers kwam, dateert wellicht van omstreeks diezelfde tijd.103 De Hobokense kerkrekening betreffende het jaar 1645 bevat volgende post: ‘Item noch ontfanghen over de winninghe van de boeckxkens ende dichten die myn heer Casopien in de kercke heeft gebrocht, de somme van 2 gulden.’104 Deze ‘boeckxkens’ waren ongetwijfeld exemplaren van het broederschapsboekje. De ‘heer Casopien’ is te identificeren met Juan Baptiste de Cachiopino, lid van een oorspronkelijk uit Spanje herkomstige Antwerpse koopliedenfamilie en eigenaar van een domein met speelhof te Hoboken.105 Van een door de Cachiopino geschreven of gefinancierd dichtwerk in verband met het Miraculeus Kruis (zoals de term ‘dichte’ lijkt te suggereren) hebben we echter geen spoor gevonden. Berchem Berchem (Antwerpen), in 1584 op bevel van het calvinistische stadsbestuur van Antwerpen om strategische redenen grotendeels met de grond gelijk gemaakt, knoopte in 1609 opnieuw aan bij de minstens tot 1554 teruggaande traditie om vaantjes onder de vereerders van het H. Kruis te verspreiden.106 De verkoop bracht dat jaar niet minder dan 60 gulden op. De kapel bleef echter in puin liggen.107 Vele 101 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 7, f. 135 r° (1640: snijden van de plaat en drukken van 2000 vaantjes), 152 r° (1641: verhelpen van de plaat en drukken van 2000 vaantjes), 165 v° (1642: 725 vaantjes), 186 r° (1643: 3500 vaantjes). De kerkelijke verantwoordelijken te Hoboken gaven de Antwerpenaar Michiel Snyders in 1640 24 gulden voor het graveren van het vaantje voor het toen tijdelijk in de parochiekerk vereerde mirakelkruis uit de plaatselijke H. Kruiskapel. Dit bedrag kwam overeen met het zomerloon van een ongeschoolde te Antwerpen voor 40 dagen arbeid en met het dubbele van wat Snyders ontving voor 2000 exemplaren van het vaantje. 102 BCNI, nr. 9671. Beschreven in STCV: nr. 12857923. L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998), p. 258-259 (nr. 358). 103 Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken […] Uut de Latijnsche tale inde Nederduytsche overgheset door F.G.S.H. (Antwerpen: Godtgaf Verhulst, s.a.). Beschreven in STCV: nr. 12919995. 104 RA, Kerkarchief Hoboken, nr. 7, f. 214 r° (rekening 25 december 1644 tot 25 december 1645). 105 Over J.B. de Cachiopino: H. Dierickx, Geschiedenis van Hoboken. Evolutie van plattelandsgemeente tot industrieel centrum (Antwerpen, 1954), p. 344. Zijn vader, Juan, was financieel betrokken bij de wederopbouw van de kapel in 1614-1615, mede uit dank voor een ‘wonderbare’ genezing. Huysmans, Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, p. 30; Kuyl, Hoboken, p. 158. 106 Prims, Geschiedenis van Berchem, p.150-151. 107 Stockmans, Geschiedenis van de gemeente Berchem, p. 187-189.

192

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie decennia later, in 1681-1682, vermeldt de kerkrekening de aanschaf van vaantjes ter ere van de H. Willibrordus (de patroonheilige van de parochie) en het H. Kruis.108 Oude-God In de Oude-God (een gehucht van Mortsel bij Antwerpen) waren in 1609-1610 in de na drie decennia heropende Kruiskapel eveneens vlaggetjes te bekomen. Zij werden te Antwerpen gedrukt door Abraham Verhoeven die er 8 gulden 4 stuiver voor ontving. Verhoeven drukte tevens vaantjes voor Diegem (H. Cornelius), Ekeren (Hagelkruis), Mortsel (Sint-Benedictus) en Sprundel (H. Kruis) en was in 1604 als cunstdrucker in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen. Hij is vooral bekend gebleven als een vroege uitgever van nieuwstijdingen, maar drukte ook religieuze prenten, koningsbrieven, almanakken, gelegenheidsdruksels en dergelijke. Daarnaast oefende hij nog andere activiteiten uit. Zo bijvoorbeeld voerde hij, blijkens de Mortselse kerkrekening van 1609-1610, herstellingen uit aan het H. Kruis van de Oude-God.109 Of in de Oude-God ook al tijdens de zestiende eeuw vaantjes beschikbaar waren, is niet geweten. Wenduine Wenduine schafte zich in verband met de verering van het daar in de parochiekerk berustende Miraculeus Kruis in de periode 1611-1613 weerom, zoals in het begin van de jaren 1570, vaantjes aan: 400 exemplaren om tijdens de dagen van de ommegang te verspreiden. Dat kostte het kerkbestuur 5 pond 8 schelling parisis.110 Damme Omstreeks het midden van de jaren 1630 verwierf de Brugse drukker Guillaume de Neve uit het bezit van zijn collega Anthoon Janssens de drukvorm voor het vaantje van het H. Kruis, vereerd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Damme. Vanaf wanneer Janssens deze vorm gebruikt heeft, blijft een open vraag. Guillaume de Neve maakte er zeker tot in 1661-1664 afdrukken van.111 Misschien ging het nog steeds om de drukvorm die Hubrecht de Croock in 1546 gebruikte. 108 J. Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109-137 (p. 126, noot 49). 109 E. De Bom, ‘Van den Branden’s Abraham Verhoeven’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 1 (1903), p. 178-184 (p. 179-180). Van 1621 tot 1639 berustte het H. Kruis op het slot Canticrode, zodat de kapel er verlaten bij lag, tot ongenoegen van de deken die in 1629 vond dat het de taak was van de geestelijkheid om gebruik te maken van zulke kapellen bij het stimuleren van de devotio populi. De Raeymaecker, Het godsdienstig leven, p. 129. 110 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 71. 111 M. English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 2 (1940), p. 1-8 (p. 7-8) (vertoogschrift van G. de Neve, 17 juni 1652); De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142.

193

deel II – Constanten en verschuivingen Sprundel De Kruisdevotie van Sprundel bevond zich aan de frontlinie van het religieuze conflict. Nauwelijks had Spinola Breda in 1625 (tijdelijk) opnieuw onder Spaans gezag gebracht en de baronie van Breda aan de greep van de protestanten onttrokken, of Abraham Verhoeven mocht in 1626 vlaggetjes leveren voor het Miraculeus Kruisbeeld van Sprundel. In 1629 werden daar 500 vaantjes uitgedeeld. In 1648 kwam er echter een einde aan de jaarlijkse kruisviering toen, na de Vrede van Münster, aan de katholieken in de Generaliteitslanden de openbare uitoefening van hun godsdienst verboden werd.112 Asse De houten drukvorm voor het vaantje van de H. Kruisen van Asse kwam ten laatste in 1627 tot stand. Het bevat immers een afbeelding van het kerkgebouw in de staat van vóór de verbouwingen in dat jaar. In 1641 drukte Jacques Schoevast hiermee voor 11 gulden 13 stuiver 1000 vaantjes.113 Dat het toen al niet meer de eerste editie betrof, is evident. Wellicht ging het initiatief om opnieuw aan te pikken bij de zestiende-eeuwse vaantjestraditie uit van Henricus Calenus (Van Caelen), die in de periode 1609-1624 te Asse pastoor was. Van deze priester is geweten dat hij zich beijverde om in zijn door krijgsgeweld erg geteisterde parochie de veertiende-eeuwse kruiscultus te doen heropleven. In 1614 liet hij bij Rutgeert Velpius te Brussel een zestien ongenummerde pagina’s tellend boekje drukken, getiteld Cort verhael van den eersten oorspronck van twee miraculeuse Crucifixen, berustende inde parochiekercke der vryheyt van Asche, die welcke aldaer met groote devotie op den derden dach mey jaerlijcx vande Christene geloovige menschen besocht worden […].114 Dit boekje bleef, dankzij zijn geringe omvang, ook voor niet zeer bemiddelde bedevaarders betaalbaar. Toch rekende de auteur deels op een afzet bij gestudeerden. Zulks kunnen we afleiden uit de opname erin van zijn gedicht Encomium Crucis, ten behoeve van de Latijn-onkundigen weliswaar voorzien van een Nederlandse vertaling door de begaafde priester-dichter Justus de Harduwijn.115 Het Brusselse drukje bleef niet on112 J.R.W. Sinninghe, Over volkskunst. Grepen uit volkskunst, ambachtskunst en huisvlijt (Amsterdam, 1949), p. 96-97; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 802. 113 De Grave, Geschiedenis, p. 381; Van Heurck, Les drapelets, p. 21-22 (met afbeelding); A. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel, 1938-1953) deel 3, p. 7 (nr. 3). 114 A. Ampe, ‘Calenus’ onvindbare Cort verhael uit 1614 na 50 jaar teruggevonden’, in: Ascania, 30 (1987), p. 97-102 (p. 97-99); J.P. De Pauw, ‘Drie boekjes ter ere van het H. Kruis van Asse’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987), p. 231-236 (met reproductie van het titelblad uit 1614); A. Mertens, Geschiedenis der twee Mirakuleuse Kruisen van Assche, met eenige aenmerkingen over het H. Kruis des Zaligmakers (Brussel, 1862), p. 13-14 en 33-35. 115 Justus de Harduwijn nam het gedicht (met lichte wijzigingen) op in zijn Goddelicke lof-sanghen (Gent: J. vanden Kerchove, 1620): J. de Harduwijn, Goddelicke lof-sanghen (1620) uitgegeven en toegelicht door dr. O. Dambre (Antwerpen, 1933), p. 108 en 149-150.

194

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie opgemerkt in vakkringen. Arnoldus De Raisse, kanunnik van Sint-Petrus te Douai, verwees er uitdrukkelijk naar in zijn anno 1626 uitgegeven Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium.116 Ondertussen was in 1625 een nieuwe uitgave van Calenus’ boekje te Antwerpen van de pers gekomen bij Verdussen.117 In 1642, dus kort nadat de 1500 vaantjes te Asse waren geleverd, ontving de Brusselse drukker Govaerdt Schoevaerdts van het kerkbestuur 12 gulden ‘voer het drucken van ses hondert boeckens vand[en] Heylighe Cruyce.’118 Van Calenus’ boekje kwamen ook in 1652 en 1659 heruitgaven op de markt. In laatstgenoemd jaar ontving de Brusselse drukker Augustijn Schovaerts, blijkens de kerkrekening, 12 gulden 10 stuiver voor 500 ‘boecxkens by hem gedruckt vant heylich cruys.’119 De laatste editie verscheen in de eerste helft van de achttiende eeuw. Ekeren Te Ekeren (Antwerpen), zeker van in de vijftiende eeuw bekend als een bedevaartplaats waar men een H. Kruis vereerde, werd tot op het einde van het Ancien Régime het zogeheten Hagelkruisfeest gevierd. Jaarlijks trok een processie naar een plaats waar zich, volgens de legende, ooit in een hageltapijt een kruis zou hebben afgetekend. Daar werd gebeden om de vruchtbaarheid van de akkers af te smeken en om bevrijd te blijven van hagelplagen. Vervolgens mochten uit Ekeren en omgeving toegestroomde armen zich tegoed doen aan een eenvoudig maal in openlucht. Nadat een aanzienlijk deel van de Ekerse bevolking tijdens het beleg van Antwerpen in 1585 gedood of op de vlucht gedreven was, werd het Hagelkruisfeest opgeschort. Van zodra het Twaalfjarig Bestand ook te Ekeren enige verademing bracht, trad het oude gebruik echter opnieuw in voege. Tijdens de kerkvisitatie van 1611 werd aangestipt dat op de vrijdag na Ons-Heer-Hemelvaart bij het Hagelkruis spijs en drank was uitgedeeld. Een voorstelling van het Hagelkruisfeest, in 1622 geschilderd door Sebastiaan Vrancx, laat zien hoe gegoeden zich aan het ongewone schouwspel van schransende miseriemensen kwamen vergapen.120 Wellicht vooral met het oog op de verkoop aan zulke financieel beter gesitueerde bezoekers, introduceerden de Heilige-Geestmeesters, als organisatoren, in 1632 de gewoonte om vaantjes te ver116 A. De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, in quo tam martyres, quam alii sancti, beati, aut venerabiles ac pietatis famâ celebres recensentur (Douai: P. Avroy, 1626), f. 72 v°-73 v°. Exemplaar: RG 2076 D 11. 117 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 595. 118 De Grave, Geschiedenis, p. 434. Waarschijnlijk zijn er ook boekjes gedrukt in 1620, 1634, 1652 en 1659. In 1659 ontving Augustijn Schovaerts 12 gulden 10 stuiver voor 500 boecxkens by hem gedruckt vant Heylich Cruys. De Pauw, ‘Drie boekjes’, p. 234. 119 De Pauw, ‘Drie boekjes’, p. 234. 120 A.K.L.Thijs, ‘Het Hagelkruisfeest te Ekeren’ (1622) door S. Vrancx in de Alte Pinakothek te München’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 187-199 (p. 187-193) (met afbeeldingen van het schilderij van Sebastiaan Vrancx).

195

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 28. Eine, devotie tot het H. Kruis en de H. Eligius. Twee vaantjes (recto/verso) op één koperplaat. Anonieme burijngravure (365 × 268 mm) – PCD

196

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie spreiden tijdens het Hagelkruisfeest. In genoemd jaar kwamen de vlaggetjes uit de drukkerij van Abraham Verhoeven (1000 exemplaren), in 1636 uit de werkplaats van diens zoon Izaäk Verhoeven (1600 exemplaren) en in 1643 uit die van Izaäks weduwe, Catharina Hamers (1000 exemplaren). In 1646 en 1647 werden telkens 300 Hagelkruisvaantjes aangekocht. In 1648 ging het om 400 exemplaren.121 De Hagelkruisvaantjes waren al na een paar decennia aan vernieuwing toe. De Antwerpenaar Peter van Lisebetten sneed het nieuwe vlaggetje naar een ontwerp van Philip Fruytiers omstreeks 1653-1666.122 Op de voorgrond schrijdt de dorpsheer, vergezeld van zijn dame, voort in de richting van een grote groep neergehurkte mannen, vrouwen en kinderen die zich tegoed doen aan spijs en drank. In koeketels wordt voedsel bereid en in manden ligt brood gereed om uitgedeeld te worden. Vóór het Hagelkruis dat boven het lover van enkele bomen uitsteekt, hebben geestelijken, dorpsnotabelen en twee vaandeldragers postgevat. Een priester lijkt de menigte toe te spreken.123 Dit opvallend grote vaantje bleef in gebruik tot in de Franse periode, toen het Hagelkruisfeest afgeschaft werd.124 Eine Op basis van stijlkritische elementen mogen we ervan uitgaan dat het oudste nog bewaarde vaantje voor het H. Kruis van Eine (Oudenaarde), samen met een exemplaar voor de H. Eligius op één koperplaat gegraveerd, uit de eerste helft van de zeventiende eeuw dateert. Het vaantje verbeeldt een man en een vrouw, allebei rijkelijk gekleed, die neerknielen voor een altaar met daarop een reliekhouder in de vorm van een drieluik.125 Mogelijk werd het gegraveerd naar aanleiding van de instelling van de Broederschap van het H. Kruis in 1647, aan het publiek kenbaar gemaakt via een affiche, te Gent gedrukt door Servaas Manilius en getiteld: Regulen, statuten en[de] aflaeten van het broederschap van ’t H. Crvys, opgerecht inde collegiaele en[de] parochiaele kercke van Ste Eloy, tot Eyne, inden iaere 1647.126 Deze confrérie, onder impuls van de Gentse bisschop Antonius Triest opgericht, moest de vóór de troebelen florerende devotie tot de kruisreliek nieuw leven inblazen.

121 RA, Gemeentearchief Ekeren. H. Geestrekeningen, nr. 618, f. 279 v° en nr. 619, f. 91 r°, 229 v°, 278 v, 298 r°. 122 Van Heurck, Les drapelets, p. 115 (met afbeelding). 123 P.J. Goetschalckx, ‘Ekeren’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 11 (1912), p. 363-526 (p. 439). 124 Formaat: 310 × 413 mm. Van Heurck, Les drapelets, p. 115. 125 Ten onrechte in de achttiende eeuw gesitueerd bij: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 87-88. Afbeelding: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie, p. 90. 126 F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1483-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 2, p. 131 (nr. 1157).

197

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 29. Henricus Busselius, Crux rediviva Kort verhael Van den eersten Oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde Prochie-Kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de Heerlykhede van Exaerde (Eksaarde: Kruismeesters, s.a.) – RG 3090 F 14

Eksaarde Op 16 juni 1621, slechts enkele weken na het verlopen van het Twaalfjarig Bestand, kreeg pastoor Henricus Busselius een kerkelijke goedkeuring voor zijn geschiedenis van de Miraculeuze Kruisen van Eksaarde (Lokeren).127 In 1634 verscheen bij Joos Dooms te Gent al de editio altera & correctior van dit werkje, getiteld: Crux rediviva cort verhael van den eerste oorspronck van twee miraculeuse crucifixen berustende inde 127 Van de editie uit 1621 is geen exemplaar bekend. N. Audenaert & N. Van Campenhout, Over de geschiedenis van Eksaarde (Lokeren, 1998), p. 106; BCNI, nr. 6886 (betreft een late druk). De tekst van de goedkeuring komt nog in een vroeg-negentiende-eeuwse uitgave voor: H. Busselius, Crux rediviva kort verhael van den eersten oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde prochie-kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de heerlykhede van Exaerde […] (Eksaarde: Kruismeesters, [approbatie 1621]), p. 46.

198

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 30. Zillebeke, bedevaartvaantje voor de devotie tot het H. Kruis. Burijngravure toegeschreven aan Guillaume I du Tielt (98 × 150 mm) – PCD

prochie kercke van Onser Liever Vrouwe inde heerlijckhede van Exarde […].128 In 1665 drukte Boudewijn Manilius te Gent een heruitgave.129 De editie die bij de weduwe van Petrus Franciscus I de Goesin (te Gent actief van 1740 tot 1744) van de pers kwam, meldde zich aan als de vijfde druk.130 Het werkje werd tot in de twintigste eeuw herdrukt.131 Veurne en Zillebeke De vaantjes voor de kruisdevoties in Zillebeke (Ieper) en in de Sint-Walburgakerk te Veurne, gegraveerd door de in 1653 overleden Ieperse graveur Guillaume I du Tielt, dateren wellicht nog uit de eerste helft van de zeventiende eeuw.132 128 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 76 (nr. 12395). Beschreven in STCV: nr. 6145151. 129 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 153 (nr. 1214). 130 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 157-158 (nr. 13027); Audenaert & Van Campenhout, Over de geschiedenis, p. 101. 131 Kruisvereering te Eksaarde (Leuven, s.a.). Met de approbatie van 16 juni 1621 en een hernieuwde kerkelijke goedkeuring van 26 augustus 1937. Op de titelbladzijde de vermelding: ‘te bekomen bij de Kruismeesters te Eksaarde.’ 132 Van Heurck, Les drapelets, p. 137-138 en 492; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 68 en 76-77.

199

deel II – Constanten en verschuivingen Beveren-bij-Roeselare Ter gelegenheid van de wijding van een nieuw H. Kruisaltaar in Beveren (Roeselare) op 23 september 1642 publiceerde de jezuïet Simon van Hove, rector te Kortrijk, bij de Brugse drukker Nicolaes Breyghel de God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren bij Rousselaere (met kerkelijke goedkeuring van 27 augustus 1642), waarvan het Beverse kerkbestuur zich prompt 52 exemplaren aanschafte.133 De godvruchtige oefening betrof De seven uytnemenste Statien van het lijden Christi. Het boekje van 60 pagina’s bevat echter meer dan wat de titel laat vermoeden. Zo besteedt het ook ruime aandacht aan de wonderverhalen die over dit kruis de ronde deden. Paulus Roose te Brugge bracht in 1701 een ingekorte versie uit.134

2.3. De verdediging van de H. Eucharistie Brugge In 1631 verscheen een grandioze anonieme gravure (325 × 371 mm) met de afbeelding van het reliekschrijn van het H. Bloed te Brugge.135 De kanunniken van de Sint-Basiliuskapel die deze prent hadden laten maken ontvingen op 22 maart 1632 van het schepencollege 25 pond groten als bijdrage in de kosten ‘ghesupporteert int afbeelden vande remonstrance vanden H. Bloede met de historie van diere, bij hemlieden in prente uuytghegheven ende ghedediceert ant collegie.’136 De kapelaan van de H. Bloedkapel, Gabriel Iakemijn, onderstreepte in zijn devotieboek Triumphe van het Heyligh Lijden Christi Iesu; waer in alle menschen vertoont wort het H. Bloet onses Heeren, met de instrumenten van sijn Passie (Brugge: Nicolaes Breyghel, 1632) dat deze gravure bedoeld was om bij bisschoppen en prelaten, prinsen en prinsessen en ander volk van aanzien de verering van deze kostbare reliek te propageren.137 Begin juni 1631 vreesden de Bruggelingen dat hun stad door Noord-Nederlandse troepen zou belegerd worden. Aan de Brugse bevolking werd voorgehouden dat het uiteindelijk uitblijven van deze vijandelijke aanval te danken was aan de beschermende kracht van de H. Bloedreliek. Wellicht moet men de publicatie van deze wandprent mede in dit licht bekijken.138 133 Exemplaar: RG-Br 130:31. 134 Denorme, ‘Het mirakelkruis’, p. 85-89. Het betrof geen louter lokale devotie. Van de 174 leden van de Broederschap van het Mirakuleus Kruis waren er in 1672 slechts 85 afkomstig van Beveren zelf, zie: M. Cloet (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen (Brugge, 1984), p. 130. 135 Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 178 (met afbeelding). 136 A. D[ewitte], ‘De remonstrancie vanden H. Bloede 1632’, in: Biekorf, 109 (2009), p. 312. 137 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210 (p. 200-201). Beschreven in STCV: nr. 3107640. 138 De 200 ‘aflaet briefkens’ die Nicolaes Breyghel in 1628-1629 voor het H. Bloed te Brugge drukte en de 140 ‘bladeren van aflaeten’, vermeld in 1637-1638, waren wellicht geen prenten maar

200

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 31. Brugge, devotie tot het H. Bloed. Anonieme burijngravure (97 × 68 mm). Na 1662-1663 heruitgegeven door de Antwerpse drukker Peter Nieustadt – UA, Collectie Thijs, nr. 335

Een sterk vereenvoudigde en tot sanctje verkleinde versie van de kostbare gravure uit 1631 werd, naar men aanneemt, in 1648 gegraveerd naar aanleiding van het toen gevierde jubileum van het H. Bloed. Onder de ovale voorstelling staat de in het Latijn gestelde mededeling dat de bisschop van Brugge, Nicolaus de Haudion, toestemming verleende om de fiool met het H. Bloed op de prent uit te beelden. Nicolaus de Haudion bestuurde het bisdom van 1642 tot 1649. De graveur is onbekend. De signatuur op de voorhanden afdrukken luidt: P. Nieustadt. Op de koperplaat door een latere hand aangebracht, verwijst zij naar uitgever Peter Nieustadt die in 1662-1663 als meester-drukker aanvaard werd in de Antwerpse Sint-Lucasgilde.139 affiches. We wijken hierin af van Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 206-207. 139 P. Rombouts & T. van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 2 delen (Antwerpen, 1864), deel 2, p. 334 en 343. Voor exemplaren van deze prent, zie onder meer: UA, Collectie Thijs, nr. 335 en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Brugge, P1. Over de prent: Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 203 (met afbeelding); H. De-

201

deel II – Constanten en verschuivingen De propaganda voor het H. Bloed geschiedde niet alleen met beeld- maar ook met tekstmateriaal. In 1630, dus kort vóór de publicatie van de kostbare wandprent, was een grote tekstdruk in plano verschenen met een overzicht van de geschiedenis van de Brugse H. Bloedrelikwie en de daaraan verleende pauselijke goedkeuringen: Sacro-Sancti Cruoris Christi Domini Salvatoris Nostri qui religiose asservatur et colitur Brugis Flandrorum. In 1641 werd hiervan een Nederlandse versie gedrukt, in 1661 gevolgd door een Franse.140 Het is niet duidelijk wat de juiste functie van deze planodruk geweest is. Werden de exemplaren ervan verkocht aan bedevaarders of hing men ze ad valvas in de H. Bloedkapel en in andere kerkelijke ruimten? Misschien functioneerden zij in deze beide contexten. De verering van het H. Bloed was tot aan de contrareformatie een uitgesproken Brugse cultus.141 Het in 1632 gepubliceerde werk van Gabriël Iakemijn presenteerde zich wel niet uitdrukkelijk als een boek voor een plaatsgebonden devotie, maar een latere uit de jaren 1657-1679 daterende versie van dit boekje kreeg wel een titel die – commercieel handig bekeken – expliciet naar Brugge verwees: Triumphe van het H. Bloedt ofte het H. Lijden Jesu Christi. Rustende binnen de stadt van Brugghe (Brugge: weduwe en erfgenamen van Joannes Clouwet).142 Boxtel Een tweezijdig in houtsnede uitgevoerd H. Bloedvaantje uit het Noord-Brabantse Boxtel (bisdom en meierij van ’s-Hertogenbosch) draagt het jaartal 1600. De Utrechtse gereformeerde predikant en professor Gisbert Voetius reproduceerde het in zijn Disputationes theologicae selectae (Utrecht, 1659). Het stelt aan de ene zijde het omstoten van een miskelk voor, op de andere zijde zien we de priester vruchteloos de bebloede doeken uitwassen in de Dommel.143 Deze vaantjes werden hoogstwaarschijnlijk uitgereikt tijdens de offergang. Zeker vanaf 1606 leverde drukker en boekverkoper Jan II Scheffer uit ’s-Hertogenbosch grote aantallen vaantjes te Boxtel. In 1608 betaalde het kerkbestuur hem 131 gulden 5 stuiver voor 21.000 vaanmarest, ‘Andermaal de Brugse H. Bloedprent van P. Nieustadt’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 24-31 (p. 25-29) (met afbeelding). Onder de drukvormen die Guillaume de Neve omstreeks 1632 uit het fonds van Anthoon Janssens verwierf, waren er die dienden om de ‘H. Sacraments beeldekens vande prochiekercken […] van Brugghe’ te drukken: English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, p. 8. Zulke sacramentsbeeldekens waren echter niet voor bedevaarders bestemd, maar functioneerden in een louter plaatselijk verband. 140 Er zou ook een Spaanse vertaling bestaan hebben: J.G.M. Van den Heuvel, ‘Aspekten van volksdevotie’, in: J. Bonny, e.a. Het Heilig Bloed te Brugge (Brugge, 1990), p. 265-317 (p. 268-269 en 278) (reproductie van de Nederlandse versie uit 1641). 141 Cfr. A. Viaene, ‘Het Heilig Bloed, palladium van Vlaanderen’, in: Biekorf, 64 (1963), p. 277278. 142 Uitgave van 1632, beschreven in STCV: nr. 3107640. 143 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 162 en 168.

202

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 32. Brussel, devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Anonieme burijngravure (128 × 85 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 367

tjes.144 De aanzienlijke omzet inzake vaantjes staat toe te veronderstellen dat het in de vroege zeventiende eeuw reeds om een sedert lang ingewortelde traditie ging. Het ingaan van het Bestand in 1609 maakte op de bedevaartverantwoordelijken te Boxtel geen al te diepe indruk. Hoewel zij zich in 1610 nog ‘slechts’ 5000 vaantjes aanschaften, dreven zij het aantal snel op: tot 20.000 stuks in 1611 en tot 24.500 in 1615. En nog vreesden zij in laatstgenoemd jaar dat dit aantal niet zou volstaan, 144 J. Lauwerys, Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1954), deel 1, p. 42-43 en 53; Sinninghe, Over volkskunst, p. 95-96.

203

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 33. Matthias Pauli, Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel, rustende 1. In de Abdije van Hercken-rode in t’landt van Luyck. 2. Ten Augustijnen tot Gendt. 3. S. Goedelen tot Brussel. 4. Ten Augustijnen tot Loven (Antwerpen: G. van Wolsschaten, 1620) – RG 3028 I 15

want de maandag na de kermis lieten zij in Den Bosch bij Jan II Scheffer een partij vaantjes halen daar zij ‘besorcht waeren dat sy souden gebreken.’145 Brussel Van informatieve briefkens naar religieuze beeldekens Vanaf 1561 werden in opdracht van de kerkmeesters van Sint-Goedele te Brussel ‘briefkens metter figueren vanden heyligen sacramente’ gedrukt. Die ‘briefkens’ waren evenwel niet voor pelgrims bestemd. Zij werden in verscheidene steden geafficheerd om de processie van het Sacrament van Mirakel aan te kondigen. Vanaf 1600 echter stonden deze ‘briefkens’, gedrukt door Rutgeert Velpius te Brussel, wel 145 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 1, p. 42-43; Sinninghe, Over volkskunst, p. 95-96.

204

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie ter beschikking van al wie daar interesse voor had.146 Onder invloed van de opbloeiende Katholieke Hervorming begonnen de kerkelijke verantwoordelijken in te zien dat het vanuit propagandistisch standpunt wenselijk was gelovigen de kans te geven zich een afbeelding van het cultusobject toe te eigenen. Naast deze ‘briefkens’ werden bij het begin van de zeventiende eeuw te Brussel ‘fyn ghedructe coperbeldekens vanden H. Sacramente met de historie rontomme’ beschikbaar, geleverd door de Leuvense ‘snyder in coper’ Baptist Sangre. De levering bestond uit 60 ‘boeken’, waarbij de term ‘boek’ slaat op een bepaalde hoeveelheid papier, namelijk 24 vel. Per boek betaalde het kerkbestuur 18 stuiver.147 Deze Baptist Sangre is vermoedelijk te vereenzelvigen met de Leuvense drukker en boekhandelaar Joannes Baptista de Zangere (1562-1605).148 Het adjectief ‘fyn’ wijst op een hoogwaardig product, bestemd voor een koopkrachtig publiek met oog voor kunst. In 1621 lieten de Brusselse augustijnen voor het Sacrament van Mirakel door de Antwerpenaar Joannes Collaert een grote prent graveren naar een concept van hun ordebroeder Franciscus Molanus. De gravure toont de drie volgens de overlevering in 1370 door joden geprofaneerde hosties in hun kruisvormig reliekschrijn, ondersteund door een zetelende God de Vader op wiens rechterschouder de H. Geest onder de vorm van een duif neergedaald is. Deze voorstelling, waarboven een kroon prijkt, is omringd door de halsketen van de Orde van het Gulden Vlies en door acht wimpels die episodes uit de geschiedenis van de miraculeuze hosties uitbeelden. Uit een Latijnse tekst, onderaan geplaatst in een renaissancistische cartouche, blijkt dat de augustijnen deze gravure in 1621 opdroegen aan het stadsbestuur ter nagedachtenis van de datzelfde jaar overleden aartshertog Albrecht.149 Dat het initiatief uitging van augustijnen, hoeft ons niet te verwonderen. Deze orde koesterde immers een bijzondere aandacht voor de eucharistische vroomheid. Getuige daarvan is het anno 1620, dus kort voor de publicatie van de gravure, verschenen Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel, rustende 1. In de abdije van Hercken-rode in ’t landt van Luyck. 2. Ten augustijnen tot Gendt. 3. S. Goedelen tot Brussel. 4. Ten augustijnen tot Leuven. Verciert met veel schoon leeringe bevestight met veelderhande exempelen en historien van ’t H. Sacrament des Autaers van de 146 E. Roobaert, ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincx loo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ont werpers en verlichters van 16de-eeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 257-302 (p. 271, 273 en 275). Het anonieme koperplaatje voor de Sint-Leonardusverering te Zoutleeuw, waarvan tijdens het interbellum nieuwe afdrukken gemaakt werden, kan misschien nog uit de late zestiende eeuw dateren. Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 78 (afbeelding). 147 Roobaert, ‘Michiel van Coxcie’, p. 273 en 275. 148 F. Claes, ‘De Leuvense drukkersfamilie de Zangere (16de-18de eeuw)’, in: De Gulden Passer, 70 (1992), p. 117-128 (p. 122). 149 Kopergravure; formaat: 348 × 232 mm. A. Morelli (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005), p. 148 (afbeelding).

205

deel II – Constanten en verschuivingen prior van de Brugse augustijnen, Matthias Pauli, bij Geeraerdt van Wolsschaten te Antwerpen.150 Het behandelt naast het Brusselse Sacrament ook de eucharistische relieken in de abdij van Herckenrode en in de augustijnenkloosters in Gent en Leuven.151 Over het bloed dat uit een geconsacreerde hostie op een corporaaldoek zou gevloeid zijn en in de kerk van de augustijnenkanunniken van de congregatie van Windesheim in het Waals-Brabantse Bois-Seigneur-Isaac (Ophain) werd vereerd, was al in 1593 te Bergen een Histoire memorable et digne de foy verschenen, waarvan Marten Huyssens in 1602 te Antwerpen een vertaling drukte: Een wonderlijcke ende waerachtighe historie van ’t H. Bloet van Mirakel. Gheschiet int bosch van Heer Isaac bij Nijvel, int jaer 1405, 5 Junius.152 Een geëngageerde historiek door kanunnik Ydens Kanunnik Steven Ydens publiceerde in 1605 zijn rijkelijk geïllustreerde en aan aartshertogin Isabella opgedragen Histoire du S. Sacrement de Miracle. Reposant à Brvxelles, en l’ église collegiale de S. Goudele, & des miracles faictz par iceluy, in 1608 gevolgd door de Nederlandse, vermeerderde versie: Historie van het H. Sacrament van Mirakelen […]. Beide werkjes kwamen uit de drukkerij van Rutgeert Velpius te Brussel, de man die in 1600 ook de ‘briefkens’ van het Sacrament van Mirakel drukte. Ydens onderstreepte uitdrukkelijk dat deze geschiedenis nooit eerder ‘volcomelyc’ beschreven werd, ‘dan alleenlyc int cort, ende dat seer doncker, ghelyc men de zelue noch ziet hangen achter den hooghen choor vande collegiale kercke van S. Goelen op een berdt in een zeer out geschrifte.’153 Met deze woorden liet hij verstaan dat een versleten en moeilijk te ontcijferen informatiebord niet langer volstond om zulk een verhaal op adequate wijze te vertellen en dat het dus de hoogste tijd was om het gedrukte boek als medium in te schakelen. Leesvaardigen vonden desgewenst in Ydens’ Histoire en Historie een voortreffelijke toelichting bij de ‘coperbeldekens 150 BCNI, nr. 6799. Beschreven in STCV: nr. 3247841. 151 N. Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A. 1580-1651’, in: Ons Geestelijk Erf, 20 (1946), p. 235292 (p. 237 en 263-265). 152 In 1635 verscheen van prior Joannes Bernardi: Histoire originelle du S. Sang de Miracle; advenu au Bois-Seigneur-Isaac, l’an 1405, le 5. de juin (Brussel: weduwe J. Mommaert, 1635), een werk dat nog edities beleefde in 1706 en 1739. BCNI, nr. 4183 (1593) en 4874 (1602). Beschreven in STCV: nr. 12918923 (1739). F. Vanderhaeghen & M.T. Lenger, Bibliotheca Belgica, 6 delen (Brussel, 1979), deel 1, p. 325 (nr. B 21). A. Goovaerts & P. Génard, Les collections Van der Straelen-Moons-Ban Lerius à Anvers: catalogue raisonné, 9 delen (Antwerpen, 1884-1886), deel 2, p. 154 (nr. 2645); A. Verrycken, ‘Volksvroomheid in de late Middeleeuwen’, in: Volkskunde, 83 (1982), p. 28-36 (p. 35); Henri Godts […] Vente aux enchères. Openbare veiling […] 7 oktober 2008 (Brussel, 2008), nr. 62 (1635); W. Kohl, E. Persoons & A.G. Weiler (red.), Monasticon Windeshemense, 4 delen (Brussel, 1976-1984), deel 1, p. 35. 153 S. Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende tot Bruessel in de collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: R. Velpius, 1608), fol. b 4r. (bladen van het voorwerk zijn niet gepagineerd, b staat voor katern b, fol. 4 recto). Beschreven in STCV: nr. 3114344 (Nederlandstalig) en 6597077 (Franstalig).

206

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie vanden H. Sacramente met de historie rontomme’ van Baptist Sangre die het kerkbestuur van Sint-Goedele omstreeks diezelfde tijd verspreidde. Een vernieuwde informatiecampagne rond de drie hosties die in 1370 door joden zouden zijn geprofaneerd, bleek des te meer noodzakelijk daar de stedelijke overheid tijdens het calvinistische bewind (1579-1585) onzekerheid gezaaid had over de echtheid van wat traditioneel over de geschiedenis van het H. Sacrament van Mirakel voorgehouden werd te geloven.154 We zien Steven Ydens dan ook scherp reageren tegen de bewering als zou het Sacrament van Mirakel pas in 1529 (toen Brussel getroffen was door de zogeheten zwetende ziekte) in de openbaarheid zijn gebracht.155 Een kwarteeuw eerder had het stadsbestuur die stelling geformuleerd in het plakkaat waarmee zij op 1 mei 1581 de uitoefening van de rooms-katholieke religie in de Zennestad opschortte. Dit plakkaat (waarin onder meer ook te lezen stond dat de te Brussel vereerde hosties niet uit brood maar uit textiel bestonden) had zijn rechtsgeldigheid uiteraard verloren sedert de machtsoverdracht in 1585, maar toch was het niet onmiddellijk in de vergeethoek verzeild. Nog in 1599 werd het herdrukt in het raam van een protestants pamflet dat terugblikte op de Brusselse toestanden tijdens het calvinistische bewind.156 Steven Ydens, die beweerde persoonlijk door het aanroepen van het H. Sacrament van Mirakel in 1590 van betovering te zijn genezen, nam naast de historiek van het cultusobject ook een reeks mirakelverhalen op, die hij deels overnam en vertaalde uit een in 1532 door de kartuizer Theodorus Loër te Keulen in het Latijn gepubliceerd retrospectief verslag over de Brusselse mirakels.157 Na de publicatie van zijn Histoire du S. Sacrement de Miracle bleef kanunnik Ydens alert voor berichten inzake mirakelen. In de Nederlandse versie van zijn werk (1608) publiceerde hij, onder de hoofding: ‘Dit naervolgen[de] mirakel hebben wy becomen t’sedert onse Franchoise editie’, een schepenakte van 7 juni 1608 over een wonderbare genezing. Met de Histoire du S. Sacrement richtte Ydens zich naar eigen zeggen op de pelgrims uit Frankrijk, Artesië en Henegouwen die, op doortocht naar Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel, te Brussel het H. Sacrament van Mirakel kwamen vereren. Met de Nederlandse en geamendeerde versie uit 1608 beoogde hij een publiek van ‘landtslieden’ die ‘de Fransche taele niet en verstaen.’ Op deze uitgave, zo verklaarde hij in zijn dedicatiebrief van 27 juni 1608 aan het Brusselse stadsbestuur, hadden ‘vele goede ende treffelycke medeborgers’ (Brusselaars dus) aangedrongen. 154 L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000), p. 59.

155 Ydens, Historie, p. 229-230. 156 P. Fredericq, Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd (Brussel, 1907), p. 353-362 (vooral 357-358). 157 Voor de uitgave uit 1532, zie: BCNI, nr. 1223 en 1226; Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 56-58 en 128.

207

deel II – Constanten en verschuivingen Ydens hoopte voor zijn Nederlandse versie dus niet enkel onder de pelgrims maar ook onder zijn medeburgers talrijke lezers te vinden. Als kanunnik van de Sint-Goedelekerk trachtte hij verder nog zijn steentje bij te dragen aan de heropleving van de cultus van de H. Gudula die door de aandacht voor het Brusselse Sacrament van Mirakel op de achtergrond was geraakt. Achteraan in zijn werk nam hij daarom een levensbeschrijving van de Brusselse patroonheilige op. Zijn bedoeling was de Sint-Gudulaverering te laten participeren aan het nog verder te ontwikkelen netwerk van Brabantse bedevaartcultussen bestaande uit het Brusselse Sacrament van Mirakel, Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel en het Leuvense Sacrament van Mirakel. In dit opzet is hij echter niet geslaagd; de Gudulaverering bleef een veeleer lokale aangelegenheid te Brussel en te Moorsel.158 Ook na het overlijden van gangmaker Steven Ydens in 1615 bleef de eucharistische devotie in de aandacht staan. Zijn Historie van het H. Sacrament van Mirakelen. Berustende tot Bruessel inde collegiale kercke van S. Goedele uit 1608 werd heruitgegeven in 1642, 1648, 1662 en in 1670.159 Van de Franse versie verschenen herdrukken in 1644, 1670 en 1672.160 In 1618 drukte Joannes Mommaert te Brussel nog een andere beknopte, geschiedenis van het Sacrament van Mirakel: La historia del Santissimo Sacramento del Milagro. Het is de Spaanse vertaling door Joannes van der Heyden van een oorspronkelijke Latijnse tekst van een ons onbekende auteur. Opgedragen aan de aartshertogen, richtte dit boekje, blijkens de inleiding, zich in de eerste plaats tot de Spaanse hovelingen te Brussel.161 Op 20 mei 1629 liet 158 In 1663 verscheen te Brussel bij Scheybels, op initiatief van de pastoor van Moorsel, Aegidius Lemmens, Het leven, deughden en mirakelen der Heylighe Maeghd Gudila, patronersse der baronnije Moorssel, ende oock van de princelijcke stadt Brussel. Uyt verscheydene autheurs bij een vergadert door den Eerw. Heer Em. V. Hoyvorst, priester ende religieus der abdije van Afflighem, prior van Waver […]. BCNI, nr. 11925. Beschreven in STCV: nr. 12918746. J. Vander Weeën, ‘Magister Peeter De Vleeschoudere, pastoor van Teralfene. Een Brabantsch dichter uit de XVIIe eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1943), p. 217-230 (p. 227-228). Herdrukken in 1703 en 1778: Het leven ende wonderheden van de H. Maegd Gudula, patroonersse der baronnye van Moorssel ende oock van de princelyke stad Brussel (Aalst: J. d’Herdt, [1778]). De approbatie van 7 augustus 1777 vermeldt de eerdere uitgaven van 1663 en 1703. D. D’Herdt, ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268 (p. 126-127). 159 BCNI, nr. 10270 (Brussel: R. Velpius, 1648) en 11921 (Brussel, [1662]). Een niet gedateerde editie wordt genoemd onder nr. 10727: een uitgave van Peter de Dobbeleer, die in 1670 ook een Franstalige versie uitbracht. Catalogue d’une belle collection de livres anciens & modernes […] délaissés par feu monsieur Edw. Ipers (Mechelen, 1913), p. 7, nr. 51 (1642), 51bis (1648) en 52 (Brussel: P. de Dobbeleer, s.a.). Verschillende edities in STCV. 160 BCNI, nr. 9833 (Brussel: R. Velpius, 1644). Voor de edities van 1670 (Brussel: P. de Dobbeleer) en 1672, zie: Musée Frans Claes ‘De Gulden Spoor’ à Anvers. Gildes, armes, fouilles, antiquités, folklore, tableaux, sculptures, Vente publique, Anvers 27 novembre au 1 décembre 1933, 3 delen (Antwerpen, 1933), deel 2, p. 316-317 (nr. 3104 en 3105). 161 Dat het een vertaling is uit het Latijn blijkt uit de kerkelijke goedkeuring van 3 juli 1618. BCNI, nr. 6530. Beschreven in STCV: nr. 12918751. J. Peeters-Fontainas, Bibliographie des impressions espagnoles des Pays-Bas méridionaux, 2 delen (Nieuwkoop, 1965), deel 1, p. 318 (nr. 592).

208

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie aartsbisschop Boonen een Broederschap van het Brusselse Sacrament van Mirakel oprichten. Korte tijd later, op 12 juli 1629, bekwam Jan van Asseldonck een vorstelijk octrooi ‘om de statuyten van het broederschap van het Heilich Sacrament van Mirakel binnen S[in]te Goedelen kercke alhier door sekere gesworen boeckdrucker te mogen doen drucken.’162 Nog datzelfde jaar publiceerde hij het resultaat: Constitutiones fraternitatis Sacramenti Miraculosi in ecclesia D. Gudulae erectae.163 Een fictief twistgesprek Inspelend op de mede dankzij kanunnik Ydens hernieuwde belangstelling voor het Brusselse Sacrament van Mirakel publiceerde de jezuïet Franciscus Costerus in 1611 een Dialogue oft t’samen-sprekinge over de solemnele processie des H. Sacraments van Mirakelen, jaerlycx te Bruessel ghehouden, ende naemelyck in dit jaer 1610 (Brussel, Rutgeert Velpius en Huybrecht Anthoon).164 Het gegraveerde titelvignet is dat van de eerste uitgave van Ydens’ Histoire en Historie door Rutgeert Velpius, de drukker die op 17 november 1610 van de aartshertogen voor de Dialogue oft t’samen-sprekinge een exclusief octrooi voor een periode van tien jaar bekwam. In zijn opdracht aan de deken en de kanunniken van Sint-Goedele, gedateerd op 16 oktober 1610 te Brussel, vertelt Franciscus Costerus dat een in 1609 te Leiden postuum gepubliceerd werkje van Werner Helmichius, predikant te Amsterdam, de aanleiding vormde voor het schrijven van deze Dialogue. Dat ‘kettersch boecxken’ beweerde namelijk onder meer dat de drie te Brussel vereerde H. Hosties in werkelijkheid slechts ivoren stukjes waren, gesneden door een handwerker die zulks op zijn doodsbed aan zijn kinderen bekend had, hen verbiedend die spulletjes te aanbidden. Nadat bovendien Franciscus Lansbergius verkondigd had dat twee inmiddels overleden priesters van Sint-Goedele, Jan Stevens en Bartholomeus Linthout, van die vervalsing op de hoogte waren, had pater Costerus het raadzaam gevonden op deze ‘ongoddelijcke lasteringhe’ te reageren. De dialoog wordt aanvankelijk gevoerd door Maet, die recentelijk tot het katholicisme was teruggekeerd en Bruer Claes, een calvinistische predikant. Maet blijkt erg onder de indruk van de processie waarin hij de aartsbisschop van Mechelen de kostbare monstrans met de bebloede hosties zag dragen. Ter attentie van Bruer Claes geeft hij een overzicht van wie er verder nog allemaal in de processie meeliepen: de pauselijke gezant, de aartshertogen, edelvrouwen, kinderen, kloosterlingen, parochiegeestelijken, 2600 à 2700 burgers met toortsen, leden van het stadsbestuur, heren van de Raad van Brabant en van de Geheime Raad, hovelingen evenals gemijterde prelaten en abten. Wanneer Bruer Claes, allerminst geïmponeerd door de 162 ARB, Rekenkamer, nr. 20803, fol. 30. 163 L. Duerloo, ‘Archducal piety and Habsburg power’, in: L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albert & Isabella 1598-1621. Essays (Turnhout, 1998), p. 267-283 (p. 268 en 280, noot 15). 164 Licht afwijkende titel (druk Rutgeert Velpius, 1611) in: Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 1, p. 931. Beschreven in STCV: nr. 6896182.

209

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 34. Franciscus Costerus, Dialogue oft t’samen-sprekinge over de solemnele processie des H. Sacraments van Mirakelen, jaerlijcx te Bruessel ghehouden, ende naemelijck in dit jaer 1610 (Brussel: R. Velpius en H. Anthoon, 1611) – RG 3090 F 22

beschrijving van deze katholieke machtsontplooiing, betoogt dat de hosties slechts ivoren schijfjes zijn en het Sacrament van Mirakel een en al bedrog is, haalt Maet er pater Costerus bij. Het eerste wat Franciscus Costerus doet, is de predikant ontmaskeren als een gewezen monnik en een hoerenloper. De predikant citeert uit Werner Helmichius’ Goliaths sweert ende riedt-stock van pater Frans Coster, iesuwijt (1609) een tekst over het vermeend bedrog inzake het Sacrament van Mirakel. Om de echtheid van de reliek te bewijzen, herinnert Costerus van zijn kant aan de talrijke mirakelen die er, volgens hem, aan te danken zijn. Hij maakt zich daarbij druk over het feit dat de ketters aan die mirakelverhalen geen geloof hechten, evenmin 210

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie als aan ‘de merckelycke mirakelen, door d’aenroepinge der H. Moeder Godts te Scherpenheuvel, te Halle, te Chievre, ende elders gedaen, hoe claer zy oock zyn, hoe groot, hoe openbaer.’ Hij merkt daarbij op dat de mirakelen in zulke mariale cultusplaatsen aantonen ‘dat se niet qualyck en doen, die de Heylighen aenroepen, heur beelden eeren, pelgrimagie aen-nemen.’ Terloops geeft hij ook aan welke werkwoorden men dient te gebruiken bij het benoemen van devotiepraktijken: de H. Hosties (als zijnde het lichaam van Christus) zal men aanbidden, de heiligen aanroepen en hun beelden eren. Het verhaal over de ivoren hosties doet hij af als een leugen en hij herinnert er meteen aan dat er tijdens het bewind van de geuzen nog een ander fabeltje de ronde deed: ‘sommigen seyden het en waren maer dry witte lynen doecxken.’ Om te bewijzen dat de H. Hosties die men anno 1610 in de Sint-Goedelekerk vereert nog de oorspronkelijke zijn, licht hij de wijze toe waarop zij tijdens de calvinistische periode vanaf 1579 te Brussel verborgen zijn gehouden. Tevens maakt hij duidelijk dat er sinds 1585 weerom mirakelen zijn gebeurd. Voor details verwijst hij uitdrukkelijk naar Ydens’ Historie, twee jaar eerder bij Rutgeert Velpius gedrukt. Op verzoek van Maet geeft hij toch een samenvatting ten beste van het verhaal over de in 1370 door joden geschonden H. Hosties. Om de calvinistische predikant te overbluffen, onderstreept hij de enorme aantrekkingskracht van het Sacrament van Mirakel: ‘wy sien jaerlycx uut alle canten menich dusent menschen hier te Bruessel comen, ende het H. Sacrament met alder devotie eeren.’ Het twistgesprek gaat vervolgens over leerstellige aangelegenheden zoals de transsubstantiatie, het protestantse Nachtmaal en de wenselijkheid van de door Costerus fel voorgestane veelvuldige H. Communie.165 Franciscus Costerus richtte zich in 1611 met zijn Dialogue tot een publiek dat niet noodzakelijk Latijn gestudeerd had. Op citaten in die taal liet hij vrijwel systematisch een vertaling volgen. In 1629 drukte Govaerdt Schoevaerdts een Latijnse versie van Costerus’ tekst, opgesteld door Theodorus Petreus, een kartuizer uit Keulen, en door diens Brusselse ordebroeder Joannes a Blitterswijck op 12 juli 1629 opgedragen aan de pas opgerichte broederschap.166 Leuven Te Middelburg zou in 1374 een geconsacreerde hostie na profanatie in vlees veranderd zijn. De wijn bleek bloed te zijn geworden. De aldus ontstane Christusrelieken werden voor onderzoek naar Keulen overgebracht op vraag van de daar zetelende aartsbisschop. In 1380 kreeg pater Jan van Gheest, biechtvader van de aartsbisschop en toekomstige prior van de augustijnen te Leuven, een deel van deze miraculeuze 165 Over de verdediging van de veelvuldige communie door Costerus, zie: J. Nouwens, De veelvuldige H. Communie in de geestelijke literatuur der Nederlanden vanaf het midden van de 16e eeuw tot in de eerste helft van de 18e eeuw (Bilthoven-Antwerpen, 1952), p. 73-77. 166 Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 1, p. 931 (nr. C 617).

211

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 35. Reliekschrijn van het Leuvense Sacrament van Mirakel. Anonieme kopergravure in: Steven Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende te Brussel (Brussel: R. Velpius, 1608), p.233 – RG 3090 F 22

hostie, vanaf dan als Sacrament van Mirakel vereerd in de kerk van de Leuvense augustijnen. Kanunnik Ydens wijdde een apart kapittel aan deze, volgens hem, nooit eerder in druk verschenen geschiedenis. Daarmee hoopte hij de bedevaarders die via Brussel naar Scherpenheuvel trokken ervan te overtuigen ook eens het Leuvense Sacrament van Mirakel te bezoeken.167 Op de mirakels ging hij niet nader in. Wie daar meer wou over weten, moest maar zelf gaan lezen wat daarover op ‘seker taeffele’ in de Leuvense augustijnenkerk te lezen stond. Ydens’ boek bevat een kopergravure die het reliekschrijn van het Leuvense Sacrament van Mirakel voorstelt. Er verschenen in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw echter ook losse prenten voor deze bedevaartcultus. Eén ervan werd, naar een ontwerp van Erasmus Quellinus, 167 Arnoldus de Raisse onderstreepte in 1626 dat de verering voor het Leuvense Sacrament van Mirakel toch vooral tot uiting kwam tijdens de jaarlijkse processie: De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii, f. 98 r°-99 r°.

212

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie gegraveerd door Petrus Rucholle, een plaatsnijder die in 1641-1642 als meester tot de Antwerpse Sint-Lucasgilde toetrad en reeds een vijftal jaren later overleed. Boven de stad Leuven zweven drie engeltjes die het reliekschrijn torsen. Vier andere engeltjes houden een kroon boven het schrijn. Rucholles gravuurtje vormde – rechtstreeks of onrechtstreeks – de inspiratiebron voor alle later verschenen prenten. Een andere, vrij grote in kopergravure uitgevoerde prent is enkel gesigneerd met ‘FVL.’168 In renaissancestijl opgevat, dateert zij vermoedelijk nog uit de eerste decennia van de zeventiende eeuw. In het middenvak is, op een altaar met twee brandende kaarsen, het kruisvormige schrijn uitgebeeld onder een door twee engelen geflankeerd baldakijn. Twee andere engelen bewieroken de hostie. Het centrum van de reliekhouder bestaat uit een cirkel met daarin, tegen de achtergrond van een Grieks kruis, een gotische kelk die het reliek bevat. Rond de voorstelling vertellen zeven medaillons, elk vergezeld van een tekst, de geschiedenis van het Middelburgse eucharistisch wonder. Onderaan staat in een cartouche: Lof broot der Ingelen van elcken gheeert Verkeert in vleesch en in bloet warachtich Crachtich trockt ghij de[n] so[n]daer vvt quaeth[eyt] v[er]weert Vermeert wert hier door vwe[n] dienst ee[n]drachtich Te[n] Augustijne[n] tot Loue[n] wt liefde aendachtich. Herkenrode In 1645 drukte Jean Serrurier te Douai Histoire authentique de l’origine du tres auguste et tres adorable sacrement de miracle du noble monastère de Herckenrode van de jezuïet Turien Le Febvre.169 Eerder al was, in 1620, een verhaal over dit Sacrament van Mirakel in druk verschenen, echter niet als een afzonderlijke publicatie maar als een onderdeel van Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel (zie hierboven). De in Hasselt geboren prior van de Brugse augustijnen Matthias Pauli, droeg zijn Vier historien op aan de abdis van Herkenrode.170 Pater Pauli baseerde zich voor het gedeelte over Herkenrode op een oud destijds in de abdijkerk opgehangen bord (‘tabula’) dat de geschiedenis van het ter plaatse vereerde H. Sacrament van Mirakel verhaalde.171 168 G. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16 (p. 8-14) (met afbeeldingen). Waarom G. Baggerman in de prent met signatuur FVL een uitgave van Adriaan Collaert vermoedt, is niet duidelijk. 169 BCNI, nr. 9873; Van Heurck, Les drapelets, p. 186; Histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854), p. 5. 170 Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A.’, p. 237 en 263-265. 171 P. Daniëls, Le St Sacrement de Miracle de Herckenrode conservé en l’ église de Saint Quentin à Hasselt. Traduit du Flamand par Ch. van Swijgenhoven, curé de Diepenbeek (Hasselt, 1904), p. 72-73.

213

deel II – Constanten en verschuivingen

2.4. Contrareformatorische mediaoffensieven rond mariale bedevaartplaatsen Lipsius’ controversiële mirakelverhalen over Halle en Scherpenheuvel Joannes Wierix, omstreeks 1600 vanuit de Scheldestad naar Brussel verhuisd en omstreeks 1618-1620 overleden, graveerde een prentje voor de eeuwenoude en zeer befaamde mariale bedevaartcultus in Halle, een Henegouwse stad die nu tot Vlaams-Brabant behoort.172 Onder een rondboog staat het in een brede mantel gehulde Mariabeeld op een sokkel met de vermelding ‘Nostre Dame de Hav.’173 Een man en een vrouw steken met hoofd en schouders boven de onderrand van het gravuurtje uit. Zij hebben hun handen in gebed samengevouwen. Op 17 april 1603 verwierf de Antwerpse plaatsnijder Peter de Jode een exclusief octrooi (met een looptijd van vijf jaar) voor een prent van Onze-Lieve-Vrouw van Halle, door hem opgedragen aan de aartshertogen Albrecht en Isabella.174 Nauwelijks een jaar later, in de zomer van 1604, publiceerde Justus Lipsius bij Jan I Moretus te Antwerpen zijn Diva Virgo Hallensis. Beneficia eius & miracula fide atque ordine descripta.175 Al in 1598 had de Hallenaar Jan Coens, licentiaat in de godgeleerdheid en van 1585 tot aan zijn dood in 1604 pastoor van de Sint-Martinuskerk te Kortrijk, de verdediging opgenomen van de Mariacultus in zijn geboortestad. Hij deed zulks door enkele recente mirakelverhalen op te dissen in zijn Confutatie oft wederlegginghe vanden Biencorff (Leuven, Jan Maes en Philips de Zangere), een repliek op het strijdschrift van Marnix van Sint-Aldegonde.176 Maar het was toch vooral Lipsius’ boek dat ervoor zou zorgen dat Onze-Lieve-Vrouw van Halle een rol toebedeeld kreeg in de hoog oplopende controversen tussen katholieken en protestanten. Het is niet zeker dat exemplaren van de Latijnse Moretusuitgaven ooit te Halle onder de bedevaarders verspreid zijn. De Moretussen drukten in het totaal

172 Formaat: 70 × 44 mm. M. Mauquoy-Hendrickx, Les estampes des Wierix conservées au Cabinet des estampes de la Bibliothèque royale Albert Ier: catalogue raisonné de notes prises dans diverses autres collections, 3 delen (Brussel, 1978-1983), deel 1, p. 143 (nr. 806, met afbeelding). Zie over Jan Wierix die onder meer veel werk leverde voor de Officina Plantiniana: K.L. Bowen & D. Imhof, Christopher Plantin and engraved book illustrations in sixteenth-century Europe (Cambridge, 2008), p. 353-354 en passim. 173 Mauquoy-Hendrickx, Les estampes, deel 1, p. 143 (nr. 806, plaat 114). 174 A.K.L. Thijs, Antwer pen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993), p. 96-97 en de aldaar geciteerde archiefbescheiden; E. Duverger & D. Maufort, ‘De rolbezetting bij de productie van Van Dyck-grafiek’, in: C. Depauw & G. Luijten, Antoon van Dyck en de prentkunst (Antwerpen-Amsterdam, 1999), p. 366-390 (p. 377). 175 J. De Landtsheer, ‘Justus Lipsius en zijn relatie met Johannes I Moretus’, in: F. de Nave, Justus Lipsius (1547-1606) en het Plantijnse Huis (Antwerpen, 1997), p. 82-108 (p. 101). 176 A. Viaene, ‘Mirakelen van O.-L.-Vrouw van Halle’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (1931-1932), p. 198-199.

214

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie 5825 exemplaren van de Diva Virgo Hallensis, gespreid over vier edities.177 De drie quarto-edities uit 1604, 1605 en 1616 werden getrokken op respectievelijk 1500, 1550 en 1275 exemplaren. De oplage van de enige (in 1605 uitgebrachte) octavo-editie bedroeg 1500 stuks. De prijs van een ongebonden octavo-exemplaar was 4 stuiver, die van een ongebonden quarto-exemplaar 14 stuiver. In de quarto-edities staan twee paginagrote speciaal voor het boek gesneden kopergravures, waarvan een gesigneerd door Cornelis Galle.178 De uitgave in octavo is niet geïllustreerd. Ook bij Lipsius’ Diva Sichemiensis, zijn werk over Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, waarvan de eerste uitgave in 1605 verscheen, overheerste het duurdere quartoformaat. Van de vier edities (allemaal bij Moretus van de pers gekomen) is er ook hier slechts één in octavo. De drie quarto-edities hadden een gezamenlijke oplage van minstens 4100 stuks. Van de octavo-uitgave werden slechts 1500 exemplaren gedrukt. Die kostten 3,5 stuiver per stuk. Voor een quarto-exemplaar moest de koper 8 stuiver neertellen. Van de eerste uitgave (in quarto) van de Diva Virgo Hallensis uit 1604 verstuurde uitgever-drukker Jan Moretus 750 exemplaren naar de internationale Büchermesse in Frankfurt am Main. Dit is dus de helft van de volledige oplage. Een kwart van de exemplaren van de quarto-uitgave uit 1605 ging daar eveneens naartoe, net als 40 percent van de octavo-editie uit 1605. Voor de afzet van de Diva Sichemiensis rekende Jan Moretus opnieuw in ruime mate op Frankfurt: 30 percent van de quarto-editie uit 1605, 48 percent van de octavo-editie uit datzelfde jaar en 15 percent van de quarto-editie uit 1606 zond hij daarheen.179 De Moretussen wisten dat het internationale geleerdenwereldje een uitgesproken voorkeur koesterde voor boeken in het statige quartoformaat. Het is dan ook duidelijk welke doelgroep zij met de quarto-uitgaven van Lipsius’ twee Mariatraktaten viseerden. Dat aanzienlijke percentages van de octavodrukken eveneens hun weg naar Frankfurt vonden, wijst erop dat ook deze goedkopere uitgaven niet – of alleszins niet uitsluitend – voor bedevaarders bestemd waren. De Diva Virgo Hallensis en de Diva Sichemiensis dankten hun (niet overweldigend) commercieel succes aan de internationale faam van Justus Lipsius. Hun 177 Zie voor wat volgt: J. Materné, ‘De contrareformatorische boekbusiness in Antwerpens nazomertijd. De eerste losse Moretusdrukken van Lipsius’ controversiële Mariatraktaten op de Europese boekenmarkt’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 84 (2001), p. 149-160 (p. 156-160). 178 K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), nr. Hal-40, Hal-41 en Hal-43. Er is ook een gegraveerd titelvignet. Aan Cornelis Galle en Adriaan Collaert werd 110 gulden betaald voor het graveren van de drie koperplaten, zie: D. Imhof, ‘The illustration of works by Justus Lipsius published by the Plantin press’, in: G. Tournoy, J. De Landtsheer & J. Papy (red.), Iustus Lipsius Europae lumen et columen: Proceedings of the international colloquium, Leuven, 17-19 September 1997 (Leuven, 1999), p. 67-81 (p. 72-73). 179 D. Imhof, De Officina Plantiniana ratione recta: het uitgeversfonds van Jan I Moretus (15891610) (Antwerpen, 2008), p. 185-186. Zie ook: E. Breuls, ‘De Büchermessen van Frankfurt en de internationale verspreiding van Lipsius’ werken door de Moretussen’, in: De Gulden Passer, 84 (2006), p. 281-294 (p. 287-288).

215

deel II – Constanten en verschuivingen controversieel karakter, waardoor zij zowel in protestantse als in katholieke intellectuele kringen de aandacht trokken, droeg daar eveneens toe bij. Na de dood van Lipsius in 1606 en het verstommen van het aanvankelijk hoog opgelopen debat verminderde ook de belangstelling. In 1643 beschikte de Officina Plantiniana nog over 61 onverkochte exemplaren van de quarto-editie uit 1616 van de Diva Virgo Hallensis en over 205 dito exemplaren van de quarto-editie uit 1620 van de Virgo Sichemiensis. In het magazijn te Frankfurt lagen toen nog 29 exemplaren van beide titels.180 Heruitgaven in het Latijn kwamen na 1616, respectievelijk 1620, niet meer van de pers bij de Officina Plantiniana. Justus Lipsius schreef na het beëindigen van zijn Diva Virgo Hallensis en zijn Virgo Sichemiensis een werkje over nog een derde mirakelbeeld: de Sedes Sapientiae, vereerd in de Leuvense Sint-Pieterskerk. De tekst ervan, getiteld Diva Lovaniensis, was nagenoeg persklaar bij het overlijden van de auteur op 23 maart 1606, maar bleef destijds onuitgegeven.181 Zoals te verwachten was, lokten Lipsius’ mirakelboekjes heftige reacties uit aan protestantse zijde.182 In het voorjaar van 1605 verscheen bij Bruyn Hermansz. Schinckel te Delft van Diva Virgo Hallensis een niet-geauthoriseerde vertaling door ‘eenen lief-hebber der eere sijns eenigen Salichmakers; tot bespottinghe der pauselicke Roomsche afgoderije’, rijkelijk voorzien van antipaapse aantekeningen, spotteksten en persoonlijke aanvallen op Justus Lipsius. De auteur ervan is te identificeren met de Friese gewezen franciscaan Albrecht van Ooster wijck.183 Ook de jurist Petrus Denaisius, vertegenwoordiger van de paltsgraaf te Spiers, publiceerde in 1605 een anoniem spotschrift: Dissertatio de idolo Hallensi Iusti Lipsii […] waarvan nog datzelfde jaar een Nederlandse vertaling verscheen: Verclaringhe des Halschen afgodts van Iustus Lipsius […].184 Op het werkje over Scherpenheuvel leverde de Engelsman Georges Thomson scherpe kritiek in de 180 Materné, ‘De contrareformatorische boekbusiness’, p. 157-158. 181 J. De Landtsheer, ‘Iusti Lipsii Diva Lovaniensis. An unknown treatise on Louvain’s Sedes Sapientiae’, in: Revue d’ histoire ecclésiastique, 92 (1997), p. 135-142. 182 M. Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en de achttiende eeuw (Nijmegen, 1994), p. 32-34. 183 De opdracht aan het stadsbestuur van Delft is gedateerd: 5 maart 1605. Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 3, p. 981-982 (nr. L 322); Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-46. Deze publicatie bleef uiteraard niet onopgemerkt in het Zuiden. Jan Moretus schafte er zich een exemplaar van aan bij de Van Raphelingens te Leiden, zie: H. Meeus, ‘Jan Moretus en de Noordnederlandse boekhandel 1590-1610’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 343-370 (p. 362); L. Brouwers, Carolus Carolus Scribani S.J. 1561-1629. Een groot man van de Contra-Reformatie in de Nederlanden (Antwerpen, 1961), p. 167 184 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-7, Hal-8, Hal-9 en Hal-58. De karmeliet Anastasius Cochelet reageerde met een verweerschrift op Denaisius’ geschrift: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-2; G. Tournoy, J. Papy & J. De Landtsheer (red.), Lipsius en Leuven. Catalogus (Leuven, 1997), p. 254-256; A. Gerlo, H.D.L. Vervliet & I. Vertessen, La correspondance de Juste Lipse conservée au Musée Plantin-Moretus (Antwerpen, 1967), p. 226-228.

216

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie tweede afdeling van zijn Vindex veritatis adversus Justum Lipsium libri duo (Londen: Officina Nortoniana, 1606).185 Mirakelverhalen vormden een wezenlijk onderdeel van de contrareformatorische actie. Zij moesten onderstrepen dat God wél instemde met de heiligenverering, in tegenstelling tot wat de protestanten beweerden.186 Zij dienden tevens om bij de vele twijfelaars onder de katholieken weer vertrouwen in de traditionele devotiepraktijken op te wekken. Terecht constateerde de Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu in 1640 dat het succes van Scherpenheuvel als bedevaartplaats te danken was aan het ‘gherucht van mirakelen die’r daghelijcks geschiedden.’187 De Zuid-Nederlandse jezuïeten waren toen allicht niet vergeten dat Lipsius zijn Diva Sichemiensis destijds had samengesteld op aansporen van hun provinciaal, pater Oliverius Manare.188 De Latijnse uitgaven van Lipsius’ beide Mariatraktaten kunnen we, gezien hun doelgroep en de aangewende verspreidingskanalen, bezwaarlijk als typische boekjes voor bedevaarders beschouwen. In 1605 kwam een Franse vertaling van Lipsius’ Diva Virgo Hallensis op de markt, geredigeerd door de medicus Louis du Gardin de Mortaigne uit Edingen en gedrukt door Rutgeert Velpius te Brussel.189 Vanaf 1607 was bij Velpius tevens een Nederlandse versie beschikbaar, bezorgd door de Brusselse stadsgriffier Philips Numan en getiteld De Heylighe Maghet van Halle […] Hare weldaden ende mirakelen oordentlijck ende ghetrouwelyck beschreven.190 Numan liet in de voorrede verstaan dat hij met zijn rechtstreeks uit het Latijn vertaalde versie weerwerk wenste te bieden aan de niet-geauthoriseerde Delftse uitgave die, naar zijn mening, het werk was van ‘zekeren persoon apostaet […] uutgeloopen monnick, oft andere vande kettersche religie.’ De vertalingen van Du Gardin en Numan gaven een impuls aan de popularisering van Lipsius’ Halse mirakelverhalen buiten 185 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-141 en Sch-142; Gerlo, Vervliet & Vertessen, La correspondance de Juste Lipse, p. 228. De Doornikse kanunnik Claudius Dausquieus nam in 1606 de verdediging op van de ondertussen overleden Lipsius: Tournoy, Papy & De Landtsheer, Lipsius en Leuven, p. 258-259. 186 H. Platelle, ‘Mirakels in de Zuidelijke Nederlanden’, in: Spiegel Historiael, 8 (1973), p. 172-177 en 228-237 (p. 237). 187 Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu voor ooghen ghestelt door de Duyts-Nederlantsche Provincie der selver Societeyt (Antwerpen: Officina Plantiniana, 1640), p. 566. Beschreven in STCV: nr. 3114433. 188 Brouwers, Carolus Scribani, p. 167. 189 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-49. De Franstalige versie bevat elf mirakelen die bij Lipsius niet voorkomen, zie ook: M.J. Van den Weghe, Korte geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Halle en Haar heiligdom (Halle, 1912), p. 53-54 en 58-59. 190 Vanderhaeghen & Lenger, Bibliotheca Belgica, deel 3, p. 982-983 (nr. L 323 en L 324) en deel 4, p. 482 (nr. N 25). Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-17 en Hal-18. De Nederlandse vertaling uit 1605 (Hal-46), van protestantse zijde uitgegeven te Delft, laten we hier buiten beschouwing daar zij niet voor katholieke gelovigen bestemd was.

217

deel II – Constanten en verschuivingen de selecte kring van latinisten. Vanaf ten laatste 1644 werden hoogstwaarschijnlijk ook vertalingen en bewerkingen van de Diva Virgo Hallensis aan bedevaarders verkocht. In het genoemde jaar betaalde het bestuur van de Sint-Martinuskerk te Halle immers 138 gulden 19 stuiver aan Velpius, librairier, voor 800 ‘livres de miracles de N[ost]re Dame de Hal par luy imprimez.’191 In 1622 leverde Erycius Puteanus een aanvulling op Lipsius’ mirakelboek: Erycii Puteani Diva Virgo Aspricollis: beneficia ejus & miracula novissima, uitgegeven door Henricus Hastenius en Petrus Zangrius. Daarvan verscheen bij diezelfde uitgevers nog in 1622 een Franse vertaling door André Dauphin, een benedictijn uit Reims.192 Uit een samenwerkingsverband tussen de waarschijnlijk om geloofsredenen in 1621 uit Leiden ingeweken Henricus Hastenius (Hastens) en Petrus II Zangrius (de Zangere) verscheen in 1622-1623 te Leuven een door Erycius Puteanus geredigeerde bewerking van Lipsius’ Scherpenheuvelboekje, nu met als titel: Virgo Aspricollis: nova ejus beneficia & admiranda.193 In 1643 herdrukte Huybrecht Anthoon-Velpius te Brussel zowel de Franse als de Nederlandse vertaling van Lipsius’ boekje over Halle.194 Numans vervolgverhaal over mirakelen te Scherpenheuvel Als strijdbare katholieke leek koesterde Philips Numan een bijzondere belangstelling voor mirakelen. In 1604, dus nog voor hij de vertaling leverde van Lipsius’ Halleboek, publiceerde hij anoniem zijn eigen Historie vande miraculen die onlancx in grooten getale ghebeurt zyn door die intercessie ende voorbidden van die Heylighe Maget Maria. Op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel by de stadt van Sichen in Brabant. Het werkje verscheen met een approbatie van 28 juni 1604 en een vorstelijk privilegie van 1 juli 1604. Het werd gedrukt en uitgegeven door Rutgeert Velpi191 Ook sporen van leveringen van Lipsiusboekjes in 1660, 1661, 1662, 1680, 1714 en 1728. In 1712 gingen in de kerk van Halle 22 Franse en 184 Nederlandse exemplaren van de hand. In 1745 werden 68 Franse en 47 Nederlandse boekjes verkocht, zie: L. Le Clercq, ‘Het boek van Justus Lipsius over O.-L.-Vrouw van Halle’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 7 (1909), p. 33-36 en 8 (1910), p. 151-155 (8: p. 151-152). In 1702 werden 134 brochures (met mirakelen) verkocht; in 1734 71 Franse en 72 Nederlandse exemplaren, zie: G. Renson, ‘Inkomsten van de St. Martinuskerk en de O.-L.-Vrouwkapel te Halle, in de 18de, begin 19de eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 77 (1994), p. 359-390 (p. 367 en 382). 192 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-74 en Sch-133; Tournoy, Papy & De Landtsheer, Lipsius en Leuven, p. 259-261. 193 Het werkje verscheen in samenhang met Erycius Puteanus’ Diva Virgo Aspricollis: beneficia ejus & miracvla novissima (1622): Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-74; Tournoy, Papy & De Landtsheer, Lipsius en Leuven, p. 261. 194 Le Clercq, ‘Het boek’, 8: p. 152. Vertaling door Philips Numan: Die Heylighe Maghet van Halle, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-19. Vermelding van de editie van Anthoon-Velpius uit 1643 van La Nostre Dame de Hau, ses bienfaicts, et miracles fidelement recueillis & arrengez en bel ordre (vertaling door Louis du Gardin de Mortaigne): The Romantic Agony […] catalogus, 36 (Brussel, 2008) kavel 1075.

218

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 36. ‘S. Maria de Silva in Monte Acuto prope Sichenum.’ Anoniem kopergravuurtje in: Philips Numan, Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn […] op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel (Brussel: R. Velpius, 1604) – RG 3091 A 28

us te Brussel. Een deel van de oplage verscheen met het uitgeversadres van Joannes Baptista de Zangere te Leuven.195 Numans Historie, door Justus Lipsius gebruikt als één van de belangrijkste bronnen voor zijn Virgo Sichemiensis,196 beleefde nog in datzelfde jaar 1604 een tweede door Rutgeert Velpius gedrukte editie.197 Deze uitgave bevat op het einde van het voorwerk een anoniem kopergravuurtje dat een volle pagina beslaat en het Mariabeeld toont in een stralenkrans onder een baldakijn. Links en rechts van het altaar hangen tegen de muren van de uit steen opgetrokken kapel krukken, prothesen en andere ex voto’s. Op het voorplan bevinden zich Jan Clement, Catharina du Bus en nog een derde Mariavereerder. Onderaan is volgende tekst gegraveerd: ‘S Maria de Silva in Monte Acvto prope Sichenvm.’ 195 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-120 en Sch-121. 196 Lipsius stipte zulks zelf aan. Gerlo, Vervliet & Vertessen, La correspondance de Juste Lipse, p. 228.

197 Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn, door die intercessie ende voorbidden van die H. Maget Maria. Op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel by die Stadt van Sichen in Brabant. Tweede editie, vermeerdert van verscheyden mirakelen (Brussel: R. Velpius, 1604). Niet vermeld bij Bowen. Het boekje bevat [16], 226 en [5] pagina’s; de drukspiegel meet 119 × 67 mm. De illustratie staat op p. [16] van het voorwerk. Exemplaren: PcA en RG 3091 a 28. Zie deel I, afb. 17.

219

deel II – Constanten en verschuivingen Rutgeert Velpius verzorgde nog een andere druk van de Historie die op de titelpagina eveneens de vermelding draagt: ‘Tweede editie.’ Zoals bij de eerste editie drukte hij een aantal exemplaren voor Joannes Baptista de Zangere. Hoewel het titelblad 1604 als jaar van uitgave aangeeft, kwam deze zogeheten tweede editie, blijkens de colofon, pas in 1605 van de pers. De titelpagina van sommige exemplaren op naam van De Zangere vermeldt trouwens dit jaartal.198 In 1606 verscheen bij Rutgeert Velpius andermaal een uitgave van de Historie, nu aangegeven als Derde editie. Vermeerdert van verscheyden schoone mirakelen naer den voorgaenden druck ghebeurt. Pas bij deze derde en (voor zover bekend) laatste Nederlandstalige editie komt Numans naam op het titelblad voor.199 In 1604 drukte Rutgeert Velpius een Franse versie van Numans mirakelboekje. Hij bezorgde tevens herdrukken in 1605, 1606, 1609, 1610 en in 1613 (dit laatste jaar in samenwerking met Hubert Anthoine). In 1605 en 1606 drukte hij van deze Histoire des miracles ook een onbekend aantal exemplaren voor zijn Leuvense collega Joannes Baptista de Zangere. Vanaf 1606 stond Numans naam op de titelbladzijde.200 In 1606 verschenen (zonder Numan te vermelden) een Engelse en een Spaanse vertaling, allebei overgezet vanuit de Franse tekst. De Engelse vertaling was het werk van de priester Robert Chambers, biechtvader van ‘the English Religious Dames in the citie of Bruxelles.’ Zij werd te Antwerpen gedrukt bij Arnold Conings.201 De Spaanse versie, een druk van Rutgeert Velpius, is op 21 november 1605 aan aartshertogin Isabella opgedragen door de vertaler, haar kamerheer en kapelaan Cesar Clemente.202 De titelpagina van de Franse versie vermeldt reeds vanaf de eerste editie in 1604 dat het werk samengesteld is op gezag van de Mechelse aartsbisschop. Een gelijkaardige garantie verschaffen ook de Engelse en Spaanse versies uitgegeven in 1606. Pas op de zogenaamde derde editie (1606) van de Nederlandse tekst, verschijnt de volgende geruststelling: ‘By een vergadert ende beschreuen door meester Philips Nvman, greffier der stadt van Bruessel, vvt laste des Eervveerdichste Heere Aerts bisschop van Mechelen.’ In zijn Voor-reden reageerde Philips Numan op een Nederlandstalig ‘boecxken’ dat, naar hij vermoedde, geschreven en gedrukt was door een Hollandse calvinist en waarin op blasfemerende wijze uitgevaren werd tegen de eer die men te Scherpenheuvel aan de H. Maagd bewees.203 198 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-122 tot Sch-124. De zogeheten tweede editie uit 1604/1605 telt meer bladzijden: [16], 304 en [8] pagina’s. 199 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-125. 200 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-111 tot Sch-118. 201 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-127. 202 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-119; Duerloo & Thomas, Albrecht & Isabella, p. 244245. 203 Het Antwoorde op een valsch leugenactich verhael […] (Leuven: J.B. de Zangere, 1604), met privilegie van 1 juli 1604, reageerde wellicht op dezelfde calvinistisch geïnspireerde publicatie. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-7.

220

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie In het tweede kapittel van zijn Historie attendeert Philips Numan de lezer op een reeks plaatsen in ‘ons Nederlant’ waar Maria, net zoals te Scherpenheuvel, in het bijzonder vereerd wordt en waar door haar toedoen mirakelen zouden zijn geschied. Inzake Brabant vernoemt hij Alsemberg, Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van de Zavel), Laken, Leuven (in de Sint-Pieterskerk), Scheut en Vilvoorde (in het karmelietessenklooster Ten Troost). De heerlijkheid Mechelen is vertegenwoordigd met Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk. In Vlaanderen betreft het Hasselaere (Edelare), Lede en een kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Gratie nabij Rijsel (te Loos). In Henegouwen gaat het om Cambron (in de cisterciënzenabdij),204 Chièvres, Halle en Tongre-Notre-Dame. Artesië is present met Atrecht (la Sainte Chandelle)205 en Sint-Omaars (in een kapel op de Markt, vermoedelijk: Notre-Dame des Miracles).206 Numans ‘boecken van miracule’ waren te koop in een winkeltje dat door de kapelmeesters beheerd werd.207 In de periode 1606-1618 kwamen nog enkele eveneens door Philips Numan in het Nederlands en in het Frans geredigeerde boekjes op de markt met verhalen over recent gebeurde mirakelen. Het eerste van deze reeks, Toe-voechsele vanden mirakelen gheschiedt op Scerpen-heuvel, werd te Brussel gedrukt door Rutgeert Velpius en in 1617 herdrukt door Huybrecht Anthoon. In 1609 verscheen bij Rutgeert Velpius: Deuxiesme partie des miracles de Nostre Dame de Mont-Aigu […].208 In 1613 volgde: Miracles de Nostre Dame, advenuz au MontAigu, […] aprez la derniere edition […] en in 1614 de Nederlandse versie: Mirakelen van Onse Lieve Vrovwe, ghebeurt op Scherpen-heuvel, zedert den lesten boeck daeraff vuytghegheven […] (gedrukt bij Rutgeert Velpius en Huybrecht Anthoon). In 1617, het jaar waarin Philips Numan op 20 februari overleed, drukte Huybrecht Anthoon Ander mirakelen van Onse Lieve Vrovwe op Scherpen-heuvel, gheschiet voor een deel zedert den lesten druck van den jare 1613 […].209 In 1618 legde dezelfde druk204 In 1594 graveerde de Antwerpse plaatsnijder Adriaan Collaert een grote prent voor de eeuwenoude Henegouwse bedevaartplaats Cambron-Casteau. Titel van de prent: Histoire dv miracle fait en l’ image de Nostre Dame de Cambron, l’an 1326, le 8. avril. Kopergravure; formaat: 400 × 275 mm. Exemplaar: PcA. 205 Over deze volgens de legende door Maria bezorgde kaars en de ermee verbonden devotiepraktijken: G. Gazet, Histoire ecclésiastique du Pays-Bas (Arras: G. de la Rivière, 1614), p. 197-203. Exemplaar: RG 2048 A 1. 206 Cornelius Columbanus Vrancx, abt in de Gentse Sint-Pietersabdij, had de meeste van deze bedevaartplaatsen luttele jaren eerder behandeld in zijn Den tweeden cout der nichten, inhoudende veel schoone mirakelen van Maria ghebenedijdt (Gent: G. Manilius, 1601). Beschreven in STCV: nr. 3254209. Voor een overzicht: M. Daem, ‘Mirakelverhalen over huisdieren en veldvruchten’, in: Oostvlaamse Zanten, 72 (1996), p. 71-84 (p. 72). 207 A. Boni, Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis (Antwerpen, 1953), p. 48. 208 In 1613 herdrukt samen met Histoire des miracles […]. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-110 en Sch-111. 209 Met den lesten druck van den jare 1613 bedoelde Numan vermoedelijk de uitgave van 1614, voorzien van een approbatie van 15 juli 1613. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-108.

221

deel II – Constanten en verschuivingen ker daarvan nog de Franse versie op de pers: Autres miracles de Nostre Dame au Mont-Aigu […]. Het was ongetwijfeld de bedoeling van de uitgevers om via opeenvolgende zegebulletins Scherpenheuvel voortdurend onder de aandacht te houden en aan te tonen dat wie daar naartoe trok kans maakte op een gebedsverhoring. Ook Numans mirakelboekje uit 1604 bleef niet onopgemerkt in het Noorden. De anonieme auteur van een calvinistisch pamflet dat de draak stak met het geloof in mirakelen, liet er zich zelfs door inspireren. Dat is te merken aan de titel van dit in 1612 te Amsterdam uitgegeven schotschrift: Historie van de wonderlycke mirakelen, die in menichte ghebeurt zijn, ende noch dagelycx ghebeuren, binnen de vermaerde coopstadt Amstelredam: in een plaets ghenaempt het tuchthuys, ghelegen op de heylighewegh.210 Dat Lipsius in 1605 zijn Virgo Sichemiensis publiceerde ondanks het bestaan – sinds 1604 – van Numans publicatie over Scherpenheuvel wijst er overigens eens te meer op dat hij niet hetzelfde publiek beoogde als de Brusselse stadsgriffier. Lipsius wenste vooral gestudeerde, invloedrijke personen ervan te overtuigen dat God, op voorspraak van Maria, op miraculeuze wijze bleef ingrijpen in het leven van mensen. Het valt op dat de eerste invloedrijke publicaties over mariale bedevaartplaatsen die na 1600 verschenen het werk waren van leken: Lipsius en Numan. Verwachtte de geestelijkheid dat dit meer indruk zou maken op de twijfelaars, die zouden inzien dat hier geen mensen aan het woord kwamen die voor hun ‘eigen winkel’ propaganda maakten? Zo was Lipsius een internationaal erkend geleerde die een tijdlang verbonden was aan de (protestantse) universiteit van Leiden maar tot het inzicht was gekomen dat de Roomse leer de juiste was. Op de publicaties van Numan werd zijn openbare ambtelijke functie uitdrukkelijk vermeld, denkbaar als waarborg van betrouwbaarheid. Gezien de animositeit rond de mirakelenkwestie, hoeft het ons niet te verwonderen dat we geregeld het devote Scherpenheuvelboekje in oude verzamelbanden aantreffen samen met een door Philips Numan uit het Spaans vertaald traktaatje over de leer der mirakelen van de franciscaan Andreas de Soto, biechtvader van aartshertogin Isabella.211 Numans vertaling verscheen in 1613 te Brussel als een gemeenschappelijke uitgave van Rutgeert Velpius en Huybrecht Anthoon: Deux dialogues traitans de la doctrine & matiere des miracles: ausquelz sont expliquez & eclaircyz doctement plusieurs doubtes & curieuses demandes sur ce subiect.212 In zijn opdracht aan het Brusselse stadsbestuur vertelt Philips Numan dat hij het Spaanse aan Isabella opgedragen traktaatje in handen had gekregen tijdens het persklaar maken van het vervolg op zijn mirakelboek. Oordelend dat Andreas de Soto’s tekst verdiende om gepubliceerd te worden (‘soit pour estre leu à part, ou estre ioint aux 210 Wingens, Over de grens, p. 29 en 289. 211 Voor een titelbeschrijving van de Spaanse tekst (Brussel: R. Velpius en H. Anthoon, 1612), zie: Peeters-Fontainas, Bibliographie, deel 2, p. 637 (nr. 1232). 212 BCNI, nr. 5953. De approbaties dateren van 27 oktober 1612 en 29 oktober 1612. Voor exemplaren in verzamelbanden, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-109, Sch-111 en Sch-126.

222

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie miracles de Nostre Dame, comme matiere correspondante’) had hij die in het Frans overgezet. Hij koos voor die taal ‘pour servir à plusieurs, principalement en ceste ville, ou il y a telle diversité de nations.’ Als overtuigd voorstander van zijn moedertaal, voegde hij daar onmiddellijk aan toe er eerlang een versie ‘en nostre langue Flamende ou Thioise’ van te willen leveren.213 In 1614 kwam, eveneens bij Velpius en Anthoon, Numans Nederlandse vertaling ook effectief van de pers: Twee t’samensprekingen behandelende de leeringe ende materie vanden mirakelen […].214 Groot succes kende dit apologetisch geïnspireerde traktaatje echter niet; het werd nooit herdrukt. De inhoud ervan was dan ook geen aantrekkelijk leesvoer voor niet al te geletterde bedevaarders. Deze groep mensen was veeleer geïnteresseerd in mooie en hoopgevende verhalen over wonderbaarlijke gebeurtenissen die men aan de tussenkomst van God en Zijn heiligen kon toeschrijven. Pastoor Laurentius van Beneden over Onze-Lieve-Vrouw van Laken De oratoriaan Laurentius van Beneden, licentiaat in de Beide Rechten en pastoor van de op wandelafstand van de hofstad Brussel gelegen Lakense Onze-Lieve-Vrouwekerk, verwierf op 17 december 1621 een vorstelijk privilege dat hem toestond zijn boek, getiteld De bloedighe compassie vande bedrvckte Moeder Godts Maria, te laten drukken en verkopen door een gezworen boekdrukker van zijn keuze en dat tevens aan gelijk welke andere boekdrukker of -verkoper verbood het werk na te drukken gedurende een periode van zes jaar. Het duurde nog tot in 1623 vooraleer De bloedighe compassie effectief van de pers kwam.215 Het tweedelige boek werd gedrukt door Huybrecht Anthoon, ‘gesworen drucker vanden Hove’, met een kerkelijke goedkeuring van 8 mei 1623. In zijn opdracht – in het Spaans en in het Nederlands – aan aartshertogin Isabella beklemtoonde Laurentius van Beneden dat het, gezien het spottende misprijzen dat de ketters ten aanzien van Maria aan de dag legden, meer dan ooit nodig was om de deugden en de invloed van de H. Maagd in het licht te stellen. Als beheerder van een door Isabella en haar overleden echtgenoot gefrequenteerde en begunstigde bedevaartkerk voelde hij zich daartoe in het bijzonder geroepen. Uit het Aenden godtvrvchtighen leser blijkt dat hij zijn boek niet enkel als een devoot leesboek opvatte maar ook als een compendium waarin priesters stof voor predicaties konden vinden: ‘uytghelesen materien dienende om op eenighe sondaeghen ende feestdaghen des iaers ghelesen oft ghepredickt te worden.’ De hoofdstukken XVII tot XLIII (pagina’s 355-449) van het tweede deel van De bloedighe compassie besteedde hij volledig aan de Historie vande kercke van Christvs selver geweydt, beeldt, draet, eere ende verheffinghe, machtighe ende wonderlycke 213 W. De Vreese, ‘Numan (Philippe)’, in: Biographie Nationale, 28 delen (Brussel, 1899), deel 16, kol. 4-6. 214 BCNI, nr. 6080. Vermeldingen van exemplaren in verzamelbanden: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-108, Sch-125, Sch-128, Sch-130 en Sch-131. 215 BCNI, nr. 7162. Beschreven in STCV: nr. 3117384.

223

deel II – Constanten en verschuivingen wercken vande soete Moeder Godts te Laken. Weldoordacht lanceerde de auteur in deze titel enkele trefwoorden die, refererend aan de legendarische bouwgeschiedenis van zijn kerk, van aard waren om de aandacht van de lezer te prikkelen. Vooraleer de Lakense historie aan te snijden had hij in kapittel XV (pagina’s 338-340) reeds de aandacht getrokken op de meest befaamde miraculeuze Mariaoorden uit de Nederlanden. De desbetreffende tekst blijkt grotendeels overgenomen uit het mirakelboekje van Philips Numan, waarnaar hij trouwens verwees toen hij in verband met Scherpenheuvel vermeldde dat ‘daer een seer schoon boecxken af geschreven is, int iaer sesthien hondert ende vier.’ Zelf voegde hij aan Numans overzicht slechts één mariale bedevaartplaats toe: Stokkel.216 In 1624 kwam de tekst van de Historie vande kercke […] te Laken opnieuw van de pers bij Huybrecht Anthoon, nu evenwel als een apart boekje. Laurentius van Beneden, overtuigd van het strategische belang van netwerkvorming, droeg dit drukje op aan het stadsbestuur van Brussel.217 Het boekje bleef niet onopgemerkt. Al in 1626 verwees Arnoldus de Raisse in zijn Ad natales Sanctorum Belgii naar Van Benedens in idiomate flandrico uitgegeven Lakense geschiedenis.218 In 1630 drukte de weduwe van Huybrecht Anthoon een grondig gewijzigde uitgave van deze Historie, door Laurentius van Beneden nu voorzien van een dedicatie aan gravin Maria Emanuel Capata, een hofdame van Isabella.219 De Spaanse vertaling van zijn werkje, in 1635 gedrukt bij Godefridus Schoevaerts te Brussel en vooral voor de hofkringen bestemd, droeg Laurentius van Beneden op aan niemand minder dan de gouverneur-generaal, de kardinaal-infant Ferdinand van Oostenrijk.220 Wie graag Latijn las, kon vanaf 1647 beschikken over een in die taal gestelde geschiedenis van Onze-Lieve-Vrouw van Laken: Laca Bruxellense suburbanum cultu ac prodigiis Deiparae, a Normannorum temporibus […] (Brussel, Govaerdt Schoevaerdts), geschreven door de oratoriaan Joannes Antonius à Gurnez, een (volgens de norbertijn Gerardus van Herdegom) doctus & zelosus Dei-parae Virginis encomiastes.221 Ondertussen had Laurentius van Beneden in 1627 bij Huybrecht Anthoon tevens een nieuw Mariatraktaat gepubliceerd waarin hij weerom propaganda maakte voor de

216 Over de Mariacultus te Stokkel: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 166 en 327-329. 217 Dedicatie gedateerd 20 juni 1624. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-4. 218 De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii, f. 61. Zie over het werk van L. van Beneden ook: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 205 en 314. 219 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-5. Over de gewijzigde inhoud van het boekje: A. Bousse, ‘De Onze Lieve-Vrouwe-kerk van Laken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 209214 (p. 210). 220 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-3. 221 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-1. Citaat in: G. van Herdegom, Diva Virgo candida, candidi ordinis praemonstratensis mater tvtelaris et domina, tribvs libris distincta (Brussel: M. de Bossuyt, 1650), p. 133. Beschreven in STCV: nr. 6857892.

224

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie

Afb. 37. Laken. Inzegening van de kerk van Laken door de Zaligmaker. Ingekleurde burijngravure door Cornelis Galle (91 × 66 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Laken, 1a

Lakense devotie: Het aldersoetste moederschap der Heylighe Maghet Marie, tot alle menschen: met haer heylich, ende alderoutste broederschap tot Laeken.222 Tegenover de eerste pagina van kapittel XVII is in exemplaren van De bloedighe compassie uit 1623 een anonieme gravure ingelast, gedrukt met een plaat die mogelijk ook gebruikt werd voor losse prenten. Links zien we een kerkinterieur uitgebeeld, terwijl Jezus Christus, vergezeld van Maria en enkele engelen, de kerk van Laken eigenhandig inzegent. Onderaan staat volgende toelichting: Hier wort de Kercke te Laken gemact naer Godts maete seer wel gewrackt Hier wyt oock Christvs de Kerck voorwaer ende oock mede den Hooghen avtaer. Op het andere gedeelte van de gravure staan enkele bedevaarders op het punt het kerkgebouw binnen te gaan. Achter een tafel bevindt zich een persoon (wellicht een 222 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-2.

225

deel II – Constanten en verschuivingen kerkbediende) die kostbare geschenken in ontvangst lijkt te nemen. Via de poortopening is een blik gegund op het Mariabeeld dat, gehuld in een Spaanse mantel, op een altaar opgesteld staat. Hier luidt het bijschrift: Hier comen de pelgrims vvt alle landen om te doen hvn offeranden en worden van veel sickten genesen door Godts moeder reyn vvtgelesen. Voor Onze-Lieve-Vrouw van Laken graveerde de Antwerpenaar Petrus Clouwet (meester in 1645 en overleden in 1670) een prentje dat de legendarische inzegening van de bedevaartkerk voorstelt. Clouwets koperplaatje is achteraf (in 1694 of iets later) gebruikt voor het frontispice bij het boekje van Quentin Hennin: Oorsprongh van de kercke van Laken (Brussel, Egidius Dams, s.a.).223 Dezelfde voorstelling als bij Clouwet vinden we, in kleiner formaat, terug bij een mogelijk iets ouder sanctje, gesigneerd: ‘C. Galle.’224

2.5. In de bres voor bedevaartplaatsen in de frontlinie In de eerste helft van de zeventiende eeuw schreven verscheidene geestelijken uit het grensgebied met het opstandige Noorden boekjes over mirakelen die daar op voorspraak van Maria zouden hebben plaatsgevonden. Voor sommige van die cultusplaatsen kwam religieuze drukgrafiek beschikbaar. Oirschot Petrus van Vladeracken (Vladeraccus), pastoor in het Noord-Brabantse Oirschot, noteerde een reeks mirakelen toegeschreven aan Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Eik, een madonna die vermoedelijk sinds de vroege vijftiende eeuw in een kapel op het grondgebied van zijn parochie vereerd werd. In 1612 bundelde hij zijn notities tot een boekje. Ondanks de kerkelijke goedkeuring door de deken van ’s-Hertogenbosch is het uiteindelijk echter nooit verschenen. Om welke reden, is niet bekend; ‘nescio […] quâ de causâ, lucem publicam hactenus non aspexerit’, zo schreef Augustinus Wichmans twee decennia later.225 Wel publiceerde de Antwerpse graveur en prentenuitgever Guillaume Collaert omstreeks 1660 een mooie wandprent met een

223 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-8 (met afbeelding). 224 F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002), afdeling Laken, nr. 1. Daar we niet weten of deze signatuur Cornelis Galle I, II of III betreft, kunnen we enkel stellen dat het koperplaatje gesneden werd vóór 1679. 225 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 420; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 660-662.

226

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van de Heilige Eik.226 In de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw gaven Joannes Baptist vanden Sande en Jacobus de Man, eveneens uit Antwerpen, kleine prentjes uit voor deze mariale bedevaartplaats.227 Ommel In 1612 verscheen te ’s-Hertogenbosch bij Jan II Scheffer het Cort verhael van die myrakelen die welcke in dese voorleden jaeren, door die intercessie ende voorbidden der heyliger Maghet ende Moeder Godts Maria zijn gheschiet in der capellen van Omel, daer langhen tijt die memorie des selfs Moeder Godts is gheweest […], een tekst van de franciscaan Theodorus van den Zeylberch, rector van het klooster Mariaschoot te Ommel, persklaar gemaakt door de priester Henricus van der Weyden.228 Jacobus van den Boomen, een goede vriend van kanunnik Augustinus Wichmans, zorgde in 1631 voor een vermeerderde uitgave, gedrukt door Guilliam Verdussen te Antwerpen.229 Dit was niet het eerste werkje dat over Onze-Lieve-Vrouw van Ommel verscheen. Reeds in 1607 kwam een boekje over dat onderwerp bij Gerardus Rivius te Leuven van de pers: Historia miraculosae imaginis D. Virginis in Omel. Veraciter complectens inventionem imaginis, erectionem conventus sororum tertiae regulae S. Francisci, constructionem sacelli, et signa ibidem per intercessionem Beatissimae Virginis edita. Expressa carmine numerali, includente inprimis annum 1598 quo fere scriptum est, deinde miraculorum, eum nempe quolibet contigit.230 Opgesteld door Gerardus Jacobs (Jacobi), pastoor te Someren en landdeken van Helmond, beschreef het door middel van Latijnse chronogrammen in dichtvorm een reeks mirakelen. Het is duidelijk dat de auteur met deze gekunstelde en bovendien in het Latijn gestelde tekst 226 G. Rooijakkers, Rituele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 1559-1853 (Nijmegen, 1994), p. 588 (afbeelding); Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 662-664 en 667 (met afbeelding). 227 A.K.L. Thijs, ‘Antwerpse “sanctjes”. Heiligenprentjes voor Noordbrabantse bedevaartplaatsen (17e-18e eeuw)’, in: L.C.M.B. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 108-111 (p. 110). 228 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 198 en 391; J.A.F. Kronenburg, Maria’s heerlijkheid in Nederland, 8 delen, (Amsterdam, 1904-1914), deel 6, p. 341; BCNI, nr. 5859; E.A.B.J. ten Brink, ‘Bossche drukken 1600-1629. Een bijdrage tot de Noordnederlandse bibliografie. II’, in: Varia historica Brabantica, 3 (1969), p. 133-185 (p. 151) (nr. 215); Wingens, Over de grens, p. 37 en 297. 229 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 163-164, 198, 395 en 902; BCNI, nr. 8425. Beschreven in STCV: nr. 12922370. Wingens, Over de grens, p. 297; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 685 (reproductie van het titelblad) en 691. 230 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 198 en 394-395; J.F. Foppens, Bibliotheca Belgica, 2 delen (Brussel, 1739), deel 1, p. 351; Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, deel 6, p. 341. Door inkorting ontstonden afwijkende titelopgaven: BCNI, nr. 5255 en [J.N. Paquot], Mémoires pour servir à l’ histoire littéraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, de la principauté de Liège, et de quelques contrées voisines, 18 delen (Leuven, 1763-1770), deel 10, p. 130-131.

227

deel II – Constanten en verschuivingen geen ruim bedevaarderspubliek beoogde. Jacobus de Man gaf niet enkel voor Oirschot maar ook voor Ommel een bedevaartprentje uit.231 Aarle-Rixtel In 1613 voerde de pastoor van Helmond, Joannes Bueckelius, in opdracht van de bisschop van ’s-Hertogenbosch, Gisbertus Masius, in het Noord-Brabantse AarleRixtel een onderzoek naar de ontstaanslegende van Onze-Lieve-Vrouw in het Zand en naar de mirakelen die men aan de cultus rond dat beeld toeschreef. Reeds eerder had bisschop Masius aan de revitalisering van deze alleszins reeds in 1480 bestaande Mariacultus bijgedragen door in 1598 een jaarlijkse ommegang in het leven te roepen. In 1614 publiceerde Bueckelius zijn onderzoeksresultaten bij Antonius Scheffer te ’s-Hertogenbosch in een fraai uitgegeven boekje: Historien ende mirakelen gheschiet tot Aerlen by Helmont door het aenroepen van Ons L. Vrou met schoone disputatien.232 Hulst Nadat licentiaat in de theologie Leodegarius Cardon in 1622 te Hulst als pastoor en landdeken in functie was getreden, ontdekte hij daar sporen van een eertijds florerende cultus rond het beeld van Onze-Lieve-Vrouw ter Eecken.233 In opdracht van de Gentse bisschop Antonius Triest, die hij daarover had geïnformeerd, bouwde hij de in 1578 verwoeste bedevaartkapel opnieuw op. Om zoveel mogelijk mensen naar Ter Eecken te doen pelgrimeren, publiceerde hij in 1624 bij Jan vanden Kerchove te Gent de door hem verzamelde getuigenissen over wonderbare genezingen: Aenteickeninghe vande oude devotie inde capelle van Onse Lieve Vrouwe ter Eecken by Hulst midtsgaders vande wonderlijcke ende sonderlinghe behulpsaemheydt by de voorseyde H. Moeder Godts Maria aen veel menschen aldaer ghedaen in ’t ghenesen van veel siecken etc., opgedragen aan bisschop Triest en voorzien van een kerkelijke goedkeuring van 19 mei 1624. Blijkens rekeningen uit 1626-1627 en 1642-1645 waren in de kapel (waar vanaf 10 juni 1624 tevens een Broederschap van de H. Jozef gevestigd was) allerlei devotionalia te verkrijgen: ‘rynghen, boecxkens, roosenhoeykens, beeldekens en medailjen van Sent Joseph.’ Met ‘boecxkens’ bedoelde men het werkje van pastoor-deken Cardon. De ‘beeldekens’ kunnen zowel insignes als devotieprentjes geweest zijn.234 231 Thijs, ‘Antwerpse sanctjes’, p. 110. 232 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 199 en 398; Ten Brink, Bossche drukken, p. 156-157 (nr. 228); Wingens, Over de grens, p. 42; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 53-54 en 57. 233 In 1611 had Cardon, toen pastoor te Assenede, getuigenissen verzameld over de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe te Ertvelde, maar dat leidde niet tot een publicatie. [T. Ingels], Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe, parochie Ertvelde. Broederschap van den doodstryd […] (Brussel, 1858), p. 14-24. 234 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 1, p. 493-501; Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 21-22 (nr. 763); BCNI, nr. 7342. Beschreven in STCV: nr. 3257394. W. Giraldo, Dui-

228

2. katholieke restauratie en contrareformatorische actie Inzake Hulst is een devotieprentje voorhanden uit de periode 1596-1645 toen deze vestingstad in katholieke handen was. Onderaan staat een panoramisch zicht op de stad en haar omgeving. Daarboven zien we de beschermheiligen van Hulst, Maria en de H. Willibrordus. Naar alle waarschijnlijkheid heeft deze gravure echter geen betrekking op Onze-Lieve-Vrouw ter Eecken. De tekst verwijst alleszins niet naar die cultus. Hij beperkt zich tot: S Dei Genitrix cum S Willebrordo, Hulstanae ditionis Apostolo, et Patrono.235 Maastricht In 1632 besteedde Augustinus Wichmans in zijn Brabantia Mariana uitvoerig aandacht aan de Mariadevotie in de minderbroederskerk van de datzelfde jaar door Frederik Hendrik van Nassau veroverde stad Maastricht.236 Dat hij Maastricht opnam in een boek over Brabantse Mariadevoties is te verklaren door het feit dat deze stad sedert 1274 onder het zogeheten twee-herige bestuur stond van de hertog van Brabant (vanaf 1632: de Staten-Generaal) en van de Luikse prinsbisschop.237 Kanunnik Wichmans baseerde zich op het in 1609 bij Jan I Moretus gedrukte boek van de minderbroeder Henricus Sedulius: Diva Virgo Mosae-Traiectensis. De civitate Mosae-Trajectensi, & Divae Virginis imagine. De sacrarum imaginum antiquitate, usu & fructu, ad sensum Ecclesiae. De supplicationibus sive processionibus ecclesiasticis, & nonnullis aliis ritibus priscis ac novis. Admiranda à Divae Virginis imaginibus superioris aetatis. A Divâ Traiectensi miracula aevi nostri, ex fide scripta. Van dit leerstellig opgevat werk dat zich niet tot de Maastrichtse geschiedenis beperkte, drukte in 1612 Jan Maes te Leuven een geamendeerde vertaling, geredigeerd door Sedulius’ ordebroeder Cornelis Thielmans.238 Een gravure van de Luikenaar Joannes Waldor (Valdor) met een voorstelling van het Mariabeeld werd in 1609 aan de gouverneur van de stad opgedragen door zend jaar mirakels in Vlaanderen: een volkskundige benadering (Brugge, 1995), p. 144. De verwijzing naar een editie uit 1614 (BCNI, nr. 5994) berust op foutieve informatie (mogelijk een drukfout) afkomstig van Foppens, Bibliotheca Belgica, deel 2, p. 814. 235 Formaat: 72 × 54 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 464. J. Adriaanse, ‘Een oud gedenkplaatje’, in: Jaarboek Oudheidkundige kring ‘De Vier Ambachten’ Hulst (1932), p. 55-57 (met afbeelding). 236 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 520-529. 237 J. Geurts, ‘Maastricht ten tijde van de Reformatie’, in: Noordgouw, 19-20 (1979-1983), p. 279311 (p. 282-290). 238 F. Gistelinck, Bibliotheca Mariana Lovaniensis. Catalogus (Leuven, 1997), p. 216 (nr. 1484). Beschreven in STCV: nr. 6624617. BCNI, nr. 5506. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 524; S. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]), p. 135-136 en 160; Kronenburg, Maria’s heerlijkheid, deel 6, p. 297 en 309-310; T.J. van Rensch, A.M. Koldeweij, R.M. de la Haye & M.L. de Kreek, Broederschappen in Maastricht 1400-1850. Hemelse trektochten (Maastricht, 1990), p. 14 (afbeelding). De vertaling, uitgegeven bij Jan Maes te Leuven, wordt beschreven in STCV: nr. 3140099.

229

deel II – Constanten en verschuivingen de gardiaan van de minderbroeders te Maastricht.239 Reeds langer verspreidden de minderbroeders te Maastricht prenten onder de bedevaarders. Daarbij ging het echter om een massaproduct, vermits er in 1607 op één jaar tijd liefst 17.000 exemplaren van de hand gingen. Dat Wichmans dit cijfer expliciet vermeldde in 1632, toont aan dat zulke hoge oplagen best wel uitzonderlijk waren.240 In 1633 bezaten de minderbroeders – sinds wanneer is niet bekend – twee metalen en twee houten drukvormen voor Mariaprenten. De houten vormen gebruikten zij zelf. Het drukken van de duurdere kopergravures gebeurde bij de Maastrichtse kruisheren. Zo waren er prenten ter beschikking voor ieders beurs.241 Roermond Nadat de kapel in ’t Zand te Roermond in het Gelderse Overkwartier (in het raam van krijgsverrichtingen afgebroken) in 1610-1613 heropgebouwd was, konden Mariavereerders daar vanaf 1614 ‘vendelkens’ bekomen. In 1632 werd Roermond door Frederik Hendrik veroverd, maar vijf jaar later kwam de stad alweer in Spaanse handen. Blijkbaar kende het vaantje een ruime afzet, want in 1643 bleek er behoefte aan een gloednieuwe editie en werd een tekening besteld van de kapel ‘om eenen patroon om vaentjes te doen drucken mit dat bildtjen boven die deur van de capelle.’242

239 B. Verbeek, De geschiedenis van de Sterre der Zee te Maastricht tot 1804 (’s-Hertogenbosch, 1937), p. 29-30. 240 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 112 en 162. 241 Verbeek, De geschiedenis, p. 27 en 29-30; [J. Goessen], Maastricht en zijn santjes (s.l., [1983]), p. 37. 242 Sinninghe, Over volkskunst, p. 96-97; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 749.

230

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden De productie van vaantjes en prenten voor mariale devoties was niet zozeer contrareformatorisch geïnspireerd maar wou veeleer aansluiten bij de middeleeuwse traditie inzake Mariaverering en heiligenverering. Dat is trouwens ook het geval bij de kruisverering (cfr. de vaantjes voor Hoboken).

3.1.

Vaantjes voor Mariacultussen in parochiekerken

Aarschot In verscheidene Brabantse mariale bedevaartplaatsen ontmoeten we in de loop van de eerste helft van de zeventiende eeuw voor het eerst vaantjes. Of het telkens om geheel nieuwe initiatieven ging, is bij gebrek aan voldoende informatie niet met zekerheid uit te maken. In de late vijftiende en vroege zestiende eeuw waren bedevaartinsignes in omloop die het Mariabeeld voorstelden dat men in de collegiale Onze-Lieve-Vrouwkerk van Aarschot vereerde.243 Omstreeks 1605 werd voor die cultus een dubbelzijdig vaantje in koper gegraveerd.244 Op de voorkant staat een Mariabeeld afgebeeld onder een renaissancetroon. Bovenaan is Aarschot schematisch weergegeven. Links zien we enkele Mariavereerders, onder wie vermoedelijk Charles Philip de Croy. Op de keerzijde bevinden zich twee wapenschilden in verband met het adellijke geslacht de Croy dat van in de vijftiende eeuw de heerlijkheid Aarschot in bezit had. In een cartouche lezen we een aanroeping die (geheel in overeenstemming met de geldende theologische opvatting) Maria’s bemiddelende rol benadrukt: Lof sij v Maria reijn bloeme ghepresen Suijuer maeght en mo[e]der van godt verheuen Wilt ons pelgherims voersprackersse wesen Bij vwen soon Iesum dat hij ons wil gheuen Hier peijs en vre en namaels deewich leuen. Of dit Aarschotse vaantje, waarvan men de koperplaten in de twintigste eeuw nog ten behoeve van verzamelaars afgedrukt heeft, lange tijd verspreid werd, is niet be243 H.J.E. van Beuningen, F. Jurion & M. De Waha, ‘Over pelgrimstochten naar Aarschot en daarop betrekking hebbende insignes’, in: Het oude Land van Aarschot, 2 (1987), p. 115-136; Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 208. 244 Van Heurck, Les drapelets, p. 2-4 (met afbeeldingen); J. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963), p. 24-26 (met afbeeldingen). Voor de datering van het vaantje: L. Liekens, Geschiedenis van het oude graafschap, van de stad en de parochie, den lande en hertogdomme van Aarschot, 6 delen (Beerzel, 1994), deel 2, p. 805.

231

deel II – Constanten en verschuivingen kend. Wel weten we dat de stad Aarschot in de loop der jaren, mede ten gevolge van de concurrentie vanuit Scherpenheuvel, veel van haar betekenis als bedevaartplaats inboette. Augustinus Wichmans, die in 1629 de parochiekerk van Aarschot bezocht, vernam er dat veel gelovigen het mirakelbeeld op de plechtige bedevaartdag (de zondag na Onze-Lieve-Vrouw-Hemelvaart) kwamen vereren.245 Een eeuw later leefde er echter nog slechts een vage herinnering aan de peregrinorum concursus die men daar ooit gekend had.246 Lede en Nazareth Te Lede waar, blijkens het decanaal verslag uit 1600, gelovigen uit de meest afgelegen regio’s toestroomden, nam het kerkbestuur in 1617 de draad met het verleden weer op en schafte het zich vaantjes aan.247 Het richtte zich daartoe tot Jan Arijs, wellicht te identificeren met de reeds eerder geciteerde en besproken Antwerpenaar Jan Oris. Datzelfde jaar liet het de vormen voor de medailles verdiepen.248 In 1634 bestelde het ‘pampure vaentkens’ bij Jan Reaels. De eerstvolgende aanwijzing dateert pas van 1685. Toen richtte de kerkelijke overheid zich tot de Antwerpse prentenuitgever Jacobus de Man voor de levering van vaantjes.249 Het kerkbestuur van het drukbezochte Oost-Vlaamse Mariaoord Nazareth waar al in het midden van de zestiende eeuw vaantjes te verkrijgen waren, liet in 1636 twee drukplaten voor vaantjes vervaardigen, een in hout en een in koper. In het totaal werd toen 13 pond 10 schellingen [Vlaams] betaald voor de twee drukvormen, voor 1000 afdrukken, voor het ‘afteekenen vande kercke ende kerckhof met de beelde van Onse Lieve Vrauwen’ en voor twee matrijzen om zilveren medailles te slaan. Later, waarschijnlijk in de vroege achttiende eeuw, werd een nieuwe koperplaat gegraveerd. Daarvan zijn in de twintigste eeuw nog afdrukken gemaakt ten behoeve van verzamelaars.250 Lede en Nazareth zijn (wanneer we de Ieperse Tuindagprocessievaantjes even buiten beschouwing laten, cfr. infra) de enige mariale bedevaartplaatsen waarvan we weten dat daar zowel vóór als na 1585 kortere of langere tijd vaantjes beschikbaar waren. Dat we niet méér zulke gevallen kennen, is deels een gevolg van de enorme lacunes in het bronnenmateriaal. Toch mogen we ook aannemen dat de gewoonte 245 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 499. 246 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 242. Over de tanende belangstelling voor deze verering, zie: J. Van Brabant, ‘De Mariavereering te Aarschot’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 21 (1938), p. 345-358 (p. 349). 247 J. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1550 en 1621 (Aalst, 1961), p. 70. 248 De Potter & Broeckaert, Aalst: Lede, p. 56. 249 De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 87. 250 Van Heurck, Les drapelets, p. 335-336 en 339-340 (met afbeelding). Citaat: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 236.

232

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden om Mariavaantjes te verspreiden in de zeventiende eeuw mettertijd een zekere uitbreiding kende, in de eerste plaats maar niet uitsluitend in Mariaoorden die reeds op een lange geschiedenis konden bogen. Edegem Jan Oris uit Antwerpen leverde in 1608 aan het kerkbestuur van Edegem voor 19 stuiver ‘pampiere vaenckens van Onse Lieve Vrouwe’ en voor 18 stuiver zes dozijn loden ‘hertekens van Ons Lieve Vrouw.’251 Onze-Lieve-Vrouw Tielt In Onze-Lieve-Vrouw Tielt (Tielt-Winge), een parochie die tot omstreeks 1700 door reguliere kanunniken van de Leuvense Sint-Gertrudisabdij werd bediend, konden de bedevaarders zeker vanaf 1640 bedevaartvaantjes bekomen. De slechts onvolledig bewaard gebleven rekeningen vermelden ook nog vaantjes in 1647, 1654, 1657 en 1661. In 1640 blijkt het kerkbestuur tevens insignes te verspreiden, vermits het dat jaar een hoeveelheid tin aankocht ‘waer van de kercke beeldekens syn gegoeten.’252 Er bestonden ooit plannen voor een bedevaartboekje. Pastoor Petrus Spijskens bundelde omstreeks 1620 een reeks wonderverhalen die hij vanaf zijn aantreden in 1596 tot ongeveer 1612 verzameld had ten behoeve van een mirakelboekje, maar tot een uitgave kwam het uiteindelijk niet.253 Vlaanderen Ook in Vlaanderen ontstonden nieuwe initiatieven. Te Meetkerke (Zuienkerke) blijkt men in 1615 vaantjes te verspreiden in het raam van de Mariaommegang.254 In het drukbezochte Bollezele (kasselrij Cassel) waren in 1643-1644 (naast insignes) vaantjes te bekomen. Franchois Vuyst uit Sint-Winoksbergen zorgde daar in 1653 voor 1000 exemplaren.255 De Brugse drukker Guillaume de Neve leverde in 1648 200 en in 1654 350 vaantjes voor de viering van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart te 251 Tevens bezorgde hij er zes dozijn Sint-Antoniusinsignes. Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 381. Citaten bij: P.D. Kuyl, Notice historique sur la paroisse de Buyseghem aujourd’ hui Edegem près d’Anvers (Leuven, 1869), p. 45. 252 E. Vandewoude, ‘De mirakelboeken van O.-L.-Vrouwekerk en de bedevaart te Tielt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 33 (1950), p. 149-156 (p. 154-155); Vandewoude, O.L.V. Tielt, p. 23-24, 29-31, 37-38 en 40-41; Van Heurck, Les drapelets, p. 426-427; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 95-96. 253 Vandewoude, O.L.V. Tielt, p. 21, 23, 26, 30 en 36-38. De bewering van Wichmans als zou het handschrift verloren zijn gegaan toen de dorpskerk bij krijgsverrichtingen in brand werd gestoken, blijkt onjuist: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 501-502. 254 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 48. 255 A. Lowyck, ‘Vestelkens IV en bedevaartoorden in de Westhoek’, in: Ons Heem, 21 (1967), p. 19-20; Van Heurck, Les drapelets, p. 499. Over deze minstens tot in de vroege vijftiende eeuw teruggaande cultus: Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 182-183.

233

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 38. Beveren-aan-de-IJzer, bedevaartvaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw. Burijngravure door Guillaume I du Tielt (117 × 214 mm) – PCD

Mariakerke in de dekenij Oudenburg.256 Van graveur Guillaume I du Tielt (overleden in 1653) zijn Mariavaantjes bekend voor Beveren-aan-de-IJzer (Alveringem), Brielen (Ieper), Dadizele (Moorslede) en Emelgem (Izegem).257 Het vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan te Poperinge werd vermoedelijk eveneens door hem gegraveerd. Het is echter niet geheel uitgesloten dat zijn zoon Guillaume II du Tielt het sneed.258 Dadizele Het vaantje voor Dadizele verwijst met de uitbeelding van twee ossen naar de miraculeuze oorsprong van de bedevaartkerk.259 Op ingeving van de H. Maagd zou een kluizenaar aan een rijkaard van wie twee zwarte ossen verloren waren bevel hebben gegeven een Mariakapel te bouwen op de plaats waar hij in een nabijgelegen bos twee witte ossen van dezelfde grootte zou aantreffen. Nadat de kapel voltooid was, zou 256 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 257 Van Heurck, Les drapelets, p. 52, 81, 121, 376 en 480-483; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 15-16, 19, 27, 41, 55 en 60. Du Tielts vaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans en van de Scapulier zijn confrérievaantjes, zie: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 39-40. Over het vroegzeventiende-eeuwse Mariabeeld op het vaantje voor Beveren, zie: N. Huyghebaert, ‘O.L. Vrouw van Roesbrugge en O.L. Vrouw van Beveren’, in: Biekorf, 79 (1979), p. 323-331 (p. 328-330). 258 J. Opdedrinck, Het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw vereerd in Sint Janskerk te Poperinghe (Brugge, 1899), p. 26. 259 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 19.

234

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden die door Maria zelf gewijd zijn en omringd met een zijden draad. Du Tielts vaantje voor Dadizele dateert mogelijk van omstreeks 1619. Dat jaar verscheen immers de eerste editie van het Dadizeelse mirakelboekje (met approbatie uit 1618). Zij kwam tot stand op initiatief van de plaatselijke heer, Martin de Croix, in het raam van diens (succesrijke) poging om deze middeleeuwse maar door de godsdiensttroebelen zwaar beproefde West-Vlaamse Mariadevotie te doen herleven. De tekst berust op een vijftiende-eeuws handschrift dat, met het oog op de publicatie, in opdracht van de bisschop van Ieper onderzocht was door twee kanunniken, Guillaume Zylof en Lodewijk de Huvettere.260 Het boekje beleefde pas in 1670 een tweede editie. Daarna kwamen nog (herwerkte) uitgaven van het Kort begryp van de historie en de mirakelen van Onze Lieve Vrouwe van Dadizeele op de markt in 1729, 1763, omstreeks 1784 en in 1815, 1820, 1837 en 1845. In 1961 verscheen de twintigste uitgave.261 Ieper Tijdens de zeventiende eeuw werden in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Tuine, zoals voorheen, processievaantjes verspreid. In de periode 1613-1630 zien we de stedelijke overheid geregeld betalingen doen aan graveur Guillaume I du Tielt voor geleverde ‘banierkens’ of ‘thuundach vantkens.’262 In 1610 publiceerde Adriaen van Scrieck (Scrieckius), schepen van Ieper, zijn Den oorspronck ende cause vande jaerlicxsche feeste der stede van Ipre ghenaemt den Tuyndach […] (Ieper, Franciscus Bellet). Eén jaar daarvoor was het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Tuine, sedert 1578 veilig weggeborgen, voor het eerst weer in de Tuindagprocessie meegedragen. Het stadsbestuur (dat in de Tuindagviering een constituerend element zag van de lokale stedelijke identiteit) droeg financieel bij aan de uitgave van Scrieckius’ werkje. Aan Guillaume du Tielt betaalde het 540 pond parisis voor het graveren van de illustraties en aan de auteur (die zijn werkje aan het stedelijk bestuur opdroeg) schonk het 100 pond parisis. In de eerste plaats voor de lokale bevolking bestemd, heeft dit boekje allicht ook mensen aangesproken die ter gelegenheid van de processie naar Ieper pelgrimeerden. Het werd nog in 1686 evenals in het jubileumjaar 1733 herdrukt.263

260 De approbatie dateert van 1618. A.M. Coulon, Histoire de Dadizeele et de sa statue miraculeuse de la Bienheureuse Vierge Marie (Brugge, 1889), p. 117 en 121-122; F. de Potter, Vlaamsche bibliographie (Gent, 1893), p. 38. 261 [L.F. Gervoson], Abrégé de l’ histoire et des miracles, de Notre-Dame de Dadizeele, traduit du Flamand (Dadizele, [1851]), p. vi-viii; S. De Splenter, Onze Lieve Vrouw van Dadizele (Dadizele, 1961), p. 8-9. 262 In 1629-1630 diepte hij de koperplaat uit. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 269; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 41-42. 263 A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois. 1547-1834 (Nieuwkoop, 1966), p. 65 (nr. 28), p. 140 (nr. 323) en p. 208-209 (nr. 750).

235

deel II – Constanten en verschuivingen Westrozebeke Vrij aanzienlijke aantallen vaantjes gingen van de hand te Westrozebeke, waar bedevaarders in de parochiekerk een Mariabeeld vereerden dat herinnerde aan de zege die graaf Lodewijk van Male op 27 november 1382 in de slag van Rozebeke behaald had op de rebellerende Gentenaars, geleid door Filips van Artevelde. Volgens de legende hadden er zich tijdens de veldslag door toedoen van Maria een rode zijden draad met zeven knopen en een kruis vertoond die door de opstandelingen als een ondoordringbare muur ervaren werd. De lokale overheden van Westrozebeke deden na de inname van Oostende door Spinola in 1604 al het mogelijke om er de erg verzwakte bedevaartcultus in zijn oude luister te herstellen. Op 15 december 1606 bekwamen zij van de aartshertogen Albrecht en Isabella een octrooi om gedurende zes jaar ter plaatse een belasting te heffen op het verbruik van zwaar bier en wijn om met de opbrengst de parochiekerk te herstellen. In hun verzoekschrift hadden zij uiteraard niet nagelaten te wijzen op het speciale karakter van hun kerk: ‘par cydevant atesté fort célèbre et renommée à cause de la multitude des pélerins qui la veindrent journellement visiter à l’honneur de Dieu et la benoiste mère d’Icelly, et encorres font bien souvent pour le présent.’264 In het raam van de revitaliseringspogingen werd ten behoeve van de bedevaarders gezorgd voor devotionalia, waaronder zijden draden die uiteraard herinnerden aan de wonderbare gebeurtenis uit 1382. De verkoop van vaantjes, insignes, kaarsen en zijde bracht in 1612 een totaal van 275 pond Vlaams op. In 1622 werden vaantjes, medailles en insignes verkocht voor 332 pond. In 1623 bedroegen deze inkomsten 354 en in 1624 zelfs 412 pond. Een Jan Capelle leverde in 1611 800, in 1612 2100 en in 1613 1000 vaantjes te Westrozebeke. Exemplaren bleven, voor zover bekend, niet bewaard. Het nog voorhanden en erg stuntelig gegraveerde vaantje voor Westrozebeke dateert vermoedelijk pas uit de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw.265

3.2. Vaantjes voor Mariacultussen in kapellen Brabant In 1612 liet Joris Kieffelt, Antwerps stadssecretaris, een vaantje in koper graveren voor Onze-Lieve-Vrouw ter Ellendige Maria, vereerd in een kapel in het Brabantse Sint-Lambrechts Woluwe.266 Deze voorstelling van Maria gaat terug op het midden264 Dedier, Geschiedenis, p. 67. 265 Dedier, Geschiedenis, p. 66-68, 71 en 124 (met afbeelding); Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 72-73 (met afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 461-462. Zie over Westrozebeke als bedevaartplaats ook: Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 179-180. 266 Van Heurck, Les drapelets, p. 469-470 (met afbeelding); R. Mertens, ‘De kapel van ‘Lenneke-Mare’ te Sint-Lambrechts-Woluwe’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 289-302 (p. 297) (met afbeelding). J. Helbig, ‘Maria de Ellendige maagd en martelares van Woluwe’, in: De Brabantsche Folkore, 19 (1939-1940), p. 29-73 (p. 56) (reproductie).

236

3. Vaantjes voor gevestigde Mariaoorden paneel van de aan David I Teniers toegeschreven triptiek die Kieffelt in 1609 voor de kapel liet schilderen.267 Met dit vaantje onderstreepte Kieffelt meteen zijn eigendomsrecht op de door hem gerenoveerde kapel. In het midden van de negentiende eeuw zijn van dit vaantje ‘navolgsels op steen’ vervaardigd, zoals het bedevaartboekje in 1855 wist te melden.268 Er bestaat een zeventiende-eeuws vaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Sterre-Borne in een kapel in het Butselbos te Boutersem (Vlaams-Brabant). Vanaf 1624 trad de Gelderse edelman Jacobus van Bronckhorst op als een soort aedituus (tempelbewaarder) van deze kapel. Hij deed al het mogelijke om er de Mariadevotie te stimuleren. In dat verband bezorgde hij in 1628 aan Augustinus Wichmans notariële verslagen over mirakelen die er sedert 1615 zouden gebeurd zijn.269 Mogelijk kwam ook het vaantje, een anonieme kopergravure, onder zijn impuls tot stand. De koperplaat is alleszins ten vroegste in 1611 gegraveerd, vermits er het wapen op voorkomt van Hendrik van den Bergh, die in dat jaar Boutersem verwierf.270 De kerkrekening van het Vlaams-Brabantse Zemst vermeldt in 1611 een levering door Jan en Peter Oris van ‘vaencken ende bellekens, te distribueren in de capelle van het Hammeken.’ Het is niet uitgesloten dat het toen nog om metalen vaantjes ging. De term ‘bellekens’ verwees wellicht naar insignes. De ‘geschilderde vaenkens’ die het bestuur van de kapel in 1627 tegen 10 stuiver per 100 stuks aankocht en tijdens feestdagen in de kapel liet verkopen, waren zeker papieren exemplaren.271 De kapel van Onze-Lieve-Vrouw in ’t Hammeken, waar ook beelden van enkele pestpatronen opgesteld stonden, werd omstreeks die jaren vooral bezocht door Mechelaars en inwoners van de omliggende dorpen.272 De Antwerpse xylograaf Joannes Christoffel Jeghers (werkzaam vanaf 16431644) sneed mogelijk nog vóór het midden van de eeuw de drukvormen voor het

267 Zelf inspireerde de schilder zich op een gravure van Hiëronymus Wierix uit 1601, zie: D. Coekelberghs (red.), Trésors d’art des églises de Bruxelles : catalogue de l’exposition (Brussel, 1979), p. 100-101. 268 Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855), p. 21 en 24-25. 269 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 449-451; F.V. Van Genechten, ‘Kritische analyse van de legende nopens de oorsprong van de eredienst van O.L. Vrouw van Sterre-Borne te Butsel’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 57 (1974), p. 112-130 (p. 116-117, 119-121 en 128-130). 270 Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 31-34 (met afbeelding); Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 5, p. 27 (nr. 107, met afbeelding). Volgens Verbouwe dateert het vaantje uit het midden van de zeventiende eeuw. 271 J. Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken te Zemst’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 19-43 (p. 31-32). 272 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 556-557.

237

deel II – Constanten en verschuivingen tweezijdige vlaggetje voor Onze-Lieve Vrouw in de kapel van de Horst te Schoten, in de landdekenij Antwerpen.273 Vlaanderen In 1596 ontving Jan Gemmert te Kortrijk 7 pond 10 schellingen parisis ‘van een hondert vaentkens te drucken, om die te vercoopen aen de pelgrims’ die in het Oost-Vlaamse Zulte (deel uitmakend van de roede van Deinze onder de kasselrij Kortrijk) Onze-Lieve-Vrouw in de Kapel ten Dale kwamen vereren.274 Een weldoener, kanunnik Van de Woestijne, bekostigde in 1635 het graveren van een plaat voor vaantjes ter ere van Onze-Lieve-Vrouw, door bedevaarders vereerd in de anno 1607 opgerichte kapel van Lobos te Lochristi in de kasselrij Oudburg van Gent. Datzelfde jaar werden er 420 afdrukken van verspreid en in 1636 600 tegen 2 groten het stuk.275 Omstreeks 1635 verwierf Guillaume de Neve bij Anthoon Janssens de drukvorm van het vaantje ten behoeve van de Mariacultus in de kapel van het Potteriegodshuis te Brugge.276 Hoe lang Janssens deze vorm reeds gebruikt had, is onbekend.277

273 Van Heurck, Les drapelets, p. 210-211 (met afbeeldingen). Zie ook: deel 1, afb. 7. 274 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 342; A. Viaene, ‘Drukkerij ‘In de Dry Duyven’ te Kortrijk (Uitgaven van de Weduwe Van Ghemmert) 1633-1639’, in: Biekorf, 76 (19751976), p. 148. 275 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 194. 276 English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, p. 8. 277 In 1499 zouden zich de eerste Mariawonderen hebben voorgedaan in de Potterie. In de eerste helft van de zestiende eeuw zijn in verband met deze (al langer bestaande) cultus pelgrimstekens verspreid. Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 183-184 (met afbeelding); M. Kruip, ‘Alle wegen leiden naar Brugge. De “Brugse Wegwijzer” ontsloten met een Geografisch Informatiesysteem’, in: Biekorf, 110 (2010), p. 67-84 (p. 78-79) (met afbeelding).

238

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie In 1632 stipt kanunnik Augustinus Wichmans in zijn Brabantia Mariana aan dat het ‘bij ons’ (apud nos) de gewoonte is overal (ubicumque) waar men de gedachtenis aan de Moeder Gods of een andere heilige in het bijzonder in ere houdt, prenten met een afbeelding van het cultusobject onder de bezoekers te verspreiden.278 Met apud nos bedoelt hij, gezien de geografische context van zijn boek, het hertogdom Brabant. Hij lijkt hiermee te suggereren dat niet overal in dezelfde mate als apud nos bedevaartprenten te bekomen waren. In Wichmans’ tijd blijkt de verspreiding van mariale bedevaartprenten inderdaad een hoofdzakelijk Brabantse aangelegenheid te zijn geweest. Dit houdt ongetwijfeld verband met de leidinggevende – zelfs internationale – rol die Antwerpen inzake de productie van devotieprenten toen vervulde.

4.1. Een zeldzaam voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen Dat mariale bedevaartprenten vóór 1632 echter niet geheel onbekend waren, bewijst een grote gravure uit 1617 van Guillaume I du Tielt voor Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare in Edelare (Oudenaarde). Zoals een veduteschilder gunt de graveur ons een blik op het wijde panorama dat zich uitstrekt achter de boom met het mirakelbeeld. Aan de zijkanten en bovenaan geven in het totaal zes medaillons memorabele gebeurtenissen (meestal mirakels) weer uit het verleden van deze gerenommeerde Mariacultus.279 Volgens een getuigenis uit 1678 kwam in 1639 bij de weduwe van Jan Gemmert te Kortrijk een ‘open gedruckt bladt papier’ van de pers, getiteld Cort begryp van den oorsprong ende miraekelen van het H. ende glorieus Beeld van Onse L. Vrauwe tot Kerselaer. Met ‘open’ bedoelde men: ‘niet gevouwen.’ Er stonden op deze plano, steeds volgens diezelfde bron, mirakelen uitgebeeld die men aan de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare toeschreef.280 We mogen aannemen dat de koperplaat van Guillaume I du Tielt uit 1617 voor deze uitgave gebruikt is. Dit verklaart dan waarom op de koperplaat (in de staat waarin zij in de vroege twintigste eeuw herdrukt werd) in elk medaillon een letter voorkomt, iets wat enkel zinvol is wanneer men daarmee naar een bijgaande tekst verwijst. Of de koperplaat reeds 278 Mededeling naar aanleiding van de 17.000 Maastrichtse Mariaprenten uit 1607, zie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 162. 279 Van Heurck, Les drapelets, p. 111 (afbeelding) en 113. Exemplaren van moderne afdruk van de koperplaat (formaat: 285 × 410 mm): PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare P4. Over Edelare: De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 106. 280 P. Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Kerselare Edelare (Oudenaarde, 1927), p. 21 en 81; V. De Buck, Historie van O.L.V. ten Kerselaar binnen de parochie Edelaar (Oudenaarde, 1884), p. 15. Over de populariteit van deze Mariadevotie, zie: Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 245.

239

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 39. Edelare (Oudenaarde), Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare. Burijngravure door Guillaume I du Tielt, 1617 (285 × 410 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare, P4

in 1617 deze letters vertoonde en dus ook toen functioneerde als illustratie bij een verklarende en in typografie toegevoegde tekst, valt nu niet meer na te gaan.

4.2. Prenten voor eeuwenoude Brabantse bedevaartcultussen Vilvoorde Van de gerenommeerde in 1618 overleden Antwerpse graveur Adriaan Collaert is een prent bewaard met de voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw ten Troost te Vilvoorde. Zij toont Maria met het Kind op haar arm in een landschap met een stad op de achtergrond. Onderaan staat een tweeregelige aanroeping in het Latijn en bovenaan: ‘Onse Lieve Vrovwe ten Trooste tot Vilvoorden.’ Het geheel is gevat in een omlijsting van bloemen.281 Met een kerkelijke goedkeuring van 8 mei 1645 verscheen in 1648 van I. Compaignom bij Guillaume Scheybels te Brussel een Histoire de l’ image admirable de Nostre Dame de Consolation, reverée dans l’ église du monastere des religieuses carmelites de Vilvorde, een werkje dat in het midden van de negentiende eeuw als bron 281 The Romantic Agony […] catalogue, 39 (Brussel, 2009), kavel 30 (met afbeelding). Zie over deze devotie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 494-497.

240

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie heeft gediend voor een beknopt zowel in het Nederlands als in het Frans verschenen bedevaartboekje van de hand van de jezuïet Ed. Terwecoren.282 Vanaf 1683 was een Nederlandstalig (in de achttiende eeuw enkele keren herdrukt) boekje over Onze-Lieve-Vrouw ten Troost beschikbaar: het Kort begrijp van het oudt vermaerdt mirakuleus beeldt […], geredigeerd door de geschoeide karmeliet Felicianus a S. Walburga, geestelijke leider van de Vilvoordse karmelietessen, en gedrukt door J. van Vlaenderen te Brussel. Pauwels, eveneens te Brussel, drukte een Sommaire de l’ histoire […], dat voorzien is van een approbatie van 25 februari 1773.283 Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw Van Sint-Willibrordus) Bij het overlijden van Jan Oris op 12 oktober 1619 bleek de Antwerpse buiten de stadswallen gelegen Sint-Willibrorduskerk hem 35 gulden en 5 stuiver verschuldigd te zijn voor geleverde cremmerye.284 Wellicht bestonden die kramerijen uit metalen insignes. Na het Twaalfjarig Bestand verschenen enkele waardevolle bedevaartprenten met de afbeelding van het miraculeuze Onze-Lieve-Vrouwebeeld uit de Sint-Willibrorduskerk. Uit vrees voor het krijgsgeweld bevond dit beeld zich van 1621 tot 7 september 1648 binnen de veilige stadsmuren: eerst in de Sint-Eligiuskapel aan de Paardenmarkt en vanaf augustus 1625 in de Droogscheerderskapel aan de Keizerstraat.285 Voor deze toen druk gefrequenteerde devotie publiceerde de plaatsnijder-uitgever Theodoor Galle een fraaie wandprent, waarvoor hij een vorstelijk privilegie had bekomen.286 Bedevaarders van allerlei slag (onder wie twee in een typisch pelgrimsplunje) zijn uitgebeeld aan de voet van een altaar waarop het Mariabeeld prijkt. Enigszins terzijde staande, leest een priester in een boek. De Madonna, met het Kind op de rechterarm en een druiventros in de linkerhand, staat in een nis onder een portiekomlijsting in renaissancestijl. Zij is, zoals ook Jezus, gehuld in een kostbare zogenaamd Spaanse mantel. Aan beide zijden van het altaarschilderij dat (voor zover het zichtbaar is) de H. Maagd voorstelt, geflankeerd door twee gemijterde figuren, hangen ex voto’s van verschillende aard. Wondere gebeurtenissen en genezingen uit onder meer 1605, 1619 en 1620, alle toegeschreven aan de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus, worden gememoreerd op twaalf kleine medaillons. Eén medaillon grijpt ver terug in de tijd: het zegt over het Mariabeeld: ‘Claret miraculis ab an. 332.’ Onderaan verzekert uitgever Theodoor Galle dat al 282 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Vil-1; H.P. Vanderspeeten, Notre-Dame de Consolation. Notice historique sur la statue miraculeuse de la Sainte Vierge vénérée sous ce nom dans l’ église des carmélites chaussées à Vilvorde (Brussel, 1878), p. 7. 283 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Vil-2 tot Vil-8 en Vil-10. 284 FAA, Weesmeesterskamer, nr. 466, f. 460 r°. 285 E. Geudens, De Keizerskapel: met eenige schetsen uit de jaarboeken van haren voormaligen eigenaar het droogscheerdersambt (Antwerpen, 1920), p. 46-48. 286 Kopergravure; formaat: 212 × 140 mm. Thijs, Antwerpen, p. 75 (afbeelding).

241

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 40. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus. Burijngravure door Theodoor Galle (212 × 140 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 977

deze mirakels met de goedkeuring van de Antwerpse bisschop uitgebeeld zijn: ‘De licentia Rmi. Dni Episcopi Antuerpiensis haec miracula excudit Theodorus Galle.’ Mogelijk kwam deze gravure tot stand naar aanleiding van de oprichting van de Broederschap van Onze-Lieve Vrouw Troosteres der Bedrukten in de Droogscheerderskapel op 11 april 1627.287 De aanroeping onderaan de gravure, ‘Sancta Maria consolatrix afflictorum fidelium, tam viuorum quam defunctorum. Ora pro nobis’, laat dit vermoeden. De tekst ‘Diva Virgo cvltv ac miracvlis clara in templo S. Willibrordi prope Antverpiam’, bovenaan de gravure, lijkt evenwel te suggereren dat de gravure dateert van toen het Mariabeeld zich nog prope (nabij, dus: buiten) de stad bevond. De prent kan echter ten vroegste in 1621 gegraveerd zijn, daar er een altaar 287 Over de broederschap: J.B. Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk sedert hare stichting tot heden (Antwerpen, 1893), p. 91 en 101.

242

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie op uitgebeeld staat met een tekst die we (hoewel niet als zodanig door de gravure weergegeven) als een chronogram moeten lezen en die naar dat jaar verwijst: ‘rVbVs arDens InCoMbVstVs.’288 Vermoedelijk kwam zij niet na 1630-1631 tot stand, het jaar waarin een aan Pieter Paul Rubens toegeschreven werk op het altaar van de Droogscheerderskapel geplaatst werd.289 Rubens’ voorstelling, de H. Willibrordus in verering voor de H. Familie, beantwoordt hoegenaamd niet aan wat van het altaarstuk op de gravure te zien is. Eén zaak is zeker: de koperplaat werd ten laatste in 1633 gegraveerd, want uitgever Theodoor Galle overleed in december van dat jaar. Op een klein prentje, gesigneerd ‘C. Galle excud.’, treffen we een tekst aan die expliciet naar de locatie in de Keizerstraat verwijst: ‘Miraculeus Beeldt van onse L. Vrouwe vvt de Parochiekercke van S. Willibrordus t’Antwerpen, tegenwoordich rustende inde Keyser straet.’290 De portiekomlijsting gelijkt niet in het minst op die welke op de prent van Theodoor Galle voorkomt: het betreft nu een uitgesproken barok werkstuk. Op de kroonlijst, ondersteund door vier getorste kolommen, bevinden zich een kruis, een beeld van de H. Willibrordus en een van de H. Dimphna.291 Bovenaan staat: Consolatrix Afflictorvm en Troost der Bedructe.292 Deze onbetwistbaar vóór september 1648 tot stand gekomen gravure is een sterk verkleinde maar getrouwe weerga van een wandprent die aldus gesigneerd is: ‘C. Galle iunior excud.’ Op deze vrij grote prent komen naast Nederlandse en Latijnse ook Franse teksten voor. Bovenaan staat: ‘Consolatrix Afflictorvm, Troost der Bedructe en Consolation des Affligez’, en onderaan: ‘Miraculeus Beeldt van onse L. Vrouwe vvt de Parochie-kercke van S. Willibrordus tot Antwerpen buyten de mueren. Image Miraculeuse de nostre Dame de la Paroche de S. Willibrord, proche la Ville d’Anuers.’293 In deze bijschriften dus geen verwijzing naar de Keizerstraat. Het feit dat graveur-uitgever Cornelis II Galle, meester sedert 1638-1639, het nodig achtte te onderstrepen de 288 Zie voor dit chronogram: Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk, p. 85. Het memoreerde het feit dat het beeld in 1621 binnen de stadswallen werd gebracht. De tekst zelf verwijst naar de mislukte poging van de beeldstormers in 1566 om het beeld door brand te vernielen. Wichmans, Brabantia Mariana, p. 364. 289 L. Bosmans & J. Van den Nieuwenhuizen, Het schilderij ‘Sint Willibrordus in aanbidding voor de H. Familie’ van P.P. Rubens in de Sint-Willibrorduskerk te Antwerpen (Antwerpen, 1969), p. 6 (deels op basis van de kerkrekening van 24 juni 1630 tot 23 juni 1631). 290 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 191.Van dit sanctje verscheen een kopie in spiegelbeeld, omlijst met festoenen, zie: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002), nr. A.8.1.4. 291 Over de bijzondere verering die de H. Dimphna vanaf 1624 in dit bedehuis genoot, zie: P.D. Kuyl, Gheel vermaerd door den eerdienst der Heilige Dimphna (Antwerpen, 1863), p. 100. 292 Dit sanctje is gedrukt met een koperplaatje dat ook gediend heeft voor het frontispice van Het Miracvlevs Beelt der Alderh. Moeder Godts Maria van S. Willeborts parochie nu over langhe gheeert inde Keyserstraet tot Antwerpen, een boekje van pastoor Petrus Loycx, te Antwerpen in 1646 gedrukt bij Guilliam Lesteens. Zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ant-1 (met afbeelding op p. 15). 293 Kortgesneden kopergravure; formaat: ca. 245 ×140 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 848.

243

deel II – Constanten en verschuivingen junior te zijn, geeft aan dat zijn vader, Cornelis I Galle (gestorven in 1649-1650), nog leefde toen de plaat gesneden werd. Het reeds aangehaalde sanctje met de signatuur ‘C. Galle excud.’ was niet het enige kleine prentje voor Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus dat tijdens de periode augustus 1625 – begin september 1648 tot stand kwam. Er verscheen toen minstens nog één ander sanctje. Het onderscheidt zich van Galles gravure door de aanwezigheid van een baldakijn (boven het kruis) en sierkoorden en festoenen. Tevens draagt Maria het Jezuskind hier op de linkerarm en heeft zij in de rechterhand een scepter.294 Een derde prentje dat mogelijk nog vóór september 1648 gegraveerd werd, is gesigneerd: ‘Vid[ua] Cnobbari exc[udit].’ Hierop zijn van de barokke portiekomlijsting slechts twee zuilen zichtbaar. Dit gravuurtje dateert alleszins van na 14 september 1637, de sterfdag van drukker Jan Cnobbaert, de echtgenoot van Maria de Man.295 Naast prenten kwamen ook boekjes op de markt. Korte tijd na de oprichting op 11 april 1627 van de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus te Antwerpen door bisschop Joannes Malderus, werden ten behoeve van de leden 1300 ‘boexskens’ gedrukt. Niet lang daarna mocht drukker Hiëronymus Verdussen nieuwe exemplaren leveren: 1250 in het Nederlands en 350 in het Frans.296 Omstreeks diezelfde tijd kwamen ook de eerste hoger geciteerde prenten in omloop. De volgende stap in het propagandaoffensief bestond in het uitbrengen van een devoot geschiedenisboekje. Peter Loycx, sedert einde 1631 pastoor van de Sint-Willibrordusparochie, verkreeg op 9 oktober 1646 de vereiste kerkelijke goedkeuring voor de uitgave van Het miraculeus beelt der Alderh. Moeder Godts Maria van S. Willeborts parochie nu over langhe ghe-eert inde Keyser-straet tot Antwerpen […] (Antwerpen, Guilliam Lesteens).297 Hij overleed op 30 november 1646, zodat zijn werkje wellicht postuum verscheen. Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken) De Antwerpenaar Joannes Boel, overleden in 1640, graveerde een prentje met een voorstelling van het geklede beeld van Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken, omringd door enkele bedevaarders en met op de achtergrond de Antwerpse hoofdkerk. Onderaan staat: ‘Onse Lieve Vrovwe op t’Stoxken inde cathedrale kercke van Antwerpen. Tot wiens eere den autaer int iaer 1124. is gewyt geweest door Burchardus bischop van Cameryck: als wanneer oock de canonicken vvt S. Michiels kercke

294 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.4. 295 Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.1. 296 Geen exemplaren bekend. De eerste editie verscheen vermoedelijk naar aanleiding van het samengaan van de broederschap met de Broederschap des Doods en des Gebeds te Rome op 26 augustus 1628; Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrorduskerk, p. 91 en 101-102. 297 Bowen, Marian pilgrimage sites, p. 14-15, nr. Ant-1.

244

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie

Afb. 41. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw op ’t Staaksken. Burijngravure door Joannes Boel (118 × 81 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 182

aldaer syn comen woonen.’298 Het concept stemt grotendeels overeen met een geschilderd bord dat het kapittel in 1625 in de kathedraal liet aanbrengen bij de pijler aan het hoveniersaltaar waar het Mariabeeld zich bevond toen het in 1581 tijdens het calvinistische bewind definitief verdween.299 De devotie tot Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken, in 1474 dankzij enkele wonderen fel opgekomen, vertoonde al 298 Kopergravure; formaat: 118 × 81 mm; signatuur: Ioan. Boel excud. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, 182. 299 Op het bord (dat mogelijk al omstreeks 1595 geconcipieerd werd) komt geen afbeelding van de kathedraal voor. L. Philippen, ‘Le culte de Notre-Dame op ’t Stocxken à Anvers 1474-1580’, in: Annales de l’Académie royale d’archéologie de Belgique, 72 (1924), p. 304-327 (p. 307, 309 en 323 en reproductie tegenover p. 316); J. Van Brabant, Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, grootste gotische kerk der Nederlanden (Antwerpen, 1972), p. 155; J. Van Brabant, Rampspoed en restauratie. Bijdrage tot de geschiedenis van de uitrusting en restauratie der Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 68.

245

deel II – Constanten en verschuivingen sedert de Beeldenstorm van 1566 geen levenskracht meer.300 Boels prentje kaderde, net zoals het anonieme schilderijtje, in een poging om deze cultus te revitaliseren. Succes bleef evenwel uit.301 Later, vermoedelijk pas in de achttiende eeuw, sneed een anonymus een stuntelige kopie van Boels gravure.302 Deze nieuwe versie werd ongetwijfeld verspreid in het raam van de cultus rond een ander beeld, namelijk dat van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen, die als stadspatrones vereerd werd. Neerwaver Brusselse geuzen vernietigden in de benedictijnenpriorij van Neerwaver het mariale schrijn waarin de monniken een collectie relieken bewaarden die zij van de Brabantse hertog Godfried I (overleden in 1139) gekregen hadden en die sedert eeuwen talrijke bedevaarders aantrok. Volgens Augustinus Wichmans gebeurde dat ‘anno illo iconoclastico 1566.’303 De bisschop van Namen, Franciscus Buisseret, onder wie het Waals-Brabantse Neerwaver ressorteerde, maakte in 1611 een inventaris van de nog resterende relieken, stond hun verering toe en verleende aflaten aan de bedevaarders die de processie vergezelden. In 1642 liet dom Michel de la Porte, prior van Neerwaver, bij Everard de Witte te Leuven een anoniem werk drukken, getiteld: L’Arche d’alliance ou l’ histoire de Notre-Dame de la Basse-Wavre dite Nostre Dame de Payx et Concorde.304 Reeds veel vroeger, in de jaren 1481-1484, was een quartoboekje verschenen over de cultus in deze van de abdij van Affligem afhankelijke priorij met als titel Historia de fundatione ecclesiae seu monasterii de Waveria et de miraculis eiusdem.305 Uit 1483-1484 dateert een geïllustreerde eenbladdruk, Heilichdomme ende reliquien van O.L. Vrouwen te Wavere, waarop een kleine houtsnede het schrijn uitbeeldt, geflankeerd door twee engelen en een typografische tekst een overzicht en een historiek van de relieken biedt.306 300 W.H. Vroom, De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen. De financiering van de bouw tot de Beeldenstorm (Antwerpen-Amsterdam, 1983), p. 51-52. 301 Wichmans behandelt deze cultus in 1632 als een fenomeen uit het verleden, zie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 159. 302 Afdruk van de koperplaat in: Gilde van O.L.V. Lof, of kort verhael der instelling en voortzetting van de kapel der H. Moeder Gods in de kerk van Onze Lieve Vrouwe te Antwerpen (Antwerpen, 1853), tegenover p. 7. Afbeelding in: Vroom, De Onze-Lieve-Vrouwekerk, p. 52. 303 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 148-149 (zie: p. 561-568 voor meer over deze devotie). 304 BCNI, nr. 9597. Exemplaar in UNICAT. De toeschrijving aan de Bergense miniem Antoine Ruteau wordt terecht betwist in: G. Van Haeperen & J. Martin, Basse-Wavre, 1628-1978: 350e anniversaire de la donation de la châsse par l’archevêque de Malines Jacques Boonen en 1628. Catalogue (Basse-Wavre, 1978), p. 18-19. 305 E. Cockx-Indestege, ‘De drukker van de Heilichdomme’, in: De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (Brussel, 1973), p. 385-389 (p. 386-387). 306 Deze heiligdomsbrieven werden per twee op een vel afgedrukt. Cockx-Indestege, ‘De drukker’, p. 385-387 en plaat 92.

246

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie In 1628 droeg Boëtius à Bolswert een kunstzinnige prent in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Neerwaver op aan Jacobus Boonen, de Mechelse aartsbisschop en abt van Affligem, die dat jaar een nieuw reliekschrijn schonk aan de priorij van Neerwaver. In het bovenste gedeelte zien we hoe de H. Maagd, met Jezus in haar linkerarm boven een door musicerende engelen omstuwde wolk verschijnt. Met haar rechterhand wijst Maria naar een reliekschrijn dat ondersteund door twee engelen neerdaalt evenals naar de onderaan uitgebeelde priorij. Uit Maria’s mond vertrekt een lichtstraal waarin het volgende te lezen staat: ‘Hanc vallem inhabitabo, quoniam elegi eam.’ Een tekst onderaan licht de voorstelling nader toe: ‘La representation de N.D. de Wavre en Wallon-Brabant, dicte S. Maria-Pacis, la Paix faicte entre les Princes à Brusselles, la Chasse Miraculeuse y estant, qui en l’an 1050. fust portée du Ciel par les Anges audit Wavre.’ Daaronder staat de smeekbede: ‘A peste, fame, et bello libera nos Maria Pacis.’ De kwaliteit van de gravure doet vermoeden dat zij in de eerste plaats bestemd was voor hoogwaardigheidsbekleders.307 Tienen Het anonieme bedevaartprentje voor Onze-Lieve-Vrouw ten Poel te Tienen draagt onderaan het wapenschild van kardinaal-infant Ferdinandus die, benoemd in 1631, van 1634 tot 1641 de functie van gouverneur-generaal van de Spaanse Nederlanden effectief bekleedde. Vermoedelijk ontstond de gravure kort nadat Franse en Nederlandse troepen Tienen in 1635 hadden geplunderd en in brand gestoken. De smeekbede ‘A peste bello et fame libera nos’ op het prentje bezat dan ook een gruwelijke actualiteitswaarde. In het midden van de prent is Onze-Lieve-Vrouw ten Poel (een geschilderd paneel) uitgebeeld, vergezeld van de woorden: ‘S. Maria de Lacv Thenis.’ Rechts van de H. Maagd ligt een poel, de plaats waar, volgens de legende, de ruime kapel opgetrokken werd nadat op wonderlijke wijze aan het licht gekomen was dat een herbergier daar in 1073 het lijk van een godvruchtige Mariavereerder had achtergelaten. Voorbij de poel heeft de graveur het huis van de moordenaar weergegeven. Links van de Madonna lijkt een brand de kapel te teisteren. Volgens een lokale traditie uit de negentiende eeuw herinnert dit laatste aan het feit dat de vijand er in 1635 niet in was geslaagd de kapel geheel door brand te vernietigen. De vlammen die het gebouw dreigen te verteren kunnen echter ook verwijzen naar het hemelse vuur dat, volgens de legende, tijdens de inwijding van de kapel in 1297 over het gebouw zou zijn neergedaald en iedereen deed denken dat een brand was uitgebroken.308 De koperplaat bleef lang in gebruik. Nog in de dienstjaren 1760-1761 en 307 E. Hubin, ‘Wavre. La Châsse de Basse-Wavre. Analyse de la gravure de Boetius à Bolswert et des circonstances de la donation de 1628’, in: Wavriensia, 37 (1988), p. 233-247 (met afbeelding). 308 Zie voor de legende: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 442-443; A.R., Courte notice sur Notre-Dame-au-Lac à Tirlemont (Tienen, 1873), p. 35-36; A. de Cock & I. Teirlinck, Brabantsch sagenboek, 3 delen (Gent, 1909-1912), deel 2, p. 145-147.

247

deel II – Constanten en verschuivingen in 1763-1764 werden er telkens 1000 prentjes mee gedrukt. In laatstgenoemd jaar kostte het drukken 7 gulden.309 Alsemberg Uit vrees voor de oprukkende troepen van Lodewijk XIV bracht de pastoor van Alsemberg (Beersel) Lucas van Lathem, op 3 juni 1643 het beeld van Onze-LieveVrouw van Alsemberg vanuit zijn dorpskerk over naar de Sint-Magdalenakerk in het nabijgelegen Brussel. Op 9 augustus 1643 keerde het beeld terug naar Alsemberg. Ondertussen hadden processies waarin het Mariabeeld meegedragen werd, wekelijkse sermoenen, speciale biddagen en een ophefmakend verhaal over een wonderbare genezing de devotie tot dit Mariabeeld hoog doen oplaaien in de Zennestad. Lucas van Lathem, baccalaureus in de godgeleerdheid, begreep dat de tijd gunstig was voor een boekje over de Alsembergse Onze-Lieve-Vrouw en haar volgens de overlevering op miraculeuze wijze tot stand gekomen kerk.310 Nog datzelfde jaar 1643 verscheen te Brussel bij Guilliam Scheybels de eerste uitgave van zijn Historie der miraculeuse kercke van Onse L. Vrovwe tot Alsenberghe; ghesticht door de Heylighe Elisabeth. Vermeerdert door Joannes den derden, hertogh van Brabandt. Volbouwt door d’ in-ghesetene van Alsenberghe.311 Wellicht heeft Elisabeth, prinses van Zollern, als vrouwe van Alsemberg en ‘over-momboiresse’ van de bedevaartkerk, de uitgave van dit aan haar opgedragen boekje financieel gesteund. Een jaar voordien had zij, samen met de prins van Zollern, Alsemberg bezocht en de kerk, zo lezen we in de dedicatie, ‘liberalijck’ begiftigd. In de approbatie sprak de kerkelijke censor, de Brusselse aartspriester Henricus Calenus, de overtuiging uit dat Van Lathems boekje kon bijdragen tot de vernieuwing van de Mariadevotie te Alsemberg: ‘Libellus iste […] utiliter excudi poterit ad antiquam devotionem renovandam, in loco tam miraculosè […].’ Dit bedevaartboekje (volgens de auteur tot stand gebracht na langdurig aandringen van talrijke personen) kaderde inderdaad in de enkele jaren voordien ingezette actie tot revitalisering van deze eeuwenoude bedevaartcultus. In 1640 had de aartsbisschop van Mechelen, Jacobus Boonen, ervoor gezorgd dat de nog in 1534 vernieuwde maar sedert de jaren 309 P.V. Bets, Histoire de la ville et des institutions de Tirlemont, 2 delen (Leuven, 1860-1861), deel 1, p. 121; F. De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V ten Poel te Thienen’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 94-95 (p. 95). Exemplaar van een afdruk uit 1947 van de koperplaat (formaat: 130 × 81 mm): UA, Collectie Thijs, nr. 779. 310 C. Theys, Geschiedenis van Alsemberg (Brussel, 1960), p. 370-371. 311 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-6-8. Blijkens latere edities dateerde de kerkelijke goedkeuring van 16 oktober 1643; Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-9 tot Als-12. Uiteraard had Wichmans reeds aandacht besteed aan deze bedevaartcultus. Hij baseerde zich daarbij deels op informatie hem uit een oud handschrift verstrekt door pastoor Egidius de Becker: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 315-321.

248

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie 1570 erg vervallen middeleeuwse Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg nieuw leven ingeblazen werd door haar samen te voegen met de Broederschap van de H. Rozenkrans, die iets vroeger, in 1638, onder dominicaanse invloed in de dorpskerk tot stand was gekomen.312 Tijdens zijn pastoraat (1639-1657) besteedde Lucas van Lathem bijzondere zorg aan de verfraaiing van zijn kerk. Zo liet hij in 1645 en volgende jaren door de Brusselse kunstschilder Antoon Sallaert elf schilderijen borstelen met de voorstelling van de stichtingslegende.313 Naar aanleiding van een bezoek van gouverneur-generaal Leopold Willem van Oostenrijk aan Alsemberg leverde drukker Jan II Mommaert in 1647 ‘beldekens van O.L.V. daer den artshertoch Leopoldus op staet.’ In 1648 kreeg zijn knecht de opdracht ‘de aflaet van de kermisse’ van Alsemberg overal te Brussel te gaan aanplakken.314

4.3. Drukgrafiek en boekjes voor opkomende mariale bedevaartcultussen Loos-lès-Lille Omstreeks 1581 zouden zich de eerste mirakelen hebben voorgedaan bij het aanroepen van een Mariabeeld dat zich in een boom bevond in de nabijheid van de cisterciënzenabdij van Loos in Rijsel-ambacht. De bisschop van Doornik, Jean Vendeville, wijdde in 1591 een speciaal voor deze cultus opgetrokken kapel en deed verslagen opstellen over de mirakelen. Voor de periode 1591-1592 werden 62 zulke verhalen opgetekend. De talrijke bezoekers van de gloednieuwe kapel schaften er zich, naast andere devotionalia (zoals kruisjes, medailles, zilveren insignes en niet met zekerheid te identificeren images de glaces), vaantjes aan. Blijkens de rekening betreffende 1599-1600 gingen toen liefst 3000 vaantjes van de hand, alle vervaardigd door grauwzusters. De aartshertogen Albrecht en Isabella onderstreepten het belang dat zij aan deze recente cultus hechtten door de kapel te bezoeken na hun Blijde Intrede te Rijsel in 1600. Na 1635 verloor Notre-Dame de Grâce te Loos echter veel van haar uitstraling, onder meer ten gevolge van Franse invallen die de streek zo onveilig maakten dat men het beeld zelfs tijdelijk naar Rijsel moest overbrengen.315

312 L. Van Lathem, Historie der mirakuleuse kerk van O.-L.-Vrouw tot Alsemberg […] (Brussel: J.J. Vanderborght, s.a.), p. 68-72. 313 C. Theys, ‘Lathem, Lucas van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964-currens), deel 1, kol. 663-665. 314 Aflaat staat hier voor: aflaataffiche. Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 467. 315 Voor dit alles: A. Lottin, Lille, citadelle de la Contre-Réforme (1598-1668) (Duinkerke, 1984), p. 263-264.

249

deel II – Constanten en verschuivingen Brussel (Onze-Lieve-Vrouw Van Bijstand) In 1625 nam de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand in de Sint-Jacobskapel te Brussel een aanvang en vrijwel onmiddellijk daarna werden er 569 vaantjes ter beschikking gesteld.316 In 1628, bij de oprichting van de broederschap, leverde Steven van Schoor 200 Mariavaantjes. Anna van Schoor bezorgde in 1634 een nieuwe partij vaantjes: 1200 stuks.317 Misschien hebben deze vlaggetjes echter veeleer als confrérie- en processievaantjes dan als bedevaartvaantjes gefunctioneerd. Naast vaantjes kwamen ook prenten tot stand. Reeds in 1626 lieten de kapelmeesters door Boëtius à Bolswert een prent graveren. Op basis van de renommée van deze kunstenaar mogen we aannemen dat het een artistiek werkstuk betrof. De prijs ervan doet dit eveneens vermoeden: de opdrachtgevers betaalden voor de koperplaat en het graveren niet minder dan 42 gulden. Op een ruime afzet rekenden zij echter niet. Anna van Schoor leverde in 1634 100 exemplaren van deze prent, een aantal dat verbleekt naast de toen eveneens aangeschafte 1200 vaantjes.318 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw Van Goed Succes) De Antwerpse graveur en prentenhandelaar Guillaume Collaert, in 1627 in de Sint-Lucasgilde opgenomen, gaf een prent uit met een voorstelling van OnzeLieve-Vrouw van Goed Succes, vereerd bij de augustijnen te Brussel. Het houten gepolychromeerde Mariabeeld, omstuwd door engeltjes, is getooid met een sluier die aan de rugzijde, vertrekkend van onder een kostbare kroon, tot aan de grond reikt. Een tekst onderaan herinnert eraan dat Schotse katholieken dit miraculeuze beeld, na het meer dan 600 jaar lang in Aberdeen te hebben vereerd, aan aartshertogin Isabella hadden gezonden en dat deze laatste het op 12 oktober 1625 aan de Brusselse augustijnen had gegeven opdat die in hun kerk een Broederschap van de Slaven van de H. Maagd zouden oprichten.319 Op 15 augustus 1626 was door pater en hofpredikant Bartholomeus de los Rios y Alarcon tot de oprichting beslist. Deze nieuwe broederschap rekruteerde haar leden uitsluitend onder de hoge adel, wat evenwel niet belette dat de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes ook een zekere bredere populariteit verwierf. Daarvan getuigt het feit dat er voor deze devotie tot in de achttiende eeuw verscheidene prenten (alle teruggaand op Collaerts 316 [J.F. Gaucheret], Historie van de alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria, onder den bynaem van Bystant, geëert in haere publieke stads-kapelle binnen […] Brussel (Brussel: M.J.G. Simon, 1791), p. 61. Over de snelle opkomst van deze devotie vanaf 1625, zie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 293-296. 317 J. Van Tichelen, A l’ombre d’un vieux sanctuaire (Brasschaat, 1925), p. 39 en 41. 318 Van Tichelen, A l’ombre, p. 34 en 41. Zie voor de datering: [Gaucheret], Historie, p. 23. 319 Kopergravure; formaat: 182 × 102 mm; signatuur: Guill. Collaert excudit. Exemplaar: SAT. Een anonieme versie van deze gravure is aangetroffen op een handgeschreven Leuvense thesis uit 1653. Peeters, ‘O.L.Vrouw van Goed Succes, in de kerk van “Finis terrae”’, in: De Brabantsche Folklore, 11 (1931), p. 77-78 (met afbeelding). Over deze cultus: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 297-303.

250

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie prototype) verschenen van wisselende kwaliteit. Zij werden op de markt gebracht door Antwerpse uitgevers zoals Arnold Wielans, Joannes vanden Sande, Norbertus vanden Sande, Augustinus Joannes Heydreix en Charles Neel.320 Duffel (Onze-Lieve-Vrouw Van Goeden Wil) Te Duffel, een door de norbertijnen van Tongerlo bediende parochie, ontdekten twee kinderen, die op de vooravond van Onze-Lieve-Vrouw Hemelvaart in 1637 koeien aan het hoeden waren, een uit kleiaarde gebakken Mariabeeldje in een wilg op het grondgebied Perwijs. Deze vondst oogstte dadelijk veel belangstelling. Nog datzelfde jaar liet Floris van Merode, markies van Deinze en baron van Duffel, op de vindplaats een houten kapel optrekken. Geruchten over wonderbare genezingen deden snel de ronde. Gelovigen stroomden toe, mede ten gevolge van de pest die in de omgeving woedde en de godsvrucht flink aanwakkerde. Toen in de kapel anno 1638 voor het eerst een mis ten behoeve van de bedevaarders gecelebreerd werd, zou men 6000 aanwezigen geteld hebben. Vaantjes voor Duffel De norbertijn Augustinus Wichmans, celebrant van deze bijzondere misviering, zorgde ervoor dat het Antwerpse bisdom aan de pastoor van Duffel, Joannes Schaluynen, na Pasen 1638 toestond vaantjes en prentjes te laten maken. Als tussenpersoon voor de parochiepriester optredend, heeft hij vervolgens te Antwerpen ‘doen snijden een plate om vaentiens te doen drucken, daer naer veul vaentiens sijn gedruckt.’321 Daartoe deed hij een beroep op Maria de Man, weduwe van drukker Joannes Cnobbaert. Ongeveer gelijktijdig liet Floris van Merode eigen vaantjes ‘snijden ende drucken.’322 Om zijn gezag over de kapel en de daar beoefende Mariadevotie te affirmeren, verbood hij prompt de pastoor nog vlaggetjes en prentjes te verspreiden. Op 30 september 1638 overleed pastoor Schaluynen. Zijn opvolger, Philippus van Hoeswinckel, liet ondanks het verbod van de dorpsheer nieuwe platen voor vaantjes en prentjes snijden. Zijn ordebroeder kanunnik Augustinus Wichmans, die als vurig Mariavereerder graag een handje toestak, vertrouwde deze nieuwe opdracht toe aan Joanna de Man, weduwe van François Loemans en echtgenote van de Antwerpse zilversmid Michiel Rongens (die te Duffel ook medailles leverde). Andermaal verbood de markies de hele zaak. Wel stond hij Joanna de Man toe de reeds gedrukte vaantjes uit te verkopen. Bovendien vroeg hij haar een nieuwe plaat 320 Er verschenen ook anonieme prentjes. Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Brussel, nr. B1-B3 en bijgevoegde commentaar. Sanctje gesigneerd A:J: Heijdreix. Exemplaar: MAS, nr. 78.51.7 (voorheen VMA). 321 Dom, De geschiedenis, p. 228, noot 11. 322 Dom, De geschiedenis, p. 227.

251

deel II – Constanten en verschuivingen te laten snijden en vaantjes en prentjes te drukken, ‘hebbende die vaentkens achter op gehadt die waepen van Perrewez.’ Op 6 maart 1640 beval de Raad van Brabant, bij gebrek aan een ‘minnelyck accoort’, dat er geen vaantjes of medailles meer zouden gedrukt worden zonder voorafgaandelijk overleg tussen de twistende partijen. Zich daarbij neerleggend, beloofde de prelaat van Tongerlo op 31 januari 1642 in de toekomst geen medailles of vaantjes te laten maken zonder ‘gemeyn advies.’ Op 18 december 1642 formuleerde de Raad van Brabant het eindvonnis: de kapelmeesters mochten op vaantjes en medailles afbeeldingen plaatsen van de H. Martinus (de patroonheilige van de parochiekerk van Duffel), de H. Norbertus en het wapen van de markies. Deze uitspraak, door de bisschop van Antwerpen bekrachtigd op 7 april 1645, maakte een definitief einde aan de betwistingen. Waar de Raad van Brabant enkel vaantjes en medailles vermeldde, breidde de bisschop de overeenkomst uit tot de prenten. Hij had het namelijk over ‘medalia, signa et vexillula.’323 In 1649 kocht het kapelbestuur 4000 vaantjes bij de vrouw van de zilversmid Michiel Rongens tegen 25 stuiver per 100 stuks. In 1674 blijkt Michiel Rongens nog 500 vlaggetjes te hebben geleverd. Vijf jaar later zorgde Maria Genoels uit Antwerpen voor 1000 ‘pampieren vantens’, waarvoor zij 20 gulden 10 stuiver ontving: bij haar kostten de vlaggetjes dus 41 stuiver per 100. De weduwe van de Antwerpse edelsmid Nicolaas Baerts vroeg in 1683 voor 300 vaantjes 3 gulden 15 stuiver of – zoals eerder vrouw Rongens – 25 stuiver voor 100 exemplaren. Het daaropvolgende jaar leverde zij weerom vaantjes, nu voor 8 gulden. De Antwerpse plaatdrukker Michiel Gielis bezorgde de kapel in 1696 1000 en in 1698 300 vaantjes. Voor deze laatste partij ontving hij 3 gulden 12 stuiver of 24 stuiver per 100 stuks. Tijdens de achttiende en de negentiende eeuw zijn in de kapelrekeningen geen vermeldingen van vaantjes meer aangetroffen.324 De verkoop van devotionalia en kaarsen was minstens vanaf 1648 een zaak van de kapelmeester die daartoe over een zogeheten wasverkoopster beschikte, welke voor haar diensten jaarlijks 150 gulden betaald werd. In 1649 ontving de kapel ruim 1810 gulden uit de verkoop (gedurende 10 maanden) van vaantjes en zilverwerk (vooral medailles). Van januari 1654 tot januari 1663 werden voor 8674 gulden vaantjes en medailles verkocht. Tijdens diezelfde periode gingen voor 773 gulden paternosters en voor 7477 gulden was van de hand.325 Niet één Duffels vaantje is, voor zover bekend, bewaard gebleven. Prenten en een wilg Reeds tijdens de eerste maanden na de ontdekking van het Mariabeeldje op 14 augustus 1637 waren te Duffel prentjes in omloop. Zij werden echter door pastoor Joannes Schaluynen verboden omdat zij tot stand waren gekomen zonder kerkelijke 323 Dom, De geschiedenis, p. 1-15, 221-223, 225-233 en 245-246. 324 Dom, De geschiedenis, p. 245-246. 325 Dom, De geschiedenis, p. 58.

252

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie

Afb. 42. Duffel, Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil. Burijngravure door Abraham van Merlen (140 × 92 mm), kortgeknipt exemplaar – UA, Collectie Thijs, nr. 390

inspraak. Het ging mogelijk om het sanctje dat de weduwe van Joannes Cnobbaert liet graveren door Arnoldus Loemans, een plaatsnijder die in 1632-1633 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen was. Loemans’ gravuurtje toont het geklede Mariabeeld in de wilg. Een reeds oudere koewachter leunt met een ongeïnteresseerde blik tegen de boom. Zijn koeien bevinden zich iets verder in een totaal van gebouwen verstoken heuvellandschap. Onder de ovale omlijsting staat: ‘Onse 253

deel II – Constanten en verschuivingen Lieue Vrouwe van Goeden Wille tot Duffel geuonden in eenen Wilgen-boom den 14 Augusti 1637, gevolgd door de signaturen: ‘Arnold Loemans fecit en vidua Joan. Cnobbaert exc.’ Het gebrek aan specifieke iconografische elementen die naar de topografische situatie te Duffel verwijzen (op de wilg en de Madonna na), kan erop wijzen dat de ontwerper overhaast aan de slag is moeten gaan zonder veel concrete informatie te bezitten. De weergave van slechts één en bovendien volwassen koeiendrijver laat vermoeden dat de ontwerper niet eens op de hoogte was van het gangbare verhaal waarin kinderen van tien jaar figureren.326 Markies Floris van Merode kwam onmiddellijk in het geweer toen pastoor Schaluynen in 1638 prentjes liet maken. Op Schaluynens sanctjes, gedrukt bij de weduwe van Joannes Cnobbaert en door de markies prompt verboden, stond Onze-Lieve-Vrouw, geflankeerd door de H. Norbertus en de H. Martinus. Laatstgenoemde was de patroonheilige van de parochie. Norbertus verwees naar de norbertijnenorde waarvan de pastoor deel uitmaakte.327 Wat de perkamenten prenten voorstelden die Philippus van Hoeswinckel (Schaluynens opvolger) vóór augustus 1641 bij de echtgenote van zilversmid Michiel Rongens bestelde, is niet bekend. Vermoedelijk kwam er naast Onze-Lieve-Vrouw de H. Norbertus op voor.328 De graveur en prentenuitgever Abraham van Merlen, in 1600 opgenomen in de Antwerpse Sint-Lucasgilde en in 1660 overleden, heeft minstens twee bedevaartprentjes voor Duffel uitgegeven. Op een ervan staat de voorstelling in een ovale omlijsting, net zoals op dat van Arnoldus Loemans. De tekst is identiek aan die van Loemans, de signatuur (‘Abr. van Merlen excud.’) uiteraard niet. Centraal is de wilg met het geklede Mariabeeld uitgebeeld. Links wijst een koeiendrijver, te midden van zijn dieren, met de linkerhand naar het Mariabeeld. Het is Janneken Maes, het jongetje dat het beeldje het eerst opmerkte. Rechts knielt een kreupele vrouw neer, ondersteund door krukken. Op de achtergrond zien we links het kasteel Ter Elst (een eigendom van de prelaat van Tongerlo dat dienst deed als pastorij) en rechts het (kleiner weergegeven) kasteel Muggenberg, eigendom van de markies.329 Het tweede Duffelse bedevaartprentje van Abraham van Merlen is groter en meer verfijnd dan het voorgaande. De voorstelling staat ditmaal in een rechthoek. Het onderschrift luidt: ‘Onse Lieue Vrouwe van Goeden Wille te Dvffel’, met onderaan rechts: ‘Abr. van Merlen excud.’ In het midden bevindt zich de wilg met daarin 326 E. Dom, Dufflaea. Bijdragen tot de geschiedenis van Duffel (Duffel, 1955-1964), p. 74-75. Kopergavure; formaat: ca. 96 × 65 mm. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 0196201966, niet geklasseerd, en als krantenknipsel in nr. 01969. 327 Exemplaren van dit prentje zijn niet voorhanden. Dom, De geschiedenis, p. 227-229 en 234. 328 Dom, De geschiedenis, p. 231 en 234. 329 Fotografische reproductie in RG. Twee anonieme en jongere versies van deze voorstelling staan in een rechthoekige omlijsting. In het bijschrift staat verkeerdelijk 1621 in plaats van 1637. Dom, De geschiedenis, p. 235-237 en afbeelding tegenover p. 227. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 391; RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Duffel, P1 en SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01962-01966, niet geklasseerd.

254

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie het Mariabeeld. De twee jonge koewachters kijken op naar het beeld dat zij ontdekt hebben en inmiddels al in een zogeheten Spaanse mantel gestoken is. Links op de voorgrond knielt een man met gevouwen handen en gebogen hoofd. Een moeder met een pasgeborene in haar armen kijkt in de richting van het beeld. Rechts bidt een vrouw, geknield en op krukken steunend. Achter haar is, aan de oever van de Nete, Muggenberg gedetailleerd weergegeven. Op de achtergrond onderscheiden we enkele koeien en heel in de verte Ter Elst.330 Abraham van Merlen lijkt met deze gravure uitdrukkelijk tegemoet te willen komen aan de ambities van de eigenaar van Muggenberg. Op een anoniem sanctje neemt Muggenberg, net zoals op één van de gravuurtjes van Abraham van Merlen, een prominente plaats in. Dit kan erop wijzen dat het initiatief voor deze editie uitgegaan is van Floris van Merode (overleden in 1652) of van een latere bezitter van het kasteel. Aan de voet van de wilg bevinden zich vier bedevaarders onder wie één man in pelgrimsuitrusting. Onderaan staat een wervende tekst: ‘Kompt pelgrems met vlijt wilt dese maghet eeren soo hoordt sij u ghebedt eer ghij sult weder keeren sij is een vorspraeckers voor ons toch alle gaer daerom besoeck dese plaets en komt naer Duffele.’ Men merke op dat ‘Duffele’ niet rijmt met ‘alle gaer’: de tekst blijkt overgenomen van een prentje uitgegeven in verband met de anno 1642 ontstane Mariacultus te Kevelaer.331 Echtgenote Rongens leverde in 1649 te Duffel 50 ‘fransijnen belekens’ tegen twee en een halve stuiver per stuk.332 Deze perkamenten prenten waren ongetwijfeld zeer bijzonder, vermits zij tienmaal meer kostten dan een papieren vaantje. Boekjes over Onze-Lieve-Vrouw van Duffel Al kort na de ontdekking van het beeldje publiceerde kanunnik Augustinus Wichmans een (niet teruggevonden) ‘boeckxken van weynig bladeren’ in verband met de Duffelse Mariadevotie.333 Nadat er zich verscheidene wonderbare genezingen hadden voorgedaan, achtte de premonstratenzer kanunnik Philippus van Hoeswinckel, sedert 1638 pastoor te Duffel, de tijd rijp om een meer uitgebreid boekje uit te geven. Dat kwam in 1644 te Antwerpen van de pers bij Martinus Binnaert en draagt als titel: Onse L. Vrouwe van Duffel dat is den oorspronck, voortganck ende 330 Kopergravure; formaat: ca. 140 × 92 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 390. 331 Dom, De geschiedenis, p. 237-238, reproductie tegenover p. 230. Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01962-01966, niet geklasseerd. Afbeeldingen van prenten met de oorspronkelijke tekst voor Kevelaer: R. Plötz, Maria Kevelaer im Bild. Vera effigies Matris Iesu. Sammlung Josef Thoenissen (Kevelaer, 1987), p. 29-31, 34-37, 39-40, 42, 45-46, 49-50, 52, 57 en 65. 332 Dom, De geschiedenis, p. 245. 333 Mattens, Onse L. Vrovwe, p. 3; Dom, De geschiedenis, p. xi. Het boekje over Duffel is niet vermeld onder Wichmans’ werken bij: F.J.M. Hoppenbrouwers, ‘Franciscus Augustinus Wichmans (1596-1661). Kanunnik, zielzorger en abt van de norbertijnse abdij van Tongerlo ten tijde van de vroege Katholieke Reformatie’, in: Analecta Praemonstratensia, 70 (1994), p. 226-293 en 71 (1995), p. 96149 (71: p. 135-147).

255

deel II – Constanten en verschuivingen miraculen van haer miraculeus beelt gevonde[n] binne[n] de baenderye van Duffel onder Perwez. Den 14. Aug. A° 1637 […].334 Jezus-Eik Te Jezus-Eik (Overijse), een door norbertijnen van de Parkabdij bediende bedevaartplaats, kwamen in 1642, onmiddellijk nadat er zich daar enkele wonderbare genezingen hadden voorgedaan, prentjes voor de vereerders van Onze-Lieve-Vrouw ter beschikking. Het waren onbehouwen papieren afbeeldingen, geschetst door een vrouw uit Overijse die zelf een handeltje rond deze nieuwe devotie had opgezet. De initiatiefneemster was een vrouw uit Overijse, Anna Eregiers, die beweerde van koorts genezen te zijn door tussenkomst van Maria.335 Waarschijnlijk ging het hier niet om gedrukte prenten. Kevelaer Het belang van prenten bij de promotie van nieuwe bedevaartcultussen wordt goed geïllustreerd door de casus van Kevelaer.336 Nauwelijks was daar de Mariadevotie medio 1642 op gang gekomen, of Gerlach Kneif, een privépersoon, nam het initiatief tot het uitgeven van sanctjes. Hij liet er een verwijzing naar zijn rol terzake op aanbrengen: ‘Sumptibus Gerolaci Kneif incolae In Keuelar. 1643.’337 Waarschijnlijk liet hij zijn prentje in Antwerpen graveren.338 Kort daarop, vermoedelijk omstreeks 1645, kwam de eerste editie uit van het ongedateerde Het pelgrimken van Kevelaer […] Inhoude[n]de de litanie[n], hymni, liedekens, herders-dichtjens, reysgebeden. &c. voor de processie van Kevelaer (Roermond, Gaspar Du Pree), samengesteld door 334 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-2. Beschreven in STCV: nr. 12921171. 335 C. Harline, ‘Miracles and this world: the battle for the Jesus Oak’, in: Archiv für Reformationsgeschichte, 93 (2002), p. 217-238 (p. 222); C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003), p. 24. 336 Het cultusobject aldaar is een perkamenten (wellicht Antwerps) sanctje voor Onze-LieveVrouw van Luxemburg. J. Philippen, ‘Die früheste Ausstrahlung von Scherpenheuvel in das Rheinland’, in: Maria Kevelaer im Bild (Kevelaer, 1987), p. 4-14 (p. 6). 337 Thijs, Antwerpen, p. 21. Op deze prent waarvan de originele signatuur vervangen is door die van Michiel Bunel, komt de in 1643 begonnen, maar pas in 1645 voltooide bedevaartkerk voor. Mogelijk werd de afbeelding van de kerk na 1643 op de koperplaat toegevoegd. Een andere (anonieme) prent geeft bij de vermelding van G. Kneif het jaartal 1645. Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kevelaer, nr. 1. G. Kneif (Knyff) huwde in 1641 met Barbara Pluenen en overleed op 16 november 1675 te Kevelaer. 338 Tot in het begin van de negentiende eeuw was de productie van Kevelaerprentjes daar geconcentreerd. De lijst van de daarbij betrokken Antwerpse uitgevers is lang: Frederik Bouttats, Anna Maria Bunel, Michiel Cabbaeij, Joannes Carolus Craen, Cornelius de Boudt, Henricus De Cock, Jacobus de Man junior, Jacobus de Man senior, Jan Baptist de Wit, Gerard Donck, Jacobus Josephus Emmerechts, Ludovicus Fruytiers, Isabella Hertsens, Hendrik Leys, Charles Neel, M. Neel, Joannes vanden Sande, Paulus vanden Sande, Theodoor van Merlen, Susanna Verbruggen, Michiel Vinck en Arnold Wielans. Plötz, Maria Kevelaer, p. 27; C. Staal & M. Wingens, Bedevaarten in Nederland (Zutphen, 1997), p. 128 (F. Bouttats).

256

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie

Afb. 43. Kevelaer, Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten. Anonieme burijngravure (90 × 64 mm), in 1643 bekostigd door G. Kneif, inwoner van Kevelaer. Later heruitgegeven door Michiel Bunel – UA, Collectie Thijs, nr. 939

de jezuiët Adrianus Poirters.339 In 1647 verscheen te Roermond het eerste mirakelboekje over Kevelaer, geredigeerd door kanunnik Joannes Stalenus, pastoor van Rees in het hertogdom Kleef. Theodorus Caesar publiceerde in 1649 (het jaar waarin hij pastoor van Kevelaer benoemd werd) opnieuw te Roermond een boekje met instructies voor de bedevaarders.340 Kortenbos De mariale bedevaartplaats Kortenbos (Sint-Truiden), in het prinsbisdom Luik gelegen maar bestuurd door de premonstratenzers uit het Brabantse Averbode, beschikte anno 1640 al over vaantjes, slechts vier jaar nadat de devotie tot een aldaar in een eik geplaatst Mariabeeldje een aanvang had genomen. Een schilder ontving 3 gulden ‘om een model te maecken om een plaet te steecken totte vaenkens.’ Een goudsmid, meester Andries, kreeg ‘voor de plaet te steecken 2 fransche croonen [en] 339 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). 340 K. Keller, ‘Die Kevelaer-Wallfahrt in der Literatur’, in: R. Schulte Staade (red.), 350 Jahre Kevelaer-Wallfahrt 1642-1992, 2 delen (Kevelaer, 1992), deel 1, p. 746-755 (p. 746-748).

257

deel II – Constanten en verschuivingen 12 [stuiver].’341 Van de bedevaartvaantjes die met deze plaat gedrukt werden, zijn echter geen exemplaren bekend. Een jonger, wél bewaard gebleven dubbelzijdig vaantje voor Kortenbos werd omstreeks 1719-1725 gegraveerd. Het bevat aan één zijde het wapenschild van Stephanus vander Stegen, abt van Averbode in de periode 1698-1725.342 Samen kostten de twee koperplaten de abdij van Averbode 40 gulden. Voor het drukken van 1000 exemplaren betaalde zij 21 gulden 10 stuiver.343 Naast vaantjes waren vanaf 1642 ook bedevaartprentjes beschikbaar. Zowel de minderbroeders van Sint-Truiden als de premonstratenzers van Averbode lieten er eentje graveren, door respectievelijk Jacobus Neeffs en Theodoor Jonaszoon van Merlen.344 Nadat Laurentius Cloetz, pastoor te Ellicum, in 1639 in de kapel te Kortenbos van een pijnlijke breuk genezen was, liet hij in 1640 bij Leonardus Streel te Luik een plano drukken met daarop een dankgedicht, getiteld: Augustissimae caeli ac terrae principi. Deiparae semper Virgini Mariae quae in Sylva Brevi ad Philomelam salus infirmorum meritis omnium praeconiis celebratur […].345 Het duurde niet lang of er werd ook aan een bedevaartboekje gedacht over Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos. In 1642 begon de minderbroeder Adrianus Huberti, gardiaan te Sint-Truiden, aan de redactie hiervan. Verder dan de voorrede geraakte hij echter niet. Nadat de Averbodense premonstratenzers, zeer tot ongenoegen van de minderbroeders, de leiding hadden kregen van deze gloednieuwe bedevaartplaats, moest pater Huberti op bevel van de Luikse vicaris-generaal immers afzien van zijn plan.346 De taak om een eerste bedevaartboekje samen te stellen en uit te geven, kwam nu toe aan de pastoor van Kozen, de Averbodense premonstratenzer Paulus van Hove. In 1644, het jaar waarin de kerk voltrokken werd, verscheen zijn Onse L. Vrouwe van Cortenbosch gesontheyt der siecken. Den oorspronck voortganck ende miraculen die aen haer miraculeus beeldt geschiedt zijn in 341 T.J. Gerits, ‘Volksleven rond de mariale bedevaartplaats Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 29 (1975), p. 194-201 (p. 197-198). Nog in de zeventiende eeuw kwamen prentjes en medailles voor Kortenbos tot stand. De keerzijde van de medailles bevatten een afbeelding van de H. Norbertus, zie: J. Philippen, ‘De Limburgse devotiemedailles’, in: Jaarboek Europees genootschap voor munten penningkunde (1988), p. 131-179 (p. 152-153) (met afbeeldingen). 342 M. Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch (Hasselt, 1948), p. 133 en 147-148 (met afbeeldingen); Van Heurck, Les drapelets, p. 76-78. 343 Gerits, ‘Volksleven’, p. 198; Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 133 en 147-148 (met afbeeldingen). 344 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 135-145 (met afbeelding van beide prenten). F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Van “cunst” tot populair beeldmateriaal. Van Merlen, twee eeuwen prentenproductie te Antwerpen (1600-ca. 1830)’, in: H. Pauwels, A. Van den Kerckhove & L. Wuyts (red.), Liber memorialis Erik Duverger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden (Wetteren, 2006), p. 91-129 (p. 101, afbeelding van de prent van T.J. van Merlen). Zie ook: deel 1, afb. 1. 345 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 76-77 en 151-152. 346 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 145-147.

258

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie het dorp van Cosen in het graefschap van Loon. Anno 1636 (Luik, Leonard Streel).347 In 1645 liet Robertus Lamberti, de in 1644 aangestelde eerste rector van Kortenbos, ‘verwalschte mirakelboexkens’ drukken: Nostre Dame de Cortenbosch […] (Luik, J. Tournay), een Franstalige vertaling van het werkje van Paulus van Hove.348 Van kanunnik Lamberti zelf verscheen van dat werkje in 1656 een meer uitgebreide Latijnse versie.349 Rijsel (Notre Dame de la Treille) In 1632 verscheen van Pierre Turbelin, regent van het seminarie van de Sint-Pieterskerk te Rijsel het werk Origine de la confrairie de Nostre Dame de la Treille en l’ église collégialle de Sainct Pierre, à Lille, et de la procession annuelle de ladicte ville, avec plusieurs miracles impétrez par l’ intercession de Nostre Dame, en la chapelle dédiée à son honneur en la dicte église Sainct Pierre (Rijsel, Pierre de Rache). Turbelins werkje kaderde in een promotiecampagne rond deze uit de dertiende eeuw daterende Mariaverering. In 1634 ging het stadsbestuur over tot de officiële toewijding van Rijsel aan Notre-Dame de la Treille. Het bleef daar niet bij. In 1636 publiceerde de jezuïet Joannes Vincartius bij Pierre de Rache een klein in folio: B. Virgo cancellata in insigni ecclesia collegiata D. Petri Insulae cultu et miraculis celebris. In 1639 volgde nog een aparte, eveneens door Pierre de Rache gedrukte publicatie over mirakelen uit 1634 en 1635 die aan Notre-Dame de la Treille toegeschreven werden: Miracles arrivez par l’ intercession de Nostre-Dame de la Treille, en l’ église collégiale de Saint-Pierre à Lille, l’an 1634 et 1635, approuvez par monseigneur l’ illust. et révér. évesque de Tournay Maximilien de Gand à Vilain, l’an 1639 […].350 Scherpenheuvel De definitieve opbloei van Scherpenheuvel (Scherpenheuvel-Zichem) als drukbezochte mariale bedevaartplaats situeert zich in het begin van de zeventiende eeuw. In het midden van de zestiende eeuw bestond te Zichem een lokale devotie rond een Mariabeeld aan een eik op de zogeheten Scherpenheuvel. Nadat dit beeld in de periode 1580-1583, toen de Staatsen Zichem in handen hadden, verdwenen was, kwam er in 1587 een ander voor in de plaats. Na minder dan een decennium verwierf Scherpenheuvel een reële betekenis als bedevaartplaats. In het voorjaar van 1602 bouwde men er een houten kapelletje, in 1603 pelgrimeerden de aartshertogen 347 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 115-116 en 152; BCNI, nr. 9776. 348 Nog in 1645 werden in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos 200 aflaataffiches (indulgencie briefkens) gedrukt. Gerits, ‘Volksleven’, p. 200; Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152; BCNI, nr. 9885. 349 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 116 en 152; BCNI, nr. 11247. Exemplaar: RG 3039 I 19. 350 Pas in 1671 kwam van Vincartius’ boek een Franse vertaling (met aanvullingen tot 1670) van de pers, met name te Doornik bij de weduwe van Adrien Quinqué. Zie voor dit alles: Quarré-Reybourdon, Iconographie & bibliographie, p. 12-13; BCNI, nr. 8987 en 12878.

259

deel II – Constanten en verschuivingen Albrecht en Isabella een eerste maal naar Scherpenheuvel en in 1604 verscheen de eerste editie van het in opdracht van aartsbisschop Matthias Hovius door Philips Numan geredigeerd mirakelboekje.351 De clerus heeft de distributie van beeldmateriaal te Scherpenheuvel vrijwel onmiddellijk sterk gestimuleerd. Paus Paulus V verleende reeds op 16 september 1606 een aflaat aan al wie er ooit de kerk bezocht had, een afbeelding of medaille van de daar vereerde Onze-Lieve-Vrouw bezat en bepaalde godsdienstige handelingen stelde. Mirakelboekjes en devotieblaadjes brachten dit voorrecht tot in de negentiende eeuw onder de aandacht.352 De eerste vaantjes voor Scherpenheuvel In 1605 waren te Scherpenheuvel, naar verluidt, vlaggetjes te verkrijgen naast gouden, zilveren en tinnen insignes die door de Leuvense edelsmid François van Lare geleverd werden.353 Het oudste nog bewaarde vaantje van Scherpenheuvel is (zoals de meeste vlaggetjes voor deze bedevaartplaats) dubbelzijdig. De twee daartoe benodigde (en nog voorhanden) houten drukvormen zijn gesneden door Joannes Christoffel Jeghers die als zelfstandig xylograaf te Antwerpen werkzaam was van 1643-1644 tot zijn overlijden omstreeks 1667.354 De voorzijde van het vaantje bevat een doorsnede van het heiligdom en toont ons de schaapherder die neerknielt voor het Mariabeeldje dat hij in een boom ontdekt heeft. In de verte tekenen zich de contouren van Zichem af. De keerzijde biedt een zicht op de kerk en op de twee kapelletjes: het oudste uit 1602 in hout, het tweede uit 1604 in steen. Zij toont tevens enkele miraculeuze genezingen. Exemplaren van dit vaantje, voorzien van tweetalige toelichtingen in typografie, kwamen van de pers bij de weduwe van Everaerdt de Witte te Leuven.

351 L. Duerloo & M. Wingens, Scherpenheuvel. Het Jeruzalem van de Lage Landen (Leuven, 2002), p. 23-28, 37-39 en 43-45. 352 J. Deckers, Wonderdadig beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, weldoenster van het menschdom sedert vyf eeuwen, oorsprong en voortgang der godsvrucht tot deze wydvermaerde bedevaert (Leuven, 1859), p. 93-94; Kort begryp der mirakelen, gratien, ende wonderheden geschied door de voorspraeke van […] Maria, geviert binnen Scherpenheuvel […] (Antwerpen: F.I. Vinck, s.a.), p. [109111]. Extract van den aflaet verleend door onzen allerheiligsten vader den paus Paulus den vyfde, zoo voor de kerk van Onze Lieve Vrouw te Scherpenheuvel, als voor de beeldekens en medaillen der zelve (Turnhout: Brepols & Dierckx Zoon, s.a.). Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-26. 353 Boni, Scherpenheuvel, p. 47-48. Zie voor een medaille en een zilveren kruisje uit de vroege zeventiende eeuw: J. Philippen, 350 jaar bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel (Schaffen, 1987), p. 176-177 (met afbeeldingen). 354 De exacte overlijdensdatum van J.C. Jeghers is niet bekend. Wel weten we dat op 9 augustus 1667 een staat van het sterfhuis werd opgemaakt, zie: FAA, Notariaat, nr. 3797, akte 124.

260

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie Het aanbod inzake prenten Voor de periode juni 1608-maart 1609 vermeldt de rekening van de Onze-LieveVrouwekapel een ontvangst van 4249 pond inzake verkochte ‘beeldekens.’355 Op de eenbladdruk Het belt met een cort verhael van ons lieve Vrouwe ten Scherpenheuvel (met een kerkelijke goedkeuring van 17 november 1604) staat een kopersnede, gesigneerd: ‘A. Huberti exc. cum Priuilegio.’356 Het betreft dus een editie van de in 1614 overleden Antwerpse graveur, uitgever en prentenhandelaar Adriaan Huberti. Het geklede Mariabeeld bevindt zich in een mandorla met rozenkrans vóór een met ex voto’s behangen eik. De namen van een kreupele man en een bezeten vrouw aan de voet van de boom zijn op de plaat vermeld: ‘Ian Clement’ en ‘Catherine du Bus.’ Een duivel ontsnapt aan de mond van Catharina en voor Jan is genezing nabij. Mannen en vrouwen, onder wie Albrecht en Isabella, een herder en een kloosterling, knielen neer terwijl zij naar Maria opkijken. Op de achtergrond zien we de houten kapel uit 1602, de stenen kapel uit 1604, een poel met kruisjes en een kudde schapen met de herder die ooit, volgens de legende, een eerste Mariabeeldje vond in de eik te Scherpenheuvel. De wapenschilden van Brabant, Zichem en Oranje-Nassau verwijzen naar de bestuurlijke en politieke context waarin de bedevaartplaats tot ontwikkeling kwam: het Brabantse Scherpenheuvel maakte tot einde 1605 deel uit van Zichem waarvan de Oranjes de heren waren. Onder de gravure staat, in typografie, een tekstregel waarin Adriaan Huberti zijn eenbladdruk opdraagt aan Godefridus van Thienwinckel: ‘R. Dno. D. Godefrido va[n] Thienwinckele Past. Ecc. S. Eustachij in Oppido Sichen. A. Hub. D.D.’ De destinataris was, als pastoor van de Zichemse Sint-Eustachiuskerk, verantwoordelijk voor Scherpenheuvel tot dit bedevaartsoord in 1610 van zijn parochie afgesplitst werd. In 1607 bracht de Keulse prentenuitgever Johann Bussemacher een kopergravure op de markt.357 Voorafgegaan van een korte psalmtekst staat onderaan een aansporing om naar Scherpenheuvel te komen: ‘Vt videatis opera Domini, ite ad Montem Acvtvm et probabitis.’ De meeste elementen uit Huberti’s gravure vinden we ook hier terug, zij het in een andere opstelling. We herkennen Maria in de mandorla, de boom met ex voto’s, gelovigen onder wie de aartshertogen, een herder en een pater, Jan Clement en Catharina du Bus, de stenen kapel, een herder met zijn schapen en de drie bovenvermelde wapenschilden. Een typerend bestanddeel van Bussemachers prent is de introductie van H. Eustachius die zich, vergezeld van zijn 355 Boni, Scherpenheuvel, p. 54. In de literatuur is zelfs sprake van een ‘winst’ van 6000 gulden: Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 49. 356 Boni, Scherpenheuvel, p. 13 en afbeelding tegenover p. 64; Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 52 en 53 (een anonieme kleinere en vereenvoudigde versie) met afbeeldingen. 357 Formaat: 316 × 239 mm. Het jaartal 1607 is in de plaat gegraveerd. B. Schöller, Kölner Druckgraphik der Gegenreformation: ein Beitrag zur Geschichte religiöser Bildpropaganda zur Zeit der Glaubenskämpfe mit einem Katalog der Einblattdrucke des Verlages Johann Bussemacher (Keulen, 1992), p. 57 (afbeelding) en 156.

261

deel II – Constanten en verschuivingen kruisdragend hert, onder de Mariavereerders gemengd heeft om iedereen eraan te herinneren dat hij de titelheilige van de Zichemse parochiekerk is. De H. Eustachius en zijn hert staan eveneens afgebeeld op een grote in de periode 1604-1613 voor de devotie te Scherpenheuvel gesneden houtsnede.358 De voorstelling vertoont verwantschap met die van Johann Bussemacher maar bevat ook aanzienlijke verschillen. Zo zijn er bijvoorbeeld minder bedevaarders uitgebeeld. Bij drie personages lezen we een in de drukvorm gesneden identificatie: ‘Iean Clement, Catherine dv Bvs’ en ‘berger.’ Catharina du Bus draagt een ander hoofddeksel. De achtergrond staat in spiegelbeeld. Er zijn ditmaal slechts twee wapenschilden te zien, namelijk een van Brabant en een van Zichem, dat tegen de voet van de boom rust. Maria bevindt zich in een nis en aan haar voeten ligt de draak van de Apocalyps. Deze draak vinden we ook terug op een klein vroegzeventiende-eeuws bedevaartprentje en verwijst naar de Onbevlekte Ontvangenis van Onze-Lieve-Vrouw. Onderaan het uiterst fijn gegraveerde anonieme sanctje staat: ‘S. Maria de silua in monte acuto, prope Sichenum.’ Het Mariabeeld en de draak bevinden zich in een mandorla die voorzien is van een rozenkrans. Aan takken die daarboven uitsteken hangen twee krukken en een beenprothese.359 Uit de jaren 1604-1613 dateert de houten drukvorm die door Joanna Maria Regina Lemmers, de weduwe van de Antwerpse typograaf Joannes Norbertus Vinck, in de periode 1813-1831 gebruikt werd voor haar editie van de eenbladdruk Den Godzaligen Huyszegen.360 Maria bevindt zich in een mandorla met rozenkrans. Bij de boom zien we verscheidene personen, onder wie de aartshertogen en de legendarische herder. Op de achtergrond staan de stenen kapel uit 1604-1613 en de parochiekerk van Zichem afgebeeld. In de hoeken bovenaan zijn de wapenschilden van Brabant en van Zichem weergegeven. 358 Onvolledige houten drukvorm van 320 × 240 mm, op 28 april 2017 verkocht door het veilinghuis The Romantic Agony: The Romantic Agony […] catalogue, 60 (Brussel, 2017), kavel 297. Exemplaar: PcA. M. De Meyer, ‘Een oude bedevaartprent van Scherpenheuvel’, in: Volkskunde, 55 (1954), p. 144-145 (met afbeelding) en p. 196: de hypothese aldaar dat de houtsnede werk zou kunnen zijn van Franciscus Huberti berust op geen enkele bron. De datering is gebaseerd op twee vaststellingen: 1) de houtsnede geeft de stenen kapel weer die op 13 juni 1604 werd gewijd en in 1613 werd gesloopt, 2) er is nog geen spoor van de nieuwe kerk. Zie ook: A. Lantin, Scherpenheuvel oord van vrede (Retie, 1971), p. 65-66. 359 Kopergravure; formaat: ca. 68 × 46 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 716. De afgebeelde draak komt eveneens voor op een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, namelijk op een (niet als bedevaartprent geconcipieerde) gravure vol mariale symbolen, uitgegeven door Adriaan Collaert. Zie: Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 175 (afbeelding). 360 L.C.B.M. van Liebergen, Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 131 (met afbeelding); Rooijakkers, Rituele repertoires, p. 610 (afbeelding). Over de weduwe Vinck: A.K.L. Thijs, ‘Van kleine kopergravuurtjes naar lithografische wandprenten: religieus beeldmateriaal van de Antwerpse drukkerij-uitgeverij Michiel Vinck (ca. 1824-1841)’, in: Volkskunde, 100 (1999), p. 283-313 (p. 286).

262

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie Een andere prent, uitgegeven door de Antwerpse figuurdrukker en handelaar Jan Baptist I Vrints (overleden in 1610) en getiteld Nostre Dame de Mont Aigv dict Scerpenhevvel, roept een beeld op van het interieur van de stenen kapel die in 1604 door aartsbisschop Matthias Hovius ingewijd werd.361 De voorzijde van het bouwwerk is weggelaten om ons te laten binnenkijken. Het middelste en grootste van de drie altaren blijkt getooid met de wapens van Brabant en Zichem en schraagt het Mariabeeld. Het gebladerte van een nagebootste eik steekt boven de mandorla uit. Kaarsen branden. Enkele gelovigen (onder hen Jan Clement en Catharina du Bus) bidden geknield. Buiten het gebouw zien we bij een groot kruis de eerste, houten kapel die met krukken behangen is. Verderop ligt de poel, omzoomd met kruisjes. Aan de gezichtseinder lezen we bij een kerkgebouw: ‘Tongerloo.’ Bovenaan links staat het wapen van de aartshertogen, rechts dat van Oranje. Het onderschrift luidt: ‘Representation du lieu, Image, et Chapelle miraculeuse de nostre Dame de Mont Aigu, dicte Scerpen Heuuel, pres la ville de Sichen en Brabant, la ou qu’il à plaist a nostre Seigneur, par l’intercession de la B. Vierge Marie, principalement depuis les guerres, faire plusieurs tresillustres miracles pour la consolation des affligez, confirmation de la foye Catholique, et confusion des heresies.’ Een prentje van Joannes Wierix zoemt in op het Mariabeeld in een rondbogige nis, op het daar bovenuit stekende bladerdak en op de ex voto’s. Jan Clement en Catharina du Bus, vergezeld van een derde personage, bevinden zich op het voorplan. Vlak vóór het altaar knielen de aartshertogen met gevouwen handen neer op een bidstoel. Albrecht staat links, Isabella rechts. In de linkerbovenhoek staat het wapen van Zichem. Op het gravuurtje komen volgende teksten voor: ‘Onse. L. vrouwe ten Scherpen hueuel en Nostre. Dame. dv. Boys. Mont. Aigv. pres. Siche[n].’ Bij zijn signatuur vermeldt de graveur-uitgever dat hij zich via een (door De Busscher ondertekend) vorstelijk privilegie tegen namaak beschermd heeft: ‘Iohan. Wiricx. excvd. cvm. g. et. privil. sig. de. Bvsscher.’362 Vrints’ prent geeft de kapel weer als een eenbeukig gebouw. Dezelfde indruk krijgen we bij het gravuurtje van Joannes Wierix. Een vrij grote Scherpenheuvelse bedevaartprent, gesigneerd door de in 1618 overleden Adriaan Collaert, toont ons echter een heel ander kerkinterieur.363 Bij Collaert lijkt de binnenruimte (of toch zeker een deel ervan) door ronde zuilen in drie beuken verdeeld. In de midden361 Formaat: 283 × 218 mm. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 2, p. 42-43 (nr. 185, met fragmentaire afbeelding). Volledige reproductie bij: E.H. van Heurck, ‘De vaantjes van Scherpenheuvel’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1923), p. 173-178; De Beer, ‘De Heilige Maarschalken’, p. 15; Lantin, Scherpenheuvel, p. 172. 362 Formaat: ca. 130 × 85 mm. Mauquoy-Hendrickx, Les estampes, deel 1, p. 143 (nr. 809, met afbeelding). Schöller, Kölner Druckgraphik, p. 58 (afbeelding) en 204; Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 2, p. 43 (nr. 186). 363 Formaat: 203 × 148 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 967. The Romantic Agony […] catalogue, 41 (Brussel, 2010), kavel 8.

263

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 44. Scherpenheuvel, Onze-Lieve-Vrouw. Interieur van de bedevaartkerk. Burijngravure door Adriaan Collaert (203 × 148 mm), kortgeknipt exemplaar – UA, Collectie Thijs, nr. 967

264

4. Mariale bedevaartprenten: een Brabantse traditie beuk bevindt zich het altaar met daarop het Mariabeeld onder een boogvormige afgedekte nis. Daarboven is het lover van een boom zichtbaar. Op de altaartafel staan twee door engelenfiguurtjes gedragen kandelaars waarin een kaars brandt. Links en rechts van het beeld hangen ex voto’s aan een beschot. Voor het altaar bevinden zich Jan Clement en Catharina du Bus. In de zijbeuken knielen mannen en vrouwen, zowel geestelijken als leken, onder een grote brandende lamp. Eén van hen is als pelgrim gekleed. Tegen de achterwand hangen twee schilderijen (wellicht ex voto’s). De schilderij aan de linkerkant stelt Maria voor die aan een bedlegerige vrouw verschijnt. Die aan de rechterkant toont de H. Maagd terwijl zij een beschermende hand uitsteekt naar een man met krukken. Op het voorplan hebben de aartshertogen Albrecht en Isabella en twee prelaten (een met een kromstaf en een met een dubbelkruis en mijter) een biddende houding aangenomen. Links bovenaan bevindt zich het wapen van Brabant, rechts dat van Zichem. Rechts onderaan staat de signatuur: ‘Adr. Collaert excud.’ Boven de met een lijn omlijste voorstelling lezen we: ‘Diva Virgo Aspricollis.’ Helemaal onderaan staat: ‘Monstra Te esse Matrem’, gevolgd door deze (over twee kolommen verdeelde) bede: Solue vincla reis, Profer lumen caecis: Mala nostra pelle, Bona cuncta posce. Geen enkel architecturaal element op Collaerts gravure verwijst naar de huidige koepelkerk, waarvan de bouw (aangevat in 1609) in 1613 al zover gevorderd was dat men aan het voorlopige hoofdaltaar de mis opdroeg en dat de kapel kon gesloopt worden.364 We mogen dus veronderstellen dat Collaerts prent de bedoeling heeft het interieur van de stenen kapel uit te beelden. Dat impliceert meteen dat zijn prent ten laatste in 1613 tot stand kwam. Welke van beide voorstellingen, die van Vrints of die van Collaert, het dichtst de realiteit benaderde, is op basis van de beschikbare informatie helaas niet uit te maken.365

364 Zie over het verloop van de bouwcampagne: Lantin, Scherpenheuvel, p. 18-19, 65-73 en 249, noot 41. 365 Er zijn twijfels uitgesproken over de betrouwbaarheid van de voorstelling op een anonieme schilderij waarvoor de prent van Vrints de inspiratiebron vormde: Duerloo & Wingens, Scherpenheuvel, p. 54 (met afbeelding).

265

5. Propageren met overwonnen schroom: niet-mariale heiligencultussen De aanvankelijke terughoudendheid bij de geestelijken ten aanzien van de verering van heiligen verdween na het herstel van de macht van de katholieken in het Zuiden. Dit herwonnen zelfvertrouwen is duidelijk zichtbaar in de wederopbloei van publicaties over heiligenlevens. In Vlaanderen en Brabant verschenen tijdens de reformatieperiode weinig publicaties over plaatsgebonden heiligencultussen, terwijl de ter ere van heiligen uitgegeven vaantjes in diezelfde periode net veel succes oogstten. Deze schijnbare paradox hoeft ons echter niet te verwonderen. Onder invloed van het humanisme en de reformatie namen geletterden in toenemende mate een afwijzende houding aan ten aanzien van hagiografische literatuur. De vaak ongeletterde kopers van bedevaartvaantjes daarentegen bleven geloven in de heilzame kracht van de heiligenverering, alle intellectualistische en protestantse kritiek ten spijt. Katholieke auteurs durfden tijdens de zestiende eeuw het haast niet aan om over heiligen te publiceren. De Mechelaar Joannes Domyns, pastoor van Onze-LieveVrouw Waver, onderstreepte in zijn in 1569 door Michiel van Hamont te Brussel gedrukte Latijnse vertaling van de in de vroege zestiende eeuw door Thomas van der Noot uitgegeven Sint-Rumolduslegende, dat hij aanvankelijk, uit vrees voor de reactie van de ‘ketters’, geaarzeld had dat werk uit te geven.366 Domyns’ schroom is kenmerkend voor de bange onzekerheid en de doffe berusting die zich van de roomse geestelijkheid hadden meester gemaakt ten gevolge van de protestantse aanvallen op de katholieke heiligenverering en het bedevaartwezen. In die houding kwam pas enige verandering nadat in de late zestiende eeuw het Spaanse gezag in de Zuidelijke Nederlanden hersteld was en de katholieke Kerk met herwonnen zelfvertrouwen de contrareformatorische strijd definitief ingezet had. Vanaf de vroege zeventiende eeuw zien we inderdaad af en toe een publicatie verschijnen over een of andere plaatsgebonden heiligencultus. Om erg veel titels gaat het nog niet. In toonaangevende post-tridentijnse kerkelijke kringen was men immers van oordeel dat de geestelijke literatuur haar aandacht veeleer op de H. Eucharistie en de Mariadevotie moest richten dan op de minder essentieel geachte heiligenverering. Dat betekent anderzijds niet dat kerkelijke hoogwaardigheids366 L. Le Clercq, ‘Sinte Rombouts legende (z.p., Thomas van der Noot, z.j.)’, in: De Gulden Passer, 23 (1945), p. 127-147; BCNI, nr. 3162. Te Mechelen werd de H. Rumoldus vooral aangeroepen door onvruchtbare echtparen, schippers, vissers, kooplieden, landbouwers en allerhande ambachtslieden en neringdoenders. J.B. Sollerius, Acta S. Rumoldi episcopi et martyris, apostoli et patroni Mechliniensium (Antwerpen: J. du Moulin, 1718), p. 168 (tekst op basis van een afschrift uit 1555 van de druk van Thomas van der Noot).

267

deel II – Constanten en verschuivingen bekleders steeds afwijzend stonden ten aanzien van publicaties die van aard waren om de cultus rond een heilige in een bepaalde bedevaartplaats te stimuleren. De Historie van het leven der Heyliger Maechden Harlindis ende Relindis uut de legende in cortste ende ghetrouwelijckste overgestelt in 1596 bij Christiaan Ouwerx te Luik uitgegeven en toegeschreven aan de jezuïet Zacharias Rotz, kwam bijvoorbeeld tot stand onder impuls van de Luikse grootvicaris kanunnik Joannes Chapevillus. Deze publicatie paste in Chapevillus’ streven naar de wederinvoering van de sedert 1566 opgeschorte zevenjaarlijkse toning van de relieken van beide heiligen, die in 1571 om veiligheidsredenen vanuit Aldeneik naar de parochiekerk van Maaseik waren overgebracht.367 De kapittelheren van Sint-Servaas in het twee-herige Maastricht besloten in 1604 ‘historiae Sancti Servatii’ te laten drukken, ‘quae distribuentur peregrinis et aliis.’368 Daarmee volgden zij het voorbeeld van hun voorgangers die al in 1519 van Karel V het alleenrecht verworven hadden om te ‘moeghen doen printen, uijtgheven, ende bij huere gedeputeerde doen vercoopen alomme bijnnen onsse lande van Brabant ende Oevermaze de voersz. legende ende leven van Sinte Servaes.’369 Tongeren knoopte omstreeks 1607 aan bij de minstens tot 1514 teruggaande traditie om bij de zevenjaarlijkse reliekentoning een toningsgids te laten drukken: Istae S.S. Reliquiae ostenduntur in templo Tongrensi, omni septennio die junii XI et diebus quindecim sequentibus.370

367 BCNI, nr. 4323 en de daar vermelde literatuur. E.S., Levensschets der H.H. Maagden en Abdissen Harlindis en Renildis (Luik, 1871), p. 4-5 en 61-62. Een voorbeeld van een publicatie betreffende een devotie in een privékapel treffen we eveneens aan in het prinsbisdom Luik: Thrésor spirituel de la teste sacrée de Sainte Pétronille, vierge, reposante en la chapelle du chasteau de Reckheim (Luik: J. Ouwerx, 1629), geredigeerd door kanunnik Nicolas Nessel nadat de prinsbisschop in 1627 ingestemd had met de openbare verering (met processie) van een Petronellareliek die sinds 1620 in het grafelijk kasteel te Rekem berustte. X. de Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise (Brugge, 1885), kol. 95; Van Heurck, Les drapelets, p. 382; BCNI, nr. 8127. 368 A.M. Koldeweij, Der gude Sente Servas. De Servatiuslegende en de Servatiana: een onderzoek naar de beeldvorming rond een heilige in de middeleeuwen. De geschiedenis van de kerkschat van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (Assen-Maastricht, 1985), p. 21. 369 Koldeweij, Der gude Sente Servas, p. 15-19. Omstreeks 1460 kwam al een blokboek in verband met de Sint-Servatiuscultus op de markt, bestaande uit 24 houtsneden met handschriftelijk toegevoegde teksten. P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht, 1962), p. 89. 370 Gedrukte toningsgidsen zoals er voor Tongeren (minstens vanaf 1514) en Sint-Truiden (1538) verschenen, waren zeker voor pelgrims bestemd. Boeren, Heiligdomsvaart, p. 88 en 154-155; BCNI, nr. 5285 (ca. 1607). Voor latere drukken van Tongerse reliekenlijsten, zie aldaar: nr. 12130 (1664) en 12147 (1664). Een laat voorbeeld van een gedrukte reliekenlijst: Le Saint Trésor de Notre-Dame de Tongres (Tongeren: M. Collée, 1871).

268

5. niet-mariale heiligencultussen

5.1.

Promotie voor cultussen in abdijkerken

Antwerpen, annunciaten (H. Justus) Vanaf het begin van de zeventiende eeuw onderhielden de Antwerpse annunciaten een Sint-Justusdevotie.371 Kanunnik-plebaan Spithold bracht in 1628 een relikwie van het hoofd van Sint-Justus over van de aan oorlogsdreiging onderhevige garnizoensstad Zutphen. Balthasar Moretus – de families Moerentorf en Plantin waren belangrijke sponsors van de Antwerpse annunciaten – liet de reliek in 1629 met grote statie overbrengen naar het klooster.372 Een diptiekje voor Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën bij de zusters annunciaten te Antwerpen bevat een verwijzing naar deze reliek.373 Een prent met de afbeelding van de reliekschrijn van Justus (nu in de Carolus-Borromeuskerk te Antwerpen) heeft als titel: ‘Capvt S. Ivsti mart.’ Op het voetstuk is te lezen: ‘In memoria aeterna erit Ivstvs’ en onderaan: ‘Het eyghen miraculeus hooft van [den] H. Iustus neghen-iaerich kint, ende Martelar berustende in[de] kerck der Annuntiaten t’Antwerp.’374 Jean Baptist Carstiaenssens drukte voor deze verering de ongedateerde Litanie ter eere van het negen-jaerig H. Kind Justus, martelaer, bezonderen patroon in de hoofd-pynen en andere benouwtheden, en ellenden.375 Een volle aflaataffiche voor de H. Justusdevotie bij de annunciaten verscheen in 1639.376 Geraardsbergen, benedictijnen (H. Adrianus) Van de benedictijn Martinus Le Brun, licentiaat in de godgeleerdheid en abt van de Sint-Adrianusabdij te Geraardsbergen, verscheen in 1631 bij Jan van Meerbeeck te Brussel een Recueil de la vie de Saint Adrien, martyr glorieux, patron de GrandMont, et de madame S. Natalie sa compagne. A l’ instance des confrères et pèlerins, opgedragen aan aartshertogin Isabella en aan het stadsbestuur van Geraardsbergen.377 Enkele jaren eerder, in 1627, had dom Le Brun in de abdijkerk een Broederschap van 371 Justus leefde in de omgeving van Beauvais en stierf volgens de overlevering omstreeks het jaar 300 als negenjarige knaap de marteldood , zie: J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie (Bussum, 1974), p. 273. 372 A. De Wilt, ‘Enkele leden van de familie Plantin en de annuntiaten’, in: De Gulden Passer, 38 (1960), p. 140-150 (p. 145). 373 Exemplaar: SAT. 374 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.1. 375 Exemplaar: RG 3095 K 18. 376 F. Baudouin, ‘Balthasar I Moretus, ‘gheestelyck vader’, en zijn verwanten, begunstigers van de Antwerpse annuntiaten’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 131-156 (p. 154) (afbeelding). 377 Eer hij tot de benedictijnenorde toetrad, was hij pastoor te Roucourt, een ander centrum van de Sint-Adrianuscultus. In die functie publiceerde hij La vie de Saint Adrien et de Sainte Nathalie, sa femme. En faveur de la confrérie dressée au village de Roucourt […] (Valenciennes: J. Vervliet, 1617). Zie over de Sint-Adrianusverering te Geraardsbergen van de twaalfde eeuw tot het einde van de achttiende eeuw: G. Van Bockstaele, ‘De verering van Sint-Adriaan te Geraardsbergen’, in: Oostvlaamse Zanten, 73 (1998), p. 254-263.

269

deel II – Constanten en verschuivingen de HH. Adrianus en Nathalie heropgericht. Dom Benoist Ruteau uit de benedictijnenabdij van Saint Denis bij Bergen nam het reglement ervan op in zijn aan abt Lebrun opgedragen La vie et martyre de S. Adrien tutelaire de la ville de Grard-Mont, patron contre la peste, et de sa S. compagne Natalie (Aat, Jean Maes, 1637). Hij liet niet na erop te wijzen dat wel 5000 personen zich op korte tijd in de broederschap lieten opnemen, ‘entre lesquels estoyent plusieurs prelats & une grande partie de la noblesse du Pays-Bas.’378 In navolging van dom Ruteau heeft dichter Albertus Ignatius d’Hanins in de titel van zijn in 1653 door Guilliam Scheybels gedrukt dichtwerkje over de H. Adrianus eveneens onderstreept dat het een pestpatroon betrof: Leven, martelie, ende doodt van den heylighen martelaer Adrianus, wesende eenen uyt-nemenden patroon teghen de peste; wiens heylighe Ghebeenten tegenwoordelijck zijn rustende binnen de stadt van Gheeraerts-berghe in Vlaenderen, in de kercke der abdye der S. Benedictus orden aldaer, ghemeynelijck daeromme ghenaemt Sinte Adriaens-kercke […]. Het werkje bevat achteraan een lied dat eveneens op de beschermende functie van deze heilige wijst: Nieuw liedt ter eeren van den selven heylighen martelaer om bevrijdt te wesen teghens de peste (melodie: Je suis blessé d’une flamme nouvelle).379 Groot-Bijgaarden, benedictinessen (H. Wivina) Guilliam Lesteens te Antwerpen drukte in 1632 Het leven ende miraeckelen van de Heylighe Wivina, eerste abdisse ende fondatersse van die edele abdye van Grooten Bygaerden. Bij een vergadert uyt oude schriften […] van kanunnik Gabriël Colins, premonstratenzer van de Sint-Cornelius- en Cyprianusabdij te Ninove en biechtvader van de benedictinessen te Groot-Bijgaarden (Dilbeek). Het werk was opgedragen aan Catharina de Martigny, abdis van Groot-Bijgaarden.380 Datzelfde jaar 1632 onderstreepte Augustinus Wichmans dat talrijke gelovigen bij allerlei ziekten en aandoeningen de H. Wivina te Groot-Bijgaarden kwamen aanroepen.381 Heverlee, norbertijnen (H. Quirinus) De norbertijn Joannes Maes, abt van de Parkabdij te Heverlee (Leuven), liet omstreeks 1637-1639 300 ‘boexckens van Sint Quiryn’ drukken bij zijn broer Bernar378 B. Ruteau, La vie et martyre de S. Adrien […] (Aat: J. Maes, 1637), p. 235-[247]; BCNI, nr. 9058; Giraldo, Duizend jaar, p. 139. De geciteerde publicatie van Ruteau was een vertaling van diens Vita et martyrium SS. Adriani et Nataliae (Aat: J. Maes, 1637). L. Devillers, ‘Ruteau, Benoît’, in: Biographie Nationale, 28 delen (Brussel, 1899), deel 20, kol. 464. 379 Beschreven in STCV: nr. 12915313. Niet in BCNI. 380 L. Goovaerts, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de Prémontré. Dictionnaire bio-bibliographique, 4 delen (Brussel, 1899-1911), deel 1, p. 133; C. Coppens, ‘Sint Wivina’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 17-24 (p. 19). BCNI, nr. 8452. Beschreven in STCV: nr. 6911391. Zie ook: deel 1, afb. 20. 381 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 605-606.

270

5. niet-mariale heiligencultussen

Afb. 45. Gabriel Colins, Het leven ende miraeckelen van de Heylighe Wivina, Eerste Abdisse ende Fondatersse van die Edele Abdye van grooten Bygaerden (Antwerpen: G. Lesteens, 1632) – RG 3039 I 20

dijn Maes te Leuven.382 Wellicht gebeurde dit naar aanleiding van de ingebruikname in 1638 van twee nieuwe relikwiekasten voor de sedert eeuwen in de abdij berustende overblijfselen van deze heilige.383 382 Maes drukte tevens 200 aflaten (affiches waarin meegedeeld werd dat men een aflaat kon verdienen). G. B[aggerman], ‘Leuvense drukkers. Een oude rekening van de Leuvense drukker Bernardijn Maes voor zijn broeder Joannes Maes abt van de abdij van ’t Park te Heverlee’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 1-16 (p. 5-6). Zie over de cultus in de abdijkerk: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 748; F.J. Raymaekers, Geschiedkundige navorschingen over de aloude Abdij van ’t Park (Antwerpen, 1904), p. 73. De heilige werd in het midden van de zeventiende eeuw vooral aangeroepen in verband met keelgezwellen en oor- en oogziekten. 383 [A. Versteylen], De H. Quirinus. Zijn marteldood, zijn eeredienst in de abdijkerk van ’t Park (Tongerlo, 1925), p. 20. Zie ook: J.E. Jansen, L’abbaye norbertine du Parc-le-Duc. Huit siècles d’existence 1129-1929 (Mechelen, 1929), p. 125.

271

deel II – Constanten en verschuivingen Vorst, benedictinessen (H. Alena) In 1603 kwam bij Rutgeert Velpius te Brussel een anoniem Franstalig boekje van de pers over het leven en de mirakelen van de H. Alena, vereerd in de kerk van de benedictinessenabdij te Vorst bij Brussel. Deze publicatie kaderde in een nieuwe episode van een aanslepende controverse tussen Dilbeek en Vorst over de vraag in welk van beide plaatsen het lichaam van de H. Alena bewaard werd. Volgens de overlevering was Alena in de zevende eeuw geboren als dochter van de heidense heer van Dilbeek en stierf zij de marteldood te Vorst. Petrus Vinck, licentiaat in de godgeleerdheid en Brussels landdeken, die op 24 mei 1602 de approbatie voor het boekje verleende, had op 25 september 1600 in opdracht van aartsbisschop Matthias Hovius de relieken in de abdij van Vorst onderzocht en was tot de slotsom gekomen dat zij wel degelijk de stoffelijke resten van de H. Alena waren. Nadat de kerkvorst deze conclusie op 14 februari 1601 bekrachtigd had, bleken de Dilbekenaren zich daar niet bij neer te leggen. Hovius zag zich daarom zelfs genoodzaakt in een ordonnantie van 21 maart 1601 de pastoor, het dorpsbestuur en de andere inwoners van Dilbeek uitdrukkelijk op straf van excommunicatie te verbieden nog langer ten overstaan van het volk te beweren dat het lichaam van de H. Alena in hun kerk berustte. Wel stond hij Dilbeek toe om, zoals voorheen, processies te organiseren ter ere van de H. Alena en er het beeld van deze heilige in mee te dragen.384 Het boekje uit 1603 was niet het eerste dat over deze heilige verscheen. Omstreeks 1518 was te Brussel bij Thomas van der Noot reeds een (met houtsneden opgesmukt) Nederlandstalig werkje over het leven en de mirakelen van de H. Alena van de pers gekomen.385

5.2. Publicaties voor heiligencultussen in parochiekerken Laarne (H. Macharius) De wens om in de eigen parochie na de troebelen een oude cultus te doen opleven – tot spijt van de protestanten – vormde voor een pastoor soms een aansporing om naar de pen te grijpen. In het Oost-Vlaamse Laarne vinden we daarvan een voorbeeld. De bisschop van Gent schonk in 1611 aan de Sint-Machariusbroederschap te Laarne een reliek van haar patroonheilige. Jan Schatteman, de plaatselijke pastoor, had daarop aangedrongen met het oog op een revitalisering van deze eeuwenoude confrérie. Nadat de broederschap op 27 maart 1621 een pauselijke aflatenbul had 384 L’ histoire de la vie et des miracles de […] Sainte Alene […] (Brussel: J.B. Slevens, 1753), p. 95 en 101-105; Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 63-64. 385 Over beide boekjes: L. Indestege, ‘Iets over Alena, de heilige met het boek en over een zeldzaam boekje met haar leven en mirakelen’, in: Miscellanea J. Gessler, 2 delen (Deurne-Antwerpen, 1948), deel 1, p. 617-625. Mogelijk consulteerde Wichmans een exemplaar van het drukje van Thomas van der Noot: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 185 (‘Historia […] Bruxellae Teutonico idiomate excusa’).

272

5. niet-mariale heiligencultussen bekomen,386 zette pastoor Schatteman een volgende stap: hij liet in 1623 bij Jan vanden Kerchove te Gent Het leven vanden H. Macarius patriarch van Antiochen beschermer vande peste drukken, een op 18 februari 1622 kerkelijk goedgekeurd boekje waarvan in 1641 een ‘vermeerdert’ tweede uitgave verscheen.387 Het werkje bevat één van de weinige polemisch-moraliserende gedichten van Justus de Harduwijn. In zijn Ode tot den Eerweerden Heere Jan Schatteman […] vaart de priester-dichter heftig uit tegen alle strekkingen binnen het protestantisme. Hij looft Schatteman omdat hij ‘desen schat’ (het leven van de H. Macharius), ‘in onse tael tot nu verborghen’, ter beschikking stelt.388 Lembeek (H. Veronus) De benedictijn Georgius Galopinus van de abdij van Saint-Ghislain verzorgde in 1636 een geannoteerde editie van een middeleeuwse tekst over de H. Veronus, vereerd in het toen onder Henegouwen maar nu onder Vlaams-Brabant ressorterende Lembeek (Halle): Historia inventionis, miraculorum et translationis S. Veroni, confessoris, auctore Olberto, abbate Gemblacensi (Bergen, Joannes Havart). Dit werk was enkel bestemd voor een geleerdenpubliek. Bij dezelfde drukker zorgde dom Galopinus echter gelijktijdig ook voor een Franse bewerking die ook bedevaarders kon aanspreken: La vie toute admirable de S. Véron, patron de Lembecke.389 In 1649 drukte Cornelius Woons te Antwerpen: ’t Leven ende mirakelen van den H. belyder Veronus, patroon der stadt Lembeke by Hal door Jacob de Bode, ende vermeerdert door N.F. Houwens, pastoor.390 Mespelare (H. Aldegondis) In 1645 publiceerde de jezuïet Andreas de Boeye zijn Cort verhael van ’t wonderlijk leven der engelsche maeght S. Aldegonde abdisse en patronersse van Maubeuge, als noch van Mespelaer: daer haer H. Reliquien zijn rustende, alwaer sy met groote devotie ghedueriglijk besocht wordt, teghen peste, kancker, kortsse, hooftpyn en alle swerende vyer bij de Antwerpse drukker Arnout van Brakel. Het werk is opgeluisterd met dertien anonieme kopergravuurtjes met hoofdzakelijk voorstellingen uit het 386 E. Schepens (red.), Tentoonstelling St-Macharius in Oost-Vlaanderen […] Slot van Laarne. Gilde St-Macharius Laarne 1790-1990 (Laarne, 1990). 387 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 20 (nr. 759) en deel 7, p. 4 (nr. 14685); BCNI, nr. 7267 en 9509; Giraldo, Duizend jaar, p. 141. 388 O. Dambre, De dichter Justus de Harduijn (1582-1641). Een biographische en letterkundige studie (Gent-Parijs-’s-Gravenhage, 1926), p. 99, 277 en 336-340. 389 Paquot, Mémoires, deel 10, p. 279-280; BCNI, nr. 8959 en 8960; The Romantic Agony […] catalogue, 39 (Brussel, 2009), kavel 1068: Olbertus, abbas Gemblacensis, Miracula Sancti Veroni confessoris, Lembecanorum patroni, cuius sacrae reliquiae, partim Lembecae, partim Montibus Hannoniae in nobili ecclesia S. Waldetrudis honorifice adservantur [ed. Georgius Galopinus O.S.B.] (Bergen: J. Havart, 1636). 390 Olivier, Catalogue, deel 1, p. 147 (nr. 1156); BCNI, nr. 10298.

273

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 46. Andreas de Boeye, Cort verhael van ’t wonderlijck leven der Engelsche maeght S. Aldegonde, abdisse en patronersse van Maubeuge, als noch van Mespelaer, daer haer H. Reliquien zijn rustende, alwaer sy met groote devotie gheduerighlijck besocht wordt, teghen peste, kancker, kortsse, hooftpyn en alle swerende vyer (Antwerpen: A. van Brakel, 1670). Eerste pagina van katern A2 (met opdracht) tegenover een kopergravuurtje met de voorstelling van de H. Aldegondis – RG 3043 F 22

leven van de heilige.391 Of met de koperplaatjes ook losse prenten ten behoeve van bedevaarders gedrukt zijn, is niet bekend.392 De tekst op de eerste gravure verwijst uitdrukkelijk naar Mespelare (Dendermonde): Door Aldegondis hulp en cracht Wordt Mespelaer soo seer gheacht. Par l’aide de Saincte Aldegonde, Mespelaer est estimé du monde. 391 BCNI, nr. 9845. Twee decennia eerder, in 1623, was te Atrecht een Histoire de la vie, mort et miracles de Ste Aldegonde verschenen, een werk van de kapucijn Basilides van Aat (Jean de la Place), door hem opgedragen aan de kanunnikessen van Maubeuge. P. Hildebrand, De kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik, 10 delen (Antwerpen, 1945-1956), deel 9, p. 369. 392 In de twintigste eeuw werden er ten behoeve van collectionneurs afdrukken van gemaakt. Exemplaar: PcA.

274

5. niet-mariale heiligencultussen Op de dertiende gravure zien we een Sint-Aldegondisaltaar, omstuwd door een negental personen van wie één alle uiterlijke kenmerken vertoont van een langeafstandspelgrim. Hier slaat de tekst een uitnodigende toon aan: Kompt hier in noot, in last, in quaet: Sij sal V. wesen troost en baet. Malade, ayés icy recours, Vous y treuueres du secours. In zijn opdracht aan Magdalena Vekemans, de weduwe van Joannes Goubau, heer van Mespelare-Gijzegem, onderstreepte pater De Boeye dat de toeloop naar de patroonheilige van Mespelare sterk was toegenomen nadat haar echtgenoot een reliek van de heilige aan de kerk bezorgd had. De basis voor dit succes was reeds grotendeels gelegd door Justus de Harduwijn. Deze gerenommeerde priester-dichter was sedert 1607 pastoor van Oudegem en Mespelare en had in 1617 ten behoeve van de kerk in laatstgenoemd dorp een tafereel met de legende van de H. Aldegondis laten schilderen door Jan van Zwaervelde uit Dendermonde.393 Uit de decanale visitatie van 1626 blijkt dat gelovigen van ver buiten het dorp naar Mespelare kwamen om er de heilige op 30 januari, haar feestdag, te vereren.394 Van Justus de Harduwijn was het initiatief uitgegaan om te trachten een Aldegondisreliek te bekomen. Hierbij had hij de medewerking gekregen van de dorpsheer en van de jezuïet Andreas Triquet, auteur van Sommaire de la vie admirable de St. Aldegonde […], patronne de Maubeuge (Luik, J. Tournay, 1625).395 Nadat Joannes Goubau via Maria de Noyelles, een kanunnikes (later abdis) van Maubeuge de reliek had verworven en aartsbisschop Boonen in 1633 toestemming had verleend om ze in het openbaar te vereren, droeg jonkvrouw Goubau de reliek op 10 augustus 1634 onder grote belangstelling over aan Justus de Harduwijn. In 1635 wist Justus de Harduwijn Joannes Goubau ertoe te bewegen een dotatie te verlenen voor het wekelijks celebreren van een mis aan het altaar van de patroonheilige, ‘eensdeels tot de gerieffsaemheijt der gemeynte, als tot die daer commen bedevaerden.’ De oprichting te Mespelare van een Broederschap van de H. Aldegondis op 1 september 1643 heeft hij niet meer meegemaakt. Hij overleed op 21 juni 1636.396

393 Over Justus de Harduwijn en zijn rol: O. Dambre, ‘Harduwijn, Justus de’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964-currens), deel 1, kol. 599-603 en Dambre, De dichter Justus de Harduijn, p. 64-65. 394 De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 71. 395 BCNI, nr. 7591. 396 Dambre, De dichter Justus de Harduijn, p. 64-65; Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 182.

275

deel II – Constanten en verschuivingen Schoten Een voor de Sint-Cordulakerk te Schoten gegraveerd vaantje met een voorstelling van de H. Cordula en de H. Laurentius kwam waarschijnlijk in 1648 tot stand naar aanleiding van de inhuldiging van een nieuw hoofdaltaar in de dorpskerk. Is deze veronderstelling juist, dan hebben we hier veeleer met een gelegenheidsvaantje dan met een bedevaartvaantje te maken.397 Temse (H. Amelberga) In 1625 publiceerde Jacob Heyndricx, baccalaureus in de godgeleerdheid en pastoor van Merelbeke, een bijzonder lijvig aan de Gentse bisschop Antonius Triest opgedragen boek, getiteld: Het leven vande wonderbaere maeght S. Amelberga, een sonderlinghe hulpe der ghener / die met den langhen evel / ende alderley sieckten beladen zijn (Gent, Alexander Sersanders, 1625).398 Sedert de relieken van de H. Amelberga tijdens de kerck-brekinge van Vlaenderen (de Beeldenstorm) zoek waren geraakt, was de devotie tot de patrones van Temse fel geslonken. Om het verlies van de relieken enigszins te verhelpen had Jacob Heyndricx in de kerk van Temse nabij de plaats waar ooit de graftombe van de heilige stond, ‘een verheven tombe oft sepulture teghen den muer met olie-verwe […] doen schilderen’, voorzien van een tekst die het overlijden van de H. Amelberga in 772 memoreerde. In zijn 43ste kapittel sprak de auteur de hoop uit dat deze ‘geschilderde sepulture allengskens mach wederom ververschen de devotie ende pelgrimagien / door de welcke dese capelle ende graf plegen hier voortijts verre ende breet besocht te worden.’ Met deze zinsnede verwoordde hij het hele opzet van het boekje: zoveel mogelijk mensen weer bij de eeuwenoude bedevaarttraditie doen aanknopen. Hij rekende daarbij sterk op de inzet van culturele middelaars, in de eerste plaats de onderwijskrachten. Dat komt tot uiting in zijn voorrede, waarin hij uitdrukkelijk de vaders en moeders, de schoolmeesters en schoolmeesteressen verzocht de kinderen af en toe enkele hoofdstukken van zijn boek te laten lezen om de jongeren er zo toe te brengen de H. Amelberga te vereren en haar in de nood te aanroepen. Zijn educatief opzet blijkt eveneens uit zijn poging om de iconografie van de H. Amelberga te ijken. Hij had namelijk geconstateerd dat deze heilige, afhankelijk van de lokaliteit, op verschillende wijzen voorgesteld wordt; anders bijvoorbeeld in Zandhoven dan in Mater. Op de keerzijde van het titelblad liet hij een anoniem speciaal voor zijn boek gegraveerd ‘fijn koperen plaetken’ afdrukken waarin elementen uit meerdere afbeeldingen van de H. Amelberga tot één geheel samenvloeiden

397 Van Heurck, Les drapelets, p. 408-409 (met afbeelding). 398 De approbatie is gedateerd: 28 februari 1624; Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 92 (nr. 1039). Beschreven in STCV: nr. 6909583. Jacob Heyndricx was pastoor te Merelbeke tijdens de jaren 1616-1634. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 298.

276

5. niet-mariale heiligencultussen om, zoals hij het uitdrukte, ‘alle dese beelden over een te doen komen.’399 Ongeveer 400 bladzijden verder licht hij de ‘bedietsels’ toe van alle uitgebeelde attributen: de koning onder Amelberga’s voeten, de twee grote steuren, de palmtak, het opengeslagen boek, het nonnenkleed, de zeef, de waterput en de ganzen. Of ooit één van de weinig talrijke bedevaarders die anno 1625 nog naar Temse trokken het boekje in handen heeft gehad, valt te betwijfelen. Nog wel meer hagiografische werkjes over een in een welbepaalde bedevaartplaats vereerde heilige zullen vooral (zo niet uitsluitend) buiten het milieu van de bedevaarders gecirculeerd hebben. Wakkerzeel (H. Hubertus) De premonstratenzer Eustachius de Pomreux du Sart, sedert 1636 pastoor van het Brabantse Wakkerzeel (Haacht sedert 1977, voorheen Werchter), liet in 1640 over de in zijn dorpskerk sedert eeuwen intens vereerde H. Hubertus bij Bernardyn Maes te Leuven een boekje drukken, getiteld: Historie van den H. Hubertus, prince van Aquitanien, lesten bisschop van Maestricht ende Tongeren, ende eersten bisschop, stichter ende prince van Luyck. Met sommighe miraeckelen, ende ghebeden tot den selven Heylighen, in ’t cort uyt verscheyden schryvers vergadert.400

5.3. Patroonheiligen van stad of vrijheid Werkjes gewijd aan de patroonheilige van een stad of vrijheid waren deels geconcipieerd om het lokale identiteitsgevoel bij de bevolking aan te scherpen. Voor sommige bezoekers die de heilige kwamen vereren, kunnen zij echter ook de functie van bedevaartboekje vervuld hebben. Geel (H. Dimphna) In 1615 verscheen te Antwerpen bij Geeraerdt van Wolsschaten en Hendrick Aertsen een anoniem dichtwerkje over de patrones van de Vrijheid van Geel: Het leven ende martyrie vande H. Maghet Dimpne, dochter des conincks van Ierlandt […]. De auteur ervan was een leek: Walterus van Haut (ook: van Hout), de rector van de Latijnse school te Geel. Hij schreef ook een (niet meer voorhanden) Latijns gedicht over de H. Dimphna en zorgde bovendien voor toneelopvoeringen over het leven van deze heilige.401 Reeds in 1496 had Godfridus Bac te Antwerpen een met twee houtsneden verluchte Lege[n]da S[an]c[t]e Dympne virginis et martyris filie regis 399 Reproductie van dit gravuurtje: L. Van den Storme, ‘De Heilige Amelbergaverering in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 62 (1987), p. 143-178 (p. 145). 400 Goovaerts, Ecrivains, deel 2, p. 54-55; J. Gerits, ‘Sint-Hubertusverering te Wakkerzeel’, in: Meer Schoonheid, 36 (1989), p. 21-22; BCNI, nr. 9368. 401 L. Luyten, ‘Het leuen ende martyrie vande H. Maghet S. Dimpne. Een gedicht van de Gelenaar Wouter Van Hout’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 21 (1984), p. 5-39 (met afbeelding van het titelblad en een volledige tekstuitgave).

277

deel II – Constanten en verschuivingen Hybernie […] gedrukt,402 en in de vroege zestiende eeuw waren in de Scheldestad nog een paar boekjes verschenen over de Geelse patroonheilige, zowel in het Nederlands als in het Latijn.403 Gent (H. Livinus) Livinus was een streekgebonden heilige met een regionale bekendheid waarvan het zwaartepunt in Houtem, Esse en vooral Gent gelegen was.404 In 1622 drukte Jan vanden Kerchove, met een privilegie voor acht jaar, De historie vanden H. Livinus aerts-bischop van Schotlandt martelaer apostel van Vlaenderen patroon van Ghendt, samengesteld door de jezuïet Livinus de Clercq, herkomstig uit Sint-Lievens-Esse. In dit dorp zou de heilige op 12 november 657 vermoord zijn. Een tweede editie van dit werk verscheen bij dezelfde drukker in 1648.405 Tot dit succes droeg ongetwijfeld het feit bij dat een lijst van boeken die men, krachtens een beslissing van de Gentse bisschop Antonius Triest, in de scholen mocht gebruiken, in 1622 al onmiddellijk ’t Leven van Sinte Liven vermeldde.406 In verband met een ander boekje over de H. Livinus keerde het Gentse stadsbestuur in 1659 aan Albertus Ignatius d’Hanins een tegemoetkoming uit ten belope van 10 pond groten, ‘ter causen van het maecken ende doen drukken van het leven, martelie ende dood van den H. martelaer S. Liven, patroon van Gend, in Vlaemschen dicht.’407

402 Kuyl, Gheel vermaerd, p. iii. J.C. Brunet, Manuel du libraire et de l’amateur de livres, 6 delen (Parijs, 1860-1865), deel 3, kol. 936. M.H. Koyen & M. De Bont, Kennismaking met Geel. Geel door de eeuwen heen (Geel, 1975), p. 8 en 13 (afbeelding van beide houtsneden). 403 W. Nijhoff & M.E. Kronenberg, Nederlandsche bibliographie van 1500 tot 1540, 3 delen (’s-Gravenhage, 1919-1971), deel 1, nr. 1337, deel 2, nr. 3371 en 3373 en deel 3, nr. 4252. Over de Sint-Dimphnacultus te Geel: Beek, Waanzin, p. 169, 217-218 en 225-227. 404 G. Celis, De bedevaartplaatsen in Oost-Vlaanderen (Gent, 1914), p. 107-116 (ook Sint-LievensEsse en Sint-Lievens-Houtem); M. De Cock (red.), Met het hoofd onder de arm: een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens Houtem (Gent, 2007), p. 39-40. Bij terugkeer bedevaart (voor 1540): uitdelen van onder meer houten lepels. De Cock, Met het hoofd, p. 60 en 440-441, noten 77-78. 405 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 19 (nr. 756) en p. 37-38 (nr. 813); BCNI, nr. 7037 en 10185. Beschreven in STCV: nr. 3257408 (1622) en 3257642 (1648). A. De Backer, e.a., Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, 12 delen (Brussel-Parijs, 1890-1930), deel 2, kol. 1234-1235; Giraldo, Duizend jaar, p. 141; P. Goethals, ‘Grenzeloze Livinus’, in: M. De Cock, (red.), Met het hoofd onder de arm: een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens Houtem (Gent, 2007), p. 13-44 (p. 14, reproductie van de titelbladzijde van de editie 1648). 406 Dambre, De dichter Justus de Harduijn , p. 325. 407 De dichter had voordien exemplaren uitgedeeld aan de leden van het stadsbestuur. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 334 (nr. 14430).

278

5. niet-mariale heiligencultussen Mechelen (H. Rumoldus) Bij de Mechelse boekdrukker en -handelaar Henricus Jaye verscheen in 1638 (met kerkelijke goedkeuring van 20 november 1638) Vita, passio, et miracula S. Rumoldi archiepiscopi Dubliniensis, apostoli Mechliensis, & martyris, een als historische studie opgevat werkje van de Mechelaar Joannes van Wachtendonck, die op dat ogenblik decaan van het metropolitaans kapittel was.408 In 1639 werd de tekst voor een ruimer publiek toegankelijk gemaakt via een eveneens bij Henricus Jaye gedrukte vertaling door Franciscus vanden Bossche, pastoor van de Sint-Janskerk.409 Voor een tweede (niet gedateerde) druk van deze vertaling zorgde de weduwe van Henricus Jaye.410 Een derde en vermeerderde druk kwam in 1667 bij Jan Jaye van de pers. Er was ondertussen een Chronyke van Mechelen aan toegevoegd: een tekst van Jan Baptist Grammaye uit 1607, vertaald door de apostolische protonotaris P. de Nielis.411 Deze ingreep wijst erop dat de uitgever-drukker – terecht – Wachtendoncks werkje niet zozeer als een devotionele maar als een geschiedkundige tekst percipieerde.

408 BCNI, nr. 9171. Beschreven in STCV: nr. 6859160. De auteursnaam is op de titelpagina aangeduid met de initialen: I.V.W. Het boekje is opgedragen aan aartsbisschop Jacobus Boonen en bevat een lofspraak op Joannes van Wachtendonck door de oratoriaan M. Le Sayve. In 1639 publiceerde een andere oratoriaan, Joannes Antonius à Gurnez, over de H. Libertus (van wie de metropolitane kerk in 1631 relieken bekomen had): Vita et martyrium S. Liberti Malinatis et Mechliniensium principum Adonis et Elisae filii […] bij Henricus Jaye te Mechelen: BCNI, nr. 9215. De cultus van de H. Libertus is te Mechelen nooit populair geworden. J. Laenen, Histoire de l’ église métropolitaine de Saint-Rombaut à Malines, 2 delen (Mechelen, 1919-1920), p. 130. 409 Het leven, ’t lyden ende mirakelen vanden H. Romboudt artsch-bisschop van Dublin, apostel en martelaer van Mechelen […]. Beschreven in STCV: nr. 3127661. 410 Beschreven in STCV: nr. 6915110. Bij de vertaler is in deze editie geen functie vermeld. F. vanden Bossche werd op 14 augustus 1640 aangesteld tot pastoor van de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Vanaf 1656 droeg hij de titel van pastoor-deken van dezelfde kerk: T. van Lerius, Naemlyst van de geestelyke opperbestuerders der kapel en kerk van St-Jacobs te Antwerpen (Antwerpen, 1863), p. 9-10. 411 Bij de naam van de vertaler staat in deze editie: ‘pastoor ende deken van de collegiale kercke van S. Iacob tot Antwerpen.’ J. van Wachtendonck was ondertussen bisschop van Namen geworden. BCNI, nr. 12462. Beschreven in STCV: nr. 3164113.

279

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 47. Diegem, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Cornelius en de H. Catharina. Anonieme burijngravure (160 × 270 mm) – PCD

280

6. Vaantjes en het onwrikbare vertrouwen in beschermheiligen

Deurne (H. Fredegandus) Hoewel de kerk van Deurne (Antwerpen) in 1609 nog grotendeels in puin lag, liet de kerkfabriek dat jaar al een plaat snijden voor een nieuw Sint-Fredegandusvaantje. Daarvoor betaalde zij een vrij gering bedrag: 12 1/2 stuiver. Nog in 1609 liet zij 4775 vlaggetjes drukken. Zij vulde de voorraad nog enkele keren aan: in 1611 met 500, in 1614 met 200, in 1615 met 500, in 1617 met 575 en in 1619 met 550 stuks. In 1630, na een onderbreking van een tiental jaren, liet het kerkbestuur 500 Sint-Fredegandusvaantjes leveren door de weduwe Cecilia in De Vier Heemskinderen aan de Kammerstraat te Antwerpen. In 1646 betaalde het 6 gulden voor het snijden van een nieuwe drukvorm. Daarmee werden in 1646 1000, in 1647 750, in 1648 1000, in 1654 550, in 1655 300 en in 1659 200 vaantjes gedrukt. In 1662 zorgde de Antwerpse figuurdrukker Antoni Spierincx voor de laatste 500 Sint-Fredegandusvaantjes.412 Diegem (H. Cornelius) Ten behoeve van de Sint-Corneliusdevotie in de Sint-Catharinakerk te Diegem werden in 1610, na een onderbreking van meerdere decennia, opnieuw vaantjes aangekocht: 1500 stuks. Mogelijk kwamen zij reeds uit de drukkerij van de Antwerpenaar Abraham Verhoeven, net zoals de 300 exemplaren in 1617 en de 1200 in 1618. Nog in 1618 trad een J. Buyens uit Halle als leverancier op.413 Het kerkbestuur bleef ook na het Bestand de traditie trouw. In de periode 1624-1644 schafte het zich minstens 4000 exemplaren aan. Na 1644 duurde het tot 1656-1657 vooraleer het opnieuw vaantjes aankocht.414 Diest (Alle Heiligen) Hans Wyckmans leverde in 1608-1609 300 vaantjes aan het bestuur van de Allerheiligenkapel te Diest. Nieuwe leveringen volgden in 1617-1618 (400 stuks), 16181619 (500), 1619-1620 (200) en 1620-1621 (200). Meteen nadat Augustinus Recarant in 1618 een nieuw vaantje had ontworpen dat in koper gegraveerd werd, steeg de prijs voor het maken van vlaggetjes. In 1619-1620 betaalde de kapel 25 stuiver per 412 Of de ‘patroonen’ van de H. Fredegandus die het kerkbestuur in 1605-1608 aankocht (500 exemplaren in 1605) vaantjes waren, is niet zeker. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 1, p. 895896; J.B. Stockmans, Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden, 3 delen (Brecht, 18951899), deel 2, p. 7. 413 De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius, p. 249 en 260. 414 De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius, p. 260.

281

deel II – Constanten en verschuivingen 100 stuks in plaats van 20 stuiver. Men neemt aan dat in 1714 bij de honderdste verjaring van de heropbouw van de in 1578 platgebrande Allerheiligenkapel (Diest) een nieuw vaantje gegraveerd werd, gekopieerd naar het ontwerp van Augustinus Recarant uit 1618. Twintig jaar later, in 1734, verscheen het jongste vaantje waarvan nu nog oude gekleurde exemplaren in collecties berusten.415 Dudzele (H. Leonardus) Tot aan de vooravond van de wapenstilstand die aartshertog Albrecht in april 1607 met het Noorden bereikte (en die in 1609 uiteindelijk zou uitmonden in het Twaalfjarig Bestand) stonden grote delen van het deels ontvolkte West-Vlaanderen geregeld bloot aan verwoestingen, brandstichtingen en plunderingen door soldaten en vrijbuiters. Desondanks werd te Dudzele vanaf 1590 in de ruïnes van de parochiekerk de mis gecelebreerd. Eveneens waren hier opnieuw bedevaartvaantjes ter beschikking. Anthoon Janssens, ‘prenter in de Zwaene’ aan de Noordzandstraat te Brugge leverde in 1590 325 vaantjes. Het volgende jaar waren het er 150. Daarna lag het aantal exemplaren op een hoger niveau: 200 in 1592, 600 in 1593, 800 in 1594, 600 in 1595, telkens 800 in 1596, 1597, 1598 en 1599, 400 in 1600, 600 in 1601, 750 in 1602, 800 in 1603, 660 in 1607 en 750 in 1608.416 De kerkfabriek van Dudzele liet in 1609 liefst 1050 vaantjes drukken, meteen 300 stuks meer dan het voorgaande jaar. Zij werd blijkbaar niet beschaamd in haar door het Bestand gewekte verwachtingen, want in 1610 en in 1611 bestelde zij telkens 1000 exemplaren. Daarna daalde de oplage echter tot 700 in 1612 en telkens 600 in 1613, 1614, 1616 en 1617. In 1618 en 1619 samen werden 1300 vlaggetjes geleverd. In 1620 betrof het 650, in 1621 en 1622 samen nog slechts 400 exemplaren. Enkel de eerste jaren van het Bestand bleken te Dudzele uitgesproken gunstig voor de vaantjesverkoop.417 De afzet verminderde na het einde van het Bestand. In 1623, 1624 en 1625 samen werden 920 exemplaren aangekocht. De kerkrekening vermeldt in 1626 de aanschaf van 220 ‘nieuwe’ papieren vaantjes, een formulering die misschien kan wijzen op een nieuwe drukplaat. Blijkbaar herwon het kerkbestuur dus enig vertrouwen in de toekomst. In 1627 bestelde het 800, in 1628 400, in 1629 en 1630 telkens 500, in 1631 400, in 1632 500 en in 1633 400 vaantjes bij drukker Anthoon Janssens te Brugge. Daarna trad Guillaume de Neve als leverancier op. Hij drukte in 1635 600, in 1639 400, in 1640 500, in 1641-1642 1050, in 1643-1644-1645 1160, in 1646-1647 1000, in 1649 1200, in 1650-1651-1652 1800, in 1653-1654 650 en in 1655 een 300-tal vlaggetjes.

415 Van Heurck, Les drapelets, p. 100-102 (met afbeelding); Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 37-38 (met afbeelding); Van de Ven, ‘Devotieprentjes’, p. 166-169. 416 Coornaert, ‘De pelgrimstekens’, p. 248-249. 417 Coornaert, ‘De pelgrimstekens’, p. 249.

282

6. Vaantjes en het onwrikbare vertrouwen in beschermheiligen Steenokkerzeel (H. Bernardus) De Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel bestelde vanaf 1586 weer geregeld vaantjes. In 1586 en 1587 werden zij geleverd door Elisabeth van Liesvelt, de weduwe van de in september 1585 overleden Michiel van Hamont.418 Dat er in de periode 1578-1585 van vaantjes geen sprake was, valt te begrijpen. Troepen van de Staten-Generaal hadden de dorpskerk in 1578 immers zo zwaar beschadigd dat de kerkdiensten er gedurende jaren opgeschort bleven.419 Tijdens het dienstjaar 1590-1591 drukte Jan Mommaert, ‘de printere aen de blauwe fonteyne tot Brussele’, 300 vaantjes. In 1595-1596 leverde hij opnieuw 1000 stuks, in 1596-1597 500, in 1597-1598 800, in 1598-1599 650, in 1599-1600 1200, in 1600-1601 500 en in 1601-1602 1000 exemplaren. Daarna ging het tot 1624 doorgaans om 700 à 800 exemplaren per jaar.420 Bij het begin van het Bestand liet de broederschap, die tot dan slechts xylografische vaantjes verspreidde, er eentje in koper graveren. In 1610-1611 bestelde zij 900 ‘vaeynkens in coperen printe’ bij Hans Wyckmans, drukker te Leuven. Het daaropvolgende dienstjaar deed zij echter opnieuw een beroep op Jan Mommaert, nu voor 1100 vlaggetjes. In 1620-1621 zorgde Mommaert voor 800 exemplaren. Hij drukte datzelfde jaar ook ‘afflaet brieven’ voor de broederschap ‘om jaerlyckx die selve alomme te senden.’421 In 1622-1623 – het Twaalfjarig Bestand was afgelopen – ging het om nog slechts 400 pampieren vaentkens ende wiskens. Van 1625 tot 1638 zwijgen de rekeningen over de aankoop van vaantjes. De weduwe en de zoon van de in 1631 overleden Jan Mommaert, Jan II Mommaert, hebben vlaggetjes geleverd in 1639, 1640, 1641, 1643 en 1644. Daarna werden te Steenokkerzeel nog enige tijd vaantjes verkocht, vermits in 1646, 1647 en in de periode 1650-1664 nog enkele betalingen geschiedden in verband met de aanschaf van ‘witte wymen totte pampieren vaentkens.’422

418 Over de overlijdensdatum van de drukker: E. Roobaert, ‘Michiel van Hamont hellebaardier van de keizer, rederijker en drukker van de koninklijke ordonnanties en plakkaten’, in: F. Daelemans & A. Kelders (red.), Miscellanea in memoriam Pierre Cockshaw (Brussel, 2009), p. 465-485 (p. 480-481). E. Roobaert noemt de Sint-Bernardusbroederschap foutievelijk een broederschap van Sint-Lenaart. 419 Van Boxmeer, Steenockerzeel et Humelghem, p. 126 en 169. 420 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 117; Van Heurck, Le culte de saint Bernard, p. 40. In 1595 ontving de broederschap, op haar verzoek, uit handen van de prior van Affligem de staf van de H. Bernardus in leen ‘tot verweckinghe van devotie ende voirderinghe des voirschreve broederschap.’ Deze reliek bleef te Steenokkerzeel tot in 1606. [Dom] Bernard, Geschiedenis der benedictijner abdij van Affligem (Gent, 1890), p. 227-229; J.B.H. Willems, O.L.V. van Affligem vereerd onder den titel van O.L. Vrouw van Vrede (Brussel, 1924), p. 41. 421 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 117. De opinie van H. Stalpaert als zouden ‘aflaatbriefkens’ prenten zijn, treden we niet bij: Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 206-207. 422 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 115 en 117.

283

deel II – Constanten en verschuivingen Zoutleeuw (H. Leonardus) In juni 1597 ontving Augustijn van den Kerckhoff vanwege het kerkbestuur van Zoutleeuw 30 stuiver voor het ‘stocken’ (dit is: aan stokjes bevestigen) van 1500 vaantjes. In 1598-1599 kreeg hij 2 gulden (dit is 40 stuiver) voor het ‘stelen’ (een andere term voor het ‘stocken’) van vaantjes. Gerekend aan 2 stuiver per 100 komt dit neer op het behandelen van 2000 vaantjes.423 In 1604-1605 leverde Lenaerdt Strele (vermoedelijk uit Luik) een riem vaantjes, zoals hij ook reeds in 1598-1599 gedaan had. Om de vlaggetjes ‘te stockene’ betaalde Zoutleeuw in 1604-1605 2 gulden.424 Daaruit kunnen we besluiten dat Lenaerdt Strele op één riem papier 2000 vaantjes drukte, dus (gezien een riem uit 500 vel bestond) vier vaantjes per vel. Een rekening opgemaakt op 3 januari 1605 vermeldt de betaling aan Jan Oris voor ‘diversche geleverde belekens volgens zijn quittantie int lesten bladt van deesen inventaris XXVIII kgl. IIII st. Noch een grosse vaenkens tot XXXst’425 alsook ‘van die 12 guldens van audts met oyck die 27 grossen cleyn beeldekens, die beliepen, tegen 12 stuyver het grossum, op 16 gulden 4 stuyvers; ende noch een grosse vaenckens tot 6 schellinge tgros, die hij moet senden.’426 In dezelfde quitantie van Jan Origs staat opgetekend dat aan ‘die boïnne [bodinne] van St. Truyen’ zes stuiver werd overgemaakt voor het leveren ‘van III grossen beldekens van Antweerpen.’427 Te Zoutleeuw bleef men zeker nog een halve eeuw Sint-Leonardusvaantjes verspreiden.

423 F. De Ridder, ‘Aanteekeningen over de vereering van den H. Leonardus te Zoutleeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 129-132 (p. 130). De vermelde onkosten: ‘Duytgeven aen de dienaers deser kercken […] van die vaenkens te dragen IIII st.; Leonaert Strele betaelt eenen riem vaenkens XII karsgl.’; ‘Bet. een boteresse [een vrouw die iets draagt in een houten gestel op de rug of in een korf op het hoofd] van een riem vaenkens te bringen van Luyck V 1/2 st.’; ‘Item Cristen Bollekens een riem V st.’; ‘Bet. (Augustyn van den) Kerckhoff opt tgeens hem compt van vaenkens te stelene [= om stelen of stokken te zetten aan de vaantjes] II gulden.’ 424 De Mecheleer, Rekeningen, p. 596: De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 130. 425 De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 132. 426 De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 132. 427 De Ridder, ‘Aanteekeningen’, p. 132.

284

7. Nieuwe sporen van vaantjes Het is, gezien de lacuneuze toestand van het bronnenmateriaal, mogelijk dat op een of meer van de hieronder besproken plaatsen ook reeds in de zestiende eeuw vaantjes te bekomen waren. Vanaf de late zestiende eeuw, maar vooral vanaf het Twaalfjarig Bestand worden vermeldingen van vaantjes steeds minder zeldzaam. Mogelijk zegt dit iets over het beginnende herstel van het kerkelijke leven op het Vlaamse platteland. Overal werd het feest van de patroonheilige van de parochie luisterrijk gevierd. Als ook van elders toegestroomde gelovigen aan de viering participeerden, gaf dat soms aanleiding tot het uitgeven van een bedevaartvaantje.

7.1.

Vaantjes voor bedevaartcultussen in Brabantse parochiekerken

Aartselaar (H. Leonardus) Tijdens de plundering in 1566 van de aan Onze-Lieve-Vrouw toegewijde dorpskerk van Aartselaar ontvreemdden beeldstormers er de reliek van de H. Leonardus die omstreeks 1464-1465 door de plaatselijke heer vanuit Noblac was meegebracht. Dit weerhield het kerkbestuur er echter niet van om in 1594 een ‘vorm’ (drukvorm) te laten maken ‘totten vaentkens van Sinte Lenaert’, waarmee het onmiddellijk 300 exemplaren liet drukken.428 Anderlecht (H. Guido) Jan Mommaert drukte in 1602-1603 1600, in 1605-1606 1800 en in 1610-1611 1500 vaantjes voor de bedevaarders naar de H. Guido te Anderlecht. Tevens bleef men hier gedurende de eerste decennia van de zeventiende eeuw pelgrimstekens verspreiden, een traditie die minstens tot in de vijftiende eeuw terugging. De bewaard gebleven koperplaat voor het drukken van de vaantjes dateert ten vroegste uit de tweede helft van de zeventiende eeuw.429 In 1633 stond de aartsbisschop aan het kapittel van Anderlecht toe een eeuwenoude eik (waarvan men geloofde dat hij op miraculeuze wijze uit de staf van de H. Guido gegroeid was) te vellen en het hout ervan deels uit te delen aan de pelgrims en deels ter beschikking te stellen voor het maken van beeldjes en rozenkransen. Op de plaats van de omgehakte eik werd een kapel gebouwd. In de onmiddellijke nabijheid ervan plantte men een nieuwe eik die, zoals de vorige, bekend geraakte 428 J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel (Antwerpen, 1882), p. 460-461; P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van het bisdom Antwerpen, 4 delen (Ekeren, 1915), deel. 2, p. 6-9. 429 Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens’, p. 2-13; Van Beuningen & Koldeweij, Heilig en profaan, deel 1, p. 162; Van Heurck, Les drapelets, p. 13-14.

285

deel II – Constanten en verschuivingen als S. Guidonis quercus.430 De gebeurtenissen rond de eik pasten in het raam van een ruimer actieplan ter bevordering van de devotie tot de H. Guido. De Brusselaar Joannes Gratianus Gooris (in het Latijn: Joannis Gratianus Gregorius), van 1631 tot zijn dood in 1659 kanunnik van de Sint-Pieterskerk te Anderlecht, redigeerde in opdracht van zijn kapittel een Nederlandstalig werkje over het leven en de mirakelen van de H. Guido. Een Franse versie ervan, getiteld La vie et les miracles du bien-heureux S. Guidon, confesseur, mis en lumière par Jean Gratien Grégoire, verscheen in 1633 te Brussel.431 Berchem (H. Willibrordus) Met het oog op de Berchemse kermis kocht het kerkbestuur van de Sint-Willibrorduskerk in 1609 voor niet minder dan 80 gulden vaantjes waarop vermoedelijk de kerkpatroon afgebeeld stond.432 Edegem (H. Antonius-Abt) Vanaf 1646-1647 was in Edegem, gedurende zeven jaar, een aflaat te verdienen bij de Sint-Antoniusviering. Gezien de te verwachten toeloop liet het kerkbestuur 300 vaantjes drukken voor de vereerders van de H. Antonius en de H. Maagd.433 Elewijt (H. Hubertus) Sinds de vroege zestiende eeuw stond het Brabantse Elewijt (Zemst) bekend als een bedevaartplaats waar men de H. Hubertus vereerde, titelheilige van de parochiekerk. In 1595 blijken de relieken daar verdwenen (wellicht al sedert de jaren 1580), maar dat weerhield de bedevaarders er niet van om naar Elewijt te komen.434 Volgens een rekening uit 1603 ontving een Jan Ooghe 9 gulden van het kerkbestuur als rest van een groter bedrag dat hem toekwam voor de levering in 1601 van ‘billekens’ en ‘vaentkens.’ In 1603 bezorgde hij voor 20 gulden ‘billekens.’435 Jan Ooghe is te identificeren als de Antwerpse producent van insignes Jan Oris. Het is dan ook 430 J. Gooris, Cort begryp van het leven ende mirakelen van den H. Guido […] (Brussel: A. d’Ours, [1762]), p. 7-8; J. B[ossaerts], Korte beschrijving van het leven en mirakelen van den Heiligen Guido patroon van Anderlecht […] (Brussel, 1898), p. 19-21. [J.] Trentecamp & D. Bockstael, De S. Guidone confessore, Anderlaci in Brabantia prope Bruxellas (Anderlecht, 1996), p. 4-5 en 8. 431 E.H. van Heurck, Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d’ école flamands in-4° (Antwerpen, 1927), p. 68; J. Van Haver, ‘Volksbedevaarten tegen ziekten van mens en dier in West-Brabant’, in: De Brabantse Folklore, 21 (1949), p. 5-143 (p. 122); BCNI, nr. 10598 (ongedateerde Nederlandse versie). 432 Stockmans, Geschiedenis der gemeente Berchem, p. 153. 433 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 382. 434 A. Waumans, Levensschets van den H. Hubertus. Zijne vereering te Elewijt (Averbode, 1927), p. 23-25. Citaten uit de decanale visitatieverslagen: L. Huyghebaert, La Confrérie de Saint Hubert à Elewyt. A propos d’un triptique datant de 1620 (Antwerpen, 1940), p. 19. 435 P. L[indemans], ‘Uit een oude kerkrekening van Elewijt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 316-318 (p. 317-318).

286

7. Nieuwe sporen van vaantjes niet uitgesloten dat deze ‘vaentkens’, net zoals de ‘billekens’, geen papieren maar metalen objecten waren. Grez-Doiceau (H. Marculphus) De kerkfabriek van het Waals-Brabantse en door talrijke Nederlandstalige bedevaarders bezochte Grez-Doiceau (in het Nederlands: Graven en in het Latijn: Gravia) kocht anno 1643 bannières in verband met de verering van de H. Marculphus en de H. Georgius in de parochiekerk die aan deze laatste toegewijd was. In 1645 bedroeg de oplage 100 en in 1646 200 exemplaren. Zowel in 1645 als in 1646 ging het, volgens de kerkrekening, om ‘baniers de St. Marcoul.’ De populariteit van de vooral voor het genezen van kliergezwellen aangeroepen H. Marculphus zorgde er blijkbaar voor dat de kerkpatroon geheel op de achtergrond geraakte. De ‘ymaiges’ (waarschijnlijk vaantjes) die het kerkbestuur in 1623-1624 aankocht, betroffen nog de H. Georgius. Er bleven exemplaren van een tweetalig Sint-Marculphusvaantje uit Grez bewaard. De koperplaat waarmee zij gedrukt zijn, zou dateren van 1735.436 Kontich De pastoor van de Sint-Martinuskerk te Kontich (landdekenij Antwerpen) schafte zich in 1617-1618 100 vaantjes aan. In 1639-1640 ging het om 300 exemplaren. Ook in 1646-1647, 1648-1649, 1652-1653 en 1677-1678 werden vaantjes aangekocht.437 Lier (H. Gummarus) In opdracht van het bestuur van de Lierse Sint-Gummaruskerk sneed Guilliam Boonen, een plaatselijke schilder en boekhandelaar, in 1610 voor 8 gulden een ‘plaet’ waarmee hij anno 1611 voor 8 gulden 12 stuiver 300 Sint-Gummarusvaantjes drukte.438 De cultus van de Lierse stadspatroon behield een uitgesproken bedevaartkarakter. Zo bijvoorbeeld onderstreepte de premonstratenzer Dionysius Mudzaerts in zijn Generale kerckeliicke historie (1624): dat in ghenesinghen van allerhande siekten den Heyligen Gummarus wydlystigh is niet alleen in Brabant, maer oock in verre ghelegene landen.439 Met een exclusief octrooi voor negen jaar drukte Geeraerdt van Wolsschaten in 1644 ’t Leven, deuchden ende miraculen vanden Hey436 C. Muraille-Samaran, ‘Le culte et le pèlerinage de Saint Marcoul à Grez’, in: Wavriensia, 24 (1975), p. 25-44 (p. 33-34, 41 en 43); Van Heurck, Les drapelets, p. 157-159 (met afbeelding). 437 Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel, p. 425 en 428; R. van Passen, Geschiedenis van Kontich (Kontich, 1964), p. 259: 300 stuks in 1639-1640. Behalve de H. Martinus werd ook Onze-Lieve-Vrouw vaak als kerkpatroon vermeld: Van Passen, Geschiedenis van Kontich, p. 157-159. Dat het in 1617 zou gaan om de herneming van een ‘oude gewoonte’ (P.J. Goetschalckx, ‘Geschiedenis van Contich’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 14 (1923), p. 1-29 en 323-383 (p. 357)) blijkt nergens uit. 438 J. Van In, De H. Gummarus, patroon van Lier: biblio-iconographische studie (Antwerpen, s.a.), p. 115-116. J. Philippen, De Lierse bedevaartvaantjes (Diest, 1966), p. 7-9. Het vaantjesfragment waar J. Van In naar verwees, blijkt nooit te hebben bestaan. 439 Zie voor dit citaat en andere aanwijzingen in dezelfde zin: J. Meerbergen, Sint Gummarus’ leven (Tongerlo, 1937), p. 249-258.

287

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 48. Lovenjoel, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Lambertus. Anonieme burijngravure (142 × 232 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes

lighen edelen ridder Gvmmarvs, ingheboren patroon van Lier, een werk van Judocus Keghels (Keghelius), een kanunnik van de Sint-Gummaruskerk te Lier. Dit werd de eerste van een hele reeks gedrukte levensbeschrijvingen van de H. Gummarus.440 Lovenjoel (H. Lambertus) Op het vaantje van de H. Lambertus, gevierd in de Sint-Lambertuskerk te Lovenjoel (Bierbeek), prijkt het wapen van de Leuvense familie de Spoelbergh die op 7 oktober 1648 de heerlijkheid Lovenjoel verwierf. Het is vermoedelijk door een latere hand op de koperplaat aangebracht. Mede op basis van stijlkritische elementen mogen we er daarom van uitgaan dat de plaat reeds vóór 1648 tot stand kwam.441 Mortsel Het bestuur van de Sint-Benedictuskerk te Mortsel liet in 1609 bij Abraham Verhoeven te Antwerpen naar aanleiding van Mortselkermis voor 12 gulden 10 stuiver 1000 vaantjes drukken. Het vond voor die vlaggetjes heel wat gegadigden, want Verhoeven mocht er ook in 1610 en 1611 een (onbekend) aantal van leveren. In 1611-1612 440 A. Hasenbroekx, Sint-Gummarus in geschiedenis en legende (Lier, 1988), p. 451 (afbeelding van de titelpagina); BCNI, nr. 9780. Beschreven in STCV: nr. 3183308. Voor een overzicht van de gedrukte levensbeschrijvingen: J. Van In, ‘De H. Gummarus patroon van Lier’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 1 (1938), p. 97-166 (p. 97-101). 441 Afwijkende datering bij: Van Heurck, Les drapelets, p. 267 (met afbeelding) en Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 57-58 (met afbeelding).

288

7. Nieuwe sporen van vaantjes kocht het bij hem 500, in 1612-1613 1.025 en in 1616-1617 1000 exemplaren. Daarvoor betaalde het respectievelijk 5 gulden 5 stuiver, 11 gulden 6 stuiver en 11 gulden.442 Oostmalle (H. Laurentius) Het bestuur van de aan de H. Laurentius toegewijde parochiekerk van het Kempische Oostmalle (Malle), van 1329 tot 1822 bediend door norbertijnen van Averbode, zagen we in 1631 zowel papieren als blikken vaantjes aankopen.443 In 1638 betaalde het aan Peter Oris te Antwerpen 2 gulden 5 stuiver ‘voer hondert vyftich vaentkens teghens St. Laureys dach’ en in 1652 2 gulden 10 stuiver aan een niet met naam genoemde leverancier ‘voer vaentkens voer St. Lauereys.’444 In 1676 verwierf de kerk een reliek van de patroonheilige.445 Of er op dat ogenblik nog steeds vaantjes verspreid werden, is niet bekend. Rekem (H. Petronella) Deze vrij onbekende heilige werd ook te Rekem (Lanaken) vereerd. De H. Petronella, gevierd op 31 mei, was de door ziekten beproefde dochter van apostel Petrus.446 Voor die cultusplaats in de huidige provincie Limburg verscheen in 1629 een bedevaartboekje.447 In de achttiende eeuw was daar een in kopergravure uitgevoerd vaantje te bekomen.448 Schelle (H. Petronella) Schelle dat, net als de andere dorpen uit de omgeving van Antwerpen, zwaar door de oorlog geteisterd was en pas sinds 1602 weer over een parochiepriester beschikte, verspreidde in 1609, 1610 en 1611 telkens 1200 vaantjes naar aanleiding van de ommegang ter ere van de daar van oudsher in de Sint-Pieterskerk vereerde maagd 442 443 444 445

De Bom, ‘Abraham Verhoeven’, p. 180. F. Prims, Het parochiewezen in de Antwerpse Kempen (Antwerpen, 1948), p. 195. RA, Kerkarchief Oostmalle, nr. 68 en 70. T. De Molder, Geschiedenis van Oostmalle (Turnhout, 1947), p. 460. Blijkens een affiche uit het midden van de negentiende eeuw bezat Oostmalle ‘een merkweêrdig stuk van het gebraeden vleesch des slinken erm van den voórzegden heyligen.’ Plano: Vollen Aflaet op den feestdag en geduerende de Octave van den Heyligen Laurentius, in de parochiaele kerk binnen Oostmalle (Antwerpen: G. van Merlen, s.a.) Exemplaar: PcA. 446 P. Ribadineira & H. Rosweydus, Generale legende der heylighen, 2 delen (Antwerpen: J.B. Verdussen, 1711), deel 1, p. 592. Beschreven in STCV: nr. 7096482. 447 N. Nessel, Thrésor spirituel de la teste sacrée de Sainte Pétronille, vierge, reposante en la chapelle du chasteau de Reckheim (Luik: J. Ouwerx, 1629). BCNI, nr. 8127. Opgave volgens: De Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise, kol. 95; J. Frère, Limburgsche volkskunde, 3 delen (Hasselt, 19261936), deel 2, p. 107-108. 448 Van Heurck, Les drapelets, p. 381-382. Afbeelding: P. Vansummeren, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983), nr. 197. Dit vaantje dateert mogelijk van 1706 of van kort daarna. Het verwijst uitdrukkelijk naar een pauselijke aflaat en Clemens XI verleende in 1706 zulk een gunst te Rekem.

289

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 49. Vorst-Kempen, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Gertrudis. Anonieme burijngravure (136 × 225 mm) – PCD

Petronella, de tweede patroonheilige van de parochiekerk. Blijkens de kerkrekening leverde Antoni Spierincx uit Antwerpen in 1617 voor 24 stuiver 100 ‘vaenthiens teghens St. Petronella dagh ende kermisse.’ Al in 1500 zouden door tussenkomst van de H. Petronella te Schelle ‘groote miraculen’ zijn gebeurd. In 1609 was een beeld van de heilige voor de kerk aangekocht, waarschijnlijk ter vervanging van een eerder exemplaar.449 Schriek (H. Joannes de Doper) Het kerkbestuur van Sint-Jan Baptist te Schriek (Heist-op-den-Berg) kocht in 1612 vaantjes voor Sint-Jansdag. Pas in 1655 ontmoeten we hier opnieuw gegevens over vaantjes.450 Vorst-Kempen (H. Gertrudis) Te Vorst (Laakdal), een Kempische parochie die sedert 1320-1322 door norbertijnen van Averbode bediend werd maar oorspronkelijk aan het kapittel van Sint-Gertru449 J.T. De Raadt & J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Schelle (Lier, 1894), p. 153-154; J.  Verlinden, J. Roosemont & S. Peters, St.-Petrus- en Pauluskerk Schelle (Schelle, 1995), p. 37 en 44-45; G. van Havre (red.), Chronijck der stadt Antwerpen toegeschreven aan den notaris Geeraard Bertrijn (Antwerpen, 1879), p. 59. 450 J.R. Verellen, Parochiegeschiedenis van Sint-Jan Baptist te Schriek en de H. Naam Jezus te Grootlo (Schriek, 1956), p. 25, 33, 43-44, 54 en 63.

290

7. Nieuwe sporen van vaantjes dis te Nijvel toebehoorde, slaagde men er waarschijnlijk reeds in de eerste helft van de zeventiende eeuw in het nog voorhanden Sint-Gertrudisvaantje te bekomen.451 Mogelijk ging het initiatief uit van Jan (kloosternaam: Adriaan) van Moerbeeck, pastoor in de periode 1601-1636, van wie bekend is dat hij zich bijzonder ingespannen heeft om deze devotie te stimuleren.452

7.2. Vaantjes voor parochiale heiligencultussen in het graafschap Vlaanderen Belsele (HH. Andreas en Gislenus) In de vroege zeventiende eeuw schafte de Broederschap van de HH. Andreas en Gislenus in Belsele (Sint-Niklaas) zich te Antwerpen jaarlijks vier dozijn ‘pampieren’ vaantjes aan.453 Brugge (H. Godelieve) Vanaf omstreeks 1635 drukte Guillaume de Neve vaantjes ten behoeve van de bedevaarders die de H. Godelieve ‘binnen ende buyten Brugghe’ kwamen vereren. Hij gebruikte daartoe een oudere drukvorm die hij van zijn collega Anthoon Janssens overgenomen had.454 Met ‘binnen Brugghe’ doelde Guillaume de Neve op de Sint-Godelievedevotie bij de benedictinessen die, na de verwoesting van hun abdij te Gistel in 1578, een onderkomen in de Reiestad hadden gevonden. Met ‘buyten Brugghe’ verwees hij naar Gistel, waar de H. Godelieve in de aan Onze-LieveVrouw toegewijde parochiekerk vereerd werd. Vanaf 1633 of iets later was daar een door Guillaume I du Tielt gegraveerd Sint-Godelievevaantje te bekomen. Het was door de graveur opgedragen aan de heer van Gistel, Jan Frans d’Affaytadi, die er met zijn echtgenote op uitgebeeld is.455 Weliswaar waren de Godelieverelieken sedert het najaar van 1632 in de Sint-Salvatorskerk te Brugge in veiligheid gebracht, maar jaarlijks in juli keerden zij opnieuw naar Gistel. Daar zorgden zij dan telkens voor een talrijke opkomst van bedevaarders.456 451 Prims, Het parochiewezen, p. 244. 452 Van Heurck, Les drapelets, p. 447-448 (met afbeelding); M. Madou, De Heilige Gertrudis van Nijvel, 2 delen (Brussel, 1975), deel 1, p. 40 en 345; deel 2, plaat 70; J. Gerits, ‘Een 17de-eeuws processiespel voor Sint-Gertrudis te Vorst-Kempen’, Liber amicorum prof. dr. Jozef Van Haver (Brussel, 1991), 139-151 (p. 140); T.J. Gerits, ‘Moerbeeck, Jan van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964), deel 4, kol. 578-581. 453 De Potter & Broeckaert, St. Niklaas: Belsele, p. 57-58. 454 English, ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, p. 7-8. 455 Van Heurck, Les drapelets, p. 145 (met afbeelding); Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 28-30. 456 Cloet, Het bisdom Brugge, p. 131; A.B., ‘De oude Godelieveabdij van Gistel in 1818’, in: Biekorf, 103 (2003), p. 186.

291

deel II – Constanten en verschuivingen Eine (H. Eligius) In verband met Eine signaleerden we eerder het bestaan van een Sint-Eligiusvaantje dat samen met een vlaggetje voor het H. Kruis op één koperplaat staat. De heilige, in zittende houding en voorzien van staf en hamer, vult een groot deel van de voorstelling. Verder gunt de anonieme graveur ons een blik op de kerk van Eine en haar wijde omgeving. Hij toont ons ook allerlei figuurtjes, te voet en te paard. Enkele van die bedevaarders hebben een driehoekig vaantje in de hand.457 In 1664 werd niet enkel een nieuw vaantje voor het H. Kruis gegraveerd, maar ook eentje voor de H. Eligius.458 Ename (H. Laurentius) In 1596 werden de koperplaten gesneden voor het dubbelzijdige vaantje van Ename (Oudenaarde). Dit artistiek hoogstaande vlaggetje – het oudste nog voorhanden bedevaartvaantje uit de hier besproken regio – verbeeldt de H. Laurentius, patroon van de parochiekerk, met achter hem een panoramisch uitzicht op Ename en omgeving. We bemerken onder meer de kerk en de ruïnes van de benedictijnenabdij van Ename. In de rechterbenedenhoek bevindt zich het wapenschild van Carolus Philippus de Rodoan, sedert einde 1593 abt van Ename. De keerzijde toont ons de Goddelijke Zaligmaker, schutspatroon van de abdij, tegen een achtergrond die weerom een (nu echter anders georiënteerd) beeld oproept van de geografische situatie van de bedevaartplaats. Enkele in het zomerse landschap weergegeven musicerende, dansende, schransende en vechtende figuurtjes herinneren eraan dat de viering van de H. Laurentius te Ename steeds gepaard ging met een druk bijgewoonde kermis. In de linkerbenedenhoek staat het wapenschild van Ename.459 Wellicht kwam dit kostbare vaantje tot stand op initiatief van abt De Rodoan die daarmee, ten aanzien van de andersdenkenden, onderstreepte dat het kerkelijk leven te Ename, ook na de verwoesting van de abdij in de jaren 1578-1582, nog steeds over de nodige weerbaarheid beschikte.460 Terloops weze opgemerkt dat de aanwezigheid van een afbeelding van de Salvator op het vaantje kenmerkend is voor de pogingen die de geestelijkheid in tridentijnse geest aanwendde om bij de gelovigen meer aandacht te vragen voor de figuur van de Godmens.

457 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 87; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie, p. 90-91 (met afbeelding). Door deze auteur ten onrechte thuisgewezen in de achttiende eeuw. 458 Van Heurck, Les drapelets, p. 130 (met afbeelding). 459 Het vaantje is met een niet geïdentificeerd monogram gesigneerd: Van Heurck, Les drapelets, p. 117-120 (met afbeeldingen); E. vander Straeten, Le théâtre villageois en Flandre. Histoire, littérature, musique, religion, politique, mœurs, 2 delen (Brussel, 1881), deel 2, p. 81-83 (met reproducties). 460 Over de toestand van de Sint-Laurentiuscultus te Ename (periode 1569-1621): De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 49 en 69.

292

7. Nieuwe sporen van vaantjes Klerken (H. Laurentius) Te Klerken (Houthulst) waren in 1632 tijdens het octaaf van de titelheilige van de parochie, de H. Laurentius, vlaggetjes beschikbaar. Ruim tien jaar later verschafte Guillaume I du Tielt 300 nieuwe exemplaren.461 Kruibeke (H. Blasius) In 1643 leverde de Antwerpse xylograaf Christoffel Jeghers zijn vaantjes voor de Sint-Blasiusdevotie te Kruibeke, samen met een aantal ‘plackbrieven.’ Hij ontving daarvoor 33 schellingen groot.462 Over het snijden van de drukvorm spreekt de kerkrekening niet, zodat we mogen aannemen dat het in 1643 al een herdruk betrof. Kruishoutem (H. Eligius) Toen in de kasselrij Oudenaarde de paardenommegang van Kruishoutem ter ere van de H. Eligius in 1625 tekenen van herleving vertoonde, liet het kerkbestuur dat jaar 96 vaantjes schilderen. In 1637, 1638 en 1639 werden telkens 120 exemplaren ingekleurd. De vaantjestraditie hield te Kruishoutem zeker tot in de late achttiende eeuw stand. In 1657 liet het kerkbestuur van Kruishoutem, trouw aan de zeker tot 1625 opklimmende vaantjestraditie, 1000 Sint-Eligiusvlaggetjes drukken die in het totaal 22 pond parisis kostten. In 1670 ontving de Gentse drukker Boudewijn Manilius 34 pond voor 2000 exemplaren. In 1681 had het kerkbestuur weerom 2000 stuks nodig en in 1695 betaalde het 55 pond voor een nieuwe partij vaantjes. In 1701 kocht het 500 Sint-Eligiusvaantjes ‘voor tvolc dat met de peerden kwam te segenen.’ Drukker Cornelis Meyer (Gent) leverde 1000 vaantjes in 1705, 1712, 1713, 1726 en 1731. Zijn zoon en opvolger, Jan Meyer, zorgde voor vaantjes in de jaren 1738 (een onbekend aantal), 1765 (300 stuks) en 1769 (400 stuks).463 Meerbeke (H. Berlindis) In 1639 en 1642 schafte het bestuur van de Sint-Pieterskerk te Meerbeke (Ninove) zich te Brussel bij Jan II Mommaert vaantjes aan voor de viering van Berlindis, een heilige die daar ter plaatse van 631 tot 698 zou geleefd hebben. In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden te Meerbeke tijdens de kermis jaarlijks tussen 300 en 500 vaantjes verkocht, wellicht gedrukt met een tot op heden bewaard gebleven houten drukvorm.464 461 Van Heurck, Les drapelets, p. 76; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 44. 462 R. De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke, ( Sint-Niklaas, 1933), p. 133. 463 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 169-171 (met afbeeldingen); J. Pieters, Bedevaartvaantjes en paardenommegangen’, in: P. De Keyser (red.), Ars Folklorica Belgica. Noord- en Zuid-Nederlandse volkskunst, 2 delen (Antwerpen, 1949-1956), deel 2, p. 225-264 (p. 230 en 263, noot 9). 464 Van Heurck, Les drapelets, p. 298; Celis, De bedevaartplaatsen, p. 38-42. Over de cultus in 1595: De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 51 en 71. Voor een afbeelding van de drukvorm, zie:

293

deel II – Constanten en verschuivingen Ramskapelle (H. Laurentius) Het dubbelzijdige anonieme vaantje ter ere van de H. Laurentius en Onze-LieveVrouw van de Rozenkrans te Ramskapelle-Veurne (Nieuwpoort) dateert van 1642, het jaar waarin de Sint-Laurentiuskerk een kostbare houder verwierf voor de relikwie van haar patroonheilige. De voorzijde van het vaantje toont de H. Laurentius met de rooster waarop hij gemarteld werd. De keerzijde beeldt de H. Maagd uit terwijl zij de rozenkrans schenkt aan de H. Dominicus.465 Ruddervoorde (H. Eligius) In 1610 werden te Ruddervoorde (Oostkamp) 100 vaantjes geleverd voor de viering van de H. Eligius, titelheilige van de parochie.466 Wetteren (H. Gertrudis) In 1622 waren te Wetteren in het Land van Dendermonde ‘pampieren vayntsens’ van de H. Gertrudis te verkrijgen.467 Jan Oris had bij zijn overlijden in 1619 nog 7 gulden 10 stuiver tegoed van het bestuur van de Sint-Gertrudiskerk. Of het een levering van vaantjes betrof, vertellen de documenten niet. In het laatste derde van de zeventiende eeuw sneed de Antwerpenaar Gaspar Bouttats (in 1668 opgenomen in de Sint-Lucasgilde) nog een gloednieuw vaantje voor deze Sint-Gertrudisdevotie.468 Zwijndrecht (H. Machutus) In de parochiekerk van Zwijndrecht bestond een drukke Sint-Machutuscultus. Er was daar zeker reeds in 1574 een altaar aan die heilige gewijd. De Sint-Machutusrelieken van deze kerk gingen echter in 1583 verloren tijdens de verwoesting van het dorp door protestanten. In 1628 verwierf de Zwijndrechtse pastoor Nicolaus Fierens evenwel door tussenkomst van aartshertogin Isabella een gedeelte van de in de abdij van Gembloers bewaarde relieken van de H. Machutus. Dat Zwijndrecht al vóór 1628 als een centrum van de verering van deze heilige bekend stond, blijkt uit een prent, ontworpen en uitgegeven door de in 1618 overleden Antwerpse graveur-uitgever Adriaan Collaert, waarop te lezen staat dat de gedachtenis aan de H.

D. Van de Perre, ‘De middeleeuwse Berlindisverering te Meerbeke’, in: Land van Aalst, 58 (2006), p. 114-138 (p. 133). 465 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 56-57 (met afbeelding). 466 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 467 M. Daem, ‘De verering en de iconografie van St.-Gertrudis te Wetteren’, in: Oostvlaamse Zanten, 48 (1973), p. 63-76 en 92-107 (p. 66). Zie ook: J. Broeckaert, Geschiedenis van Wetteren gevolgd van eene historische schets der omliggende gemeenten (Gent, 1862), p. 131. 468 Van Heurck, Les drapelets, p. 464-465 (met afbeelding); Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 324-325 (met afbeelding).

294

7. Nieuwe sporen van vaantjes Machutus in de Nederlanden te Gembloers en te Zwijndrecht in ere werd gehouden.469 Toen Antonius Triest, bisschop van Gent, op 18 mei 1630 in een open brief bevestigde dat een verlamd meisje na het aanroepen van de H. Machutus in de kerk van Zwijndrecht genezen was, greep pastoor Fierens dit feit onmiddellijk aan om te trachten aan de Sint-Machutusdevotie een ruimere bekendheid te geven. Met de medewerking van paters uit de Antwerpse Sint-Salvatorspriorij organiseerde hij op 13 oktober 1630 een feest van dankzegging. Hij zorgde tevens voor een publicatie: op 3 september 1630 vermeldt de kerkrekening de betaling van 5 gulden ‘voir het mirakel te doen drucken.’ De kerkrekening van Zwijndrecht, voorgelegd in augustus 1647, bevat een post betreffende de sedert nieuwjaar 1643 door de pastoor ontvangen gelden ‘van de vercoopinge van het waslicht, medaillien, vaentiens etc.’ Krachtens een overeenkomst, op 17 oktober 1640 gesloten in aanwezigheid van de bisschop van Gent, ontving de pastoor jaarlijks 12 pond Vlaams van de persoon die het recht gepacht had om devotionalia te verkopen ‘aen de lieden commende besoecken den H. Machutus.’ Mogelijk was het Christoffel Jeghers die in Zwijndrecht de Machutusvaantjes leverde, daar hij er geen onbekende was. In 1643 drukte hij voor het kerkbestuur immers ook De bulle van den aflaet van Sincxen en de bullen van[den] vollen aflaet.470

7.3. De vaantjes van Anthoon Janssens, Guillaume de Neve en Guillaume du Tielt Het kerkbestuur van Bekegem (Ichtegem) in het Brugse Vrije kocht in 1627 voor de Sint-Laurentiusdag 300 vaantjes te Brugge bij Anthoon Janssuene, te identificeren als Anthoon Jansins (Janssens), de man die al sedert 1590 geregeld vaantjes leverde aan Dudzele.471 In 1641 schafte het zich 800 vaantjes aan te Brugge bij Guillaume de Neve.472 In 1652 vertelde Guillaume de Neve dat hij met de drukvormen van Anthoon Janssens vaantjes drukte voor verscheidene ‘omliggendde prochien’ rond Brugge. We zien De Neve in het Brugse Vrije niet enkel in Bekegem, Dudzele en Gistel vaantjes leveren, maar ook te Hoeke (Damme) voor de viering van Jacobus de Meerdere, de titelheilige van de parochie (324 exemplaren in 1633-1636),473 te Houtave (Zuienkerke) (in 1637, 1643, 1645 en 1647),474 te Zuienkerke (‘vaentkins 469 M. Janssens, ‘H. Machutusverering te Zwijndrecht’, in: Het Land van Beveren, 14 (1971), p. 60-70 (p. 63 en 66-67). 470 RA, Kerkarchief Zwijndrecht, nr. 29; R. De Groodt, Geschiedenis van Zwijndrecht en van het Vlaamsch Hoofd (Antwerpen, 1925), p. 62, 84, 106 en 108-110. 471 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 472 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 473 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 31. 474 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142.

295

deel II – Constanten en verschuivingen ten ommeganck’ in 1638, 1639-1641 en 1643),475 te Knokke (Knokke-Heist) voor de ommegang ter ere van de patroonheilige Margareta (300 in 1632 en 375 in 1647) 476 en te Zedelgem voor de H. Laurentiusdevotie (50 vaantjes in 1649). In 1660 drukte ook de weduwe van de Brugse drukker Jan Clouwet nog 100 vaantjes voor Zedelgem.477 In 1639 voorzag De Neve ook de Sint-Eligiusverering te Vosselare (Nevele) in de kasselrij Oudburg van Gent van vaantjes.478 In 1643 graveerde Guillaume I du Tielt een vlaggetje voor Ekelsbeke (Esquelbecq in Frans-Vlaanderen) met een voorstelling van de daar in 855 overleden H. Folquinus, bisschop van Terwaan.479 Verder heeft hij, naast het reeds geciteerde bedevaartvaantje voor Klerken (H. Laurentius), ook exemplaren gegraveerd voor de parochiekerken te Esen (Diksmuide) (H. Augustinus, in 1627), Gistel (H. Godelieve) Sint-Jan (Ieper) (H. Bartholomeus), Watten (in Frans-Vlaanderen, titelheilige Egidius) en Zandvoorde (Zonnebeke) (H. Cornelius).480

7.4. Vaantjes voor heiligencultussen in kapellen De volgende vaantjes werden hoofdzakelijk aangetroffen in het hertogdom Brabant. Met Menen bevat het onderstaande overzicht echter ook een voorbeeld uit het graafschap Vlaanderen. Brecht (H. Leonardus) De kapelmeesters van de door talrijke bedevaarders bezochte Sint-Leonarduskapel, gelegen in het anno 1584 grotendeels verwoeste Brecht in de Antwerpse Kempen, schaften zich in 1594, 1602, 1607, 1608, 1609, 1611 en 1612 bedevaartvaantjes aan.481 Aantallen vermelden de (slechts onvolledig bewaard gebleven) kapelmeesterrekeningen niet. Wel geven zij in 1608, 1609 en 1612 aan dat de vaantjes te Antwerpen

475 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 476 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 44; De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; M. Therry, ‘Devotie en magie voor het bekomen van een gelukkige bevalling in het 17de-eeuwse bisdom Brugge’, in: Biekorf, 90 (1990), p. 175-182 (p. 177). 477 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142; L. Devliegher, ‘Sint-Laurensvaantje te Zedelgem’, in Biekorf, 75 (1974), p. 119. 478 Van Heurck, Les drapelets, p. 450; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 319. 479 Van Heurck, Les drapelets, p. 501 (afbeelding). 480 Van Heurck, Les drapelets, p. 121, 486 en 506; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 26, 60 en 75-76. 481 Een getuigenis uit 1632 over de Sint-Leonarduscultus te Zoutleeuw en te Brecht leest als volgt: ‘Sout-Leeuw […] oppidum est: in quo magna populi devotione, & frequenti peregrinorum visitatione colitur S. Leonardus (sicut & Brechtae in Campania Brabantina juxta Hoochstratum) […] Maxima solemnitas cum publica subplicatione, in utroque loco est feria 2. Pentecostes.’ Uit: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 457.

296

7. Nieuwe sporen van vaantjes gehaald werden.482 Er bleef inzake Brecht enkel een vaantje bewaard dat vermoedelijk uit de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw dateert.483 Brussel (H. Laurentius) In de jaren 1592-1597 liet het Brusselse Sint-Laurentiusgodshuis vaantjes graveren, retoucheren en drukken met het oog op de Sint-Laurentiusprocessie.484 Misschien hebben deze vlaggetjes veeleer als processie- dan als bedevaartvaantjes gefunctioneerd. Herentals (H. Joannes de Doper) Het godshuis Sint-Jan-ter-Lazerijen te Herentals heeft in 1618, kort na de heropbouw van zijn kapel, ‘laeten steeken eene kopere plate om vaeynkens te drucken’ ter ere van de H. Joannes de Doper. Het betaalde daarvoor 20 gulden 5 stuiver. De glazenmaker Jan de Loecker leverde het ontwerp waarvoor hij 10 stuiver ontving. De eerste twaalf jaar werden 3400 exemplaren gedrukt aan 17 à 18 stuiver per 100.485 Meise (H. Eligius) In 1608 ontmoeten we te Meise (ten noorden van Brussel) het vroegste spoor van vaantjes ter ere van de H. Eligius die er in het gehucht Hasselt in een aan hem gewijde kapel vereerd werd. Het betrof een aankoop van 100 exemplaren. Het nog voorhanden vaantje is van recentere datum. Het kwam mogelijk tot stand na de in 1652 aangevatte heropbouw van de kapel.486 Menen (H. Johannes de Doper) De dreiging die van het door de Staatsen bezette Oostende uitging was in de jaren 1590 te Menen goed voelbaar. Toch vierde men er, zoals voorheen, in de Sint-Janskapel de noveen van de H. Joannes Baptist. Bij die gelegenheid waren in 1598-1599 72 ‘pampieren vaentgens beschildert met de figure van myn heere Sint Jan’ ter be-

482 RA, Kerkarchief Brecht, nr. 818, 821, 823-825, 827 en 828. De rekeningen betreffende de jaren 1572-1575 en 1593-1594 (nr. 814-817) bevatten geen aanduidingen inzake vaantjes. 483 Volgens Van Heurck, Les drapelets, p. 402-404 (met afbeelding) zou het pas uit het einde van de achttiende eeuw dateren. 484 Van Heurck, Les drapelets, p. 61. 485 Prijs voor het papier en het drukken. J.R. Verellen, ‘Kunst & archief te Herentals (15001800)’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 26 (1954), p. 82-98 (p. 86-87); J.M. Goris, ’n Stad maakt geschiedenis. Bijdrage tot de aloude geschiedenis van de stad Herentals (Herentals, 1969), p. 208 (met afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p. 200 (met afbeelding). 486 D.J. Delestré, ‘Het vaantje van Sint Eloi, te Hasselt (Meise)’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 87-89 (p. 89); Van Heurck, Les drapelets, p. 312-313 (met afbeelding); Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 4, p. 53.

297

deel II – Constanten en verschuivingen

Afb. 50. Belle (Bailleul), bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Antonius. Burijngravure door Guillaume I du Tielt, 1626 (95 × 150 mm) – PCD

schikking.487 In 1613 werden 120 vaantjes aangeschaft. Voor de levering zorgde een zekere Jacques van der Huert.488 Zellik (H. Quirinus) Voor de druk door bedevaarders gefrequenteerde Sint-Quirinuskapel in Zellik (Asse) drukte Jan II Mommaert te Brussel in de periode 1631-1650 af en toe een partij vaantjes. In 1637 ging het om 1600 en wat later om 2600 exemplaren. In de achttiende eeuw werd voor de Sint-Quirinusdevotie te Zellik een nieuwe drukvorm in gebruik genomen.489

487 A. Rembry-Barth, Histoire de Menin d’après les documents authentiques, 4 delen (Brugge, 1881), deel 4, p. 527. 488 Rembry-Barth, Histoire de Menin, deel 4, p. 527-528; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 46. 489 P. Lindemans, ‘Het domein der Sint-Baafsabdij van Gent te Zellik’, in: Eigen Schoon en de Brabander 21 (1938), p. 207-228 (p. 228). Volgens Emile van Heurck zou de plaat (die ook de H. Blasius voorstelt) pas van het einde van de achttiende eeuw dateren. Waarop hij zich voor deze veronderstelling baseerde, geeft hij niet aan: Van Heurck, Les drapelets, p. 491.

298

7. Nieuwe sporen van vaantjes

7.5. Vaantjes voor cultussen in gebedshuizen van regulieren Van dit type bestaan slechts twee voorbeelden, allebei uit het graafschap Vlaanderen: Gistel (zie hoger) en Belle (H. Antonius). In 1626, het jaar waarin in het huidige Frans-Vlaanderen een epidemie van het zogeheten Sint-Antoniusvuur (ergotisme) uitbrak, graveerde Guillaume I du Tielt zijn eerste vaantje voor het Sint-Antoniusgasthuis te Belle (Bailleul). De toevloed van bedevaarders nam onmiddellijk enorme proporties aan. Een tijdgenoot raamde hun aantal in 1626, 1627 en 1628 op 8000 à 9000. Vandaar dat Guillaume du Tielt meerdere vaantjes diende te graveren. Eén ervan draagt een Franse tekst en was wellicht bestemd voor gelovigen uit Waals-Vlaanderen, Artesië en Henegouwen. Vermoedelijk zijn Du Tielts SintAntoniusvlaggetjes ook verspreid vanuit Ieper, waar de uit Belle gevluchte antonieten sedert 1599 de Sint-Niklaaskerk bedienden.490 In 1629, drie jaar na de uitbraak van de epidemie, verscheen van Pieter Reynier, prior van Sint-Jan-ter-Berge te Ieper, een tweedelige Historie van ’t oude clooster, capelle ende bedevaert van den H. Anthonius eremyt, eer-tyts op-gherecht neffens de stadt van Belle in Vlaendre; ende nu onlancx verheven door menighvuldige mirakelen aldaer gheschiedt binnen de jaren 1626. 27 ende 28. (Ieper, Zegher van den Berghe, 1629).491 Samen met de Sint-Antoniusvaantjes, kaderde deze publicatie in de inspanningen die de antonieten toen vanuit Ieper leverden met het oog op de volledige heropstanding van hun klooster te Belle, een vóór de troebelen zeer befaamde cultusplaats ter ere van de H. Antonius-Abt.492

490 R. Flahault, Le culte de Saint Roch dans la Flandre Maritime (Duinkerke, 1904), p. 385-388 (met afbeeldingen van drie vaantjes); Van Heurck, Les drapelets, p. 497-498; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 32-34. 491 Diegerick, Essai de bibliographie yproise, p. 94 (nr. 92); G. Vermeulen-Roose, De volksdevotie tot Sint-Antonius abt in het bisdom Brugge en te Belle in Frans-Vlaanderen (Zonnebeke, 1976), p. 8485. 492 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 180-181; H. Stalpaert, ‘De devotieprent van Sint-Antoniusabt te Brugge’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1978), p. 131-150 (p. 135 en 139).

299

8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen Voor zover we dat kunnen nagaan, zijn in het bestudeerde gebied vóór de zeventiende eeuw niet vaak bedevaartprenten uitgegeven.493 Een houtsnede die de H. Wilgefortis voorstelt en de plaatsnaam ‘Eecke’ vermeldt, is één van de weinige bewaard gebleven zestiende-eeuwse prenten waarvan we mogen veronderstellen dat zij voor bedevaarders geconcipieerd waren.494

8.1. Schaarse uitgaven in het graafschap Vlaanderen In het graafschap Vlaanderen zijn er in verband met heiligencultussen weinig bedevaartprenten uit de eerste helft van de zeventiende eeuw te signaleren. Uit de vroege zeventiende eeuw dateert een misschien deels ook onder bedevaarders verspreide vitaprent van de H. Godelieve. De voorstelling van de heilige staat in het middenvak dat omringd is door zes medaillons met episodes uit de legende.495 Te Geraardsbergen werden in 1627 de leden van de datzelfde jaar opgerichte Broederschap van de HH. Adrianus en Nathalie ertoe aangespoord om aan de processie deel te nemen ‘portans des blasons & images de S. Adrien.’496 Dit kan erop wijzen dat daar toen Sint-Adrianusprenten beschikbaar waren. Zekerheid hebben we daaromtrent echter niet. Mogelijk ging het om aan de leden voorbehouden processievaantjes of om prenten zonder een rechtstreeks verband met Geraardsbergen. Voor de Sint-Brandanusverering in de kerk van het Potterieklooster te Brugge bestaat een prent uit 1648, gesigneerd ‘ f. schelauere f.’, die naast genoemde heilige ook de H. Anna (met Maria en Jezus) en de H. Andreas voorstelt. Onder de heiligen staan hun namen, gaande van links naar rechts: ‘S. Brandanvs, S. Anna en S Andreas.’ Verder lezen we aan de voet van de prent (onder het door twee engelen vastgehouden wapen van het Brugse Vrije):

493 Onder de devotieprenten die tijdens de late vijftiende en de vroege zestiende eeuw door de sinds 1470 in het Brabantse Peutie gevestigde karmelietessen verspreid werden, bevonden zich afbeeldingen van de ter plaatse vereerde Onze-Lieve-Vrouw ten Troost: J. Van der Stock, The print collection of the Royal Library of Belgium. Early prints (Londen-Turnhout, 2002), p. 42 (nr. 76). Of deze prenten voor bedevaarders bestemd waren, is nog moeilijk uit te maken. 494 De prent zou uit de eerste helft van de zestiende eeuw dateren. Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 207 (met afbeelding). Eke wordt daar in Frans-Vlaanderen gesitueerd. In 1773 en 1777 vertoonde een toneelgroep uit het Oost-Vlaamse Eke een stuk over de H. Wilgefortis: Van der Straeten, Le théatre, deel 1, p. 150 en deel 2, p. 79-80. 495 M. English, Godelieve van Gistel (Heiligen van onzen stam) (Brugge-Brussel, 1944), p. 20 (afbeelding) en 71; D. Callewaert, ‘De Godelieveverering in de Brugse abdij. Een volkskundige benadering’, in: De Sint-Godelieveabdij te Brugge (Brugge, 1984), p. 219-244 (p. 228 en 229) (afbeelding). 496 Ruteau, La vie et martyre de S. Adrien, p. 240.

301

deel II – Constanten en verschuivingen O Heylighen Brandanvs vrindt Godts verheven Bidt voor alle bedrvckte mannen ende vravwen Die in noodt des brandts v devotich aencleven en met een vast gheloove in Godt betravwen 16. is inde Poorterye. 48.497

8.2. Bedevaartprenten in Brabant Op het grondgebied van het hertogdom Brabant ontmoeten we meer sporen van prenten voor plaatsgebonden niet-mariale heiligencultussen. Antwerpen (H. Jacobus) Vanaf 1595 schafte het bestuur van de Antwerpse Sint-Jacobskerk zich bij de ter plaatse gevestigde figuursnijder Antoni Spierincx geregeld ‘gedruckte beeldekens van St Jacob’ aan: 2150 exemplaren in 1595, 2000 in 1596, 1500 in 1599, 1800 in 1600, 1600 in 1601, 1500 in 1602, 1900 in 1603, 1850 in 1604, 1950 in 1605, 1950 in 1606, 1800 in 1607, 1900 in 1608, 1000 in 1609, 2000 in 1611, 600 in 1613, 1500 in 1614, 1500 in 1615. Ook nog in de periode 1616-1622 kocht het kerkbestuur bij Antoni Spierincx prenten om tijdens het feest en de ommegang van de H. Jacobus de Meerdere te verspreiden. Vanaf 1627 zien we Abraham Verhoeven als leverancier van ‘belekens voor den ommeganck’ optreden. Hij levert 1800 exemplaren in 1628, 1700 in 1629, 1600 in 1630, 2100 in 1631, 1600 in 1632 en een onbekend aantal in 1633.498 Deze prenten waren in de eerste plaats voor de parochianen bestemd, maar gezien hun groot aantal mogen we aannemen dat zij toch ook deels in handen kwamen van menig bezoeker die aan de viering van de H. Jacobus deelnam.499 Antwerpen (H. Hubertus) De Sint-Hubertusgilde, gevestigd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen, blijkt in 1608 twee types prenten te verspreiden: ‘beeldekens grof en fijn gesneden.’500 Waarschijnlijk waren de prenten welke zij met de fijn gesneden plaat liet drukken voor de leden bestemd en stond de grove editie ter beschikking van de andere geïnteresseerden, onder wie eventueel ook bedevaarders. Aywières (H. Lutgardis) In 1624 liet Louise Blaton, abdis van de cisterciënzerinnen van Aywières, een zilveren reliekschrijn vervaardigen ten behoeve van stoffelijke resten van de anno 1246 497 A. Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie (Brugge, 1937), p. 130-132 (met reproductie). 498 FAA, Privilegiekamer, nr. 3194. 499 De prenten die de zeer exclusieve Sint-Antoniusgilde in 1599 liet drukken, werden waarschijnlijk enkel in beperkte kring verspreid: P. Génard, Les confréries de St. Antoine ermite à Anvers (Antwerpen, 1881), p. 18. 500 E. Geudens, Het St. Huibrechtsgild en zijne genooten in de Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Antwerpen (1500-1821) (Antwerpen, 1921), p. 83.

302

8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen

Afb. 51. Aywières, H. Lutgardis. Burijngravure door Joannes vanden Sande (218 × 150 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 877

overleden H. Lutgardis. Bij die gelegenheid droeg haar biechtvader, frater Carolus Clemens, haar een prent op, gegraveerd door Cornelis Galle naar een ontwerp van Anna Francisca de Bruyne. De gravure toont de gekruisigde Christus die zijn rechterarm losgemaakt heeft om Lutgardis (de zijdewonde kussend) te omarmen. Het geheel is geplaatst binnen een gesloten ruimte.501 Het is niet uitgesloten dat deze gravure gecirculeerd heeft onder bedevaarders die de heilige in de abdij van Aywières in het Waals-Brabantse Couture-Saint-Germain kwamen aanroepen. Hetzelfde geldt voor een vermoedelijk iets jongere prent gesigneerd Joannes vanden Sande en waarvan de tekst luidt: ‘S. Lvtgardis. Ego dilecto meo et ad me Conuersio eius. Cant. v. 19. Obijt Aquiriae in Brabantia anno 1246. 16. Iunij.’ Op het voorplan is weerom, binnen een summier aangegeven interieur, de 501 G. Hendrix, Ontmoetingen met Lutgart van Tongeren, benedictines en cisterciënzerin (11821246-1996), 7 delen (Leuven, 1996), deel 1, p. 7-9 en 63-67 (met afbeelding).

303

deel II – Constanten en verschuivingen omarming door Christus voorgesteld. In de achterwand zijn twee deuropeningen die ons de gelegenheid geven te zien wat in de achtergelegen tuin gebeurt. Links haalt de H. Lutgardis water op uit een put. Rechts bidt zij geknield voor een groot kruis.502 Diest (Alle Heiligen) In 1605-1606 werden voor de in 1578 verwoeste maar uit haar as herrijzende Allerheiligenkapel te Diest 600 ‘bellekens’ gedrukt tegen 12 stuiver per 100 exemplaren. In 1606-1608 ging het om 1000 exemplaren, aan dezelfde prijs. Hans Wyckmans uit Leuven drukte in 1608-1609 voor deze kapel 600 prenten tegen 8 stuiver per 100 exemplaren. Zoals bekend, leverde hij datzelfde jaar ook 300 vaantjes. Die kostten 20 stuiver per 100. Een betaling in 1619-1620 van 34 stuiver voor het ‘verdiepen van de plaet’ van de prenten wijst erop dat er toen al een zekere tijd met een koperplaat werd gedrukt. Dat gebeurde wellicht sedert 1609-1610. In dat dienstjaar verhoogde de prijs die de kapel voor haar prentjes diende te betalen van 8 naar 15 stuiver per 100 exemplaren. Zulk een forse en plotse prijsverhoging wijst vermoedelijk op een overschakelen van houtsnede naar kopergravure.503 Edegem (H. Antonius) In 1606-1607 liet het kerkbestuur van Edegem 200 ‘beeldekens’ drukken in verband met de sedert 1605 (wegens de uitbraak van pest in het dorp) sterk opflakkerende Sint-Antoniusverering.504 Haacht (H. Quirinus) Op kerstdag 1641 werd door toedoen van schoolmeester, organist en koster Petrus Webs een beeld van de H. Quirinus overgebracht vanuit een erg verwaarloosde kapel naar de parochiekerk van Haacht. Op 1 mei 1643 had in de dorpskerk de eerste plechtige viering van de H. Quirinus plaats, met een hoogmis, een plechtig sermoen en een processie. Voor die gelegenheid liet Petrus Webs 300 ‘bellekens van St. Quiryn’ drukken.505 Hij beperkte zijn inzet niet tot het verspreiden van prenten. 502 Gravure; formaat: ca 218 × 150 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 877. De op Hendrix, Ontmoetingen, p. 74 afgebeelde, erg stuntelige gravure (met dezelfde voorstelling) kan niet aan Joannes vanden Sande toegeschreven worden. 503 Van Heurck, Les drapelets, p. 102; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 35-36; Van de Ven, ‘Devotieprentjes’, p. 167-169. 504 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 377. Vanaf het einde van de zestiende eeuw werd niet langer Maria maar Antonius als titelheilige van de dorpskerk beschouwd: Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 290-291. 505 L. Cools, ‘De devotie in het Land van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 9-28 (p. 20-26; citaat op p. 24); R. Foncke, ‘Rondom de verering van de H. Quirinus in onze gewesten, te Mechelen en voornamelijk te Haacht’, in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 54 (1950), p. 59-80 (p. 72-73).

304

8. Bedevaartprenten voor heiligencultussen

Afb. 52. Sint-Joost-ten-Node, devotie tot de H. Judocus. Burijngravure door Jacobus de Weerdt (178 × 165 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 1105

In 1643 heeft hij, zoals hij zelf getuigde, ‘het leven en de martirie van St. Quiryn in clyne boxkens vergadert ende de selve doen approberen ende drucken ende tot gerieff van de pelgrims inde kercke gebrocht.’ De inhoud ervan steunde, zo gaf hij zelf aan, op de werken van de historici Laurentius Surius en Cesare Baronius. De oplage van het boekje bedroeg 300 exemplaren, dus evenveel als die van het Sint-Quirinusprentje. Om de aflaat die men door het aanroepen van de H. Quirinus kon verdienen wereldkundig te maken, liet Webs 200 affiches drukken om die vervolgens te laten aanplakken in de kerken te Mechelen en met een speciale bode te zenden naar alle dorpen in een straal van twee à drie mijl rond Haacht.506 Sint-Joost-ten-Node (H. Judocus) Vermoedelijk tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw graveerde de in 1593 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen Jacobus de Weerdt een bedevaartprent voor de Sint-Judocusdevotie in het Brabantse Sint-Joost-ten-Node.507 De prent toont ons een altaar met daarop een beeld dat de heilige als pelgrim voorstelt. 506 Cools, ‘De devotie’, p. 22, 24 en 26. 507 Gravure; formaat: 178 × 165 mm. Afbeelding bij: Thijs, Antwerpen, p. 18. Over deze bedevaartcultus: M. Sacré, Folkloristische kalender voor Brabant (Merchtem, 1926), p. 205-206.

305

deel II – Constanten en verschuivingen Een kroon en een staf bij het beeld herinneren aan de legende als zou Judocus de Engelse koningskroon geweigerd hebben. Aan de voet van het altaar bevinden zich vier bedevaarders: twee vrouwen en twee kreupele mannen. Eén van de vrouwen draagt een pasgeboren kind aan de heilige op. In een doorkijkje zien we hoe de H. Judocus door zijn staf in de grond te steken een waterfontein doet ontstaan. De tekst onderaan verwijst naar het feit dat de H. Judocus onder meer aangeroepen werd door vrouwen die een kinderwens koesterden: Die geerne hadd van Godt, een vrucht van uwen schoode Compt met een vast betrauw, besoeckt St. Joos ten Noode. Steenokkerzeel (H. Bernardus) Te Steenokkerzeel verruimde men vanaf 1631 het aanbod inzake beeldmateriaal. Naast vaantjes kwamen daar nu ook prenten beschikbaar. Zeker nog tot in 1645 verspreidde de Sint-Bernardusbroederschap er ‘geschilderde bellekens.’ Daarvan leverde de Brusselse drukker Jan Mommaert in 1631 2900 exemplaren.508

508 Le Clercq, ‘Michel van Hamont’, p. 118; Van Heurck, ‘Le culte de saint Bernard’, p. 41.

306

DEEL III VAN STRIJD NAAR VERDIEPING. EEN DIVERS AANBOD IN DE CONTEXT VAN GESTABILISEERDE CONFESSIONELE VERHOUDINGEN (MIDDEN ZEVENTIENDE-EINDE ACHTTIENDE EEUW)

N

ieuwe grenzen werden getrokken en confessionele verhoudingen stabiliseerden; men kan wel stellen dat de katholieke kerkelijke infrastructuur in de periode na het Verdrag van Westfalen in 1648 grotendeels werd gerestaureerd. Dit herstel sloot geenszins uit dat soms wezenlijke theologisch-kerkpolitieke kwesties de kop konden opsteken – denk aan het jansenisme – maar doorgaans raakten deze de ‘gewone’ gelovigen (en dus ook de bedevaarders onder hen) slechts in geringe mate. Ook de katholieke Verlichting, die een verinnerlijkte geloofsbeleving voorstond en minder de nadruk legde op het beoefenen van allerlei uiterlijke praktijken, was vooral een zaak van katholieke intellectuelen en overheden. Belangrijker voor de ontwikkeling van de pastorale zorg en voor de verdere ontwikkeling van de bedevaartpraktijk was dat het aantal priesters en kloosterlingen opnieuw gestaag toenam, waardoor de talrijke verlaten parochiekerken opnieuw konden worden bediend. In deze periode van kerkelijke restauratie constateren we een blijvende aantrekkingskracht van het bedevaartvaantje. Gezien de grote lacunes in het bronnenmateriaal betekent het feit dat we in bepaalde bedevaartplaatsen na 1648 niet langer een vermelding van vaantjes aantreffen niet noodzakelijk dat men daar geen vlaggetjes meer verspreidde. Dergelijke tradities verdwenen immers niet gemakkelijk en drukvormen werden niet snel buiten gebruik gesteld. De versleten toestand waarin bijvoorbeeld de koperplaten van Guillaume du Tielt verkeerden toen de oudheidkundige Alphonse Vandenpeereboom ze in de jaren 1880 liet afdrukken, doet ons vermoeden dat die nog lang na de dood van de graveur in 1653 verder gebruikt zijn. In wat volgt beperken we ons noodgedwongen tot het signaleren van die vaantjes waarvan we met zekerheid weten dat zij in de periode 1648-1800 gedurende kortere of langere tijd verspreid werden. Hierbij dienen twee zaken te worden aangestipt. Een eerste gegeven is dat de plaatsgebonden devotieprent in deze periode opgang maakt. Zij duikt nu ook op in verband met lokale devoties waarvan (in de huidige stand van het onderzoek) niet altijd kan worden uitgemaakt of zij ook in beduidende mate bedevaarders wist aan te trekken. Een tweede duidelijk kenmerk van drukwerk uit deze periode is dat uitgegeven teksten vaak in feite herdrukken zijn van oudere werken. Geheel nieuwe teksten onderscheiden zich van deze herdrukken door de klemtoon te verleggen van de strijd tegen het protestantisme naar de verdieping van de geloofsbeleving. Er werd daarbij op een ruimer publiek gemikt, met een duidelijke keuze voor de volkstaal, een kleine omvang en meer aandacht voor godsdienstige oefeningen, zoals gebeden. Er verschijnen nu ook meer boekjes voor minder gerenommeerde bedevaartplaatsen waarvoor verder geen vaantjes of prenten bekend zijn.

309

i. Christocentrische bedevaartcultussen We weten met zekerheid dat er tijdens de periode 1648-1800 gedurende kortere of langere tijd vaantjes te verkrijgen waren in de christocentrische bedevaartplaatsen Asse, Berchem, Damme, Eine, Ekeren, Gooik, Hakendover, Hoboken, Hoogstraten, Kampenhout, Lebbeke, Mechelen, Middelkerke, Sint-Pieters-Leeuw en Veurne. Bij Asse, Berchem, Damme, Eine, Ekeren, Hoboken, Hoogstraten (in navolging van Boxtel) en Veurne ging het om de voortzetting van een reeds langer bestaande vaantjestraditie. In de andere gevallen betrof het nieuwe initiatieven. In enkele van deze christocentrische cultusplaatsen zien we op een bepaald ogenblik naast vaantjes ook een of meer andere types bedevaartdrukwerk opduiken: zoals bekend te Asse, maar ook in Hakendover en Hoogstraten was tekstmateriaal voorhanden, voor Hoogstraten bovendien ook prenten. Voor veeleer bescheiden christocentrische bedevaartcultussen zoals die te Brugge (arme klaren), Dendermonde (Maria Troon), Diest (Mariëndaal), Gent (augustijnen en penitenten), Nieuwpoort en Schepdaal verschenen, voor zover bekend, enkel prenten. In verband met andere, doorgaans meer gefrequenteerde cultussen waren evenmin vaantjes te bekomen, maar kwamen naast prenten wel gedrukte teksten op de markt. Dat was het geval te Antwerpen (witzusters), Brugge (H. Bloed), Brussel (Sacrament van Mirakel), Ekkergem, Gent (Mattekenskruis), Leuven (augustijnen) en Voormezele. Betreffende een aantal bescheiden christocentrische devoties zijn geen vaantjes of zelfstandige prenten maar enkel boekjes teruggevonden. Dit is het geval voor Beveren-Roeselare, Brugge (H. Kruis), Galmaarden, Eksaarde, Kortrijk (H. Haar), Maltebrugge, Oude-God en Poederlee.

311

deel IIi – christus

Afb. 53. Hoogstraten, H. Bloeddoek. Burijngravure door Petrus Balthazar Bouttats (125 × 90 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Hoogstraten, 2a

312

1. Multimedia: vaantjes, prenten en teksten voor de cultus van het H. Bloed te Hoogstraten

1.1

Vaantjes

In 1652 werden de H. Bloeddoeken vanuit Boxtel overgebracht naar de parochiekerk van de H. Catharina in het Kempische Hoogstraten. De gloednieuwe bedevaartplaats knoopte al snel aan bij de Boxtelse traditie om vaantjes te verspreiden, wat vrijwel onmiddellijk leidde tot een geschil tussen beide kerkbesturen over de opbrengst van de verkoop. In 1653 werden te Hoogstraten 2000 vaantjes geleverd, klaarblijkelijk vanuit Antwerpen. Wegens het haast totaal ontbreken van H. Bloedrekeningen voor de periode 1658-1686 is niets bekend over eventuele andere leveringen. Wel spreekt een document uit 1680 nog over het ‘drucken van de vaenen’, echter zonder verdere toelichting.1

1.2

Prenten

Tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw liet Hoogstraten door een lid van de Antwerpse graveursfamilie Lommelin prentjes maken met de voorstelling van het H. Bloedwonder. Dit prentje stelt een scène voor uit de ontstaanslegende: een priester staat aan het altaar met daarop de omgestoten miskelk. Onder de prent lezen we: ‘Het Miracvlevs H. Bloet van Boxtel Teghenwoordich binnen de Vryheyt van Hoochstraeten inde groote Kercke aldaer.’2 In 1706 graveerde Petrus Balthazar Bouttats een gebedsprentje voor Hoogstraten. Bovenaan is de met bloed bevlekte mappa of het altaardoek uitgebeeld. Daaronder staat, over acht regels verdeeld, een gebed, gevolgd door de vermelding: ‘Veertigh daegen Aflaet voor die dit ghebedt acht daeghen met devotie lesen.’3 Het betreft een aflaat die op 22 juni 1705 door de Antwerpse bisschop verleend was. Een tweede gravure, vrijwel identiek aan dit gebedsprentje maar dan wel zonder de bloedvlekken erop afgebeeld, stelt het corporaaldoek voor. Bouttats heeft geen van beide gebedsprentjes gesigneerd.4 Nog in 1706 sneed Bouttats ook een wandprent met de afbeelding van de miraculeuze mappa. Voor een tweede gravure, dubbel zo groot, met een weergave van de twee bloeddoeken (de mappa en het corporale) wendde de pastoor van Hoogstraten zich 1 J. Lauwerys, Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1953), deel 2, p. 33, 57 en 127. 2 De graveur was waarschijnlijk Samuel Lommelin. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 76-77, met afbeelding tegenover p. 64. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 460 (moderne afdruk). 3 Formaat: 125 × 90 mm. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 77-78, met afbeelding tegenover p. 65. 4 Formaat: 120 × 85 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 461. A.K.L. Thijs, Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de-18de eeuw (Leuven, 1993), p. 54 (afbeelding).

313

deel IIi – christus datzelfde jaar echter tot een andere Antwerpse plaatsnijder, Cornelis Vermeulen.5 Een laatste devotieprent die tijdens de achttiende eeuw voor het H. Bloed werd gegraveerd is gesigneerd door de in 1766 overleden Severin Joseph Heylbrouck uit Brussel. Daarop zien we een rechtstaande engel die het bebloede doek aan twee uiteinden vasthoudt, terwijl rechts een engeltje in aanbidding neerknielt en links er eentje leunt op een schild met daarop de mededeling: Attigit. Wie een woordje Latijn verstond, kreeg zo de verzekering dat het prentje in aanraking was gebracht met de reliek.6 Voor de achttiende eeuw zijn cijfers bekend over de aankopen van bedevaartprenten door het kerkbestuur van Hoogstraten. In 1730 werden 1000 ‘belekens’ geleverd voor een bedrag van 5 gulden 5 stuiver. In 1739 ontving ene Verbrugen, ‘die de priente heft gesonde van het heyligh Bloedt’, 18 gulden 10 stuiver. Vermoedelijk gaat het hier om de Antwerpse prentenhandelaarster Susanna Verbruggen. In 1748 betaalde het kerkbestuur 17 gulden voor het ‘verdiepen’ van één van de koperplaten. In 1749 werden 2000 prenten van het kleinste type aangekocht. Tijdens de tweede helft van de achttiende eeuw ging het om 19.000 exemplaren, waarvan liefst 18.000 tijdens het derde kwart van de eeuw. Daarnaast kocht het kerkbestuur zowel in 1753 als in de jaren 1760, 1762 en 1764 200 perkamenten exemplaren. In 1772 schafte het zich voor de laatste maal dergelijke perkamenten prenten aan, nu echter slechts in een oplage van 100 stuks. Van het grootste type prent werden in het jaar 1767 50, in 1770 100, in 1774 200, in 1781 100 en in 1787 nogmaals 100 exemplaren te Hoogstraten geleverd. Bij de middelgrote prent ging het om 100 exemplaren en in de jaren 1767, 1770, 1774 en 1781 telkens om 200 stuks.7 De prenttraditie zette zich door na de eeuwwisseling: vanaf 1822 zou P.J. Brepols (Turnhout) voor Hoogstraten een in houtsnede uitgevoerde wandprent verspreiden, getiteld: Kort verhael van het Miraculeus H. Bloed Onzes Liefs Heere Jesu Christi […] berustende tot Hoogstraeten.8

1.3

Boekjes, devotieblaadjes en liedbladen

In 1653, kort na de overbrenging van het Boxtelse miraculeuze Bloed naar Hoogstraten, verbood het bisdom Antwerpen dat men er tijdens de Drievuldigheidszondag kramen zou opstellen en goederen verkopen, uit vrees dat de jaarlijkse viering in een soort kermis zou ontaarden. Dit verbod had echter geen betrekking op ‘het 5 Formaten: 320 × 172 mm en 320 × 35 mm. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 78-80 en 159-164, met afbeeldingen tegenover p. 80-81. R. De Ceulaer, De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten. Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen (Gent, 1988), p. 192-193 (afbeelding). Thijs, Antwerpen, p. 128. 6 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 81, met afbeelding tegenover p. 96. Heylbrouck sneed ook een prentje voor de devotie tot de H. Joannes Nepomucenus te Hoogstraten. Thijs, Antwer pen, p. 50. 7 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59. 8 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 81-82, met afbeelding tegenover p. 97. P. Vansummeren, Kinderprenten van Brepols (Turnhout, 1996), p. 204 (oudste vermelding van verkoop: 1822).

314

1. de cultus van het H. Bloed te Hoogstraten vertieren van edt-waeren devote boecken beeldekens wasch ende cleyne cremerijen die men op daghen van beganckenisse ghewoon is te vercoopen.’9 Of er zich onder de devote boeken publicaties over het H. Bloed bevonden, is echter niet bekend. Het oudste teruggevonden bedevaartboekje dateert pas van het midden van de achttiende eeuw. Van dat Cort verhael van het miraculeus H. Bloedt Ons Liefs Heere Jesu Christi zijn edities gedrukt door achtereenvolgens Alexander Everaerts (1752), Michiel Bruers (1770), Jan Baptist Carstiaenssens (1773-1779) en de weduwe van Michiel Bruers (1780), allen gevestigd te Antwerpen.10 Van dit bedevaartboekje werden in de periode 1752-1792 in totaal 8800 stuks te Hoogstraten geleverd. Na de laatste druk in 1792 duurde het tot 1813 eer het kerkbestuur opnieuw exemplaren aankocht.11 Het boekje bevat een gedicht uit 1680, wat er misschien op wijst dat we te maken hebben met herdrukken van een oorspronkelijk in dat jubileumjaar gepubliceerd werkje.12 In datzelfde jubileumjaar drukte Michiel Cnobbaert te Antwerpen ook een niet genoemd aantal affiches voor Hoogstraten. Het kerkbestuur betaalde hem voor het papier (drie boeken) en het drukken 5 gulden 6 stuiver. In 1761 liet het 300 en in 1787 60 plakkaten drukken.13 Van de litanie van het H. Bloed schafte het kerkbestuur zich in de periode 17521792 17.000 exemplaren aan. De oudste nog voorhanden editie (met een kerkelijke goedkeuring van 10 mei 1770) komt uit de drukkerij van de Antwerpenaar Guilielmus Joseph Bincken die op 30 maart 1787 meester werd en op 2 januari 1825 overleed.14 De volledige titel van het vier pagina’s tellende ongedateerde blaadje luidt: Litanie ter eere van het H. Mirakeleus Bloed berustende in de parochiaele kerk van de maegd en martelaresse H. Catharina binnen Hoogstraeten, alwaer het zelven alle jaeren geduerende eene octave, beginnende met de eerste vespers van den feestdag der allerheyligste Dryvuldigheyd, met grooten toeloop der geloovige bezogt en geëerd word.15 Op een anoniem gedrukt liedblad uit vermoedelijk de late zeventiende eeuw staat Een nieu waerachtigh liedt van het Heyligh Bloedt Iesu Christi inde vryhey[t] 9 Het verbod staat uitdrukkelijk vermeld op de bedevaartaffiche, gedrukt door Franciscus Fickaert te Antwerpen. Of de term ‘beeldekens’ op prentjes slaat, is niet zeker. Hij kan ook verwijzen naar (wassen) ex voto’s of naar insignes. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 45-46 en 139-140. 10 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 91-94. Datering van de editie Carstiaenssens (Kort verhael […]) op basis van het drukkersadres: Klapdorp in ’t Wit Cruys. Beschreven in STCV: nr. 12914540. 11 Aantallen: 1752 (1000), 1755 (500), 1758 (1000), 1762 (1000), 1767 (1000), 1770 (1000), 1774 (1000), 1780 (300) en 1781 (1000). Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59. 12 De aanvangsregel luidt: ’t Is dry honderd jaer geleden. Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 90. P.J. Margry & C.M.A. Caspers (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen (Amsterdam-Hilversum, 1997-2004), deel 2, p. 168. 13 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 57. 14 Lauwerys, Het H. Bloed, deel 2, p. 58-59 en 99. 15 Op p. [4]: T’Antwerpen, by G.J. Bincken, Boekdrukker en Verkooper in de lange Nieuw-straet. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 929.

315

deel IIi – christus van Hooghstraeten (melodie: ’t is goet capucien te zyn) samen met een lied over William Howard, op 29 december 1680 in Engeland terechtgesteld omwille van zijn katholieke overtuiging.16 In 1780 publiceerde Jan Baptist van Werelijckhuysen nog een gelegenheidslied in verband met Hoogstraten: Fama’s trompet, uyt-galmende het vier-honderd jaerig jubilé van ’t Miraculeus H. Bloed ons Heere Jesu Christi tot Hoogstraeten […] als mede de solemnityd en groote plegtigheden uytvoert in de voôrnoemde vermaerde en princelyke vryhyd, den 21. mey 1780, en volgende dagen (melodie: Ik drink den nieuwen Most).17

16 The Romantic Angony […] catalogue, 39 (Brussel, 2009), kavel 201. 17 W.L. Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen ontsloten’, in: Volkskunde, 95 (1994), p. 1-32 (p. 21-22).

316

2. Vaantjes en boekjes voor Asse, Hakendover en Hoboken

De kruisen van Asse In 1708 drukte Eugenius Henricus Fricx te Brussel een gloednieuw bedevaartboekje voor Asse: Oorspronckelyck verhael van het H. Kruys, ende van twee andere miraculeuse kruycifixen berustende inde parochiale kercke der vryheyt van Assche. In 1726 kwam bij Emmanuel de Grieck te Brussel een tweede editie van de pers.18 Verschillende hoofdstukken van dit anoniem verschenen boekje handelen over de kruiswonderen te Asse en zijn grotendeels gebaseerd op de oudere tekst van Calenus (zie het vorige deel). Een ruim deel is echter gewijd aan Christus’ kruis waarvan te Asse sinds 1670 een fragmentje berustte. Het opzet is duidelijk: inspelend op de bestaande belangstelling voor deze plaatsgebonden devotie, trachten de aandacht van de gelovigen op een hoger en niet langer geheel plaatselijk niveau te tillen. De publicatie van dit Oorspronckelyck verhael in 1708 belette niet dat ook het boekje van Calenus nog herdrukt werd door de weduwe van de in 1709 overleden Brusselse drukker Egidius Stryckwant.19

Afb. 54. [Henricus Calenus], Kort verhael van den eersten oorsprongh van twee miraculeuse Cruycifixen Berustende in de Parochie Kercke der Vryheydt van Asche (Brussel: weduwe Stryckwant, s.a.) – RG 3113 A 13a

18 J.P. De Pauw, ‘Drie boekjes ter ere van het H. Kruis van Asse’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987), p. 231-236 (p. 234-236). Beschreven in STCV: nr. 7050240. 19 De Pauw, ‘Drie boekjes’, p. 234. Voor overlijdensdatum van Egidius Stryckwant, zie: E. Cockx-Indestege & A. Rouzet, ‘Drukkers en boekverkopers in Brussel (15de-17de eeuw)’, in: Varia Historica Brabantica, 6-7 (1978), p. 301-318 (p. 313). Exemplaar: RG 3113 A 13.

317

deel IIi – christus

De Goddelijke Zaligmaker te Hakendover Volgens de legende was Christus als dertiende werkman betrokken bij de omstreeks 690 – op initiatief van drie vrome maagden – aangevatte bouw van de om die reden miraculeus geheten Sint-Salvatorskerk van Hakendover (Tienen). Bedevaarten naar de H. Zaligmaker te Hakendover zijn vermeld vanaf 1422 maar hadden wellicht ook al eerder plaats.20 Arnoldus Pieraerts, in 1650 te Hakendover als pastoor aangesteld, publiceerde in 1660 Een cort, claer ende waerachtich verhael van den oorspronck ende voortganck der stichtinghe, midtsgaeders oock van die ghedurige devotie der mirakuleuze kercke des Salichmaeckers des wereldts inde parochie van Haeckendover, gedrukt door Petrus Sassenus te Leuven.21 Voorzien van een op 6 februari 1704 verleende kerkelijke goedkeuring publiceerde Franciscus Cartuyvels, pastoor van Hakendover, bij Joannes Jacobs te Leuven onder eigen naam een vermeerderde versie van het bedevaartboekje van zijn voorganger.22 In de late achttiende eeuw herdrukte de Tiense stadsdrukker L. Fauconier dit werkje van de ondertussen in 1738 overleden pastoor Cartuyvels.23 Uit de late zeventiende eeuw dateert een anoniem in koper geëtst vaantje voor de Hakendoverse Sint-Salvatorverering. In het algemeen bekleedt het cultusobject op vaantjes doorgaans een prominente plaats. Hier echter niet: alle aandacht gaat naar een ruiterfiguur (met een vaantje op zijn hoed) die enkele bedevaarders de weg wijst naar de verderop gelegen Sint-Salvatorskerk. Het is opvallend hoe het beeld van de Zaligmaker, als onderdeel van de processie, met slechts enkele trekken is weergegeven. In de tweede helft van de achttiende eeuw werd voor deze Sint-Salvatorverering een houten drukvorm gesneden met daarop twee nieuwe vaantjes. De signatuur ‘i v c’ verwijst mogelijk naar de Mechelse xylograaf Joannes Joseph van Campenhout. De ene voorstelling toont ons bedevaarders aan de voet van een altaar waarop het cultusbeeld staat, de andere een grote figuur die de Zaligmaker voorstelt, enkele bedevaarders en een buitenzicht van de kerk. Ruiters op beide voorstellingen verwijzen naar de voor Hakendover typerende participatie van paarden aan de processie. De uitbeelding van deze traditionele optocht vormt het hoofdbestanddeel van een vaantje dat mogelijk pas aan het begin van de negentiende eeuw door J.F. Dehautpré werd geëtst.24 20 W.H.T. Knippenberg, Oude pelgrimages vanuit Noord-Brabant (Oisterwijk, 1968), p. 36-39. 21 Er zou in 1660 ook een Franse versie van Pieraerts’ werkje verschenen zijn. P.V. Bets, Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover (Tienen, 1882), p. 6-7 en 59. E.H. van Heurck, Le merveilleux dans la légende d’Haekendover (Antwerpen, 1920), p. 6. 22 Bets, Geschiedenis der gemeente, p. 6 en 59. Cfr. BCNI, nr. 16203. Exemplaar: RG 3090 F 9. 23 F. Cartuyvels, Kort, klaer en waerachtig verhael van den oorsprong en voortgang der stichtinge van de Mirakeleuze Kerke van den Zaligmaeker des werelds in de parochie van Haeckendover, oft Haeckendoren […] (Tienen: L. Fauconier, s.a.). Bij de auteursnaam staat: ‘voor dezen pastoor der zelver plaetze.’ Ook deze uitgave bevat de approbatie uit 1704. Beschreven in STCV: nr. 12922806. 24 E.H. van Heurck, Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922), p. 162-164, met afbeelding. A. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel,

318

2. Vaantjes en boekjes voor Asse, Hakendover en Hoboken

Hoboken: H. Kruis Ter vervanging van Snyders’ koperplaat uit 1640 kreeg de Antwerpenaar Petrus Balthazar Bouttats de opdracht een nieuw vaantje voor Hoboken te graveren. Dat gebeurde ten vroegste in 1717 vermits op het vaantje een hertogelijk wapen voorkomt en de baanderij Hoboken pas in genoemd jaar tot hertogdom verheven werd. Aan de voet van het mirakelkruis zijn enkele geestelijken en bedevaarders uitgebeeld. In de verte trekt een processie voorbij het lokale birgittijnenklooster. De rechterbenedenhoek herinnert aan de legendarische oorsprong van de cultus: op de Schelde drijft het mirakelkruis in de richting van de Hobokense oever. Bouttats’ koperplaat bleef zeker tot in de jaren 1860 in gebruik.25 In de late negentiende eeuw is zij op een lithografische steen overgezet in de steendrukkerij van Karel van de VyverePetyt te Brugge. De lithografische afdrukken werden met de hand gekleurd, tot de steendrukkerij Emile Lombaerts te Deurne-Antwerpen tijdens het interbellum een versie in chromolithografie produceerde.26 De kapel van het mirakelkruis werd vanaf 1652 bediend door de plaatselijke birgittijnen. In 1696 liet hun prior, Guilielmus Alstorf, een predikatie drukken die de Antwerpse jezuïet Daniël Huysmans te Hoboken ten beste gegeven had: Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, ende des selfs omstandigheden. Aldaer gepreeckt door den Eerw. P. Daniel Huysmans, priester der Societeyt Jesu, op de feeste van het H. Cruys Vindinge, gedrukt te Antwerpen bij Hiëronymus Verdussen, met een kerkelijke goedkeuring van 18 april 1696.27 In de voorrede vernemen we dat de birgittijnen het Miraculeus Kruis onder hun hoede hadden gekregen, wegens het feit dat te Hoboken ‘den iever tot den Ghekruysten sterck besweecken lagh.’ Voor zijn historiek ontleende pater Huysmans (zoals hij zelf aangaf) essentiële informatie aan Wichmans’ Brabantia Mariana uit 1632. Zelf had kanunnik Wichmans zich gesteund op getuigenissen in een schepenakte die op 31 mei 1628 te Hoboken verleden was.28 Huysmans’ tekst paste in de pogingen van prior Alstorf tot revitalisering van de kruisdevotie. 1938-1953), deel 5, p. 32-33, (nr. 152, 154 en 158). J. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963), p. 42-46, met afbeeldingen. 25 P.D. Kuyl, Hoboken en zijn wonderdadig Kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866), p. 164. Van Heurck, Les drapelets, p. 205-208, met afbeelding. W. Van Bladel, Acht eeuwen geschiedenis van de parochie Hoboken en van de Zwarte God (Hoboken, 1980), p. 42. 26 A.K.L. Thijs, ‘De steendrukkerij E. Lombaerts-Van de Velde / G. Hutsebaut: een verhaal over de langzame dood van de Vlaamse neogotische devotieprentenproduktie’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 111-153 (p. 135). 27 Beschreven in STCV: nr. 12918388. 28 Kapittel getiteld: Appendix de Cruce Hobocanâ. A. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632), p. 618-621. Wichmans verwijst ook naar de Latijnse editie van het broederschapsboekje uit 1618.

319

deel IIi – christus In 1718 vierde de broederschap haar honderdjarig bestaan. Misschien werd Bouttats’ vaantje wel naar aanleiding daarvan gegraveerd? Ter gelegenheid van dat jubileum verscheen in ieder geval een boekje, getiteld: VoL IUbILé Des broeDersChaps Van honDert Iaeren onder den standaert van het H. Cruys by de eerw. paters birgittinen in het hertoghdom van Hoboken: met een kort verhael van de vindinge des H. Cruys, als oock van het Miraculeus Cruys aldaer berustende. Het kwam in 1718 bij de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns van de pers.29 Deze jubileumuitgave herneemt een gedeelte uit het Cort verhael van pater Huysmans, bevat een Kort begryp van de aflaten alsook de reglementen van de broederschap. De approbatie voor het Kort begryp dateert van 30 april 1711, waaruit we kunnen afleiden dat dit tekstgedeelte mogelijk reeds vóór 1718 als afzonderlijk geheel was verschenen.

29 Exemplaar van VoL IUbILé: ehc 760515.

320

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen: prenten en teksten

Het Brusselse Sacrament van Mirakel Prenten De koperplaat die de Brusselse augustijnen in 1621 in verband met het Sacrament van Mirakel door Joannes Collaert hadden laten graveren, is later in het bezit geraakt van uitgever Michiel Hayé. In de eerste helft van de jaren 1660 liet hij ze opnieuw afdrukken, niet zonder eerst de oorspronkelijke signatuur (‘Sculpsit et excud. Ioan. Adriani Collaert’) op de plaat te vervangen door: ‘Michael Hayé excudit Antverpiae.’30 Naast deze nu voor een ruimer publiek toegankelijke wandprent werden in de tweede helft van de zeventiende eeuw en in de achttiende eeuw ook kleinere prenten op de markt gebracht door Antwerpse uitgevers zoals Frederik II Bouttats, Michiel Cabbaeij, Joannes Carolus Craen, Jacobus de Man, Jan Baptist de Wit, Ludovicus Fruytiers, Cornelis Galle, Isabella Hertsens, Cornelis van Tienen en door de Brusselaar Jacobus Panneels.31 Al deze sanctjes tonen ongeveer hetzelfde beeld: de Godsfiguur met het kruisvormige schrijn, gedeeltelijk omhuld met een kostbaar manteltje en getopt met drie kronen. De kronen verwijzen naar de keizerlijke, koninklijke en aartshertogelijke waardigheden van de Habsburgers. De kronen werden in 1615, het manteltje in 1618 door de aartshertogen geschonken.32 In 1720 verscheen, ten behoeve van de talrijke gelovigen die ter gelegenheid van het tijdens dat jaar gevierde jubileum van het Sacrament van Mirakel naar Brussel pelgrimeerden, een grote, niet bijzondere kunstzinnige, afbeelding van het altaar van het Sacrament van Mirakel in de Sint-Goedelekerk, geflankeerd door voorstellingen van episodes uit de geschiedenis van de miraculeuze hosties. Ook de uitgever van deze prent was in de Scheldestad te zoeken. Dat blijkt uit de signatuur: ‘Joan. Vanden Sande excudit tot Antuerpen op de Paddegracht.’33 30 Thijs, Antwerpen, p. 72 (afbeelding). 31 E.H. van Heurck, Les images de dévotion anversoises du 16e au 19e siècle: sanctjes, bidprentjes et suffragiën (Antwerpen, 1930), p. 48-49, 55, 58-59 en 85. Exemplaren RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002), afdeling Brussel (Sint-Michielskathedraal). 32 Cfr. L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998), p. 235-236. 33 Formaat: 495 × 385 mm. Titel: Altare Sanctissimi Sacramenti Miracvlosi in insigni ecclesia principali S.S. Michaelis et Gvdilae, in vrbe Brvxellensi. Als buitentekstplaat ook opgenomen in de uitgave in folioformaat van: P. de Cafmeyer, Hoogweirdighe historie van het alder-heylighste Sacrament van Mirakel (Brussel: G. de Backer, 1720). P. de Cafmeyer (vertaling: G. de Backer), Vénérable

321

deel IIi – christus

Historieboeken en -boekjes Uit 1670 dateert de laatste Nederlandstalige en uit 1672 de laatste Franstalige heruitgave van Steven Ydens’ geschiedenis van het Brusselse Sacrament van Mirakel. In 1698 drukte Zacharias Bettens te Brussel een Kort-begryp der historie van het alder-heylighste Sacrament van Mirakel, een brochuurtje van zestien bladzijden.34 Bij de jubileumvieringen in 1720, 1735 en 1770 verschenen telkens uitvoerige histories van het Brusselse Sacrament van Mirakel, samen met beschrijvingen van de toen georganiseerde cavalcades. In 1720, bij het 350-jarige jubileum van het Brusselse H. Sacrament van Mirakel, publiceerde Georgius de Backer de eerste druk (zowel in folio als in octavo) van de met kopergravures van Jacobus Harrewijn verluchte Hoogweirdighe historie van het Alder-heyligste Sacrament van Mirakel. Dit werk was samengesteld door Petrus de Cafmeyer, kanunnik van Sint-Goedele, en voorzien van een exclusief vorstelijk octrooi voor zes jaar. Nog in 1720 bracht dezelfde Brusselse uitgever-drukker een door hemzelf geredigeerde vertaling op de markt: Vénérable histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle.35 Naar aanleiding van het 150-jarige jubileum van het herstel van de katholieke eredienst (na het einde van het calvinistische bewind) kwamen er in 1735 vermeerderde edities van dit werk tot stand, een in het Nederlands en een in het Frans. Daarbij kunnen we opmerken dat Petrus de Cafmeyer het verhaal over het calvinistische bewind en de nederlaag ervan ook reeds in de eerste uitgave vrij uitvoerig behandelde. Nog in 1770, bij de vierhonderdste verjaring van de H. Hosties, werd dit boek opnieuw uitgegeven.36 Eveneens in 1770 publiceerde de Brusselse drukker en boekhandelaar Josse vanden Berghen, met een exclusief octrooi voor negen jaar, een gloednieuw en nu met gravures van Ludovicus Joseph Fruytiers opgesmukt boek over hetzelfde onderwerp. Dit anoniem verschenen werk, geschreven door de uit Frankrijk geïmmigreerde jezuïet Henri Griffet, was net zoals het boek van Petrus de Cafmeyer, zowel in het Nederlands als in het Frans beschikbaar.37 In hetzelfde jaar kwam bij Josse vanden Berghen een tweedelig werk van de pers, geïllustreerd door Fruytiers, getiteld: Vier-honderd-jaerig jubilé van het […] Sacrament van Mirakel. Deze uitgave was samengesteld door de schrijfgrage minderbroeder Joannes de Boeck en bevat, naast een historiek, allerlei allegorieën in dichtvorm en godvruchtige overwegingen.38 histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle, (Brussel: G. de Backer, 1720). Reproductie in: L. Hymans, Bruxelles à travers les âges, 3 delen (Brussel, 1882-1884), deel 1, p. 351. 34 Beschreven in STCV: nr. 3169161. 35 BCNI, nr. 17688 en 17689. 36 L. Dequeker, Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000), p. 123. Beschreven in STCV: nr. 7097195 (Nederlands). Exemplaren: ehc K 140753 (Frans) en: RG 3090 D 12 (editie 1770). 37 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 71, 115 en 126. Beschreven in STCV: nr. 7026312 (Nederlands) en 7072396 (Frans). 38 S. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]), p. 393-394. Beschreven in STCV: nr. 7074012.

322

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen Rijkelijk geïllustreerde publicaties waren uiteraard erg prijzig. Om die reden publiceerde Georgius de Backer in 1720 zowel van de Nederlandse als van de Franse editie ook exemplaren zonder illustraties. In zijn dedicatie aan de leden van de Staten van Brabant wees hij uitdrukkelijk op het bestaan van exemplaren ‘met en sonder figueren.’ Voor écht kleine beurzen stelde de weduwe van de Brusselse drukker en boekhandelaar Guillaume Cawe in 1770 een bescheiden brochure van zestien pagina’s beschikbaar, voluit getiteld: Kort begryp der historie van het Alderheylighste Sacrament van Mirakel, rustende in de collegiale en parochiale kercke van SS. Michael ende Gudula. Met een kort begryp der historie van ’t jaer 1370. ende hoe het selve in de Beeld-stormerye ses jaeren in eenen huys-balck is bewaert geweest. Die men nogh kan sien in de capelle der religieusen van S. Maria Magdalena, genaemt Bethanien in de Korte-ridder-straet. Aangezien de approbatie dateert van 8 juli 1734, verscheen een eerdere editie allicht naar aanleiding van het jubileum in 1735. Dit Kort begryp kwam vermoedelijk tot stand onder impuls van de religieuzen van de H. Maria Magdalena. Zoals de titel het al aankondigt, besteedt het opvallend veel aandacht aan een balkfragment dat werd bewaard in de Bethaniënkapel. Tijdens de jaren 1579-1585 had deze balk de H. Hosties geherbergd, waarna hij was omgevormd tot een kruis en verrijkt met relieken van het H. Kruis, de H. Stephanus, de H. Cornelius, de H. Blasius en de H. Petronella. De brochure liet ook niet na te onderstrepen dat de gelovigen, krachtens een bul uit 1604, aflaten konden verdienen wanneer zij het Sacrament van Mirakel eer bewezen, namelijk door ‘’t aensien der schilderye die staet boven de poorte der voorsz[eide] capelle.’39 In 1790 publiceerde de Antwerpse drukker Jan Baptist Carstiaenssens de Nederlandse vertaling van een oorspronkelijk in het Frans geschreven relaas over het verbergen van de miraculeuze hosties tijdens de ‘razernye en de schendingen’ die gepaard gingen met de inval van Franse troepen.40 Op 24 november, vier uur in de namiddag, betraden Franciscus Mintens en Henricus Coppens, twee kanunniken van de kerk van Sint-Michael en Sint-Goedele, het kerkgebouw , samen met de twee kerkmeesters, Hieronymus Cobos en J.J. Huygh, en met de ‘meyers der zelve kercke’, Jan De Leeuw en Hendrick Matthys. Kanunnik Mintens nam de reliekmonstrans waarin de hosties bewaard werden, een met diamenten bezet gouden kruis, uit het zilveren tabernakel en bracht ze naar de sacristie. Daar werd de monstrans opgeborgen in een speciaal voor deze gelegenheid ontworpen kruisvormig ‘houten 39 De vermelding van een kort begrip van ’t H. Sacrament van het Mirakel in een inventaris uit 1777 van de Aalsterse boekhandelaar en -drukker Judocus d’Hert, betreft wellicht de editie van de weduwe G. Cawe. D. D’Herdt, ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268 (p. 123-124). Exemplaar: ehc F 86959. 40 Omstandig verhael van het geen’er voorgevallen is in het verbergen der H.H. Miraculeuse Hostien, berustende in de collegiale en parochiale kerk van de H.H. Michaël en Gudila binnen Brussel, sedert den 24 november 1789 tot den 16 der volgende maend december (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, [approbatie 1790]). Exemplaar: RG 3032 H 9:3.

323

deel IIi – christus kasken bekleed met roode zyde en gevoeyert met fluweel van het zelve couleur’, dat vervolgens werd omzoomd met een wit zijden lint waaraan de kanunniken en kerkmeesters hun zegels aanbrachten. Tevens werd door de aanwezigen een verklaring van deze overdracht ondertekend. De volgende ochtend bracht een kapelaan, Joannes Mertens, de houten kist naar de woonst van Anna Catharina de Bruyn, een ‘Godsdienstige Dogter’, in de Meiboomstraat. Het kruis werd opgeborgen in de schuif van een commode, waarvan de sleutel door de kapelaan werd bijgehouden. Elke nacht zou voor de commode een kaars branden. Een week later verhuisde de kist naar de kosterkamer van de kerk van Sint-Michael en Sint-Goedele, waar ze in een holte in de muur werd ingemetseld. Op 16 december werd de monstrans op plechtige wijze en in het bijzijn van alle betrokkenen uit de muur verwijderd en ‘processie-gewys’ opnieuw in het tabernakel opgesteld.41

Gelegenheidspublicaties In 1670 nam de gewoonte een aanvang om bij jubilea in verband met het Sacrament van Mirakel gelegenheidsuitgaven op de markt te brengen. Er verschenen toen onder meer geïllustreerde beschrijvingen (een in het Nederlands en een in het Frans) van de triomfantelijk opgevatte processie die, opgeluisterd door de leerlingen van de jezuïeten, op 20 juli 1670 door Brussel trok bij de driehonderdste verjaring van het Sacrament van Mirakel.42 Inspelend op deze actualiteit plaatste Jacques Stroobant deze jubileumviering in een ruimer verband door de beschrijving ervan op te nemen in zijn Brusselsche eer-triumphen dat is eene waerachtighe beschrijvinge van alle de hertoghlijcke huldigingen, der keyseren, koninghen […], een foliant die datzelfde jaar werd vervaardigd door de Brusselse drukker Peter de Dobbeleer en was opgeluisterd met afbeeldingen van de triomfbogen die ter ere van het Sacrament van Mirakel waren opgericht.43 Ook in 1685, bij de honderdste verjaring van het herstel van de eredienst na het calvinistische bewind, verscheen bij dezelfde drukker een gelegenheidsgeschrift, getiteld Cort verhael van de feeste van het hondert jarigh jubilé, over de herstellinghe van het alder-heyligste Sacrament van Mirakel […] met beschryvinghe van allen de oprustinghen ende ciraten van den wegh.44 Opdat de herinnering aan de calvinistische ‘wandaden’ zeker niet zou verbleken, had ook in 1735 een jubileumviering plaats. Het programmaboekje dat bij die gelegenheid uitgegeven werd, vermeldde uitdrukkelijk de participatie van de leerlingen van het Brus41 Omstandig verhael, p. 4-11. 42 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 122 (Argument ou entière explication de la procession […]) en p. 127 (Kort begryp ende verklaeringhe van de processie […]). BCNI, nr. 12688 en 12689. Beschreven in STCV: nr. 6622609. F. Verbiest, ‘Een 17e-eeuws Liers mirakelspel. Marginalia bij een Heilig Sacramentsspel te Lier, anno 1667’, in: Noordgouw, 8 (1968), p. 1-43 (p. 39-40). 43 Beschreven in STCV: nr. 3117420. 44 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 123.

324

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen selse jezuïetencollege.45 In de jubeljaren 1720 en 1770 verschenen publicaties naar aanleiding van de Sacrament-cavalcades die, opnieuw, werden georganiseerd door de Brusselse jezuïeten met hun leerlingen.46 Naar aanleiding van de plechtige viering te Brussel van de tweehonderdste verjaring van het herstel van de cultus van het H. Sacrament van Mirakel liet de Brusselse marktzanger Guilielmus de Coen in 1785 een Triump gezang op den jubilé der beld-stormery in Brussel drukken. Dit lied (op de melodie van Je n’ai jamais aimé personne de ma vie) werd voorafgegaan door een Kort beschryving van de ersteltenis van het H. Sacrament van Mirakel […] van de welke den jubilé van 200. jaeren geviert word den 17 july 1785.47 In 1785 verscheen bij de Leuvense academische drukkerij echter ook een publicatie die uitsluitend toegankelijk was voor wie Latijn gestudeerd had: Oratio in illustri basilica Bruxellensi SS. Michaelis et Gudilae die XIX. Julii MDCCLXXXV. anno seculari secundo a restitutis denuo publico cultui Sacris Hostiis, quae in eadem basilica adservantur.48 Deze toespraak, gehouden door de Leuvense theoloog professor Joannes Franciscus van de Velde, was slechts ten dele aan de Brusselse historie gewijd. Zij verscheen zowel in octavo als in quarto en was te verkrijgen ‘chez les principaux libraires de l’Europe.’ Dit laatste vernemen we in het Journal historique et littéraire (Luxemburg, Erven André Chevalier) van 15 december 1785. In een uitvoerige recensie noemde dit Journal deze gelegenheidstoespraak ‘un des meilleurs traités que nous aïons sur l’Eucharistie.’ En het vervolgde: ‘Jamais peut-être il n’a paru sur cet auguste mystère un ouvrage plus intéressant; où l’érudition, la bonne logique, la saine orthodoxie, un langage de dignité et d’intérêt fussent plus parfaitement réunis.’

De Zaligmaker van Gembloers te Gent Een gotisch beeld van de gegeselde Zaligmaker zou in de kerk van de benedictijnenabdij te Gembloers zijn beginnen bloeden toen abt Martinus Draeck het op 8 maart 1653 liet verplaatsen. Nadat het op de oorspronkelijke plaats was teruggebracht, zouden er zich wonderbare genezingen hebben voorgedaan. Hierover rapporteerde de abt in zijn Abrégé des merveilles arrivées à Gembloux devant l’ image miraculeuse du Sauveur flagellé waarvan de eerste, tot in de vroege negentiende eeuw herhaaldelijk herdrukte, editie in 1658 te Mechelen verscheen.49 Er ontstonden weldra filiaal45 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 127 (La glorieuse mémoire […], 1735). Exemplaar: UA, MAG-P 13.1077. 46 Dequeker, Het Sacrament van Mirakel, p. 122 (Beschryvinge van de ry-bende […], 1770; beschreven in STCV: nr. 7013888), p. 124-125 (Description de la cavalcade […], 1770; exemplaar: ehc K 57223) en p. 126 (Het Heyligh Sacrament […], 1720). 47 W.L. Braekman, Hier heb ik weer wat nieuws in d’ hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer (Gent, 1990), p. 553 en 586. G. de Coen verspreidde ook een Liedeken op den Ommegang van Brussel, ter oorsaek van den Jubilé. 48 Beschreven in STCV: nr. 7089743. 49 J. Dewert, ‘Le Bon Dieu de Gembloux’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 209-210.

325

deel IIi – christus devoties. Te Gent berustte in de collegiale en parochiale kerk van Sint-Pharaïldis tot Sint-Nicolaas (de huidige Sint-Nicolaaskerk) vanaf 1675 een kopie van het wonderbeeld. In 1689 werd er de Broederschap van de Lijdende Zaligmaker Jezus Christus van Gembloers opgericht. Een eerste desbetreffend broederschapsboekje kwam in 1690 bij Jan Danckaert te Gent van de pers. Daarvan verscheen in 1763 de vierde druk.50 Tijdens de achttiende eeuw waren er ook gebedsblaadjes beschikbaar. Eén ervan, in 1725 te Gent gedrukt door Petrus de Goesin, is getiteld: Ghebeden tot den lydenden Jesus-Christus onsen Salighmaecker, voor dit eygen portrait van het groot miraculeus beeldt van de vermaerde abdye van Gembloux […]. Welck portrait is rustende van over de vyftigh jaeren (te weten van den jaere 1675. tot nu 1725.) in dese onse collegiale kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaes binnen Ghendt.51 Deze blaadjes zijn opgesmukt met een voorstelling van de gegeselde Christus. Onderaan de anonieme kopergravure (123 × 77 mm) staat: ‘Dit Beelt rust inde Collegiale Kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaus binnen Ghendt.’ Boven het beeld lezen we: ‘Ecce Homo en o Iesu soet wilt mij vertroosten door u dierbaer bloet.’ De Antwerpenaren Cornelis van Merlen (werkzaam van 1687 tot 1723) en Michiel Bunel (actief vanaf 1698) gaven prenten uit voor de cultus te Gembloers.52 Of zij daarvan ook exemplaren leverden ten behoeve van de cultus te Gent, weten we niet.

Het Brugse H. Bloed De Antwerpse uitgever Peter Nieustadt bracht een heruitgave van een vermoedelijk uit 1648 daterende H. Bloedprent op de markt.53 Dit geschiedde ten vroegste in 1662-1663, het jaar waarin Nieustadt tot de Sint-Lucasgilde toetrad. Anoniem verschenen in de achttiende eeuw nog een paar prentjes voor deze Brugse devotie. Deze zijn geïnspireerd op een prent die in 1631 tot stand kwam en bevatten een Nederlandstalig gebed waarmee men veertig dagen aflaat kon verdienen. Van één type zijn meerdere handgekleurde exemplaren bewaard gebleven.54 50 Broederschap onder den titel vanden lydenden Saligh-Maker Jesus Christus van Gembloux, op-gherecht in de collegiale kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaes binnen Ghendt […] (Gent: J. Danckaert, 1690). F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1483-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 2, p. 306-307 (nr. 1719) en deel 3, p. 348-349 (nr. 3809). 51 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, St.-Nicolaaskerk, P1. Aldaar ook een editie uit 1759, gedrukt te Gent door Jan Meyer. Zie verder ook: Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 287 (nr. 3378); deel 5, p. 168 (nr. 9384) (negentiende eeuw); deel 6, p. 176 (nr. 13199). 52 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gembloers. 53 Over de ontdekking van het allereerste originele exemplaar van deze plaat door Hervé Stalpaert en andere oude H. Bloedprenten geïnventariseerd door de Brugse priester en historicus Michiel English, zie: H. Demarest, ‘Andermaal de Brugse H. Bloedprent van P. Nieustadt’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 24-31. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 335. 54 H. Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210 (p. 205-208 en afbeeldingen 3 en 4). Exemplaar:

326

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen Gabriël Iakemijn presenteerde in 1632 zijn lijvig devotieboekje Triumphe van het Heyligh Lijden Christi Iesu; waer in alle menschen vertoont wort het H. Bloet onses Heeren, met de instrumenten van sijn Passie, gedrukt te Brugge bij Nicolaes Breyghel, niet als een publicatie voor een plaatsgebonden devotie.55 Een latere uit de jaren 1657-1679 daterende versie van dit boekje, dat bij de weduwe en erfgenamen van Joannes Clouwet te Brugge van de pers kwam, kreeg wel een titel mee die expliciet naar Brugge verwees: Triumphe van het H. Bloedt ofte het H. Lijden Jesu Christi. Rustende binnen de stadt van Brugghe. In 1722 verscheen bij de Brugse drukker Pieter vande Cappelle een historieboekje van Domien Bruneel met een ‘sensationele’ titel die enigszins doet denken aan die van de destijds populaire prozaromans: Den zegen-praelenden Diederyck van Elsaeten XVI. Graef van Vlaenderen, behelsende de kloecke en manhafte daeden by hem in vier reysen tegen de Turcken en Sarasijnen in Palestina begaen, als mede den tijdt wanneer en hoedanigh hy het H. Bloedt verkregen, en aen de stadt van Brugge geschoncken heeft […].56 Een Litanie tot het Dierbaer Bloed Ons Heeren Jesus Christus (met een houtblokje dat het schrijn van het H. Bloed voorstelt) komt voor in de Schat-kiste der litanien, een door de Brugse drukker-uitgever Cornelis de Moor in 1786-1792 samengestelde bundeling van oorspronkelijk apart uitgegeven gebedsblaadjes. Cornelis de Moor heeft deze litanie vanaf 1782 herhaaldelijk en tot in de negentiende eeuw uitgebracht als een los blaadje van vier pagina’s.57 De Antwerpse boekdrukker en -verkoper Jan Baptist Carstiaenssens (1733-1812) gaf dan weer ten vroegste in 1789 een Litanie ter eere van het H. Dierbaer Bloed Jesus Christus uit.58 Of hij dat deed met het oog op de Brugse markt is echter twijfelachtig, gezien de beschikbaarheid aldaar van de uitgave van Cornelis de Moor. Vermoedelijk drukte Carstiaenssens (die talloze gebedsblaadjes heeft uitgegeven) deze litanie eenvoudigweg omdat hij oordeelde dat het een tekst betrof die vele gelovigen kon aantrekken. De andere titels die in verband met de H. Bloedreliek verschenen, zijn typische gelegenheidspublicaties, vergelijkbaar met die voor het Brusselse sacrament en bevatten met profane elementen doorspekte toneelstukken en teksten die in de processie gedebiteerd werden. Vooral in 1686 verschenen publicaties in verband met het H. Bloed. Dat jaar herdacht Brugge immers op luisterrijke wijze het feit dat de verering van deze UA, Collectie Thijs, nr. 882. 55 Beschreven in STCV: nr. 3107640. 56 Beschreven in STCV: nr. 12916107. 57 Stalpaert, ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed’, p. 202-203. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 337. 58 Vermelding van aflaat verleend te Brugge op 16 april 1749. Drukspiegel: 120 × 66 mm; impressum: T’Antwerpen, By I.B. Carstiaenssens, Boek-drukker en Boek-verkooper by den Oever. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 336. J.B. Carstiaenssens woonde pas vanaf 10 april 1789 aan de Steenhouwersvest bij de Oever. H.L.V. De Groote, Vijftig jaar boekdrukkunst te Antwerpen 1764-1814 (Antwerpen, 1961), p. 26.

327

deel IIi – christus Christusreliek ruim een eeuw vroeger (namelijk in 1584) na de godsdiensttroebelen terug op gang was gekomen.59 Naar aanleiding van het vierhonderdjarige jubileum van de cultus in 1749 bracht Andreas Wydts twee publicaties op de markt.60 Korte beschryvinge van de ceremonien geeft een beschrijving van de versiering van de markten en straten.61 De Beschryvinge van de vreugde-teeckenen de welcke op den 3. mey 1749. sullen geschieden in het ses-hondert-jaerig jubilé van het heylig bloedt onses saligmaeckers het welck rust in de stad Brugghe in Vlaenderen bevat een uitvoerige bespreking van de ommegang.62 Die bestond uit vier delen: 1) de Heilig Bloedprocessie zelf; 2) zes zegewagens die de geschiedenis van het H. Bloed verbeeldden – deze worden in het werk niet alleen beschreven maar ook verbeeld middels zes koperplaten; 3) de ‘cavalcade’, ingericht door de studenten van het gymnasium van de jezuïeten, met representaties van de Graven van Vlaanderen en andere prinsen die het H. Bloed vereerden en een verbeelding van het Hof van Wenen in 1749, met keizerin Maria-Theresia op een prachtige zegewagen, en ten slotte 4) vertoningen van de Brugse ambachten, voorzien van gedichten en geïllustreerd met tot de verbeelding sprekende koperplaten. Ook bijgevoegd in deze druk is een affiche die werd gedrukt door Cornelis de Moor ter promotie van de ‘vijftiendaegsche devotie met aflaet van xl. Dagen in de kerke van den H. Basilius gezeyd den H. Bloede.’ Deze devotie, die was ingesteld ter gedenking van de ‘gelukkige omwentelinge onzer Provincie van Vlaenderen’, duurde van 19 december 1789 tot 2 januari 1790. De affiche bevat onder meer de uren wanneer het H. Bloed zou ‘uitgestald’ worden, een overzicht van de Brugse ambachten en op welke dagen zij de mis zouden bijwonen, een lijst van predikanten, allen voorname Brugse seculiere en reguliere geestelijken en de dagen waarop zij zouden prediken.

Het Sacrament van Mirakel bij de augustijnen te Leuven Na de gravure van Rucholle, die in een vorig deel werd geciteerd, kwamen nog verscheidene andere prenten in verband met het Leuvense Sacrament van Mirakel tot stand. Eén ervan toont de reliekhouder met daarrond zeven zwevende engelen. De vier engelen bovenaan verkondigen elk door middel van een bazuin mirake59 H. Rommel, De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed O.H.J.C. in de stad Brugge (Brugge, 1900), p. 30-39 en p. 50-60; J.G.M. Van den Heuvel, ‘Aspekten van volksdevotie tot het Heilig Bloed’, in: J. Bonny, e.a., Het Heilig Bloed te Brugge (Brugge, 1990), p. 265-317 (p. 274-277); M. Therry, De religieuze beleving bij de leken in het 17de-eeuwse bisdom Brugge (Brussel, 1988), p. 26. 60 Rommel, De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed, p. 39 en p. 60. 61 A. Goovaerts & P. Génard, Les collections Van der Straelen-Moons-Van Lerius à Anvers: catalogue raisonné, 9 delen (Antwerpen, 1884-1886), deel 3, p. 75 (nr. 3898). 62 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 3, p. 75 (nr. 3897). Exemplaar: RG 2006 F 27. Dit exemplaar bevat tevens een afdruk van de ordonnantie van 28 april 1648 met bepalingen voor de processie van de Heilige Bloeddag van dat jaar.

328

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen len die aan het Leuvense Sacrament van Mirakel toegeschreven werden: ‘Crevpele gaen’; ‘Blinde sien’; ‘Dooden verrysen’ en ‘Siecke genese.’ Bovenaan en buiten de omlijsting staat: ‘Lavdetvr Ven. Sacramentvm. Miracvlis claret LovanI apvd Avgvstinianos.’ Onderaan lezen we een achtregelige Nederlandse tekst in dichtvorm, verdeeld over twee kolommen, die er onder meer aan herinnert dat een deel van de Middelburgse miraculeuze hostie te Keulen berust. De signatuur onderaan de

Afb. 55. Leuven, augustijnen, devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Burijngravure door F.V.L. (F. van Leuven?) (182 × 143 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 950

329

deel IIi – christus plaatrand is helaas onleesbaar.63 Een ander prentje, gesigneerd door Franciscus Huberti, beeldt de stad Leuven uit. De stedenmaagd, geknield op de voorgrond, biedt aan de miraculeuze hostie haar hart aan. Drie engeltjes dragen het schrijn.64 Deze gravure dateert ten vroegste van 1656-1657, het jaar waarin de graveur te Antwerpen het meesterschap verwierf. Franciscus Huberti vervaardigde vervolgens nog een tweede, kleiner prentje. Het stelt opnieuw het reliekschrijn voor, met nog slechts één engel: geen vergezicht op Leuven en ook geen stedenmaagd meer.65 Het gravuurtje (waarvan een kopie werd uitgegeven door de Antwerpse prentjeshandelaar Jan Baptist de Wit) heeft het formaat van de zogeheten ‘gemene beeldekens.’ Een gelijkaardig prentje, maar dan op de grootte van de zogeheten ‘halve beeldekens’, verscheen anoniem. Van het kopergravuurtje van het ‘gemene’ formaat bestaat een anonieme repliek in houtsnede. Wanneer deze houten drukvorm gesneden werd, is niet bekend. Misschien gebeurde dat pas in het jubileumjaar 1804. Er verschenen minstens twee verschillende drukken, telkens met de typografisch toegevoegde tekst ‘eCCe hostIa MIserICorDIae’ waarvan het chronogram naar 1804 verwijst.66 Steven Ydens besteedde in zijn geschiedenis van het Brusselse Sacrament van Mirakel (1605), zoals bekend, een aparte afdeling aan het Leuvense Sacrament van Mirakel. Uiteraard wijdde de augustijn Matthias Pauli er eveneens aandacht aan in zijn te Antwerpen bij Geeraerdt van Wolsschaten gedrukte Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel […] (1620).67 Dat deed ook Arnoldus De Raisse in 1626, die daarbij onderstreepte dat de drukke verering van het Leuvense Sacrament van Mirakel vooral tot uiting kwam tijdens de jaarlijkse processie.68 Pas in 1674, bij de driehonderdste verjaring van het mirakel waarbij hosties in vlees zouden veranderd 63 Formaat: 191 × 140 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1079. Prent niet vermeld in G. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16. 64 Formaat: 131 × 92 mm. Thijs, Antwerpen, p. 20 (afbeelding). 65 Exemplaren ervan werden, op een apart blaadje, als frontispice ingelast in: Jacobus Elich, Kort begryp van den oorsprongh, voortgangh ende de verheffinghe des vermaert broederschap, op-gericht in de kercke van de PP. augustijnen binnen Loven eerste hooft-stadt van Brabant, ter eeren van het Hooghweerdigh ende alder-heylighste Sacrament van Mirakel (Leuven: M. Hullegaerde, 1684). Exemplaar: RG 3090 F 26. 66 Houtsnede; formaat: 84 × 64 mm. Bij de ene editie staat het chronogram boven en bij de andere onder de houtsnede. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 536 en 537. De houtsnede komt ook voor als frontispice in: Historie ende mirakelen van de Alderheyligste Hostie in het jaer MCCCLXXIV tot Middelburg in Zeeland in zienlyk vleesch veranderd, van daer naer Keulen, ende van Keulen naer Loven overgebragt, alwaer zy in de kerk der EE.PP. augustynen tot grooten troost der geloovige bewaerd wierd, en nu in S. Jacobs kerk verplaetst (Leuven: T. Franckx, [1804]). 67 N. Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A. 1580-1651’, in: Ons Geestelijk Erf, 20 (1946), p. 235292 (p. 263-265). Beschreven in STCV: nr. 3247841. 68 A. De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, in quo tam martyres, quam alii sancti, beati, aut venerabiles ac pietatis famâ celebres recensentur (Douai: P. Avroy, 1626), f. 98 r°-99 r°. Exemplaar: RG 2076 D 11.

330

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen zijn, verschenen voor het eerst zelfstandige publicaties rond deze Middelburgs-Leuvense eucharistische devotie. Bij de Leuvense drukker Adriaen de Witte verschenen in dat jaar de volgende drie werken: de Historia et miracula SS. Hostiae, de Oratio panegyrica in laudem sacrosanctae Hostiae van de augustijnenmonnik en theoloog Christianus Lupus en de toneeltekst Zegenprael der Onwinbare Kercke van de augustijn Guilliam Baseler.69 Nadat de uit 1426 daterende broederschap op 16 december 1683 een aflaatbul van paus Innocentius XI ontvangen had (goedgekeurd door de aartsbisschop van Mechelen op 25 mei 1684) lieten de augustijnen in 1684 bij Martinus Hullegaerde te Leuven een Nederlandstalig broederschapsboekje drukken dat ook bedevaarders kon aanspreken: Kort begryp van den oorsprongh, voortgangh ende de verheffinghe des vermaert broederschap, op-gericht in de kercke van de PP. Augustijnen binnen Loven eerste hooft-stadt van Brabant, ter eeren van het Hooghweerdigh ende Alder-Heylighste Sacrament van Mirakel. Na het reglement van de broederschap en een vertaling van de pauselijke bul vinden we in het boekje een korte historiek van het Middelburgs-Leuvense Sacrament van Mirakel en enkele mirakelverhalen uit de jaren 1519-1611. In de inleiding herinnerde de augustijn Jacobus Elich aan het jubileum dat tien jaar eerder gevierd was ‘in eenen troubelen ende droeven tijdt’, namelijk in een periode waarin de Spaanse Nederlanden erg te lijden hadden van de oorlog die door Lodewijk XIV met de Verenigde Provincies gevoerd werd.70 Ter herinnering aan de viering van de 350ste verjaring van het Middelburgse Sacramentswonder verscheen in 1724 (net zoals bij de 300ste verjaring in 1674) een boekje getiteld: Historia et miracula Sacratissimae Hostiae anno M.CCC.LXXIV, Middelburgi in Zelandia in carnem conversae indè Coloniam & Lovanium translatae, et apud PP. Augustinianos honorificentissimè asservatae […]. Het werkje bevat tevens de tekst van de Oratio panegyrica de Miraculosa Hostia, door de augustijn Joannes Libens uitgesproken op 3 september 1724.71 Eveneens in 1724 verscheen een pro69 Historia et miracula SS. Hostiae anno M.CCC.LXXIV Middelburgi in Zelandia in carnem conversae indè Coloniam & Lovanum translatae (Leuven: A. de Witte, 1674), beschreven in STCV: nr. 12911569; C. Lupus, Oratio panegyrica in laudem sacrosanctae Hostiae in carnem conversae Middelburgi Zelandorum anno m.ccc.lxxiv (Leuven: A. de Witte, 1674), beschreven in STCV: nr. 12912104; G. Baseler, Zegenprael der Onwinbare Kercke, gegrondtvest op den onbrekelycken pilaer der diep-verholentheyt van het Waerachtigh Lichaem en het Waerachtigh Bloedt van Godt mensch geworden: Berustende in schyn van Broodt en Wyn. Op de dry-hondert-jarige feeste van het H. Sacrament van Miraeckel, by de Eerw. PP. Augustynen binnen de stadt Loven (Leuven: A. de Witte, 1674), beschreven in STCV: nr. 3125532. Zie ook: J. Wils, Le Sacrement de Miracle de Louvain (1374-1905). Monographie historique et religieuse (Leuven, 1905), p. 24. BCNI, nr. 13125, 13199 en 13223. Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden’, p. 14-15. 70 In 12°, [6]-24 p., met ingelast kopergravuurtje, gesig neerd: F. Huberti. Approbatie van 24 augustus 1674. Exemplaar: RG 3090 F 26. 71 Gedrukt te Leuven: weduwe J.B. Schellekens, s.a.; approbatie van 25 januari 1725. Cfr. BCNI, nr. 17996 en 18009. Beschreven in STCV: nr. 7056406.

331

deel IIi – christus grammaboekje betreffende de cavalcades die door de Leuvense augustijnen bij de jubileumviering georganiseerd werden met de studenten van hun college.72 Ingekorte Nederlandse bewerkingen van de Historia et miracula (1674) verschenen in 1718 en in 1774.73 Jan Jacobs te Leuven drukte een gedeeltelijk op hetzelfde prototype teruggaande Histoire et miracles de la Très-sainte Hostie changée en chair à Middelbourg en Zelande l’an 1374. Transportée en suite à Cologne & à Louvain, & conservée avec une veneration très-particuliere aupres des reverends pères augustins. Het 24 pagina’s tellende boekje bevat twee kerkelijke goedkeuringen, een van 22 november 1723 en een van 16 juni 1746, zodat we mogen aannemen dat een eerste editie ervan in het jubileumjaar 1724 verscheen.74

Het Sacrament van Mirakel bij de augustijnen te Gent Twee dieven zouden in 1354 een ciborie met een geconsacreerde hostie uit de Gentse augustijnenkerk gestolen hebben. De hostie begroeven zij even buiten de stad, in de Sint-Martinusparochie te Ekkergem. Een herder zag zijn schapen neerknielen voor de bebloede hostie. Daarvan op de hoogte gebracht, droegen de augustijnen het H. Sacrament plechtig terug naar hun kerk, waar onmiddellijk mirakels geschiedden.75 Dit verhaal werd door de augustijn Matthias Pauli opgenomen in zijn Vier historien van het H. Sacrament van Mirakel uit 1620. Het verwierf een ruime verspreiding, onder meer via de verwerking van Pauli’s Vier historien in een vanaf 1665 enkele malen herdrukt schoolboek dat onder de titel Acht historien van het H. Sacrament van Mirakel op de markt kwam.76 Te Ekkergem, ‘op den Acker’ niet ver van de Sint-Martinuskerk, stond een kapel die, althans volgens de overlevering, aan de plaats herinnerde waar de geroofde hostie zou weergevonden zijn. Tijdens de geuzentijd geschonden, werd zij dankzij een financiële tussenkomst van de aartshertogen Albrecht en Isabella hersteld en vergroot en in 1621 door Jacobus Boonen, 72 Vijftighjaerigen jubile-triomph […] (Leuven: G. Stryckwant, 1724); Wils, Le Sacrement, p. 25. BCNI, nr. 18002. 73 BCNI, nr. 17572 (1718). Baggerman, ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden’, p. 16 (1774). De aldaar verstrekte bibliografische beschrijving betreft in werkelijkheid een vermeerderde herdruk uit 1804. De approbatie is van 3 februari 1774. 74 Exemplaar: KBR. 75 P. Trio, De Gentse broederschappen (1182-1580). Ontstaan, naamgeving, materiële uitrusting, structuur, opheffing en bronnen (Gent, 1990), p. 174-176. Uitvoerige informatie bij: M. Daem, ‘Het Heilig-Bloedkapelletje Ekkergem-Gent & Wilsnack (D)’, in: Oostvlaamse Zanten, 69 (1994), p. 141175. De zo dadelijk te signaleren gravure van Franciscus Huberti wordt daar niet vermeld. 76 Zie over de verschillende edities: Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A.’, p. 263-268. In de editie van 1716 (niet vermeld bij N. Teeuwen) staat De historie van het heyligh Bloedt van Mirakel, te Augustijnen tot Ghent op p. 33. Acht historien van het Heyligh Sacrament van Mirakel. […] De seven eerste Historien by een vergadert door den Eerw. P. Matthias Pauli […] ende de achtste Historie met het volgende Tractaet daer by gevoeght, door eenen religieus van de Orden van Onse L. Vrouwe des Berghs Carmeli (Antwerpen: J. van Soest, 1716). Beschreven in STCV: nr. 12921028.

332

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen bisschop van Gent, ingewijd. Hoewel toegewijd aan Maria, geraakte zij vooral bekend als de H. Bloedkapel. Om de faam van Ekkergem als eucharistisch bedevaartsoord definitief te vestigen richtte Michiel Zachmoorter, pastoor van de Sint-Martinusparochie, in 1621 achttien staties op die, vertrekkend aan de kapel en eindigend in de parochiekerk, eenentwintig mysteries uit de passie van Christus uitbeeldden. Aan dit initiatief gaf hij de nodige ruchtbaarheid via zijn Sponsus Sanguinum ofte den bloedighen bruydegom (waarvan de eerste editie in 1623 te Antwerpen verscheen), niet zonder daarbij het verhaal over de gestolen hostie in herinnering te brengen. Daniël Livinus Thysebaert, die in 1696 een op de H. Schrift, de Kerkvaders en de concilies gebaseerd traktaat publiceerde om Christus’ aanwezigheid in de H. Eucharistie te staven, verwees als pastoor van Ekkergem uiteraard eveneens naar de devotie in de H. Bloedkapel.77 Jaarlijks hielden de Gentse augustijnen, minstens van in Zachmoorters tijd, op de zondag na Sacramentsdag een processie die de overbrenging van het Sacrament van Mirakel vanuit Ekkergem naar hun kloosterkerk in herinnering bracht. Om meer volk aan te trekken, ook van ver buiten de stad, organiseerden zij vanaf ongeveer het midden van de zeventiende eeuw daarnaast geregeld een zogeheten ‘processie van recreatie’, een optocht bestaande uit allerlei profane groepen, praalwagens en reuzen. Zeker vanaf 1662 verschenen programmaboekjes met een beschrijving van de ommegang. Voor zover bekend vond de laatste ommegang plaats in 1721 bij de honderdste verjaring van de heroprichting van de H. Bloedkapel. In 1687 publiceerden de erfgenamen van Maximiliaan Graet, drukkers-uitgevers van de Ghendtsche post-tydinghen, een met ‘AVH fec’ ondertekende kopergravure die deze ommegang uitbeeldde. Daarbij hoorde een tweetalig programma: Triumphanten ommeganck op-gedraghen aende […] magistraet der stede van Gendt, uyt-ghevoert by het vermaert Collegie van de Eerw: PP. Augustynen, door de mildtheyt vande selve heeren […] Le triumphe […].78 Een anonieme en volledig in houtsnede uitgevoerde volksprent, ten vroegste in 1698 tot stand gekomen en getiteld Den Ghendtschen ommeganck, toont op 24 afbeeldingen, alle voorzien van een kort onderschrift, de voornaamste onderdelen van de ommegang. Er zijn minstens twee (licht) verschillende versies van deze houtsnede gemaakt. Dat wijst op een ruime belangstelling bij het publiek.79 Specifiek inzake devotieprenten dient gewezen op de wandprent, uitgevoerd in kopergravure, met een voorstelling van twee engelen die met hun linkerhand een ciborie met 77 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 287 (nr. 1678). Exemplaar: RG 3002 H 18. 78 Beschreven in STCV: nr. 6152986 (Triumphanten) en nr. 12911221 (Le triumph). 79 W. Braekman, ‘Betekenis en datering van de volksprent “Den Ghendtschen ommeganck”’, in: Volkskunde, 75 (1974), p. 1-9, met afbeeldingen. M. Daem, ‘Gentse ommegangsreuzen en -dieren in de 17de eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 67 (1992), p. 87-98 en 155-178. F. Van Bost, Gentse volksprenten 17de-20ste eeuw (Gent, 1996), p. 18. Exemplaar: PcA (handgekleurd).

333

deel IIi – christus

Afb. 56. Gent, augustijnen, wandprent voor de devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Ingekleurde burijngravure door Frans Huberti (242 × 150 mm) – RG, Collectie wandprenten, nr. 9

334

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen drie bebloede hosties ondersteunen en met hun rechterhand een cartouche vasthouden waarin een door twee gekruiste pijlen doorboord vlammend hart refereert aan Augustinus’ gloeiende liefde tot God. Onderaan staat: ‘Cruoris miraculo solemnis memoria Apud PP. Augustinianos Gandavi.’80 De prent is gesigneerd door Franciscus Huberti die als meester plaatsnijder-uitgever van 1656-1657 tot 1687 actief was te Antwerpen. Bij de prenten van het Leuvense Sacrament van Mirakel hoort een kleine iconografische bijsluiter. Matthias Pauli en Michiel Zachmoorter vermeldden slechts één bebloede hostie, terwijl Franciscus Huberti er drie toonde. Dit verschil heeft alles te maken met de ‘ware’ en niet eens tot de in 1354 teruggaande geschiedenis van het Gentse Sacrament van Mirakel. In 1535 keurde het Gentse stadsbestuur de statuten goed van een in de augustijnenkerk gevestigde broederschap ‘ter eere van de H. Sacramente en van de Heilige Bloede van Wilsenaeken.’81 Wilsnack in Brandenburg was een internationaal bekende bedevaartplaats waar in 1383 drie met bloeddruppels bevlekte hosties teruggevonden zouden zijn op het altaar van de kerk die bij krijgsverrichtingen was platgebrand. Gezien hun bijzondere aandacht voor de cultus van de Eucharistie, hoeft het ons niet te verwonderen dat augustijnen te Gent maar ook te Aken en Maastricht broederschappen oprichtten om de herinnering aan dat nochtans binnen de Kerk erg controversiële eucharistische mirakel levendig te houden. Opmerkelijk is in dat verband het feit dat zij hun statuten lieten goedkeuren slechts enkele jaren nadat een protestantse predikant in 1532 de miraculeuze hosties te Wilsnack plechtig had verbrand als bijgelovige objecten.82 Blijkbaar oordeelden mensen zoals pater Pauli dat zij na de calvinistische vloedgolf die in de jaren 1578-1584 over Gent getrokken was, een sterker en meer lokaal gebonden verhaal dan dat over Wilsnack nodig hadden om de devotie tot de H. Eucharistie bij de bevolking te doen opleven. Op iconografisch vlak echter bleven de augustijnen de oude rechtstreeks aan Wilsnack ontleende voorstelling – met drie hosties – trouw.83

Het Sacrament van Mirakel in de abdij Herkenrode in het Land van Loon Matthias Pauli wijdde in zijn eerder geciteerde Vier historien van het H.Sacrament van Mirakel (1620) ruime aandacht aan het sacramentswonder in het Loonse Herkenrode dat vlakbij de grens van het hertogdom Brabant lag.84 Te Hasselt geboren, 80 Formaat: 242 × 150 mm. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (20012002), afdeling Gent, nr. 1. 81 Trio, De Gentse broederschappen, p. 174-176. 82 A. Viaene, Vlaamse pelgrimstochten (Brugge, 1982), p. 102-103. 83 Dat bewijst overigens niet enkel de gravure van Franciscus Huberti. De kelk met de drie bebloede hosties komt op verschillende plaatsen in het Gentse klooster voor. Zie voor dat laatste: Daem, ‘Het Heilig-Bloedkapelletje’, p. 155-156. 84 Deze geografische bijzonderheid werd onderstreept in: De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, f. 144 r° en v°.

335

deel IIi – christus droeg hij zijn werk zelfs op aan de abdis van de cisterciënzerinnenabdij van Herkenrode.85 Hij baseerde zich voor het gedeelte over deze cultus op een oud, destijds in de abdijkerk opgehangen bord (tabula) dat de geschiedenis van het daar vereerde H. Sacrament van Mirakel uitbeeldde.86 In de zeventiende eeuw kwam een devotieprentje tot stand voor het H. Sacrament van Mirakel te Herkenrode (Hasselt). Het is gesigneerd: ‘Hustin.’ Naast de op een altaartafel geplaatste monstrans met de miraculeuze hostie branden twee grote kaarsen. Achter de tafel bevinden zich vijf personen in een biddende houding: één vrouw, twee geestelijken en twee kinderen. Op de achtergrond zien we het interieur van een kapel. Onderaan staat in de plaat gegraveerd: ‘Figvre av vie dv S. Sacrament miracvlevx des l’an 1317 a Herkenrode proche de Hasselt.’87 Na het boekdeel van Pauli verscheen in 1645 bij Jean Serrurier te Douai ook een apart boek over Herkenrode: Histoire authentique de l’origine du tres auguste et tres adorable sacrement de miracle du noble monastère de Herckenrode van de jezuiet Turien Le Febvre.88 Het werd tien jaar later, in 1655, gevolgd door: L’origine du Très-auguste Sacrement miraculeux au noble monastère d’Herckenrode, avec les merveilles plus signalées qu’ il a pleu à sa Divine Majesté y opérer, uitgegeven bij Baudouin Bronchart te Luik en geredigeerd door Hilaire d’Awaigne, religieus van de abdij van Aulne en kapelaan van Herkenrode.89 De minderbroeder-recollet Rumoldus Costerus (de Coster) zorgde in 1674 voor een Nederlandse versie: Op-ganck ende voortganck van het Alder-heylichste Sacrament miraculeus rustende in het edel en religieus clooster Herckenrode, midtsgaders de wonderlyckheden die Godt aldaer heeft believen uyt te wercken (Luik, Pierre Danthez).90 Het boekje van Hilaire d’Awaigne werd herdrukt in 1701 (Luik, P. Danthez) en dat van Rumoldus Costerus in 1716 (Hasselt, P. Van Langenacker). Bij Joannes Franciscus van Overbeke te Leuven verscheen in 1773 tevens de anonieme Historie van het Alderheylighste Sacrament van Mirakel 85 Teeuwen, ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A.’, p. 237 en 263-265. 86 P. Daniëls, Le St Sacrement de Miracle de Herckenrode conservé en l’ église de Saint Quentin à Hasselt. Traduit du Flamand par Ch. van Swijgenhoven, curé de Diepenbeek (Hasselt, 1904), p. 72-73. 87 Kopergravure; formaat: ca. 125 × 77 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Herkenrode P1. – G. Hustin signeerde in 1643 een Hubertusprent in verband met de Broederschap van de H. Hubertus te Luik. Het betrof een Luikse graveur. Hij tekende een gravure uit 1658 met: G. Hustin Léod. L. Marquet, ‘La Confrérie du grand Saint-Hubert aux Ardennes et le pèlerinage des Liégeois à Saint-Hubert’, in: Tradition Wallonne, 5 (1988), p. 325-374 (p. 363-365). 88 BCNI, nr. 9873. Van Heurck, Les drapelets, p. 186. Histoire du Très-saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854), p. 5. 89 BCNI, nr. 11116. X. de Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise (Brugge, 1885), kol. 208. Catalogue de la bibliothèque de feu M. Paul Cogels […] (Mechelen, 1912), p. 6 (nr. 60). 90 De Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise, kol. 208 en kol. 280. Dirks, Histoire littéraire et bibliographique des frères mineurs, p. 265. BCNI, nr. 13124. G. Verbeek, Virga Jesse schat van de Hasselaar (Hasselt, 1988), p. 252.

336

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen bewaert tot Herckenrode sedert het jaer 1317.91 In de (ongedateerde) approbatie van laatstgenoemd werkje verwees boekenkeurder F. Jacobi, ter ondersteuning van zijn gunstig oordeel, naar ‘den druk dier’er van is gedaen tot Luyk, Douai, Loven etc.’

Het wonderkruis bij de augustinessen te Ekkergem De augustinessen van het Sint-Margrietenklooster te Deinze zouden in 1460 een wonderdadig kruis ontvangen hebben dat meegebracht was uit het Heilig Land, waar een franciscaanse lekenbroeder het uit de wortel van een bloem gesneden had. Tijdens de troebelen van 1578-1584 uit Deinze verdreven, vestigden de kloosterzusters zich te Ekkergem bij Gent nadat Alexander Farnese in 1584 Gent op de calvinisten heroverd had. Tijdens het jaarlijks druk bijgewoonde feest van de H. Kruisverheffing op 15 september werd te Ekkergem water gewijd waarvan de gelovigen aannamen dat het, door de kracht van het kruisbeeld, koortsen en andere ziekten kon verdrijven.92 In de achttiende eeuw werd een anonieme prent gegraveerd met de voorstelling van dit kruis. Zij draagt een tweetalige tekst waarvan de Nederlandse versie als volgt luidt: ‘Dit H. Cruys is de wortel van een Leli-blom die ghevonden is geweest op den bergh van Calvarien en miraculeuselyc ghebrocht in’t Clooster van Deynse Anno 1460.’93 Er verschenen ook vier pagina’s tellende devotieblaadjes met op de eerste bladzijde een ander anoniem kopergravuurtje dat het wonderbare kruis in een heuvelachtig landschap voorstelt. Bovenaan staat: Ego flos Campi & Lilium Conuallium. Cant. 2. en onderaan: Ego sum Radix Et genus dauid. Apoc. 22. De overige drie pagina’s bevatten (in typografie) een in proza gesteld Kort verhael. Van het Crucifix rustende in’t Clooster van Deynse op Ackergem en, in rijmvorm, een Groetenis tot den gekruysten Jesus. Michiel de Goesin, werkzaam te Gent in de periode 1731-1761, drukte minstens twee verschillende edities van dit prentje. Charles Pierre de Goesin, actief van 1791 tot 1831, zorgde voor een herdruk. Dit tweede gravuurtje staat ook op een eveneens vier pagina’s omvattend blaadje dat, naast een Abregé de l’Histoire du Crucifix qui repose dans le Cloître de Deynse sur Ackergem, ook een Prière à Jesus-Christ crucifié bevat.94 Het Kort verhael weet te vertellen dat het hoofdhaar 91 De Theux de Montjardin, Bibliographie liégeoise, kol. 208 en 280. BCNI, nr. 16014 en 17353. Er verscheen ook een Franse editie: Histoire du très S. Sacrement miraculeux, conservé à Herckenrode depuis l’année 1317 (Leuven: J.F. Van Overbeke, 1773). Beschreven in STCV: nr. 12912500 (Frans) en 12923250 (Nederlands). 92 A. Cassiman, ‘Het wondere Kruis van Deinze’, Oostvlaamse Zanten, 24 (1949), p. 96-104. 93 Kopergravure; formaat: 200 × 160 mm. M. De Meyer, Volksprenten in de Nederlanden 14001900 (Amsterdam-Antwerpen, 1970), p. 40, afbeelding 28. Aldaar foutievelijk voorgesteld als een gravure uit de zestiende eeuw. Duizend jaar Ekkergem (Gent, 1974), p. 167 (afbeelding). 94 Exemplaren (Michiel de Goesin): UA, Collectie Thijs, nr. 414 en RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, Klooster van Deinze, P1. Editie van Charles de Goesin: Kort verhael van het Crucifix, rustende op Ackergem (Gent, s.a.). Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 4, p. 357 (nr. 7595). Cassiman,

337

deel IIi – christus en de baard van de Christusfiguur tot in 1626 bleven groeien. Omdat het haar ondertussen sterk uitgedund was ‘door de gene, die uyt devotie eenige hayren hebben uytgetrocken’, werd het beeldje (ter grootte van een hand) niet langer ‘buyten huyse’ uitgeleend, zo lezen we er nog.

Het H. Bloed van Voormezele Het anonieme prentje voor het H. Bloed vereerd in de abdijkerk van de reguliere kanunniken van Sint-Augustinus te Voormezele (Ieper) dateert ten vroegste van 1664 en is mogelijk gegraveerd door Pieter du Tielt uit Ieper.95 Het toont twee geknielde engelen in aanbidding voor het H. Bloed dat opgeborgen is in een kostbaar schrijn. Onder de afbeelding staat: t’ heyligh bloedt tot voormezeele. De reliek, waarover de proosdij van Voormezele sinds 1152 beschikte, zou al vóór de geuzentijd het voorwerp zijn geweest van een openbare verering. De devotie kreeg een nieuwe impuls toen de reliek vanuit Ieper, waar de monniken wegens de oorlogsomstandigheden van 1648 tot 1662 hadden verbleven, naar Voormezele werd teruggebracht en in de proosdij op 14 juni 1664 een Broederschap van het H. Bloed werd ingesteld.96 In 1665 verscheen een handboekje ten behoeve van de bedevaarders naar het H. Bloed van Voormezele.97 Wellicht is een nog voorhanden broederschapsboekje, gedrukt door Thomas Walwein (boekdrukker te Ieper van 1750 tot 1788), daarvan een heruitgave.98 Het Mattekenskruis in het Groot Begijnhof te Gent De Antwerpse plaatsnijder Alexander Voet (vermoedelijk betreft het Alexander II die vanaf 1665 een aantal jaren te Gent werkzaam was) graveerde voor het Sint-Elisabethbegijnhof te Gent een prent van 168 bij 133 mm met daarop de volgende tekst: Afbeelsel van een miraculeus Crucifix rustende in het groot Beggijnhof tot gendt. We zien hoe een begijn neerknielt bij het zogeheten Mattekenskruis, met op de achtergrond een versterkte stad in een heuvelachtig landschap. Het betreft vermoedelijk Jeruzalem. Nog in het midden van de negentiende eeuw gebruikte ‘Het wondere Kruis van Deinze’, p. 96 (afbeelding van het gravuurtje) en 100-102. Het Franstalige devotieblaadje draagt geen impressum. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 413. 95 Het koperplaatje was ooit bezit van de familie Du Tielt. A. Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882), p. 307. 96 M. English, Passiedevotie in West-Vlaanderen, 2 delen (Brugge, 1938), deel 1, p. 30-31 (afbeelding). 1152-1977. Het Heilig Bloed te Voormezele-Ieper (Ieper, 1977), p. 19 (afbeelding). A.B., ‘Het H. Bloed van Voormezele in 1664’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 183. 97 Geen exemplaar voorhanden. English, Passiedevotie in West-Vlaanderen, deel 1, p. 30. 98 W. Desodt & K.M. De Lille, Devotieboekje over het H. Bloed te Voormezele met de teksten van 1664 (Roeselaere-Voormezele-Ieper, 1995). Bevat een anastatische herdruk van: Broederschap van het Heylig Mirakeleus Bloed Christi, in-gestelt in de abdye van Voormezeele by Ipre op den 14. Junij 1664 (Ieper: T. Walwein, s.a.).

338

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen de Gentse drukker Joannes Baptist Rousseau de (ondertussen erg versleten) koperplaat van Alexander Voet voor het illustreren van een plano, getiteld: Afbeelding des Heylig Kruys, van het welk Christus eertyds heeft gesproken tot een beggyntje daer voren knielende; berustende te Gend in de kerk van het Groot-Beggynhof […] Portrait de la Sainte Croix […]. De eerste uitgave van deze herhaaldelijk herdrukte eenbladdruk verscheen in 1673 bij Boudewijn Manilius, eveneens te Gent. Een anonieme dominicaan zorgde voor de Nederlandse en de Franse tekst, elk voorzien van een kerkelijke goedkeuring van 8 mei 1673. De originele tekst ontleende hij aan de in 1631 te Leuven verschenen Vita S. Beggae van Joseph van Ryckel, abt van de Leuvense Sint-Gertrudisabdij.99 Volgens een mirakellegende maakte Matteken, een begijn, daags voor Aswoensdag van 1470 bij het kruisbeeld in de Gentse begijnhofkerk haar beklag over het feit dat zij, in tegenstelling tot de andere begijnen, nergens was uitgenodigd om te gaan feesten. De mondelinge richtlijnen die Christus Matteken in antwoord op deze klacht verstrekte, zorgden er uiteindelijk voor dat zij door de overste een maaltijd voorgeschoteld kreeg. Na een dankgebed overleed Matteken aan de voet van het kruis terwijl de klokken spontaan begonnen te luiden.100 Mede dankzij deze legende genoot het Mattekenskruis een zekere bekendheid. Bij een bezoek aan het begijnhof zouden aartshertog Albrecht en zijn hovelingen het vereerd hebben.101 In 1712 vernemen we dat het crucifix ‘met grote devotie van ’t volk’ bezocht wordt, deels uit nieuwsgierigheid (uyt verwonderinge van ’t mirakel), deels omdat velen hopen er van kwalen en ziekten verlost te geraken.102

Het wonderkruis bij de Witte Vrouwen te Maastricht Na de intocht van de Franse troepen in Maastricht in 1673 begonnen Joannes vanden Sande en Franciscus Huberti bedevaartprentjes te produceren voor het Miraculeus Kruis dat aldaar in het klooster van de Witte Vrouwen vereerd werd. Nog andere Antwerpenaren hebben daarna – tot in de vroege negentiende eeuw – sanctjes voor dit wonderkruis uitgegeven: Joannes Carolus Craen, Jacobus de Man, Jacobus Josephus Emmerechts, Hendrik Leys en Theodoor van Merlen.103 Voor 99 Trésors des béguinages (Gent, 1961), p. 85, nr. 205 (1673). Beschreven in STCV: nr. 12911101. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 223 (nr. 2924) (druk: M. de Goesin, 1736). Werken en kerken. 750 jaar begijnhofleven te Gent (Gent, 1984), p. 22-23 en 136-139. Exemplaar van de druk van Rousseau: PcA. 100 K. Mestdach, Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof op het elan van de Contrareformatie (15981795) (Gent, 2000), p. 204-206. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 909. 101 Mestdach, Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof, p. 206. 102 Het leven van de seer edele doorluchtighste en H. Begga hertoginne van Brabant, stightersse der beggynnen […] (Antwerpen: weduwe P. Jacobs, 1712), p. 204-205. Exemplaar: RG 2037 E 25. 103 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht (Witte Vrouwen). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 561-566-574, 575-594, 597-602 en 604-

339

deel IIi – christus

Afb. 57. Maastricht, het Wonderkruis bij de Witte Vrouwen. Ingekleurde burijngravure door Joannes vanden Sande (62 × 90 mm), twee ‘rondekens’ op één plaatje – UA, Collectie Thijs, nr. 566

deze devotie zag een groot aantal uitgaven het licht, in verschillende formaten en op verschillende dragers. In de achttiende eeuw verschenen planodrukken met een uitvoerig verhaal (zonder titel) over de oorsprong van het Miraculeus Kruis. Bovenaan staat een bescheiden houtsnede.104 De tekst zelf noemt deze historiebladen 607. Voor een uitvoerige bespreking van deze devotie, zie: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1149-1163. 104 Een editie met een (niet plaatsgebonden) houtsnede die Christus aan het kruis tussen Maria en de H. Joannes voorstelt, is gereproduceerd in: Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154. Houtsnede; formaat: 60 × 41 mm; de voorstelling van het H. Kruis staat op een planodruk waarvan de tekst (zonder titel) begint met: ‘Un Gentil-Homme au Village de Reymst’ (s.l.: s.n., s.a. – vermoedelijk vóór 1796, toen het H. Kruis nog in het klooster der Witte Vrouwen berustte); drukspiegel: 298 × 157 mm. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Maastricht, Sint-Martinuskerk, P.3. Het blokje werd ook gebruikt voor een vroegnegentiende-eeuwse Nederlandstalige editie, getiteld Oorspronk van het Mirakeleus Beeld, tegenwoordig geëert in de Parochiaele Kerke van St. Marten tot Wyck (s.l.: s.n., s.a.), met imprimatur: Maastricht, 7 mei 1804; drukspiegel: 292 × 166 mm; exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Maastricht, Sint-Martinuskerk, P.3. Voor een andere Nederlandstalige uitgave, zie: J. Habets, ‘De legende van het wonderbaar kruis van Riempst’, in: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg, nieuwe reeks, 23:3 (1886), p. 346-361 (p. 347-348). De voorstelling (met een Franstalige tekst) vinden

340

3. Miraculeuze hosties, zaligmakers en wonderkruisen een ‘brief.’105 Blijkbaar zijn deze ‘brieven’ niet enkel in de bedevaartplaats maar ook elders verkocht, wellicht door colporteurs. De tekst beweert alleszins dat heel wat gelovigen die niet tot in Maastricht geraakten vertroosting en hulp vonden door het aanschouwen van dit druksel, op voorwaarde dat zij een zogeheten ‘maat’ droegen, dit wil zeggen een lint of een bedrukt papierstrookje dat aan het cultusobject aangeraakt was en dezelfde lengte had als het Maastrichtse kruis.

Een vaantje en een prent voor Sint-Pieters-Leeuw Het vaantje voor de zeker al uit de vijftiende eeuw daterende verering van het H. Kruis in de parochiekerk van het Brabantse Sint-Pieters-Leeuw kwam ten laatste in 1727 tot stand, het jaar waarin Jacobus Harrewijn, de graveur, op 10 juni overleed.106 Op het voorplan staat de reliekhouder op een voetstuk. Daarrond bevinden zich bedevaarders, van wie er verscheidene offergaven bij zich hebben: kippen, een biggetje en een mand met eieren. Andere gelovigen zijn vergezeld van respectievelijk een veulen en een kalf. Op de achtergrond is de parochiekerk met haar omgeving uitgebeeld. Ruiters maken op het kerkhof de in talrijke bedevaartplaatsen gebruikelijke rit rond het kerkgebouw. De tekst in de rechterbovenhoek beweert: ‘Door het teecken des H: Cruys beschermt ons Godt van onse vyanden.’ Het bijschrift onderaan deelt mee: ‘Het H: Cruys rustende inde parochiale kercke van Ste Peeters Leeuw wort aldaer aenbeden voor veele qualen.’ Behalve dit vaantje beschikken we ook over een wandprent die vermoedelijk uit de tweede helft van de zeventiende eeuw dateert. Ze bevat een voorstelling van de H. Rochus en de H. Helena, keizerin, met in haar armen het door haar ontdekte kruis van Christus. Vooraan knielen twee gelovigen, hun blik gericht op de H. Rochus. Op de achtergrond is de parochiekerk met het omringende kerkhof weergegeven. Onderaan de anonieme kopergravure staat: ‘Het Broederschap van t’Heijlich Cruijs ende Ste Rochus te Leeu Ste Peeters.’107

we terug op een kopergravuurtje (formaat: 64 × 45 mm) van Joannes vanden Sande. Zie ook: J. Frère, Limburgsche volkskunde, 3 delen (Hasselt, 1926-1936), deel 2, p. 100-102. 105 Habets, ‘De legende’, p. 347-348. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1154 (afbeelding). 106 E.H. van Heurck, Les Harrewijn. Jacques, Jacques-Gérard, François, Jean-Baptiste et leurs descendants (Antwerpen, 1920), p. 8 en 19, met afbeelding. Van Heurck, Les drapelets, p. 247-248, met afbeelding. – Over de verering van het H. Kruis: M.J. Van den Weghe, Een bijdrage tot de geschiedenis van St.-Pieters-Leeuw (Wetteren, 1931), p. 31-33. 107 Kopergravure; formaat: 232 × 168 mm. Exemplaar: MAS (voorheen VMA).

341

4. Cultussen in het vaandel gedragen

4.1. Voortzetting van plaatselijke vaantjestradities: Damme, Berchem, Veurne en Eine Nog in de jaren 1661-1664 drukte Guillaume de Neve, zoals ook al een kwarteeuw eerder, vaantjes voor de bedevaarders naar het H. Kruis van Damme.108 Aansluitend bij de – mogelijk tijdelijk onderbroken – traditie, schafte het kerkbestuur van de Sint-Willibrorduskerk te Berchem (Antwerpen) zich in 1681-1682 weerom vaantjes aan. Zij betroffen de verering van het H. Kruis en Sint-Willibrordus.109 In beide gevallen kan misschien gebruik gemaakt zijn van oudere drukvormen. Sommige bedevaartverantwoordelijken kozen na verloop van tijd echter voor een vernieuwing van het aanbod. Zo werd voor de kruisdevotie te Veurne in de late zeventiende eeuw een nieuwe plaat gegraveerd, ook al was de koperplaat van Guillaume du Tielt nog voorhanden.110 Ook de kanunniken van de collegiale kerk van Eine lieten voor de H. Kruisdevotie in 1664 een gloednieuw vlaggetje ontwerpen en graveren, ondanks het feit dat de koperplaat van het voorgaande vaantje nog voorhanden was.111 Bovendien kozen zij ervoor om op het nieuwe vaantje veel meer te tonen dan op het oude. Op het voorplan lieten zij enkele bedevaarders uitbeelden die zich smekend tot de door engelen meegevoerde kruisreliek richtten, terwijl in de omgeving van de bedevaartkerk ruiters met hun paarden voor een gezellige drukte zorgden. Een priester die met een hamer enkele paarden zegent, herinnert eraan dat men te Eine toen ook de paardenheilige Eligius vereerde.112

108 J. De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken en toestanden in het Brugse Vrije 1500-1780’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 137-145 en 169-175 (p. 142). 109 J. Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109-137 (p. 126, noot 49). 110 Zij werd in de jaren 1880 nog afgedrukt. Dat gebeurde ook met de twee koperplaten voor de kruisdevotie te Zillebeke (waarvan één gesigneerd door Guillaume du Tielt). Zie: M. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942), p. 68-70 en 76-77. 111 De plaat werd tijdens het interbellum nog ten behoeve van verzamelaars afgedrukt, vermoedelijk door Bernard Janssens te Lier. 112 Twee chronogrammen verwijzen naar het jaar 1664. E. Van Cauwenberghe, L’ommeganck ou les anciennes cavalcades d’Eyne (Extrait du Messager des Sciences historiques de Belgique) (Gent, 1859), p. 14, met afdruk van de koperplaat. Van Heurck, Les drapelets, p. 130-131. R. van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958), p. 86 en 88.

343

deel IIi – christus

4.2. Vaantjes voor parochiale Christuscultussen Middelkerke In 1638 blijkt te Middelkerke een ‘confraternitas S. Crucis, sub magna devotione’ te bestaan. Volgens een legende, in 1657 ten beste gegeven naar aanleiding van een reorganisatie van deze broederschap, zou het in dat vissersdorp van het Brugse Vrije vereerde kruis ooit, vóór de geuzentijd, op het strand gevonden zijn door vissers die het naar de Sint-Janskapel van het gehucht Raversijde droegen. Op wonderbare wijze uit de kapel verdwenen, werd het kruis teruggevonden op het strand. Naar Nieuwpoort overgebracht, kwam het – steeds volgens de legende – uiteindelijk op mysterieuze wijze in de parochiekerk van Middelkerke terecht. Zo zou het duidelijk hebben gemaakt dat het nergens elders wenste vereerd te worden. Deze clichématige legende paste anno 1657 in het verzet van het kerkbestuur tegen het verlangen van de bewoners van Raversijde naar een eigen pastoor voor hun tijdens de geuzentijd verwoeste maar in 1638 gedeeltelijk herstelde kapel.113 Nadat de Broederschap van het H. Kruis in Middelkerke anno 1660 een pauselijke aflaat bekomen had, begon de pastoor in 1661 vaantjes te verspreiden. Hij liet ze te Brugge drukken, vermoedelijk bij de specialist ter zake, Guillaume de Neve. In 1732 bekwam de broederschap nieuwe aflaatbrieven. Ter informatie van de bedevaarders drukte de eveneens Brugse Joos Vandermeulen een affiche, getiteld: Aflaeten van het vermaert Broederschap van het H. Cruys in de prochie-kercke van Middelkerke. Om de kruisdevotie verder aan te wakkeren, schonk de Brugse bisschop Henricus Joseph van Susteren in 1735 een kruisreliek. Toen de Middelkerkse kruisdevotie aan het einde van de achttiende eeuw een zekere terugloop vertoonde, liet de pastoor vanaf 1794 weerom vaantjes drukken. Geregeld kwamen er nu van de pers, onder meer in 1800, 1810, 1818, 1826, 1850 en (voor het laatst) in 1862.114 Deze laatste editie, waarvan nog een exemplaar is bewaard, werd gedrukt met een houten drukvorm die misschien nog uit 1794 dateerde.115 Het driehoekige vaantje toont in een summier aangegeven landschap het anno 1745 vervaardigde kruisvormige reliekschrijn waarvan één arm wordt ondersteund door een op een wolk gezeten engel. Drie met een brandende kaars gewapende gelovigen knielen ervoor neer. In de linkerbovenhoek zijn enkele ex voto’s uitgebeeld. Onder de houtsnede staat: ‘Middelkerke 1862’ en een wellicht al oudere tekst: Hoe zalig voor de ziel in ’t Kruis haer hoop te stellen, In ’t Kruis waer een God Mensch zyn bloed heeft uitgestort; Uw’ ziel is zy bedroefd om dat haer rampen kwellen 113 Over de achtergrond van dit alles: M. English, ‘Het mirakelkruis van Middelkerke’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 301-308. M. English, ‘De kerk van Raversijde’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 229-234. 114 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 50-51. 115 Exemplaar: PcA, herkomstig uit de vroegere Collectie Festraets.

344

4. Cultussen in het vaandel gedragen Ga tot het heilig Kruis waer troost gegeven wordt, Daer zult gy, gansch onthecht van ‘s werelds yd’ le zaken, En vastgekleefd aen Hem die u ’t geluk bereidt, Het zoete voorgevoel dier zuivre liefde smaken Die u vergezellen moet ter zalige eeuwigheid. Lebbeke Lebbeke in het Land van Dendermonde stond in de eerste plaats bekend als een voorname mariale bedevaartplaats. In de parochiekerk werd echter tevens een kruisreliek vereerd. In 1723 liet het kerkbestuur een plaat graveren met daarop het ‘waerachtigh afbeelsel van de Reliquie van het H. Cruys en van veele HH. rustende inde kerck van o.L.v. van Lebbeke.’ Dit voor de keerzijde van het nieuwe toen uitgegeven Mariavaantje. De plaat voor dit vaantje werd gegraveerd door Michiel Heylbrouck. Dat blijkt uit een post in de kerkrekening: ‘Betaelt aen Sr. Michiel Heylbroeck tot Gendt […] dry pont thien schell[ing] over het graveren van een coperen plaet vande reliquien van het h. Cruys.’116 Kampenhout Het achttiende-eeuwse houtsnede-vaantje voor Kampenhout, een dorp gelegen tussen Mechelen en Leuven, toont het geklede Mariabeeld naast een kruisvormige reliekdrager die een stukje van Christus’ kruis zou bevatten. De tekst onderaan verwijst naar beide cultusobjecten: ‘Comt al naer Campenhaut de Moeder Gods vereeren: sy sal door ’t Heyligh Cruys het quaet van u afkeeren.’117 Mechelen Sinds omstreeks 1358 zou in Mechelen, in het gehucht Pennepoel aan de Antwerpsepoort, een kapel hebben bestaan waar gelovigen een crucifix vereerden. Vanaf 1408 bedienden de Mechelse karmelieten deze kapel op dagelijkse basis. Sinds 1559 vond jaarlijks op 3 mei een processie plaats. In 1578 werd de kapel vernietigd maar weer heropgebouwd. Aan het einde van de achttiende eeuw werd ze opnieuw vernield. Het zogenaamde ‘Bruine Kruis’ kreeg toen een nieuw onderdak in de Sint-Katelijnekerk.118 Een anoniem in kopergravure uitgevoerd vaantje voor het Bruine Kruis 116 J. Dauwe, Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983), p. 50, 162 en 165. Van Heurck, Les drapelets, p. 237, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 173-174, met afbeelding. 117 Van Heurck, Les Drapelets, p. 72, met afbeelding. – De tekst richt zich tot gelovigen van buiten het dorp (‘Comt al naer Campenhaut’). In tegenstelling tot wat Jan Verbesselt veronderstelde, is dit vaantje dus niet alleen een processie- maar ook een bedevaartvaantje. J. Verbesselt, ‘Bedevaart- en processievaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 70 (1987), p. 38-40. 118 M.C.H. Dhanis, Opkomst en bloei van het christendom in Mechelen, 2 delen (Mechelen, 1857), deel 1, p. 119-120.

345

deel IIi – christus draagt het jaartal 1738.119 Het bestaat uit drie niveaus. Bovenaan is de kapel met kleine campanile te zien, met aan de voorzijde enkele kraampjes. In het midden wordt de Kruisprocessie uitgebeeld, voorafgegaan door een groep karmelieten en gevolgd door twee draagbaren. Op de eerste, gedragen door vier vrouwen, bevond zich de Madonna van Zeven Weeën, op de tweede, gedragen door vier vrouwen, stond het miraculeuze crucifix. Deze werden gevolgd door de rest van de karmelietencommuniteit. Het onderste niveau van het vaantje bevat links een groep hulpbehoevende bedevaarders en rechts een groep karmelieten die het crucifix uit het water redden, een referentie naar de vindingslegende. Gooik De linkerzijde van het anonieme vaantje voor de kruisdevotie in de Kapel van de Woestijn op het grondgebied van het Brabantse Gooik is ingenomen door het bij bedevaarders populaire roodkoperen kruis, met aan de voet ervan het wapen van de plaatselijke heren, de familie de Gottignies. Op de weg naar de met bomen omzoomde kapel ligt de herberg Egypten, die in 1742 ten behoeve van de bedevaarders was opgericht. De tekst onderaan de koperplaat stipt aan dat in de kapel ‘waerachtighe reliquien van het H. Cruys’ berusten.120 Uit de aanwezigheid van de herberg op het vaantje mogen we besluiten dat de koperplaat ten vroegste in 1742 tot stand kwam.

119 Van Heurck, Les drapelets, p. 288-289, met afbeelding. P. Vansummeren, Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983), afbeelding nr. 86. 120 Van Heurck, Les drapelets, p. 150-151, met afbeelding. Verbouwe, Iconografie van VlaamschBrabant, deel 8, p. 20-21 (nr. 78). – In 1758 werd de kapel grondig hersteld. Mogelijk dateert het vaantje uit die tijd. J. & L. De Weerdt, Goyck. De kerk en de kapel van de Woestijn (Merchtem, 1927), p. 34, 36 en 42 (afbeelding).

346

5. Cultussen ingeprent Voor veeleer bescheiden christocentrische bedevaartcultussen te Brugge (arme klaren), Dendermonde (Maria Troon), Diest (Mariëndaal), Gent (augustijnen en penitenten), Nieuwpoort en Schepdaal zijn, voor zover bekend, enkel prenten uitgegeven. Ook voor een grote groep andere Christuscultussen zijn enkel prenten en, voor zover we dat kunnen nagaan, geen vaantjes gepubliceerd. In een aantal gevallen betreft het veeleer lokale devoties, maar soms gaat het om druk gefrequenteerde plaatsen.

5.1

Prenten voor cultussen in kapellen

Nieuwpoort In verband met de minstens tot 1574 teruggaande verering van het H. Kruis te Nieuwpoort bestaat een sanctje met daarop volgende tekst: ‘Portrait van het Beeldt van den gecruijsten Salighmaecker in zee gevonden door de visschers van Nieuport ende rustende inde Capelle geseijt ons heeren huijseken nevens de selve Stadt Nieuport.’ Het toont een (deels met ex voto’s behangen) altaar met daarop het H. Kruis. Het kwam tot stand nadat Pedro d’Avila, gouverneur van de stad, in 1718 de oude, buiten de Stegherpoort gelegen kapel had laten vervangen door een nieuwe.121 Schepdaal Te Schepdaal op het grondgebied van het Brabantse Sint-Martens-Lennik (Lennik) bevond zich minstens van in het laatste kwart van de zestiende eeuw een H. Kruiskapel die in 1702 een kruisreliek blijkt te bezitten. Tijdens de achttiende eeuw was er een anonieme prent ter beschikking met de voorstelling van het kruisbeeld. Onderaan vermeldt de gravure: ‘Dit beldt heeft aengeraeckt aen het H. Cruys t’welck geeert wordt tot Schepdael’.122

121 Formaat: ca. 123 × 94 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Nieuwpoort, P1. R. Dupont, ‘Het Paasch- en het O.H.-huizeken te Nieupoort’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 129-135 (p. 130) (afbeelding). – Het Nieuwpoortse kruisvaantje (Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 53) is het confrérievaantje van de hoveniers. 122 Formaat: ca. 156 × 117 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 963 (handgekleurd). Er bestaan twee sterk gelijkende versies van deze prent. P. Lindemans, ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties, II. H. Kruis’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 28 (1945), p. 22-27; 29 (1946), p. 25-29; 31 (1948), p. 405-410 en 32 (1949), p. 435-446 (32: p. 440-441). F. Vennekens, Geschiedenis der parochie van St. Martens-Lennik (Hekelgem, 1935), p. 88, 93, 139-140 en 160-161.

347

deel IIi – christus

Afb. 58. Schepdaal, devotie tot het H. Kruis. Ingekleurde anonieme burijngravure (155 × 116 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 963

348

5. Cultussen ingeprent

5.2

Prenten voor Christusdevoties bij regulieren

Antwerpen (witzusters) Met lede ogen zagen de Antwerpse witzusters in 1633 toe hoe het mirakelkruis van Hoboken, sinds het einde van 1622 in hun klooster in veiligheid gebracht, naar zijn oorspronkelijke cultusplaats terugkeerde. Om de gevolgen van dit verlies enigszins te beperken, kregen zij toestemming om een (licht afwijkende) replica van het Hobokense kruis te laten maken. Ook een in de periode 1622-1633 verworven reliek van Christus’ H. Kruis schonk de witzusters de gelegenheid de kruisdevotie in hun kerk min of meer in stand te houden.123 Toen het Hobokense kruis bij de witzusters berustte, waren daar vaantjes te bekomen. Nadat ze vanaf 1633 op zichzelf waren aangewezen, pakten de zusters de zaak op een bescheidener schaal aan: ze bestelden geen vaantjes meer, maar wel kleine (en dus goedkopere) prentjes. Op naam van de Antwerpse graveur Theodoor van Merlen, als zelfstandig graveur en prentenuitgever werkzaam van 1631-1632 tot aan zijn overlijden op 7 augustus 1672, verscheen een sanctje in verband met deze devotie. Vergezeld van twee engelen, knielt Maria aan de voet van het kruis neer bij het dode lichaam van Christus. Het onderste gedeelte van de prent is ingenomen door een tekstdoek met daarop: ‘Dit Beldeken heeft geraeckt aen een Waerachtich ende Wettelijck geapprobeert gedeelte van ’t H. Cruys ons Salichmaeckers Jesv Christi, berustende inde kercke vande Witte=Susters tot Antwerpen, op dien titel opgerecht ende ghewijdt inden iaere 1312. Alwaer het Broederschap dês H. Cruys met Pauselijcke bulle is inghestelt ende met vele verscheijde Aflaeten verciert.’124 Na Van Merlens dood zorgde zijn weduwe (vidua) voor de nodige prentjes, als volgt gesigneerd: ‘V. Th. van Merlen.’125 In 1673 drukte Marcelis Parys nog een Instructie voor de broeders ende susters des Broederschaps van het H. Cruys op-gherecht inde kercke van ’t Heyligh Cruys tot de Witte Susters binnen Antwerpen. 1673.126 Bij diezelfde Antwerpse drukker kwam ook een kleine affiche van de pers. De aanhef daarvan luidt: ‘Solemnele devotie van het H. Cruys inde Kercke van het heyligh Cruys by de Witte Susters met aflaet van VII. jaeren, volghens de ghewoonte van alle dry maenden.’127 123 Kuyl, Hoboken, p. 154. De reliek werd bij de opheffing van het klooster in 1784 overgedragen aan het bestuur van het H. Kruisaltaar in de Sint-Andrieskerk te Antwerpen. P. Visschers, Geschiedenis van St. Andries kerk te Antwerpen, sedert hare opkomst, tot den huidigen dag, 3 delen (Antwerpen: Janssens, 1853-1862), deel 2, p. 218. 124 Signatuur: Th. van Merlen. Kopergravure; formaat: 101 × 69 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 154. 125 Exemplaar RG in: F. Lemmens & A. Tierssoone, Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002), B.14 (witzusters). Het is niet uitgesloten dat Maria Wiggers (die op 18 januari 1698 overleed) voor haar editie een nieuw plaatje liet vervaardigen. 126 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 1, p. 198 (nr. 1325). Beschreven in STCV: nr. 12917068. 127 Impressum: By M. Parijs. Exemplaar: FAA, Privilegiekamer, nr. 2954.

349

deel IIi – christus

Afb. 59. Diest, kanunnikessen van Mariëndaal, Kruisreliek. Burijngravure door Alexander Voet (115 × 81 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 385

Diest (kanunnikessen van Mariëndaal) Een prentje ter ere van een kruisreliek die werd vereerd bij de kanunnikessen van Sint-Augustinus van Mariëndaal te Diest is getekend: ‘A. Voet scul.’, een signatuur die zowel naar Alexander I Voet (Antwerpen, 1608-1689) als naar diens zoon Alexander II Voet (Antwerpen, 1637-1693) kan verwijzen. De tekst op het sanctje verzekert: ‘Dit Beldeken is aengeraeckt aen de Waer Waerchtige Reliquie Van het H: Cruijs ons Heere Iesu Christi het Welck is rustende in de kercke der kanonikersse Regulieren genaempt Mariendael Binnen de stat Dist.’ Twee engelen houden een staf vast die bovenaan uitloopt op een cirkelvormige reliekhouder met daarin een klein kruisje, omringd door de woorden: S. Crucis.Iesu.Christi. Twee zwevende engeltjes houden een kroon boven het schrijn.128 128 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 385.

350

5. Cultussen ingeprent Brugge (arme klaren) Voor de arme klaren te Brugge vonden we één prent, een anonieme kopergravure, die naar alle waarschijnlijkheid dateert uit de tweede helft van de zeventiende eeuw. Het opschrift luidt: ‘Figure d’vne des SS. Espines de la Couronne De N[ot]re Seigr. qui se garde au Conuent des pauures Clairisses dittes Colets a Bruges.’129 Gent (klooster der penitenten bij Sint-Jacobs) In een anno 1782 geredigeerde inventaris van het klooster der franciscaanse slotzusters penitenten bij Sint-Jacobs te Gent staan twee gegraveerde koperplaten vermeld. Zij dienden om afbeeldingen te drukken van een houten gotisch Christusbeeld dat talrijke gelovigen in een kleine vóór de conventskerk gelegen kapel kwamen vereren. Uit bewaard gebleven afdrukken blijkt het om twee verschillende formaten te gaan. De afmetingen van de grootste prent bedragen ongeveer 290 bij 195 mm, die van de kleinste ongeveer 165 bij 115 mm. Beide gravures tonen de gekruisigde Christus die een koningskroon draagt en gekleed is met een voorschoot. Achter het kruis (versierd met de symbolen van de vier evangelisten) is een vellum aangebracht. Onderaan staat: ‘Dit devot beeldt rust inde voorcapelle van het clooster der penitenten nevens St. Jacobs binnen ghendt ende word met grooten toeloop en troost van vele menschen besocht.’ De genoemde ‘voorcapelle’ kwam tot stand in 1684. Nog datzelfde jaar verleende de bisschop van Gent een aflaat van veertig dagen aan gelovigen die op bepaalde dagen vijfmaal een Onze Vader en een Wees Gegroet zouden bidden. Er deden toen verhalen de ronde over wondere gebeurtenissen en genezingen die zich rond het eeuwenoude beeld zouden hebben voorgedaan, wat uiteraard van aard was om de devotie hoog te doen oplaaien. Volgens een handschriftelijk mirakelboek liet een Spaanse te Gent gelegerde kapitein, Don Borré, in 1693 een koperplaat graveren met de afbeelding van het Miraculeus Kruis.130 Wellicht betrof het één van de in 1782 geïnventariseerde platen. Uit sommige nog bewaard gebleven afdrukken zijn allerlei stukjes weggesneden. Vervolgens heeft iemand lapjes textiel achter de aldus ontstane openingen gekleefd. Minstens één exemplaar van deze beklede prenten kwam pas ten vroegste omstreeks 1830 tot stand. Het is namelijk gedrukt op machinaal vervaardigd papier. Dit uitgesneden en bekleed exemplaar is dus zeker niet vervaardigd in het penitentenklooster dat immers al in 1783 door de maatregelen van Jozef II was opgeheven.131 129 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, Clarissen, P1. 130 L. Collin, ‘De Zwarte God in het begijnhof O.-L.-Vrouw ter Hoyen te Gent en het mirakelboek’, in: Oostvlaamse Zanten, 65 (1990), p. 161-178 (p. 170 en 175-177, met afbeeldingen op p. 166 en 173). 131 C. De Backer, ‘Beklede devotieprenten uit het klooster der penitenten bij St.-Jacobs te Gent’, in: Volkskunde, 84 (1983), p. 1-10, met afbeelding. Noodzakelijk aan te vullen met: F. Lemmens, Beklede devotieprenten. Inventaris (Antwerpen, 1992), p. 5-6 en 55-57, met een afbeelding van een

351

deel IIi – christus Dendermonde (birgittijnenklooster Maria Troon) Voor de christusdevotie in het birgittijnenklooster in Dendermonde werd in de loop van de achttiende eeuw een prent met een anonieme kopergravure (146 × 86 mm) gedrukt, met als tekst: ‘Waerachtigh afbelsel van eenen Christus, rustende inden byvanck der Bregittinen binnen Dendermond […] den welcken aldaer wordt besocht vande geloovige tot grooten troost, en bystant van vele geaffligeerde menschen.’132

niet bekleed exemplaar van de kleinste prent: RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, Penitenten bij de Sint-Jacobskerk, P1. 132 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 378 (herdruk).

352

6. Cultussen te boek gesteld Betreffende een aantal bescheiden christocentrische devoties zijn geen vaantjes of zelfstandige prenten maar enkel boekjes teruggevonden. Dat is het geval voor Beveren-Roeselare, Brugge (H. Kruis), Galmaarden, Eksaarde, Kortrijk (H. Haar), Maltebrugge, Oude-God en Poederlee. Brugge Sinds omstreeks 1474 werd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge een kruisreliek vereerd. Volgens de overlevering was ze een schenking van kerkmeester en schepen Wouter Utenhoven, die de reliek via zijn weduwe had overgeërfd van haar eerste echtgenoot, Claes Schouten. Deze Bruggeling van Dordtse afkomst had van een reis door het Midden-Oosten verschillende kruisfragmenten meegenomen. Bij zijn terugkomst in de Nederlanden schonk hij stukken van deze reliek aan het Onze-Lieve-Vrouwkapittel van Dordrecht en het Sint-Maartenskapittel in Middelburg. Schouten nam een derde partikel mee naar Brugge, zijn woonplaats, als persoonlijk aandenken en devotieobject. Nadat hijzelf en vervolgens ook zijn weduwe waren overleden, kwam de reliek terecht bij Utenhoven en vervolgens in de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Utenhoven liet zelfs een kapel bouwen aan de noordkant van de kerk en stichtte er een dagelijkse mis. De reliek werd door de Doornikse bisschop Petrus de Clugniaco onderzocht en echt verklaard.133 Er is sprake van een verminderde devotie vanaf het einde van de zestiende eeuw.134 Middels publicaties als Kort begryp der historie van het H. Cruys van ons saligmaecker Jesu Christi, naementlyck van het groot stuck, ’t welck rust ende geëert wordt in de collegiale ende parochiale kercke van Onse Lieve Vrauwe […], uitgegeven bij Carel de Clercq (approbatie 1683), werd getracht nieuw leven te blazen in de kruiscultus. Het frontispice toont een kruisvormig reliekschrijn geflankeerd door twee engelen die elk een wierookvat hanteren. Onderaan dit anonieme figuurtje staat: O Crux aue Spes vnica.135 Kortrijk In 1698 drukte Jan Danckaert te Gent: Aflaeten ende reghels van het broederschap van de Alder-heylighste Hayren Jesu Christi Ons Salighmaeckers. Inghestelt in de vermaerde collegiale kercke van Onse L.V. binnen Cortryck, van welcke Alder-heylighste 133 [J. van Caloen] Triumphe van het heilig Kruise Christi Jesu, dat is de Geschiedenisse van de vier kruisreliquien die vereerd worden of eertijds vereerd wierden te Dordrecht in Holland, te Middelburg in Vlaanderen, in onze lieve Vrouwe kerke te Brugge ende te Sinte-Kruis, nevens Brugge (Brugge: Petyt, 1871), p. 20-29. 134 Van Caloen, Triumphe van het heilig Kruise, p. 43-44. 135 Beschreven in STCV: nr. 12915257.

353

deel IIi – christus Hayren een deel is rustende in de capelle van S. Catharina van de selve kercke. Waerby ghevoegt zyn eenighe devote ghebeden, ende eene Maniere om devotelyck den dagh over-te-brengen. De oprichtingsbul van de broederschap dateerde van 15 januari 1689 maar werd pas in 1698 ten uitvoer gelegd. Het broederschapsboekje is samengesteld door Petrus Mussel, een kanunnik en cantor van de Kortrijkse Onze-LieveVrouwekerk die was belast met de eredienst van de relikwie. Het bevat, naast wat de titel aangeeft, een beschrijving van de plechtige processie die in 1686 plaats had gegrepen naar aanleiding van een op vraag van de stadsmagistraat (hernieuwde) verheffing van de reliek. De H. Haarprocessie, die ongetwijfeld talrijke bezoekers wist aan te trekken, werd tot 1790 in stand gehouden.136 In een aantal exemplaren ontbreken welbepaalde bladzijden, namelijk die pagina’s waarop twee tegenstrijdige theorieën over de herkomst van het vereerde H. Haar weergegeven zijn. Wellicht vonden de verspreiders van deze geschonden exemplaren dat de godvruchtige lezer geen boodschap had aan een daar aangesneden historisch vraagstuk dat hierop neerkwam: staat de reliek in verband met Boudewijn IX, graaf van Vlaanderen, of met diens broer Hendrik, keizer van Constantinopel. Mogelijk gingen zij niet akkoord met de voorkeur van kanunnik Mussel voor de theorie als zou Boudewijn in zijn slotkapel reeds over het H. Haar beschikt hebben vooraleer hij in 1199 de Kortrijkse collegiale kerk oprichtte.137 Beveren-bij-Roeselare, Eksaarde en Galmaarden Het boekje Crux Rediviva uit 1621 over de Miraculeuze Kruisen van Eksaarde werd nog in 1665 en latere jaren herdrukt. Van God-vruchtighe oeffeninghe, het boekje over de kruisdevotie te Beveren-bij-Roeselare uit 1642, verscheen in 1701 een herdruk. Ook in Galmaarden konden bedevaarders een stuk van Christus’ H. Kruis vereren. In 1745 drukte J.J. Boucherie te Brussel ten behoeve van hen: Historie van een stuck van het Heylich Cruys in groote eer gehouden ende bewaert wordende in de kercke van Sint Pieter der parochie ende graefschap van Gallemaerde.138 Dit boekje, waarvan in 1830 een herdruk verscheen, vormde op het einde van de achttiende eeuw de inspiratiebron voor een toneelspel.139 Den oorspronk en eerste wonderbare wonderheden van het heijlig Kruijs vertelt in vijf bedrijven het wedervaren van een stuk van het kruishout, meegebracht door de graaf van Galmaarden van een kruistocht met Filips de Goede, dat geschonken werd aan de kerk van Galmaarden. 136 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). 137 J. Boets, Gezelles Cortracena (Antwerpen-Utrecht, 1972), p. 62-66. English, Passiedevotie in West-Vlaanderen, p. 57-60. 138 Exemplaar: KADOC, Stichting de Béthune, Hi Ge 42.24. 139 J. Spanhove, ‘Het Heilig Kruisspel van Galmaarden’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 54 (1971), p. 173-197, 391-407 en 479-481 (p. 177); Lindemans, ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties’, 31: p. 408. In 1909 verscheen nog een heruitgave van het bedevaartboekje: Geschiedenis van een stuk uit het H. Kruis bewaard en vereerd in de kerk van den Heiligen Petrus te Galmaarden (Roosbeek, 1909). Zie ook: V. Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar en hunne volksgebruiken (Brugge, 1929), p. 170.

354

6. Cultussen te boek gesteld Mortsel, Oude-God In het begin van het Twaalfjarig Bestand zagen we Abraham Verhoeven vaantjes drukken voor de Oude-God. In de latere periode is er echter geen spoor meer aangetroffen van vlaggetjes. In de hoop nieuw leven te blazen in de ooit bloeiende kruisverering, bracht de pastoor van Mortsel, Cornelius Augustinus van Houten, op 3 mei 1708 (feestdag van de Kruisvinding) een stukje van het ‘waerachtig’ kruis van Christus over naar de Kruiskapel in de Oude-God. Deze reliek was hem, op zijn verzoek, in 1707 bezorgd door de jezuïet Libertus de Pape, gewezen provinciaal en oud-overste van het Professenhuis te Antwerpen. De verheffing ervan geschiedde, naar de woorden van de pastoor zelf, ‘met groot toe-bereytsel van vollen aflaet, processie, vanen, trompetten, musiek en ander godt-vruchtige vreugde-teekens, onder den toe loop van veel menschen.’ Van Houten zorgde ervoor dat de ‘vergaderinge’ van Mortselse ‘godtvruchtige jongmans […] onder den titel van ’t H. Cruys’ krachtens een pauselijke bul van 26 september 1708 als broederschap erkend werd. Op 19 april 1709 verleende het vicariaat van het bisdom Antwerpen, sede vacante,

Afb. 60. Devoot Broederschap van het H. Cruys ingestelt in des selfs wyt-vermaerde Capelle, genoemt den Ouden-Godt onder de parochie van Mortsel (Antwerpen: I. Leyssens, 1709) – RG 3095 E 10:2

355

deel IIi – christus de toestemming tot publicatie van deze bul. Nog datzelfde jaar 1709 verscheen bij Ignatius Leyssens te Antwerpen een broederschapsboekje met de titel: Devoot Broederschap van het H. Cruys ingestelt in des selfs wyt-vermaerde capelle, genoemt den Ouden-Godt onder de parochie van Mortsel; bevestigt door pauselyke bulle en verrykt met veel aflaeten in ’t jaer MDCCVIII. Het werd door pastoor Van Houten op 28 juni 1709 opgedragen aan pater Libertus de Pape, die de reliek had bezorgd en die ondertussen rector van het Huis van Probatie van de Societas Jesu te Lier was geworden. Het 24 pagina’s tellende boekje bevat, afgezien van deze dedicatie, een kort relaas over de verwerving van de reliek en de oprichting van de broederschap, een overzicht van de aflaten, de statuten van de confrérie en een aantal gebeden. Om de aantrekkelijkheid van het boekje te verhogen, kreeg het een door P.B. Bouttats gegraveerd frontispice waarop stond dat het de reliek had aangeraakt. Misschien heeft het daartoe gebruikte koperplaatje ook gediend voor het drukken van prentjes. Nadat pater Libertus de Pape een gedruckten brief (vermoedelijk een affiche) had ontvangen waarin pastoor Van Houten de oprichting van de broederschap meedeelde, redigeerde hij een Kort verhael nopende de H:H: Reliquien van ’t Alderheijligste Cruijce des Heere die geviert worden tot Mortsel, op 31 juli 1709 (feest van de H. Ignatius) aan de Mortselse dorpsherder toegezonden. Daarin trachtte de jezuïet de echtheid van de reliek te bewijzen door haarfijn aan te geven op welke wijze het stukje kruishout (dat tot in 1635 in de schatkamer van de Londense Tower berustte) na tal van omzwervingen in zijn bezit was gekomen. Het was de bedoeling dat De Papes tekst, vergezeld van zijn begeleidende brief van 31 juli 1709, zou gedrukt worden. Waarschijnlijk is dit echter niet gebeurd.140 De poging van de clerus tot revitalisering van de Mortselse H. Kruisverering kende uiteindelijk geen blijvend succes. De broederschap ontwikkelde zich tot een schuttersvereniging en de Kruiskapel werd in 1768-1769 afgebroken.141 Poederlee Kanunnik Augustinus Wichmans had in zijn Brabantia Mariana (1632) de bladzijden 490-494 gewijd aan het uit 1412 daterende Miraculeuze Sacrament in de Hegge te Poederlee. Een mogelijk uit de tweede helft van de vijftiende eeuw daterend Nederlandstalig gedicht vertelt over het ongeschonden terugvinden van gestolen hosties bij een konijnenpijp en werd in aeternam rei memoriam bewaard in de Heggekapel die door de plaatselijke heer naar aanleiding van dit wonderlijke voorval was opgericht. Pastoor Martinus Bellens van Poederlee maakte daarvan een afschrift in 1648.142 140 De kopij (15 beschreven pagina’s in quarto) voor het ontworpen boekje bleef bewaard in PcA. Onderaan op de titelbladzijde staat, bij wijze van impressum, enkel: ’t Antwerpen bij etc. 141 J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel (Antwerpen, 1882), p. 319. H. Dierickx, Geschiedenis van Mortsel (Mortsel, 1961), p. 93, 97 en afbeelding van het frontispice tegenover p. 98. 142 Tekstuitgave: P.J. Goetschalckx, ‘Het wonder van ’t H. Sacrament in de Hegge te Poederle’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 11 (1912), p. 20-25. F. Prims, Antwerpiensia 1940 (Antwerpen, 1941), p. 256-269.

356

6. Cultussen te boek gesteld Voor zover bekend, verscheen het eerste vaantje voor de Heggekapel pas in 1932. Wel drukte Joannes van Soest te Antwerpen in 1717, op naam van de toen reeds lang overleden Augustinus Wichmans, een apart boekje over deze devotie: Historie van het Hooghweerdigh Miraculeus Sacrament in de Hegge tot Poederle.143 Jacobus van de Wyer, pastoor te Poederlee van 1747 tot 1779, verkreeg op 9 juni 1751 van boekenkeurder A. Briers een approbatie voor een Historie van het Hoogweirdigh, Miraculeus ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle, een boekje dat hij bij Joannes Franciscus van Soest (zoon van de zojuist vernoemde Joannes) liet drukken.144 Korte tijd daarvoor hadden de vicarissen-generaal van het bisdom Antwerpen, sede vacante, een aflaat van veertig dagen toegevoegd aan de volle aflaat die paus Benedictus XIV op 10 mei 1749 verleend had aan wie zijn devotie kwam doen in de Heggekapel. Om deze voordelen wereldkundig te maken, werd een affiche verspreid, gedrukt door Joannes Franciscus van Soest en getiteld: Vollen aflaet ende solemneele beganckenisse in de vermaerde capelle De Hegge, onder de parochie en baronie van Poederlee.145 In zijn opdracht aan de plaatselijke heer, Philippus Eugenius Joseph d’Olmen, onderstreepte pastoor Van de Wyer dat dit boecxken al ‘meermaels’ gedrukt was, een bewering die we vooralsnog niet kunnen bevestigen. Het werkje bevat, naast uitvoerige ontleningen aan Wichmans (in vertaling), elementen die niet in Brabantia Mariana voorkomen, zoals gebeden, godvruchtige bemerkingen, enkele historische documenten en de pauselijke aflaatbrief van 10 mei 1749. Van de Wyers bedevaartboekje werd in 1792 herdrukt door Christophorus Hyacinthus De Vos te Antwerpen.146 Omstreeks het midden van de negentiende eeuw verscheen een nieuwe druk met gemoderniseerde spelling. Het impressum (met inbegrip van het jaartal) bleef echter ongewijzigd, een zeer ongewone manier van handelen bij herdrukken.147

143 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 2, p. 105 (nr. 2380). L. Goovaerts, Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de Prémontré. Dictionnaire bio-bibliographique, 4 delen (Brussel, 1899-1911), deel 2, p. 393. BCNI, nr. 17520. 144 [J. van de Wyer], Historie van het Hoogweirdigh, miraculeus, ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: J.F. van Soest, [1751]). Beschreven in STCV: nr. 12918509. Het boekje bevat lange citaten (in vertaling) uit Wichmans, Brabantia Mariana tripartita. 145 Reproductie: W. Van den Branden, “Van den hoogwaardigen H. Sacramente inder Heggen”. Het hostiewonder van Poederlee (1412), kroniek van de Heilige Sacramentskapel in de Hegge (Rijsel, 1987), p. 54. – Dat werk bevat ook verdere informatie over deze bedevaartplaats. – Sede vacante: van kerstmis 1747 tot 11 mei 1749 was geen bisschop te Antwerpen in functie. 146 Met behoud van de dedicatie en van de approbatie uit 1751. Historie van het Hoogweêrdig, Miraculeus, ende Heylig Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: C.H. De Vos, 1792). Beschreven in STCV: nr. 12921567. 147 Het boekje is gedrukt op machinaal vervaardigd papier. Historie van het Hoogweerdig, Mirakuleus en Heilig Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: C.H. De Vos, 1792 [negentien-

357

deel IIi – christus Maltebrugge Drie dieven stalen in de nacht van 16 op 17 december 1686 in de Sint-Martenskerk te Kortrijk heilige vaten met geconsacreerde hosties. Een deel van hun buit werd later teruggevonden in een poel te Maltebrugge in Sint-Denijs-Westrem bij Gent. De drie hosties kwamen in het bezit van Maurus Verschuren, abt van de Gentse Sint-Pietersabdij en hoofdpastoor van Sint-Denijs. Verschuren liet in 1687 nabij de poel, waaruit de hosties konden worden gerecupereerd, een kapel optrekken en bracht er op 12 oktober van datzelfde jaar de drie hosties plechtig heen. Op 24 maart 1687 had de bisschop van Gent reeds een aflaat van veertig dagen verleend aan al wie de litanie van het Hoogwaardig las in de buurt van de plaats waar de gestolen hosties gevonden waren.148 Maltebrugge groeide uit tot een bedevaartplaats, vooral bezocht door gelovigen uit de omgeving van Gent. De Latijnse opschriften, in 1761 in de kapel aangebracht bij de herdenking van wat daar 75 jaar eerder gebeurd was, werden (met een vertaling) in een brochure van acht pagina’s gepubliceerd bij de weduwe van drukker Michiel de Goesin te Gent.149 Enkele jaren later, in 1764, verscheen bij dezelfde drukkerij een Kort begryp van de kapelle op-gerecht ter eeren van het Alderheyligste Sacrament te Malte-Brugge by Gend […]. Dit boekje van twintig pagina’s werd herdrukt door François Jacques Bogaert-de Clercq, te Gent zelfstandig werkzaam in de periode 1802-1825.150 De kapel, als nationaal goed aangeslagen, was toen al niet meer toegankelijk, maar tijdens de ‘putjesdagen’ bleven bedevaarders Maltebrugge bezoeken. De inhoud van het boekje was overigens niet bedoeld om alleen bedevaarders aan te spreken. Hij bestaat uit een kort relaas over de gebeurtenissen van 1686 en 1687 en uit de teksten van de doodvonnissen die tegen de dieven uitgesproken zijn. In tegenstelling tot wat men zou verwachten komen er geen teksten van gebeden of geestelijke oefeningen in voor.

de-eeuwse herdruk]). Deze editie bevat 28-[1] pagina’s. De werkelijk uit 1792 daterende editie: 31-[1] pagina’s. Beschreven in STCV: nr. 12918508. 148 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 287-290. 149 Cieraed der kapelle te Malte-Brugge […] (Gent: weduwe M. de Goesin, 1761). Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 246 (nr. 3088) en deel 5, p. 361 (nr. 11081). 150 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 252 (nr. 3140); deel 5, p. I en p. 6 (nr. 8116).

358

ii. Mariale bedevaartplaatsen 1. Voortbouwen op bestaande fundamenten 1.1.

Van vaantjesboeren tot schilders. Promotiecampagnes voor parochiale cultussen

Halle Te Halle zagen Franse reizigers in 1657 mannen en vrouwen op de knieën rond de bedevaartkerk kruipen met een gewijd papieren vaantje op het hoofddeksel.151 Wellicht waren in deze Mariastad reeds lang vaantjes te verkrijgen.152 We kunnen immers moeilijk aannemen dat de Hallenaar Jan Noë die we in het derde kwart van de zestiende eeuw aan verscheidene bedevaartinstanties vaantjes zien leveren, er in eigen stad geen op de markt zou gebracht hebben.153 Het is daarom opmerkelijk dat de oudste nog bewaard gebleven vaantjes voor Halle pas van het einde van de achttiende eeuw dateren.154 Ze kwamen tot stand in 1782 en in 1791.155 De erg ruwe houtsneden tonen dat het hier om echte massaproducten ging. In de achttiende eeuw werden de vaantjes te Halle zelfs op zulke grote schaal verkocht dat de inwoners de bijnaam ‘vaantjesboeren’ toegemeten kregen, zoals blijkt uit een in 1775 opgetekend Liedeken van den straet-coophandel van Halle.156 151 R. van der Linden, Bedevaartvaantjes uit Vlaamse Mariaoorden (Hasselt, 1961), p. 5. 152 Te Namen verspreidde de plaatselijke Confrérie van Onze-Lieve-Vrouw van Halle minstens vanaf 1601 onder haar leden images die aan een stokje gehecht waren (vaantjes dus). Dit gebeurde met het oog op haar groepsbedevaarten naar Halle. Van Heurck, Les drapelets, p. 334-335. 153 E. Roobaert, ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens en legpenningen in enkele Brusselse en Brabantse kerken: Jan Noë de vaantjesmaker van Halle’, in: Volkskunde, 105 (2004), p. 1-33 (p. 8, 11-12, 14-17, 25-26 en 31-32). In de periode 1618-1634 leverde J. Buyens uit Halle geregeld vaantjes te Diegem. B. De Rooms, ‘De devotie tot de heilige Cornelius te Diegem, bedevaartgebruiken en bedevaartvaantjes’, in: De Brabantse Folklore, 247 (1985), p. 240-262 (p. 260). Ook hij kan gezorgd hebben voor vaantjes te Halle. 154 Van Heurck, Les drapelets, p. 170-171. 155 A. V[erbouwe] & P. L[indemans], ‘Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 86-88, met afbeeldingen. W. Giraldo, ‘Guillaume Michiels, kunstschilder en verzamelaar-tekenaar van bedevaartvaantjes’, in: Volkskunde, 56 (1955), p. 39-49 (p. 41). Het tweede vaantje bevat volgende tekst: Vivat Franciscus II 1791. Frans II trad pas op 1 maart 1792 aan als landsvorst. Vermoedelijk dienen we ‘1791’ als ‘1794’ te lezen. 156 M.J. Van den Weghe, ‘Een oud Hallesch liedeken’, in: Hallensia, 5 (1937), p. 75-84 (p. 84). Zie ook: J. Cornelissen, Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk, 6 delen (Antwerpen, 1929-1931), deel 1, p. 43.

359

deel III – Maria Want de Lieve Vrouw van Hal Maekt den handel van de steé; De vaentjesboeren leven er meé. Prenten We zagen Peter de Jode in het begin van de zeventiende eeuw een octrooi bekomen voor een prent ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Halle en signaleerden reeds een sanctje van Joannes Wierix. In 1670 leverde François Lathouwer uit Brussel voor 9 gulden 16 stuiver 1400 ‘gedruckte beeldekens’ aan de kerk van Halle. De koperplaat behoorde toe aan het kerkbestuur. Nieuw was zij toen al niet meer, vermits François Lathouwer 1 gulden 10 stuiver aanrekende voor het verdiepen ervan.157 De nog voorhanden gesigneerde (en dus min of meer te dateren) prentjes dateren voornamelijk uit de achttiende eeuw. We weten dat in 1749 alleen het bestuur van de bedevaartkerk te Halle in het totaal 848 prenten van verschillend formaat verkocht.158 Deze achttiende-eeuwse Halse prenten zijn, op een enkele uitzondering na, uitgegeven door Antwerpenaars zoals Michiel Cabbaeij, Joannes Carolus Craen, Jan Baptist de Wit, Isabella Hertsens, Augustinus Joannes Heydreix en Norbertus vanden Sande.159 Het prentje van deze laatste beeldt het Mariabeeld en enkele wonderbare genezingen uit. Dat van Augustinus Joannes Heydreix toont enkel het beeld. De andere prenten geven het altaar weer met daarop het Mariabeeld.160 Een jezuïet en een franciscaan publiceren over Halle: botsende belangen Als verkoopsargument hield Lipsius’ naam te Halle lang stand. Nog een heel eind in de negentiende eeuw vinden we hem op de titelpagina van ook de meest bescheiden bedevaartboekjes.161 In de late achttiende eeuw noemden voorstanders van de 157 L. Le Clercq, ‘Het boek van Justus Lipsius over O.-L.-V. van Halle’, in: Tijdschrift voor boeken bibliotheekwezen, 7 (1909), p. 33-36; 8 (1910), p. 151-155 (8: p. 153). 158 Le Clercq, ‘Het boek’, 7: p. 35: ‘98 grandes images de N.D. de Hal en papier à un pattar. 450 images en papier pour 6 livres 5 sols. 300 petites images en parchemin à 2 liards pièce.’ 159 Prentje uitgegeven door de achttiende-eeuwse Brusselse plaatdrukker Jacques Panneels. Van Heurck, Les images, p. 79. 160 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Halle, nr. 3-7. Exemplaar beschreven in Thijs, Antwerpen, p. 60 (afbeelding van de uitgave van Isabella Hertsens): UA, Collectie Thijs, nr. 436. Prentje gesigneerd Nor. van[den] Sande. W. van Nespen, Volkskundemuseum: verrijking 1965. Tentoonstelling van een keuze uit de verzameling Mevrouw O. Du Caju (Antwerpen, 1965), p. 47 (nr. 315) (object nr. 64.76.4434). 161 K.L. Bowen, Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 16001850 (Leuven, 2008), nr. Hal-16 tot Hal-39. Latere voorbeelden: J. Lipsius, Histoire de Notre-Dame de Hal, nouvelle édition (Brussel-Oostende:  C.J.A. Greuse, 1859); J. Daelemans, Le Pélérin de Notre-Dame de Hal ou l’ histoire du culte de la Sainte Vierge Marie […] à Hal […] Opuscule fidèlement traduit du latin de Juste Lipse, et continué d’après les bons auteurs (Mechelen: E. & I. Van Moer, 1870). 360

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten Aufklärung zijn werkje nochtans een typische geschiedenis ‘zoo als men die zoude geschreven hebben in de eeuwen der aldergrootste bygeloovigheyd.’ Zij verweten Lipsius dat hij zonder enig onderzoek de ‘alleronzekerste overleveringen’ had aangenomen.162 Ondertussen hadden ook nog andere auteurs werken over Onze-LieveVrouw van Halle geredigeerd. De jezuïet Claude Maillard publiceerde bij Huybrecht Anthoon Velpius in 1651 een Histoire de Nostre Dame de Hale. De inhoud van dit vrij lijvige boek is als volgt op de titelpagina samengevat: ‘Divisée en trois parties. La premiere de la ville, de l’image, & de l’église. La seconde des merveilles & miracles. La troisiéme des honneurs deferez à nostre Dame de Hale.’163 Pater Maillard droeg zijn boek op aan Gaspar Nemius, bisschop van Antwerpen, in 1649 door de koning benoemd tot aartsbisschop van Kamerijk, maar hij was nog niet in functie getreden toen de dedicatie geredigeerd werd. In zijn Au Lecteur vertelt Claude Maillard dat hem aanvankelijk enkel gevraagd was het bekende verhaal in een nieuwmodisch kleedje te steken: ‘que je changeasse cette robe Romaine que Lipse luy avoit donnée, en une robe Françoise, qui fut à la mode.’ Uiteindelijk had hij er echter voor gekozen een meer uitgebreide geschiedenis te schrijven, met daarin onder meer plaats voor een bespreking van wonderen die zich sinds Lipsius’ publicatie hadden voorgedaan.164 Dit bredere opzet stond pater Maillard toe de verdiensten van de eigen sinds 1621 te Halle gevestigde orde flink in de verf te zetten. Wat had Halle al niet aan de jezuïeten te danken? Een toename van de mispraktijk, van het aantal sermoenen, van de catechisatie en vooral van de belangstelling bij de gelovigen voor de biecht en de H. Eucharistie. Waren het de jezuïeten niet die van de Mariakapel een zindelijk gebedsoord hadden gemaakt, gezuiverd van ‘tout ce qui pouvoit avoir quelque apparence de superstition, ou de simplicité niaise’? Met dit pleidooi pro domo wenste pater Maillard te onderstrepen hoe fout het stadsbestuur wel geweest was, toen het zich ooit verzette tegen de oprichting van een jezuïetenklooster. Hij vermeldt uitdrukkelijk dat de stedelijke overheid slechts onder druk van aartshertog Albrecht aanvaard had dat een jezuïetencommunauteit zich in de stad vestigde en

162 P. & F. Foppens, Historisch woordenboek oft korte beschryving van alle de mannen, geboren in de XVII Nederlandsche Provintien, de welke door verstand, bekwaemheden, deugden, dolingen enz. […] hebben uytgeschenen, 2 delen (Amsterdam [lees: Antwerpen]: C.M. Spanoghe, 1786), deel 2, p. 29. Een uitgave van de progressieve C.M. Spanoghe. 163 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-53. Florent de Montmorency, visitator van de Nederlandse jezuïeten, verleende op 1 juli 1650 te Antwerpen toestemming om het boek te drukken. De kerkelijke approbatie door de boekencensor Christiaan Voochts is gedateerd: Antwerpen, 20 juli 1650. 164 Overzicht van 28 niet bij Lipsius vermelde wonderen: M.J. Van den Weghe, Korte geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Halle en van Haar heiligdom (Halle, 1912), p. 59-61. 361

deel III – Maria er het toezicht op de kerkschatten in handen nam.165 In 1657 verscheen, eveneens bij Huybrecht Anthoon Velpius, een anonieme maar aan de jezuïet Adriaan Poirters toegeschreven Nederlandse bewerking van Maillards boek: Den pelgrim van Halle, ofte historie van Onse Lieve Vrouwe van Halle. Zij werd in 1672 door De Grieck te Brussel herdrukt. In de loop van de achttiende eeuw verkocht men in de kerk van Halle, op naam van Justus Lipsius en met een approbatie van 14 april 1714, een Historie waarvan de tekst eigenlijk neerkwam op een ingekorte en deels gewijzigde versie van deze Den pelgrim van Halle.166 Martin Remy, minderbroeder-recollet te Halle, publiceerde in 1661 bij dezelfde Brusselse drukker een vertaling en uitbreiding van Lipsius’ boekje, opgedragen aan de heer van Halle, de hertog van Arenberg, mede uit dank voor weldaden die het klooster vanwege hem en zijn familie ondervonden had. De hoofdtitel is exact dezelfde als die van het boek van de jezuïet Claude Maillard, maar dan wel aangevuld met een verwijzing naar Justus Lipsius: Histoire de Nostre Dame de Hale, par Iuste-Lipse […].167 Net zoals Maillard en in tegenstelling tot wat Lipsius en Philips Numan wél deden, benadrukte pater Remy in de titel niet de mirakelen maar de historiek van Onze-Lieve-Vrouw van Halle. Deze verschuiving van de klemtoon, die we in de titel van latere op Lipsius’ tekst gebaseerde publicaties eveneens aantreffen, wijst op de aantrekkingskracht die uitgevers in toenemende mate toeschreven aan termen zoals ‘histoire’ en ‘historie.’ Deze accentverschuiving heeft tevens te maken met een groeiend wantrouwen bij sommige geestelijken ten aanzien van zogeheten mirakelen. Volgens Remy’s aanspraak tot de lezer was zijn ‘en faveur des pelerins’ samengesteld boekje (152 bladzijden) er gekomen ‘[parce] qu’il ne se retrouve plus aucuns livrets, traittans de cette matiere pour les leur distribuer.’ Dit zou dus betekenen dat Maillards publicatie reeds na tien jaar geheel uitverkocht was, of dat de recollet vond dat zulk een omvangrijk boek (432 pagina’s) niet voor bedevaarders geschikt was. Of: dat hij verkoos het werk van de jezuïet dood te zwijgen. Dit laatste is niet geheel denkbeeldig. De recolletten van Halle hadden immers nog een oude rekening te vereffenen met de jezuïeten uit hun stad. Enkele decennia eerder had de superior van het jezuïetencollege, samen met de aartsbisschop van Kamerijk, zich fel verzet tegen de oprichting van een recollettenklooster, met als belangrijk argument dat de Mariadevotie dreigde te lijden onder de aanwezigheid van deze bedelorde. Deze klachten bleken vruchteloos, want op 4 november 1627 verleende het stadsbestuur (dat ook toen niet op de golflengte van de jezuïeten bleek 165 Zie ook: A. Poncelet, Histoire de la Compagnie de Jésus dans les anciens Pays-Bas, 2 delen (Brussel, 1927-1928), deel 1, p. 489 en 514-515. 166 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-34 tot Hal-38, Hal-55 en Hal-56. E. Rombauts, Leven en werken van pater Adrianus Poirters s.j. (1605-1674) (Gent, s.a.), p. 74 en 260-261. In 1866 verscheen nog een door de jezuïet F. Deynoodt herwerkte versie: C. Maillard, Histoire de Notre-Dame de Hal […] ouvrage refondu et augmenté par un père de la même Compagnie [de Jésus] (Halle: Vanden Broeck-De Smeth, 1866). 167 Herdrukt in 1680 bij de weduwe van Guillaume Scheybels te Brussel. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-21 en Hal-22. 362

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten te zitten) de recolletten de gevraagde toestemming.168 De uitgave in 1661 van Remy’s Histoire de Nostre Dame de Hale heeft daarom iets van een ‘acte de présence’ vanwege de minderbroeders-recolletten. De tekst van Martin Remy beleefde een heruitgave in (vermoedelijk) 1676 en in 1680,169 die van Claude Maillard pas in 1866.170 Hoe dan ook, Remy’s bewering als zouden er anno 1661 geen publicaties over Onze-Lieve-Vrouw van Halle beschikbaar geweest zijn, had alleszins enkel betrekking op Franstalige versies, want kort daarvoor, in 1660, was bij Huybrecht Anthoon Velpius nog een editie uitgekomen van Numans Lipsiusvertaling.171 Liederen op vliegende bladen Bij de viering van de tweehonderdste verjaring van het wonderbare ‘feit’ dat de H. Maagd de stad Halle beschermd had tegen oprukkende protestantse legerbenden, schreef de Antwerpse componist Jan Baptist in 1780 een lied getiteld: Jubilé gedurende 50. dagen, te beginnen op den eersten sondag van september tot den vierden sondag van october inclues, in de parochiale kerke der stad Halle, tot gedagtenisse van haere wonderbaere verlossinge der ketters en beld-stormers, in ’t jaer 1580, op de melodie van: Philis myn tweede ziel.172 Op de keerzijde van zijn in quartoformaat uitgegeven liedblad liet hij twee traditionele bedevaartliederen afdrukken: Reyse der pelgrims naer de stad Halle (melodie: Ach hemel ik bespeur. J.B. Composuit) en Gezang op het vertrek der pelgrims (melodie: viva Maria Thresia, ofte: neen, neen, beter getween).173 Scherpenheuvel De drukvormen die door de Antwerpse xylograaf Joannes Christoffel Jeghers (werkzaam in de periode 1643-1667) voor het dubbelzijdige Scherpenheuvelvaantje 168 G. Renson, ‘Het jezuïetencollege te Halle’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 43 (1960), p. 126-152 (p. 126-128). 169 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-22 en Hal-23. 170 Bijgewerkte herdruk verzorgd door de jezuïet F. Deynoodt. Maillard, Histoire de NotreDame de Hal (Halle: Vanden Broeck-De Smeth, 1866). 171 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-13 en Hal-20. In 1661 zou te Antwerpen tevens een Cort begriip van de historie van O.L.Vrouw van Hal verschenen zijn. Voor een volledig overzicht van de publicaties in verband met Halle uit de periode 1600-1850, zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, p. 61-106. 172 Ter gelegenheid van deze viering verscheen ook een boekje: Solemneelen jubilé van twee-honderd jaeren […] (s.l.: s.n., [1780]). Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Hal-57. 173 Jubilé gedurende 50. dagen […] (s.l.: s.n., s.a). Exemplaar: UG, BL 5763, lied nr. 24. Van Jubilé luidt het incipit: ‘Komt minnaers over-al / Van O.L.Vrouw van Hal. Incipit van Reyse: Maria Maget schoon / Naest Godt ons hoôp en leven.’ Het incipit van Gezang is: ‘Adieu wy scheyden / Adieu Maria Maget soet.’ Braekman, ‘Een bundel gedrukte marktliederen’, p. 4, 18 en 20. – In 1816 zal bij Joseph Thys (Antwerpen) een vliegend blaadje verschijnen met een Liedeken op den jubile van vyf-honderd en vyftig jaeren van O.L.Vrouw tot Halle, gegeven door zyne Heyligheyd Pius VII. Paus van Roomen, den 1 September 1816. A. de Cock & I. Teirlinck, Brabantsch Sagenboek, 3 delen (Gent, 1909-1912), deel 2, p. 100, met enkel de tekst van het zesde couplet. 363

deel III – Maria gesneden werden, bleven tot op heden bewaard. Dat kan wijzen op een langdurig gebruik. Tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw graveerde een anonymus een dubbelzijdig vaantje in koper. Op de voorzijde zijn de boom met het Mariabeeldje, de houten kapel, de stenen kapel en de kerk weergegeven, evenals een processie en de eerste vijf personen die te Scherpenheuvel op miraculeuze wijze zouden genezen zijn. De keerzijde toont de eik met het Mariabeeld en de legendarische herder met zijn hond en schapen evenals het panorama van Zichem. Dit vaantje zou het prototype worden voor de meeste Scherpenheuvelse vaantjes die in de achttiende en de negentiende eeuw van de pers zouden komen, zowel voor de uitgaven in kopergravure als voor die in houtsnede.174

Prenten Zoals eerder aangestipt, brachten verscheidene uitgevers al tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw prenten op de markt voor de toen nog jonge Mariadevotie. Dit was het begin van een traditie die gedurende eeuwen stand zou houden. Omstreeks het midden van de zeventiende eeuw sneed de Antwerpse kopergraveur Conrad Lauwers een wandprent voor Scherpenheuvel naar een tekening van Abraham van Diepenbeek, opgedragen aan aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk, gouverneur-generaal der Spaanse Nederlanden van 1647 tot 1656.175 De Antwerpenaar Frederik van Hove inspireerde zich op Lauwers’ prent voor de illustratie die hij voor de Chorographia sacra Asperi Collis van Antonius Sanderus (1659) graveerde. Aan de voet van de eik met het geklede Mariabeeld zijn de kreupele Jan Clement en de bezetene Catharina du Bus uitgebeeld, de hoofdprotagonisten van twee van de vele mirakelverhalen die de faam van Onze-Lieve-Vrouw uitdroegen. Meer op de achtergrond zien we de opeenvolgende cultusplaatsen: het kastje met het beeld aan de boom, de houten kapel uit 1602, de stenen kapel uit 1604 en de in 1627 voltooide koepelkerk. Een processie begeeft zich naar het heiligdom. Onderaan is een tekst gegraveerd waarin Frederik van Hove zijn werk opdraagt aan Gerardus Sergeant, de overste van de oratorianen. Van Hoves koperplaat is in de achttiende eeuw gebruikt voor het drukken van wandprenten, niet zonder eerst het gedeelte weg te nemen waarop de dedicatie stond. De zorgeloze wijze waarop afdrukken van de aldus gemutileerde plaat met penselen ingekleurd zijn, wijst erop dat de uitgever een populair koperspubliek beoogde.176 De gravure van Frederik van Hove heeft voor de iconografie van Onze-LieveVrouw van Scherpenheuvel een onmiskenbare betekenis gehad. Gaspar de Hollander, die in 1658-1659 als (plaat)drukker lid was geworden van de Antwerpse Sint174 Van Heurck, Les drapelets, p. 316-318, met afbeeldingen. J. Philippen, 350 jaar bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel (Schaffen, 1987), p. 31-38, met afbeeldingen. 175 Formaat: 535 × 420 mm. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 2, p. 44-45 (nr. 191). 176 Kopergravure; formaat: 285 × 242 mm; zonder signatuur. Exemplaar: PcA (handgekleurd). 364

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten Lucasgilde, gaf twee wandprenten uit die een groot aantal elementen uit de gravure van Frederik van Hove bevatten.177 Een is het werk van de Antwerpse plaatsnijder Peter Huybrechts. De tekst ervan luidt: ‘Imago Deiparae Virginis Montis Acvti Mvltis miracvlis celebris. Limage de Nostre Dame de mont aigu per ses miracles fort [c]elebre. Het belt uan onse Lieue Vrouwe uan Scherpen heuuel door ueel miraculen uermaert.’178 De andere gravure is anoniem en heeft vrijwel dezelfde compositie als die van Peter Huybrechts. Hier is de tekst beperkt tot: ‘Imago Deiparae Virginis Montis Acvti mvltis miracvlis celebris.’ Naast de signatuur van de uitgever (‘G. de Hollander ex.’) komt hier tevens diens adres voor: ‘Gedruckt t’Antwerpen op de Meer inde Croon.’ Dit laatste is vrij ongewoon, een volledige adresvermelding komt zelden voor op devotieprenten. Mogelijk bezat Gaspar de Hollander nog geen noemenswaardige bekendheid toen hij deze prent uitbracht en hoopte hij potentiele opdrachtgevers op zijn adres te attenderen.179 Een prentje van Joannes vanden Sande uit (vermoedelijk) de tweede helft van de zeventiende eeuw vertoont, hoewel kleiner van formaat, sterke gelijkenissen met de wandprenten van Gaspar de Hollander.180 Het diende op zijn beurt als voorbeeld voor (vrij stuntelig gesneden) uitgaven van Cornelius de Boudt, Engelbert Hillens en Maria Volders.181 Uit de tweede helft van de zeventiende eeuw stammen twee vrijwel identieke sanctjes, gesigneerd door respectievelijk Theodoor van Merlen (Antwerpen, 16091672) en Franciscus Huberti. Hun voorstelling (in het midden van de achttiende eeuw hernomen voor een uitgave van Augustinus Joannes Heydreix) bestaat hoofdzakelijk uit elementen die (in vereenvoudigde vorm) overgenomen zijn van de prent van Frederik van Hove.182 Het type Van Merlen-Huberti heeft op zijn beurt als inspiratiebron gefunctioneerd voor het prentje dat Michiel Bunel tijdens de eerste helft van de achttiende eeuw in twee verschillende formaten uitgaf. Een nabootsing van Bunels uitgave verscheen bij Isabella Hertsens in de tweede helft van de 177 V. van der Haeghen, La corporation des peintres et des sculpteurs de Gand. Matricule, comptes et documents (16e-18e siècles), 2 delen (Gent, 1905-1906), p. 250-254 en 343 (participatie aan de jaarmarkt te Gent als prentenhandelaar in de jaren 1663-1691). 178 Formaat: ca. 254 × 168 mm; signaturen: Peeter huybrechts fecit en Gasper de Hollander ex. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 968 (handgekleurd). Peter Huybrechts is in 1634-1635 in de Antwerpse Sint-Lucasgilde als meester-plaatsnijder opgenomen. 179 Kopergravure; formaat: 246 × 153 mm. Exemplaar: PcA. 180 Kopergravure; formaat: ca. 130 × 90 mm; tekst: Imago Deiparae Virginis Montis acvti mvltis miracvlis celebris; signatuur: Ioan. Van[den] Sande (kan zowel door Joannes I als door Joannes II vanden Sande gesneden zijn(. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 718. 181 Exemplaren in RG: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel, nr. 5 en 6. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.3625 (voorheen VMA), gesigneerd M. Volders. 182 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 717. Formaat: ca. 90 × 64 mm; signatuur: Franc. Huberti; tekst: S. Maria Montis Acvti. Tenzij anders aangegeven, bevinden de hier nu verder besproken Scherpenheuvelprenten zich in RG, zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Scherpenheuvel. 365

deel III – Maria achttiende eeuw en, een halve eeuw later, bij Petrus Joannes Mols-Schippers in de periode 1821-1847.

Een nieuw mirakelboekje In 1623 werd Lipsius’ traktaat over Scherpenheuvel, zoals bekend, voor de laatste maal en onder gewijzigde vorm op de pers gelegd. De enige vertaling (in het Frans) van de Diva Sichemiensis dateerde toen al van 1615. Na 1618 zijn geen drukken meer verschenen van Numans teksten over de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. Vanaf 1664 was echter weerom een mirakelboekje over Scherpenheuvel beschikbaar: Abrégé des miracles, des graces et merveilles, avenus à l’ intercession de la glorieuse Vierge Marie, honorée à Montaigu […] (Brussel, François Foppens), nu echter samengesteld door een ter plaatse werkzame maar niet bij naam genoemde oratoriaan. Dit Abrégé werd zeker tot op het einde van de achttiende eeuw heruitgegeven.183 Minstens vanaf 1679 kon men er een Nederlandse vertaling van bekomen: het Kort begryp der mirakelen […] dat tot in de eerste helft van de negentiende eeuw nieuwe drukken beleefde.184 Boekjes met gebeden en liederen In 1773 drukte Adrianus Gaspar Verhoeven te Lier de derde editie van Het nieuw Scherpenheuvels trompetjen uytblaezende verscheyde geestelyke liedekens, tot meerdere eere Gods, ende de Alderheyligste Maegd ende Moeder Gods Maria, een compilatie van de Lierse schoolmeester Jan Baptist Verhoeven. Een helaas niet gedateerde tweede editie staat op naam van de Antwerpse drukker Franciscus Ignatius Vinck (werkzaam van omstreeks 1768 tot 1789). Het boekje bleef populair tot in het midden van de negentiende eeuw.185 Bij wie en wanneer de eerste uitgave van Het nieuw Scherpenheuvels trompetjen van de pers kwam, is niet bekend. Sommige edities bevatten een kerkelijke goedkeuring die gedateerd is te Lier op 20 april 1764.186 Wellicht kwam de eerste editie dus in 1764 op de markt. Dit impliceert dat we mogen aannemen dat het idee voor de titel mogelijk ontleend is aan Het nieuw Kevelaars trompetteken, uytblazende schoone gebeden en lofzangen tot de Alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria: wiens mirakuleus beeld is rustende binnen Kevelaar, waarvan reeds in 1739 een editie verscheen.187 Naast deze afzonderlijke edities van Het nieuw 183 184 185 186

Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-1 tot Sch-6 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-52 tot Sch-61. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-144 tot Sch-153. Het betreft Antwerpse edities, namelijk van C.H. De Vos, J.H. Heyliger en J. Thys. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-151 tot Sch-153. 187 Voor rekening van de boekhandelaar Francis Muller uit Nijmegen. K. Keller, Die Kevelaer-Wallfahrt in Liedern und Gedichten (Geldern, 1991), p. 72-79. Zie voor latere edities (waaronder een Antwerpse uit 1765): G. Huybens, Thesaurus Canticorum Flandrensium. Het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (1508-1800), 2 delen (Leuven, 2004), deel 1, p. 144-145 (nr. 109a-109c).

366

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten Scherpenheuvels Trompetjen treffen we dit liedbundeltje (met wisselende samenstelling) ook aan als bijlage bij het herhaaldelijk herdrukte gebedenboekje Maniere om godvrugtelyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roosen-kransken van Maria. De oudste voorhanden uitgave daarvan, voorzien van een kerkelijke goedkeuring van 8 augustus 1755, kwam (gekoppeld aan het Trompetjen) van de pers bij Jacobus Henricus Le Tellier te Lier. Omstreeks 1796-1798 verscheen te Turnhout een editie bij de van oorprong Leuvense drukker Pieter Corbeels (1755-1799).188 In de eerste helft van de negentiende eeuw werd het boekje nog door verscheidene drukkers maar toch vooral door P.J. Brepols (Turnhout) heruitgegeven. Hoewel de tekst van de Maniere […] nergens naar Scherpenheuvel verwijst, staat in de meeste edities wel een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, onmiskenbaar bedoeld om de belangstelling van de bedevaarders te wekken. De Maniere ontleende zijn populariteit ook vooral aan het feit dat het meestal samen met Het nieuw Scherpenheuvels trompetjen werd uitgebracht.189 Dat laatste dankte zijn succes – al dan niet samengebundeld met de Maniere – op zijn beurt aan de groepsbedevaarten die er de nodige teksten in vonden om tijdens de bedevaarttocht te zingen. De meeste drukken bevatten dan ook minstens één lied dat expliciet over Scherpenheuvel handelt: Den wellekom der confreers en confreressen van Onze-Lieve-Vrouw tot Scherpenheuvel. Sommige versies bieden nog een tweede plaatsgebonden tekst: het Liedeken als men den toren van Scherpenheuvel ziet.190 Daartegenover staat dan weer dat in sommige (Antwerpse) edities geen enkel lied naar Scherpenheuvel verwijst.191 Al deze boekjes werden uiteraard niet enkel in Scherpenheuvel verkocht. Jacobus Henricus Le Tellier bijvoorbeeld deed, blijkens zijn fondscatalogus uit 1801,

188 Zie over deze drukker: N. Kerssebeeck, ‘“Wie zal de waerheyd beletten?” Pieter Corbeels, een geëngageerd drukker in Leuven en Turnhout (1755-1799)’, in: De Achttiende Eeuw, 27 (1997), p. 81-103. 189 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Sch-76 tot Sch-101. C. Caspers & M. Gielis, ‘Scherpenheuvelbedevaarten uit Noord-Brabant, in het bijzonder de (doods)kistprocessie van Breda’, in: P.H.A.M. Abels (red.), Van tweeën één. Kerk en West-Brabant door de eeuwen heen (Delft, 2001), p. 115-148 (p. 123 en 128). 190 De verschillende uitgaven wijken inhoudelijk soms erg van elkaar af. M. Gielis, ‘Voetgangersbedevaarten naar Scherpenheuvel uit de provincies Noord-Brabant en Antwerpen, voornamelijk de bedevaart Reet-Scherpenheuvel’, in: Provinciale commissie voor geschiedenis en volkskunde, 11 (1999-2000), p. 219-296 (p. 237-238). M. Gielis, ‘Voetgangersbedevaarten naar Scherpenheuvel en het Kevelaerlied Adieu, adieu wij scheiden’, in: P. Post & L. van Tongeren (red.), Devotioneel ritueel. Heiligen en wonderen, bedevaarten en pelgrimages in verleden en heden, Kampen (Kampen, 2001), p. 65-90 (p. 78-80). 191 Edities van F.I. Vinck, de weduwe van J.S. Schoesetters, J.H. Heyliger en J. Thys, allemaal Antwerpse drukker-uitgevers. K.L. Bowen, ‘Popular literature for Scherpenheuvel’s pilgrims at the turn of the nineteenth century: a successful but underestimated component of P.J. Brepols’s early career’, in: Quaerendo, 31 (2001), p. 26-84 (p. 29). 367

deel III – Maria ook een beroep op de boekhandel voor de verspreiding van zijn edities van de Maniere (gebundeld met Het nieuw Scherpenheuvels trompetjen).192 Antwerpen (Sint-Willibrorduskerk) Van Peter Loycx’ boekje over Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus uit 1646 kwam reeds in 1650 een tweede, vermeerderde editie van de pers. Dat gebeurde bij de Antwerpse drukker Jacob Mesens en met een titel die (nu het beeld zich sinds 1648 weer buiten de stadswallen bevond) de gewijzigde vestigingsplaats beklemtoonde: Oorspronck ende voortganck van S. Willebrorts-prochie buyten Antwerpen. Met een cort verhael van het leven vanden H. Willebrordus, ende mitsgaeders van het miraculeus beldt der Alderh. Moeder Godts Maria, aldaer berustende […]. Daarna duurde het tot in 1769 vooraleer een derde, gewijzigde en geactualiseerde versie verscheen bij Petrus Joannes Parys te Antwerpen.193 Opvallend in deze derde editie is een toegenomen aandacht voor gebedsteksten (haast de helft van de publicatie), met name die om te bidden voor en na de eucharistie.194 De terugkeer in 1648 van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus vanuit de Keizerstraat naar de buiten de stadswallen gelegen Sint-Willibrorduskerk waar zij sinds eeuwen thuishoorde, leidde – mede ten gevolge van een stilaan verminderende toeloop van gelovigen – niet onmiddellijk tot een nieuw concept voor de prenten.195 Wel vonden er aanpassingen plaats. Op het eerder geciteerde koperplaatje met de omlijsting van festoenen en dergelijke liet de anonieme uitgever de vermelding betreffende de Keizerstraat eenvoudigweg onleesbaar maken met dubbele arceringen, zodat onderaan het prentje nog enkel volgende tekst leesbaar bleef: ‘Miraculeus Beeldt van onse L. Vrouwe vvt de Parochiekercke van S. Willibrordus t’Antwerpen.’ Aan de voorstelling zelf veranderde hij niets. Nog in de eerste helft van de achttiende eeuw werden afdrukken van het aldus aangepaste koperplaatje verspreid, eerst door Norbertus vanden Sande en daarna door Cornelius de Boudt.196 Het tekstfragment ‘tegenwoordich rustende inde Keyser straet’ op het eveneens reeds aangehaalde en met ‘C. Galle excud.’ gesigneerde koperplaatje werd na september 1648 uitgevlakt en vervangen 192 Le Tellier vermeldt onder de rubriek Kerkboeken drie verschillende versies, waarvan minstens één uit 1795 en één uit 1799. A.K.L. Thijs, ‘De fondscatalogus uit 1801 van J.H. Le Tellier, drukker-uitgever van populaire boeken en volks- en kinderprenten te Lier’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 48-66 (p. 66). 193 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ant-1 tot Ant-3. 194 P. Loycx, Oorsprong en voortgang der parochiaele kerke van den heyligen Willibrordus buyten Antwerpen (Antwerpen: P.J. Parys, 1769), p. 43-73. Exemplaar: RG 2045 B 3. 195 Aanwijzingen in dat verband uit 1688. J.B. Stockmans, Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk sedert hare stichting tot heden (Antwerpen, 1893), p. 115. 196 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.4 (prent met dubbele signatuur, namelijk links: Nor. van[den] Sande; rechts: Cor. de Boudt). Exemplaar met de signatuur Cor. de Boudt waarop de naam van Norbertus vanden Sande verwijderd is: UA, Collectie Thijs, nr. 196. 368

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten

Afb. 61. Antwerpen, Sint-Willibrorduskerk, Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten. Ingekleurde burijngravure op perkament door Michiel Cabbaey (98 × 75 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 195

door: ‘buyten de mueren.’197 Op de slechts licht afwijkende versie die Joannes vanden Sande later op de markt bracht, staat reeds de aangepaste tekst: ‘Miraculeus Beldt van onse L. Vrouwe vvt de Parochiekercke van S. Willibrordus t’Antwerpen buyten de mueren.’198 In de achttiende eeuw verschenen enkele nieuwe prenten. Zo liet de Antwerpse uitgever Abraham Geloude (overleden op 22 maart 1731) een prentje snijden met de uitbeelding van Onze-Lieve-Vrouw op haar altaar uit 1722-1723. Het Mariabeeld, geflankeerd door twee engelen die een sterrenkrans vasthouden, staat boven een 197 Dit plaatje is tevens gebruikt voor het frontispice van: Petrus Loycx’ Oorspronck ende voortganck van S. Willebrorts-prochie buyten Antwerpen […] (Antwerpen: J. Mesens, 1650). Cfr. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ant-2, afbeelding op p. 16. 198 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.2. Op het prentje van Cornelis Galle heeft Maria een druiventros in de linkerhand, op dat van Joannes vanden Sande een scepter. 369

deel III – Maria tabernakel waarvan het deurtje een ciborie met hostie uitbeeldt. Andere versies van dit nieuwe type werden door Michiel II Cabbaeij, Joannes Jacobus de Wael en Anna Catharina Moermans, allemaal Antwerpse uitgevers, uitgebracht.199 Typerend voor de al sinds de tweede helft van de zeventiende eeuw krimpende betekenis van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus als cultusobject voor bedevaarders, is het feit dat de prenten van Moermans en De Wael zich met hun aansporing om de H. Maagd te beminnen in de eerste plaats tot de Antwerpse bevolking richtten: […] O Nederlansch prieel Antwerpen schoon Is’t dat ghy niet verflaut haer te beminnen U sterckte sal sy wesen tot een loon Geen vyandt hoe cloeck sal U connen winnen. Alsemberg We zagen eerder hoe te Alsemberg in 1647 mariale bedevaartprenten verspreid werden naar aanleiding van een bezoek van gouverneur-generaal Leopold Willem van Oostenrijk. Nadat het beeld van Onze-Lieve-Vrouw in 1654, wegens de dreigende opmars van de Franse troepen, vanuit Alsemberg naar Brussel in de kerk van de H. Maria Magdalena overgebracht was, kon men daar vaantjes bekomen, geleverd door Cornelis Coeberghe.200 Er waren in 1654 tijdens het tijdelijke verblijf van het mirakelbeeld te Brussel naast vaantjes ook prenten in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Alsemberg beschikbaar. Deze werden geleverd door Jan II Mommaert (net zoals in 1647) en door Cornelis Coeberghe.201 Op het einde van de zeventiende of in de vroege achttiende eeuw graveerde Jacobus Harrewijn een prent voor Alsemberg.202 In 1732 schafte het kerkbestuur van Alsemberg zich 200 ‘livrouen met 199 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.1.5 (Geloude), A.8.1.6 (Cabbaeij: klein formaat) en A.8.1.7 (de Wael). Exemplaar van de editie Moermans: UA, Collectie Thijs, nr. 198. Kopergravure; formaat: ca. 113 × 64 mm; gesigneerd: A.C. Moermans, met bovenaan: ‘Consolatrix Afflictorvm Troost der bedrvkte’ en onderaan een tekst van tien regels. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 195; een prent van Michiel Cabbaeij op een groter formaat (ca. 110 × 80 mm); gekleurd exemplaar op perkament. – Over het nieuwe altaar: M.E. Tralbaut, De Antwerpse ‘meester constbeldthouwer’ Michiel van der Voort de oude (1667-1737) zijn leven en werken (Antwerpen, 1950), p. 330-332 en 443. 200 De oudste nog bewaarde vaantjes dateren pas uit de eerste helft van de negentiende eeuw. Van Heurck, Les drapelets, p. 7. 201 C. Theys, Geschiedenis van Alsemberg (Brussel, 1960), p. 372-373. C. Theys, ‘Bijzonderheden over het verblijf in de 17e eeuw te Brussel van het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Alsemberg’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (1933), p. 233-240 (p. 234-235). Een Cornelis Coeberchs verkocht printen aan de Antwerpse kunstschilder Jacques Moermans die op 21 december 1653 overleed. E. Duverger, Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw (1600-1617), 14 delen (Brussel, 19842009), deel 7, p. 58. 202 Van Heurck, Les images, p. 63. 370

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten gebedt’ aan.203 Het betrof wellicht de eenbladdruk Litanien van Onse Lieve Vrouwe ghe-eert tot Alsembergh, Zee-sterre. Een anonieme houtsnede op deze plano stelt het Mariabeeld voor in een Spaanse mantel, met links en rechts de litanietekst. Daaronder bevinden zich twee andere gebeden, gevolgd door het impressum: Tot Brussel, By Carolus de Vos, Stadts-drucker op de Kole-merckt. Wellicht stond dezelfde houtsnede op de 500 ‘beldekens’ die eveneens in 1732 door het kerkbestuur werden aangekocht.204 Nadat alle exemplaren van zijn Historie van de miraculeuze Onze-Lieve-Vrouwekerk van Alsemberg uit 1643 uitverkocht waren, liet Lucas van Lathem (ondertussen op kerstdag 1657 benoemd tot rector van het Sint-Elisabethklooster te Brussel) in 1670 een tot het jaar 1669 aangevulde versie verschijnen. Dit werkje werd, voorzien van de kerkelijke approbatie van 27 september 1669, verder nog herdrukt in 1698, in de eerste helft van de achttiende eeuw en zelfs nog in de eerste helft van de negentiende eeuw. Er verschenen ook Franse versies in 1735 en 1769.205 Tot een ruimere promotieactie behoren ook de schilderijen die de geschiedenis van de kerk van Alsemberg uitbeelden.206 In 1661 betaalde het kerkbestuur de door de Brusselse schilder Antoon Sallaert voorgeschoten kosten inzake materialen voor de eerste vijf schilderijen uit een reeks die hij in 1645 was begonnen. Datzelfde jaar ontving ook Niclaes Jacobs 26 gulden 6 stuiver voor levering van onder meer ‘diversche leesten ende panneelen gemaeckt om op te scrijven de historie van de kercke onder de nieuwe schildereyen.’ In 1679 werd er door het kerkbestuur weerom een schilder aangesproken om ‘een schilderye te schilderen vande historie.’207 Dadizele Naast het vaantje van Guillaume du Tielt konden de vereerders van Onze-LieveVrouw van Dadizele vanaf 1659 ook een wandprent bekomen.208 In het centrum van deze gravure verschijnt Maria in een stralenbundel boven het kerkgebouw waar een zijden draad omheen is gespannen. Zij is aan beide zijden geflankeerd door telkens twee medaillons die, vergezeld van een korte tekst, de stichtingslegende in herinnering brengen. Onderaan de gravure staat: ‘H. Moeder Godts Maria bidt voor 203 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 468. 204 Exemplaar van de Litanien: PcA. Gereproduceerd in: H. Partous & R. Dhondt, OLV van Alsemberg. Zondag 5 mei 1985. Mariastoet (Sint-Genesius-Rode, [1985]). Carolus de Vos was te Brussel werkzaam in de periode 1721-1758. 205 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Als-1 tot Als-13. V.D.B., Historie van de hertogelijke kerk van Alsemberg en van ’t wonderbeeld van Onze-Lieve-Vrouw aldaar bewaard (Brussel, 1869), p. 62. 206 Theys, Geschiedenis van Alsemberg, p. 393-397. 207 J. Lavalleye, ‘Archives des arts’, in: Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, 3 (1930), p. 41- 42. 208 Kopergravure; formaat: 175 × 235 mm; anoniem. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1039. Afbeelding: De Meyer, Volksprenten, p. 73.

371

deel III – Maria ons. S. Mere de Dieu prie pour nous. De Cappelle van Dadijselle met den sijden draet sonder begin sonder eijnde rontomme. 1659.’ De kerkrekening van 1669-1670 betitelt de exemplaren van deze prent als de ‘figuren van mirackelen.’ Het is wellicht geen toeval dat deze prent uitgebracht werd nadat het mirakelbeeld in 1658 wegens oorlogsomstandigheden tijdelijk vanuit het plattelandse Dadizele overgebracht was naar de kapucijnenkerk in de stad Menen.209 De stedelijke ambiance heeft de bedevaartverantwoordelijken er vermoedelijk toe aangespoord om niet langer alleen met een traditioneel vaantje maar nu ook met een prent propaganda te maken voor Onze-Lieve-Vrouw van Dadizele. Het boekje over de mirakelen van Onze-Lieve-Vrouw van Dadizele uit 1619 (met kerkelijke goedkeuring van 1618) beleefde pas in 1670 een tweede editie. Daarna kwamen nog (herwerkte) uitgaven van het Kort begryp van de historie en de mirakelen van Onze Lieve Vrouwe van Dadizeele op de markt, namelijk in 1729, 1763, omstreeks 1784 en in de jaren 1815, 1820, 1837 en 1845. In 1961 verscheen de twintigste versie.210 Laken Na de publicatie van het geleerd aandoende boek van Joannes Anthonius à Gurnez in 1647 duurde het tot 1694 eer er opnieuw een boekje over Onze-Lieve-Vrouw van Laken verscheen: Oorspronck van de kercke van Laken […], gedrukt te Brussel bij Judocus Stryckwant en geredigeerd door de oratoriaan Quentin Hennin, pastoor te Laken van 1677 tot 1703, en opgedragen aan het stadsbestuur van Brussel. Datzelfde jaar 1694 kwam bij dezelfde drukker een Franse versie van de pers, voorzien van een dedicatie aan het adres van de hertogin van Beieren, prinses van Polen. Deze uitgave droeg een veeleer enigmatische titel: Trophée de la religion catholique, après la défaite des infidelles dans le Païs-Bas. Op de rectozijde van het voorste schutblad plaatste de drukker een (niet overbodige) toelichting over de inhoud van het boekje: ‘Origine de l’église miraculeuse de Lacq designée par la Vierge, consacrée par Jesu-Christ.’211 In de eerste helft van de achttiende eeuw werd de Nederlandse versie tweemaal te Brussel herdrukt. Beide uitgaven, van de pers gekomen bij respectievelijk Aegidius Dams en Jacob vande Velde, beiden Brusselse drukkers, bevatten een dedicatie van Hennins opvolger, de oratoriaan Franciscus Pleeck, aan Libert François Christyn, burggraaf van Tervuren en Duisburg. De eerste (ongedateerde) herdruk van de Franse versie is door Franciscus Pleeck opgedragen aan aartsherto209 A.M. Coulon, Histoire de Dadizeele et de sa statue miraculeuse de la Bienheureuse Vierge Marie (Brugge, 1889), p. 122-126 en 129. 210 [L.F. Gervoson], Abrégé de l’ histoire et des miracles, de Notre-Dame de Dadizeele, traduit du Flamand (Dadizele, [1851]), p. VI-VIII. S. De Splenter, Onze Lieve Vrouw van Dadizele (Dadizele, 1961), p. 8-9. 211 Dezelfde toelichting komt voor in een latere editie van dit boekje. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-13 en Lak-14. 372

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten gin Maria Elizabeth, gouvernante van de Oostenrijkse Nederlanden van 1725 tot 1741.212 In 1791 verscheen een derde druk, nu onder een gewijzigde titel: L’ histoire et l’origine de l’ église miraculeuse de Lacq (Brussel, M.J.G. Simon).213 Mogelijk ging het initiatief voor deze uitgave uit van de juist datzelfde jaar tot pastoor van Laken benoemde oratoriaan Franciscus Joannes Kerstens (gest. 16 augustus 1795).214 Voor Onze-Lieve-Vrouw van Laken graveerde de Antwerpenaar Petrus Clouwet (meester in 1645 en overleden in 1670) een prentje dat de legendarische inzegening van de bedevaartkerk door Christus voorstelt, een thema dat reeds voorkwam op de gravure die in 1623 als illustratie bij De bloedighe compassie van de bedruckte Moeder Godts Maria van Laurentius van Beneden opgenomen was. Clouwets koperplaatje is achteraf (in 1694 of iets later) gebruikt voor het frontispice bij Hennins Oorsprongh van de kercke van Laken (uitgave Egidius Dams).215 Ongeveer dezelfde voorstelling vinden we, in kleiner formaat, terug bij een anoniem sanctje en bij een sanctje met de signatuur ‘C. Galle.’216 In 1710 graveerde de Brusselse plaatsnijder Jan Baptist Berterham een nieuwe bedevaartprent. Centraal in dit type staat het Madonnabeeld met Spaanse mantel, omringd door zes medaillons die de legende van de kerkbouw verhalen. Deze gravure komt tevens voor als het frontispice in de versie van Hennins Oorsprongh van de kercke van Laken (versie Jacob vande Velde).217

1.2. Een blijvende verering in kapellen Schoten (kapel van de Horst) Van Jeghers’ vlaggetje voor Onze-Lieve-Vrouw van de Horst te Schoten komen in meerdere collecties oude exemplaren voor. Dat kan erop wijzen dat het lang in gebruik bleef. Vanaf 1737 verspreidde men in de Horst ook een prentje, dat het Mariabeeld op een altaar voorstelt. De tekst (met chronogram) op het anonieme gravuurtje luidt: ‘Onse Lieve Vrouwe op den Horst Bijstant der Christenen ende hulpe in

212 De Lakense Mariadevotie was populair in het vorstelijke milieu. C. van Gestel, Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis, 2 delen (’s-Gravenhage: C. van Lom, 1725), deel 2, p. 94. 213 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-6 tot Lak-10, Lak-13 en Lak-14. 214 Zie P.J. Goetschalckx, ‘Pastoorlijsten van Jette, Laken, Meuseghem, Meysse, Ossel, Rossem, Strombeek, Wemmel, Wolverthem, Zellik, Cortenberg, Crainhem, Dieghem, Duisburg, Etterbeek, Evere en Hoeilaart (deel 1)’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 3 (1904), p. 179-197 (p. 186). 215 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-8 (met reproductie). 216 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Laken, nr. 1 en 4. – Daar niet uit te maken valt of Galles signatuur Cornelis Galle I, II of III betreft, kan men enkel stellen dat het koperplaatje gesneden werd vóór 1679. 217 De koperplaat wordt bewaard in de KBR (Chalcografie). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 515-516 en 940. Over het frontispice: Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lak-10 (met afbeelding). 373

deel III – Maria

Afb. 62. Schoten, kapel van de Horst, Onze-Lieve-Vrouw, Bijstand der Christenen. Anonieme burijngravure (143 × 95 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 463

alle nootsaeckelijckheden DVLCe tIbI VIrgInIs aVXILIVM.’218 Tijdens de Franse periode op het einde van de achttiende eeuw kwam er een einde aan de toeloop van gelovigen naar de kapel van de Horst.219 218 Formaat: 142 × 94 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 463 (papier). Vermelding van een afdruk op perkament: P. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, Merxem en S. Job in’t Goor, 3 delen (Ekeren, 1919-1924), deel 3, p. 146. 219 S. Schoutens, Maria’s Antwerpen of beschrijving van de wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van Onze-Lieve-Vrouw in de provincie Antwerpen (Aalst, 1905), p. 144. 374

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten Tienen (Onze-Lieve-Vrouw ten Poel) Een rekening uit het dienstjaar 1651-1652 vermeldt in verband met Onze-LieveVrouw ten Poel een betaling ‘voer het maeken van wiskens totten vaenkens.’ Bedevaarders hadden dus minstens vanaf 1651-1652 de keuze tussen de omstreeks 1635 gegraveerde bedevaartprent en een vlaggetje. In 1674 was de koperplaat voor de vaantjes al zo versleten dat zij diende te worden hersneden. Dat gebeurde te Antwerpen.220 Het bleef daar niet bij. De rekening van 1713-1714 vermeldt een bedrag van 12 gulden 9 stuiver, betaald aan de Antwerpenaar Floris de Meurs voor 1000 vaantjes ‘beneffens het verdiepen van die plaete.’ Ook nog in 1760-1761 en in 17761777 werd ‘die vaenkensplaet vernieft.’ De enige nog in collecties voorhanden vaantjes van Onze-Lieve-Vrouw ten Poel zijn dubbelzijdig en gedrukt met koperplaten waarvan één het jaartal 1769 draagt.221 Kalfort (Onze-Lieve-Vrouw ten Traan) In 1619 leverde Jan Oris devotionalia te Kalfort, een gehucht van Puurs in Klein-Brabant.222 Het ging toen vermoedelijk vooral om metalen insignes. Het voorhanden vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw ten Traan in de druk gefrequenteerde Mariakapel te Kalfort is gegraveerd in de periode 1649-1660. Dat blijkt uit het wapenschild dat erop voorkomt en verwijst naar de cisterciënzer Judocus Gillis, in die jaren abt van de Sint-Bernardusabdij te Hemiksem.223 Links op het vaantje troont het geklede Mariabeeld boven een altaar waarvan het retabel twee tranende ogen vertoont. Verscheidene neergeknielde bedevaarders die naar hun ogen wijzen, herinneren eraan dat Onze-Lieve-Vrouw ten Traan onder meer door ooglijders aangeroepen werd.224 In de verte bespeuren we de contouren van de kerk van Puurs. Het onderschrift luidt: ‘Heylighe Maria ten Traen tot Calfort wilt ons bystaen.’ De plaat is gesigneerd: ‘J V D Bos.’ Het is echter hoegenaamd niet zeker dat deze erg onhandig 220 F. De Ridder, ‘Het vaantje van O.L.V. ten Poel te Thienen’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 94-95 (p. 94). P.V. Bets, Histoire de la ville et des institutions de Tirlemont, 2 delen (Leuven, 1860-1861), deel 2, p. 121. 221 De Ridder, ‘Het vaantje’, p. 94-95, met afbeeldingen. Van Heurck, Les drapelets, p. 434. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 5, p. 16-17 (nr. 40). Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 100-102, met afbeeldingen. 222 A.K.L. Thijs, ‘“Pelgrimstekens” in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de contrareformatietijd. Jan en Peter Oris: producenten van “tinnen vaantjes” en andere devotionalia’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 67-88 (p. 69). 223 Portret van de abt met zijn wapenschild (gravure van Conrad Waumans) in: P. Andreas Marcus, ‘Abt Judocus Gillis van Puurs (1649-1660)’, in: Heemkundig jaarboek, uitgave van de Vereniging voor heemkunde in Klein-Brabant, 6 (1971), p. 3-32 (tegenover p. 8). 224 Volgens Cornelius van Gestel echter bezochten in 1725 vooral koortslijders de kapel. Zij kwamen gedurende gans het jaar maar toch vooral op de zondag na Onze-Lieve-Vrouw ten Hemelopneming en tijdens het aansluitende octaaf. Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 114. 375

deel III – Maria

Afb. 63. Kalfort (Puurs), Onze-Lieve-Vrouw ten Traan. Burijngravure op perkament door Alexander Voet (95 × 65 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 475

aangebrachte signatuur naar de graveur of de uitgever verwijst.225 Het oudste voorhanden sanctje dateert uit dezelfde periode als het vaantje. Het wapenschild van abt Judocus Gillis siert hier het kleed van Onze-Lieve-Vrouw. Het anonieme prentje toont het beeld in een stralenkrans. Twee mannen en een vrouw aanroepen Maria. Twee engeltjes vangen elk in een kelk tranen op uit een oog. In de verte is een kapel schematisch weergegeven. Onderaan staat: ‘S. Maria ten Traen tot Calfort wilt ons by staen.’ Van dit sanctje verscheen in de achttiende eeuw een versie in spiegelbeeld, eveneens ongesigneerd.226 De Antwerpse graveur en uitgever Alexander Voet bezorgde Kalfort in de late zeventiende eeuw een tweede type bedevaartprentje. Het kleed van Maria is hier niet langer voorzien van het wapen van de abt. Onze-LieveVrouw staat op een wereldbol waar Satan zich rond slingert in de gedaante van een slang. Vier gelovigen aanroepen haar. De kapel en de tranen verzamelende engeltjes zijn opnieuw aanwezig en ook de tekst is onveranderd. Tijdens de achttiende eeuw verscheen nog een prentje waarvan de voorstelling geïnspireerd was op dit koper225 C. De Clercq, O.L.Vr. van Kalfort. Ikonografische dokumenten (Antwerpen, 1935), met afdruk van de koperplaat. Van Heurck, Les drapelets, p. 70-72, met afbeelding. 226 J. de Keersmaker, Volksdevotie en bedevaarten (Ruisbroek-aan-de-Rupel, 1992), p. 98-99 (afbeeldingen). 376

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten plaatje van Voet. Het aantal uitgebeelde bedevaarders (van wie één kind en twee personen met de attributen van de langeafstandspelgrim) was ondertussen opgelopen tot zeven en ook de tekst blijkt licht gewijzigd: ‘S. Maria ten Traen geert tot Calfort wilt ons bijstaen.’227 Duffel (Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil) Te Duffel waren, zoals eerder medegedeeld, vanaf 1638 prentjes en vaantjes te verkrijgen in verband met het kort daarvoor in een wilg ontdekt Mariabeeldje. In 1649 betrok het kapelbestuur 4000 vaantjes bij de vrouw van zilversmid Michiel Rongens. Het betaalde 25 stuiver per 100 stuks. In 1674 blijkt Michiel Rongens nog 500 vlaggetjes te hebben geleverd. Vijf jaar later zorgde Maria Genoels uit Antwerpen voor 1000 ‘pampieren vantens’, waarvoor zij 20 gulden 10 stuiver ontving. Bij haar kostten de vlaggetjes dus 41 stuiver per 100 stuks. De weduwe van de Antwerpse edelsmid Nicolaas Baerts vroeg in 1683 voor 300 vaantjes 3 gulden 15 stuiver of – zoals eerder vrouw Rongens – 25 stuiver voor 100 exemplaren. Het daaropvolgende jaar leverde zij weerom vaantjes, nu voor 8 gulden. De Antwerpse plaatdrukker Michiel Gielis bezorgde de kapel in 1696 1000 en in 1698 300 vaantjes. Voor deze laatste partij ontving hij 3 gulden 12 stuiver of 24 stuiver per 100 stuks. Tijdens de achttiende en de negentiende eeuw zijn in de kapelrekeningen geen vermeldingen van vaantjes meer aangetroffen.228 Ook prenten bleven te Duffel steeds beschikbaar gedurende deze periode. Echtgenote Rongens leverde in 1649 te Duffel 50 ‘fransijnen belekens’ tegen twee en een halve stuiver per stuk.229 Deze perkamenten prenten waren ongetwijfeld zeer bijzonder, vermits zij tienmaal meer kostten dan een papieren vaantje. Voor Duffel zijn na het midden van de zeventiende eeuw, ook nadat de populariteit van deze bedevaartplaats enigszins verminderd was, nog verschillende prenten uitgegeven en allicht bezitten we niet eens informatie over alle ooit verschenen types. Op een anoniem sanctje bekleedt Muggenberg, net zoals op één van de reeds besproken gravuurtjes van Abraham van Merlen, een prominente plaats. Dit kan erop wijzen dat het initiatief voor deze uitgave uitging van Floris van Merode (overleden in 1652) of van een latere bezitter van het kasteel. Aan de voet van de wilg bevinden zich vier bedevaarders onder wie één man in pelgrimsuitrusting. Onderaan staat een wervende tekst: ‘Kompt pelgrems met vlijt wilt dese maghet eeren soo hoordt sij u ghebedt eer ghij sult weder keeren sij is een vorspraeckers voor ons toch alle gaer daerom besoeck dese plaets en komt naer Duffele.’ Men merke op dat Duffele niet rijmt met alle gaer. Deze tekst blijkt overgenomen van één der vele prentjestypes 227 De Clercq, O.L.Vr. van Kalfort, met afdrukken van de twee koperplaatjes. 228 E. Dom, De geschiedenis van O.L.Vrouw van Goeden Wil te Duffel (Tongerlo, 1936), p. 245246.

229 Dom, De geschiedenis, p. 245. 377

deel III – Maria voor de in 1642 ontstane Mariacultus te Kevelaer.230 Een ander anoniem sanctje beeldt, in tegenstelling tot wat gebruikelijk was, geen personages uit. Daardoor krijgen Ter Elst en vooral het prominent weergegeven Muggenberg extra aandacht. Het onderschrift herinnert eraan dat te Duffel een baron het gezag uitoefent: ‘Onse lieue Vrouwe van goeden wille te perwez onder de baronnie van Duffele.’231 Niet de kastelen maar de parochiekerk treffen we aan op twee andere anonieme prentjes. Een van deze sanctjes bevat de voor bedevaarders aantrekkelijke mededeling: ‘Dit Beldeken Heeft Aengherackt het Mirakeleus Beldt van Onse Lieve Vrouwe van Goeden Wille tot Dvffel.’ De tekst op het andere sanctje beperkt zich tot: ‘Onse Lieue Vrouwe van Goeden Wille te Duffel.’ Voor de uitbeelding van een vrouw met boreling evenals van de twee koewachtertjes is hier duidelijk inspiratie gezocht bij Abraham van Merlen.232 Omstreeks de jaren 1660 was een anoniem sanctje in omloop dat het beeldje van Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil weergaf op ware grootte (ongeveer 12 cm), maar niet gehuld in de traditionele Spaanse mantel. Een repliek ervan nam Norbertus Mattens als illustratie op in het bedevaartboekje dat hij in 1717 voor Duffel publiceerde: Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil […] (Antwerpen, weduwe Jacobs).233 De kunstschilder en graveur Theodoor van Thulden, in 1676 overleden in zijn geboortestad ’s-Hertogenbosch, sneed een geïdealiseerde voorstelling van dit Mariabeeldje-zonder-mantel. Of zijn als kunstprent opgevatte gravure ook onder bedevaarders verspreid werd, weten we niet.234 In 1696 leverde de Antwerpse plaatdrukker Michiel Gielis te Duffel 800 ‘beldekens.’ Twee jaar later ontving hij 4 gulden voor 200 afgezette (gekleurde) prentjes. In 1709 schafte de bedienaar van de kapel zich 100 perkamenten en 100 papieren prentjes aan. Pastoor Mattens kocht in 1715 te Antwerpen voor 4 gulden 7 stuiver papieren ‘beeldekens’. Wat precies op deze prentjes te zien was, weten we niet. In 1727 betaalde de kapel 4 gulden 16 stuiver ‘voor beeldekens’ aan Elisabeth Jacobs, optredend in naam van de Antwerpse plaatsnijder en prentenhandelaar Joannes Baptist III vanden Sande. Elisabeth Jacobs, te identificeren als Maria Isabella Jacobs met wie de graveur vanop zijn sterfbed op 15 december 1730 in het huwelijk trad, ontving in 1736 4 gulden 16 stuiver voor 300 ‘parquemente beldekens.’ Haar dochter Isabella Maria vanden Sande, echtgenote en vanaf 1765 weduwe van de schilder Jacobus Josephus Emmerechts, leverde te Duffel prentjes in de jaren 1756, 230 Dom, De geschiedenis, p. 237-238 en afbeelding tegenover p. 230. Exemplaar: SAT. 231 Dom, De geschiedenis, p. 238-239 en afbeelding tegenover p. 231. 232 Dom, De geschiedenis, p. 240-241 en afbeeldingen tegenover p. 234 en 235. Exemplaar: MAS, nr. VM 61.25.1 (voorheen VMA); een ‘aangeraakt’ prentje. 233 Dit boek werd in 1737 met enkele aanvullingen (maar met behoud van de gegraveerde titelpagina uit 1717) heruitgegeven. Ook die uitgave bevat deze illustratie. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-4 en Duf-5. Dom, De geschiedenis, p. XII-XIII. 234 Dom, De geschiedenis, p. 239-240 en afbeeldingen tegenover p. 232 en 233.

378

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten 1758, 1760, 1765, 1767, 1769 en 1772.235 Joannes Baptist vanden Sande signeerde een sanctje met twee naast elkaar geplaatste voorstellingen van Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil. Op de afbeelding links zien we, aan de voet van de wilg, het kind dat het beeldje ontdekt heeft, een vrouw met zuigeling en een invalide persoon. Deze laatste treffen we eveneens aan op de voorstelling rechts. Daar is hij in het gezelschap van een man in pelgrimskledij. Op beide delen van het plaatje is de bedevaartkapel summier weergegeven. De naam van de graveur staat op het rechtergedeelte. Van dit prentje bestaan ook anonieme versies.236 Het boekje van Philippus van Hoeswinckel over Onze-Lieve-Vrouw van Duffel werd herdrukt in 1667. Daarnaast verscheen in 1654 bij Guilliam Lesteens in Antwerpen nog een geschrift van dezelfde auteur: Wonderliicke openbaringhe vanden gheest van Elizabeth de Vos gheschiedt inde cappelle van Onse Lieve Vrouwe van Goeden Wille tot Duffel. Op den 21. Octobris 1653.237 Wie Latijn las en Diva Virgo Candida van de norbertijn van Tongerlo en pastoor te Baarle Gerardus van Herdegom uit 1650 ter hand nam (gedrukt in Brussel bij Martinus de Bossuyt), vond ook daar op de pagina’s 284-305 rijke informatie over de devotie rond het Duffelse mirakelbeeldje. Na de publicaties uit de beginperiode van de Mariadevotie te Duffel was het tot in 1717 wachten op een nieuwe historiek. Toen verscheen het hierboven reeds vernoemde boek van Norbertus Mattens: Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil […] bij de Antwerpse drukkerij van de weduwe van Petrus Jacobs. Mattens omschreef zijn geesteskind als een ‘kleyn werckxken’, ongetwijfeld een nederigheidstopos zoals we nog wel vaker bij religieuze auteurs ontmoeten. Maar het is mogelijk dat de verkleinvorm ook moest helpen voorkomen dat potentiële kopers-lezers zich zouden laten afschrikken bij de gedachte dat ze een zwaarwichtig en kostbaar boekwerk voorgeschoteld kregen. Mattens onderstreepte daarenboven dat hij alles bondig had neergeschreven om ‘te voldoen aen de godtvruchtigheyt oock van de armste menschen, aen wie het ongelegen is aen groote boecken groot gelt te besteden.’ Mattens’ werk werd in 1737 met enkele aanvullingen (maar met behoud van de gegraveerde titelpagina uit 1717) heruitgegeven. We moeten tot het jaar 1869 wachten vooraleer er voor Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil nieuw drukwerk verschijnt.238 235 Dom, De geschiedenis, p. 239-241 en 246-247 en afbeeldingen tegenover p. 234 en 235. Over de familierelaties bij de Vanden Sandes, zie: Thijs, Antwerpen, p. 105. 236 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 394 (perkament, handgekleurde rechterhelft); gesigneerd: Jo. vanden Sande; tekst: Ons Live Vrov van Dvffel; formaat: ca. 66 × 45 mm. Zie voor de volledige, anonieme versies: Dom, De geschiedenis, p. 242 en afbeelding tegenover p. 240. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.5131 (voorheen VMA) (anoniem, volledig exemplaar). 237 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-1 tot Duf-3. – Over Hoeswinckel: G. van Herdegom, Diva Virgo candida, candidi ordinis praemonstratensis mater tvtelaris et domina, tribvs libris distincta (Brussel: M. de Bossuyt, 1650), p. 202. Beschreven in STCV: nr. 6857892. 238 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Duf-4 en Duf-5. Dom, De geschiedenis, p. XII-XIII. 379

deel III – Maria Kortenbos Zoals bekend, werden in verband met Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos vanaf 1640 vaantjes, vanaf 1642 prentjes en vanaf 1644 boekjes verspreid. In 1656 publiceerde kanunnik Robertus Lamberti, de eerste rector van Kortenbos, maar intussen prior van de abdij van Averbode, Diva Virgo de Cortenbosch, ejus miracula, pauca de imaginum & divorum cultu ac invocatione, & peregrinationibus ad certa loca (met een kerkelijke goedkeuring van 11 augustus 1655) bij Joannes Mathias Hovius te Luik.239 Het betrof een Latijnse bewerking en uitbreiding van het werkje van Paulus van Hove uit 1644. Ondertussen had Gerardus van Herdegom ook al de pagina’s 231-243 van zijn hierboven reeds vermelde Diva Virgo Candida gewijd aan Kortenbos. Hij deed dit deels op basis van de tekst van Van Hove. Daarna duurde het tot in 1790 vooraleer er bij J.B. Smits te Sint-Truiden weer een apart (nu anoniem) boekje voor deze gerenommeerde mariale bedevaartplaats verscheen: Historie en mirakelen van Onze Lieve Vrouw tot Cortenbosch. Met een kort onderwys over de bedevaerden, en verscheyde schoone gebeden, lofzangen en oeffeningen, daer toe neerstelyk uytgezogt, en by-een-gebragt. Dit boekje kwam er, althans volgens het voorwoord, omdat godvruchtige personen daarop aandrongen en de werkjes van Paulus van Hove en Robertus Lamberti ‘schier’ niet meer te vinden waren.240 In de tussentijd, omstreeks 1719-1725, had een anonymus een nieuw, dubbelzijdig vaantje gegraveerd. Stephanus vander Stegen, abt van Averbode in de periode 1698-1725, liet er fier zijn wapenschild op aanbrengen.241 De twee voor het vaantje benuttigde koperplaten kostten de abdij 40 gulden. Voor het drukken van 1000 exemplaren werd 21 gulden 10 stuiver betaald.242 Edelare (Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare) Werd er voor Onze-Lieve-Vrouw van Kerselare te Edelare reeds in 1617 door Guillaume du Tielt een wandprent gegraveerd, dan duurde het volgens de nu nog bewaarde stukken nog tot in het laatste kwart van de achttiende eeuw vooraleer we een vaantje voor deze nochtans populaire bedevaartplaats ontmoeten.243 Het betreft een werk van de Gentse graveur Pieter Wauters (gestorven in 1777). Naast zijn signatuur staat die van de uitgever, iemand uit Oudenaarde: ‘J.B. vande Wiele exc. 239 M. Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch (Hasselt, 1948), p. 116 en 152. BCNI, nr. 11247. Exemplaar: RG 3039 I 19. 240 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 152-153. Exemplaar: RG 3091 H 33. 241 Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 133 en 147-148, met afbeeldingen. Cfr. Van Heurck, Les drapelets, p. 76-78. 242 T.J. Gerits, ‘Volksleven rond de mariale bedevaartplaats Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 29 (1975), p. 194-201 (p. 198). Goyens, Geschiedenis van Kortenbosch, p. 133 en 147-148, met afbeeldingen. 243 Een getuigenis uit 1725 over de aantrekkingskracht van deze bedevaartplaats: Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 245. 380

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten Alden.’ Er bestaan ook afdrukken van een houten drukvorm van een ander vaantje voor Edelare. In de literatuur wordt voorgehouden te geloven dat het een houtsnede betreft uit de zestiende eeuw.244 Op stijlkritische gronden dient echter gedacht aan werk van een onbeholpen ‘artiest’ uit de negentiende eeuw. Er verschenen behalve vaantjes ook boekjes. De kapelrekening van 1678 vermeldt een betaling van 11 pond 15 schellingen en 8 denieren aan drukker Danckaert voor 400 boeken ‘contenans les histoires et miracles de Notre Dame de Kersselaere.’ Voor het inbinden van deze exemplaren ontving ene Josse Snoucq 4 pond 7 schellingen en 8 denieren.245 Het betrof de (nog in 1772 te Oudenaarde herdrukte) Historie ende mirakelen of weldaeden van Onse L. Vrouwe van Kerselaer in de parochie van Edelaer […], die in 1678 bij Jan Danckaert te Gent van de pers kwam.246 De auteur Jan de Merlier, licentiaat in de Beide Rechten en superintendant van de Mariakapel, steunde voor dit werk onder meer op het planoblad uit 1639 (besproken in het vorige deel) en op Den tweeden cout der nichten, inhoudende veel schoone mirakelen van Maria ghebenedijdt […] uit 1601 van de abt van de Gentse Sint-Pietersabdij, Cornelius Columbanus Vrancx (gedrukt te Gent bij Gaultier Manilius).247 De Merliers boekje bevat een gravuurtje van de Antwerpse plaatsnijder Alexander Goetiers, dat ook als losse prent verspreid werd.248 Zemst (Onze-Lieve-Vrouw in het Hammeken) In 1702 ontving de Brusselse plaatsnijder Jan Baptist Berterham 3 gulden voor het graveren van de koperplaat voor het vaantje van Onze-Lieve-Vrouw van het Hammeken te Zemst. Nog datzelfde jaar 1702 drukte Lambertus Marchant er voor 20 gulden vaantjes mee. Zoals bekend, ging in de kapel de vaantjestraditie al zeker terug tot in 1627. In 1701 werd in de kerkrekening een post van 3 gulden 10 stuiver genoteerd voor ‘het snijden van de plaete van het belt van Onse Lieve Vrauwe int Hammeken’, dus voor het graveren van een prent. In die jaren gebeurde de promotie voor het Hammeken al niet meer enkel via beeldmateriaal. In een rekening betref244 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 76-78, met afbeeldingen. Emile van Heurck dateert de houtsnede niet en blijkt het vaantje van Wauters niet te kennen. Van Heurck, Les drapelets, p. 110. 245 P. Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Kerselare-Edelare (Oudenaarde, 1927), p. 43. 246 De deels gewijzigde herdruk verscheen bij Petrus Joannes Vereecken naar aanleiding van het tweede eeuwfeest van de vergroting van de kapel. D.J. Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers 1479-1830 (Oudenaarde, 1864), p. 104-106. 247 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 118 (nr 12681). Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw, p. 6, 15-22 en 43. BCNI, nr. 13714. Exemplaar van Vrancx is beschreven in STCV: nr. 3254209. 248 Van Heurck, Les images, p. 61-62. Afbeelding in: Soens, Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw, tegenover p. 20. Exemplaar: RG 2013 A 10. Exemplaar van de prent: PcD. A. Goetiers werd meester in de Sint-Lucasgilde in 1661-1662. Hij overleed op 29 januari 1705. 381

deel III – Maria fende 1699 is er sprake van een Nicolaas van Veltem in verband met een contract voor het drukken ‘van de boecken van de historie van O.-L.-Vrouwe van ’t Hammeken.’ In 1702 ontvangt Marchant te Brussel 7 gulden ‘over het boek drucken.’ Pas in 1828 verscheen een nieuw boekje dat deels op Wichmans’ Brabantia Mariana was gebaseerd: Historie van Onze Lieve Vrouw in het Hammeken onder het dorp Sempse. Op nieuws opgesteld en vermeerderd met merkweêrdige byzonderheden (uitgekomen te Mechelen bij P.J. Hanicq).249 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand) De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand in de Brusselse Sint-Jacobskapel die – zoals hiervoor besproken – vanaf 1625 vaantjes verspreidde, blijkt op basis van een inventaris opgemaakt in 1759 in het bezit te zijn van vier ‘copere plaeten tot het drucken van de vaenen ende beeldekens.’250 Het oudste met zekerheid te dateren prentje is anoniem en stelt het geklede Mariabeeld voor in een ovale omlijsting met druiventrossen. Het draagt de volgende tekst: ‘Notre Dame de Bon-Secours à Bruxelles 1707.’251 Op een ander anoniem (opvallend klein) sanctje staat: Nostre Dame de Secours onse Lieue Vrou van bijstant.252 Uit de eerste decennia van de achttiende eeuw dateert een prentje dat gegraveerd werd door Jan Baptist Berterham en eveneens een tweetalig onderschrift bezit: Onse lieve-Vrouwe van Bijstant tot Brussel. N. Dame de bon-Secours a Bruxelles. Berterhams koperplaatje is later gebruikt voor het frontispice in: Historie van de Alderheyligste Maget en Moeder Godts Maria, onder den by-naem van Bystant, geëert in haere publieke Stadts-capelle binnen […] Brussel, in 1764 gedrukt door Franciscus t’Serstevens te Brussel. Van dit boek, geredigeerd door de rector van de kapel, Joannes Franciscus Gaucheret, liet de broederschap 1000 exemplaren drukken. Dat kostte haar 100 gulden. 253 Van de druk uit 1764 zijn twee versies bekend. In een ‘korte’ versie, Historie van de alderheyligste maget en moeder Godts Maria, onder den bynaem van bystant, geëert in haere publieke stadts-capelle binnen de princelyke stadt Brussel, wordt in zeven hoofdstukken de geschiedenis van de kapel beschreven. Daarnaast bevat het een collectie mirakelen die plaatsvonden tussen 1625 en 1755, gevolgd door een litanie en enkele gebeden.254 249 J. Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken te Zemst’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 19-43 (p. 19, 21 en 31-32). Van Heurck, Les drapelets, p. 411, met afbeelding van het vaantje. Bowen, Marian pilgrimage sites, p. 312-314. 250 Van Heurck, Les drapelets, p. 61. 251 Kopergravure; formaat: ca. 81 × 60 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, O.-L.-Vrouw van Bijstand, P1. 252 Kopergravure; formaat: 59 × 42 mm; de signatuur is onleesbaar. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 361. Exemplaar van een in de tekst afwijkende versie: RG Plaatsgebonden devoties, Brussel, O.-L.-Vrouw van Bijstand, P1. 253 Over de oplage en de kostprijs in 1764: J. Van Tichelen, A l’ombre d’un vieux sanctuaire (Brasschaat, 1925), p. 198. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-1 tot Bru-6. 254 Exemplaar: RG 3091 C 3. 382

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten In een tweede, ‘uitgebreide’ versie, Historie van de alderheyligste maget en moeder Godts Maria […] met ophelderinge en redeneringe over het begin des Christi geloofs in Spanien en over het Graf van S. Jacob in Gallicien, volgen op de mirakelen nog twee extra hoofdstukken: een overzicht van de inkomsten uit de dode hand en een lofspraak op Maria. Deze toevoegingen worden gevolgd door een reeks ‘ophelderingen’ en ‘redeneringen’ bij de eerder verschenen hoofdstukken.255 In 1775 en 1776 werd nog een bijvoegsel gepubliceerd met daarin een beschrijving van het twee jaar eerder gevierde honderdvijftigjarige jubileum.256 De ‘uitgebreide versie’ uit 1764 (incluis ‘eenige druk-fouten’, opgesomd na de inhoudstafel) verscheen opnieuw in 1791 (Brussel: M.J.G. Simon) met andermaal Berterhams gravuurtje als frontispice. In het vooruitzicht van de jubileumviering in 1774 betaalde de broederschap aan C.J. Bischop 21 gulden ‘pour avoir fait une nouvelle gravure sur cuivre servant à imprimer les drapelets.’257 Dezelfde graveur ontving tevens 2 gulden 16 stuiver voor het bijwerken van oudere koperplaten, vermoedelijk platen uit de inventaris van 1759. Het vaantje uit 1774 is te vereenzelvigen met een rechthoekige gravure, gesigneerd ‘C.J. Bischop’, die ons het geklede Mariabeeld toont boven een altaar waarop een kruis en vier kandelaars met brandende kaarsen staan. Twee engelen dragen elk een kandelaar met een brandende kaars en vormen door middel van een wijnrank een ereboog boven Maria en het Kind. Bij het altaar knielen rijkelijk geklede mannen en vrouwen, keurig in twee groepen gescheiden. Vooraan bevinden zich een kreupele man, een jongen en een door een oogletsel gekweld meisje. De kledij van al deze figuren verwijst naar de mode uit de zeventiende eeuw, wat er wellicht op duidt dat een oudere voorstelling als inspiratiebron diende. Onderaan staat: ‘Het Broederschap van Maria van Bijstant, tot Brussel. La Confrerie de N.D. de Bonsecours à Bruxelles. 1774.’258 De Chalcografie van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel bezit een anonieme en ongedateerde koperplaat met deels dezelfde voorstelling.259 De tekst is hier drietalig: Nederlands, Frans en Spaans. De plaat is dermate versleten en zo onhandig opgesneden dat een eventuele verwantschap met de gravure van C.J. 255 Exemplaren RG 3090 C 1 (met de koperplaat van Berterham) en RG 3091 B 10. 256 Byvoegsels tot de historie van O.L.V. tot de historie van O.L.V. onder den bynaem van bystant, geëert in haere publieke stadts-capelle tot Brussel met […] historisch verhael van den hondert-vyftig jaerigen jubile van het begin der devotie tot de Alderheyligste Maget (Brussel: F. t’Serstevens, 1775). Op de laatste pagina maakt de drukker nog een beetje reclame voor zijn zaak: ‘vermits den schryver betaelt den geheelen druk der byvoegsels [van 1775 en 1776] […] so sullen alle de gene de vorige Historie […] gekogt hebben, de exemplairen deser Byvoegsels by den drukker Gratis bekomen binnen de tyde van twee jaeren. Actum Brussel den 1. Mey 1776.’ Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). 257 Van Tichelen, A l’ombre, p. 202-203. 258 Kopergravure; formaat: 274 × 188 mm. Exemplaar: PcA. Verwijzing naar de betaling aan Bischop: Van Tichelen, A l’ombre, p. 202-203. 259 Formaat: 240 × 151 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, O.-L.-Vrouw van Bijstand, P3 (moderne afdruk).

383

deel III – Maria Bischop niet uit te maken valt. Vermoedelijk zijn beide gravures interpretaties van één gemeenschappelijk prototype.

1.3.

Reguliere madonna’s

Neerwaver (benedictijnenpriorij) Voor Neerwaver werden zowel vaantjes als prenten gedrukt. In 1669 ontving de Antwerpse plaatsnijder Frederik Bouttats junior de opdracht een vaantje te graveren voor Onze-Lieve-Vrouw vereerd in de priorij van Neerwaver.260 Een verkleinde en sterk vereenvoudigde repliek van Boëtius à Bolswerts luxeprent voor Neerwaver uit 1628 (besproken in het vorige deel) komt voor in publicaties die tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw over Neerwaver verschenen. Deze versie, gegraveerd door Frederik Bouttats junior, was nog tot 1750 in gebruik voor het drukken van prenten. De tekst werd daartoe echter zodanig aangepast dat hij naar de zevenhonderdste verjaring verwees van het wonder dat zich volgens de legende in 1050 te Neerwaver had voorgedaan: engelen brachten toen het oorspronkelijke (omstreeks 1580 door Brusselse calvinisten vernietigde) reliekschrijn, de Ark des Verbonds (Arca Foederis), dat de Moedermaagd symboliseerde.261 Vilvoorde (karmelietessen) Eerder bespraken we al prenten en boeken voor Onze-Lieve-Vrouw ten Troost in de voorgaande periode. Tijdens de achttiende eeuw verschenen opnieuw enkele anonieme prentjes die het geklede Mariabeeld weergeven. Op het grootste van deze prentjes staat het beeld onder een baldakijn afgebeeld. Engeltjes houden banderollen vast met daarop: ‘Noot soeckt troost en Affliction demande consolation.’ Onderaan buiten de omlijsting staat: ‘Het Beldt van O.L.Vrouwe van Troost, bij de Carmeliterssen tot Vilvoorden.’262 Een kleiner prentje stelt enkel het beeld en twee fladderende engeltjes voor. De tekst bleef beperkt tot: ‘Noot soeckt Troost.’263 Een bijna identiek gravuurtje is gebruikt als frontispice in de omstreeks 1773 bij Gerard 260 G. Van Haeperen & J. Martin, Basse-Wavre, 1628-1978: 350e anniversaire de la donation de la châsse par l’archevêque de Malines Jacques Boonen en 1628 (Basse-Wavre, 1978), p. 48. – Het is niet zeker dat het gaat om het vaantje vermeld bij: Van Heurck, Les drapelets, p. 35. Volgens deze auteur zou het uit de achttiende eeuw dateren. Afbeelding van dat vaantje: E. Bourguignon, ‘Le “Grand Tour” de Basse-Wavre’, in: Le Folklore Brabançon, 11 (1932), p. 329-340 (p.331); R. van der Linden, Mariabedevaartvaantjes. Verering van Onze-Lieve-Vrouw op 1175 vaantjes (Brugge, 1988), p. 259 (nr. W9). 261 Van Haeperen & Martin, Basse-Wavre, 1628-1978, p. 33-35 (met afbeelding) en 39. 262 Formaat: ca. 120 × 86 mm. Exemplaren: MAS, nr. 7719 (voorheen VMA) en RG, Plaatsgebonden devoties, Vilvoorde, Karmelietessen, P1. 263 Formaat: ca. 84 × 60 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Vilvoorde, Karmelietessen, P1. 384

1. Voortbouwen op bestaande fundamenten Pauwels te Brussel gedrukte Sommaire de l’ histoire de l’ancienne image miraculeuse et renommée de Notre Dame de Consolation, reposant à Vilvoorden dans l’ église des carmélites (approbatie van 25 februari 1773).264

264 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Vil-10, met afbeelding. 385

deel III – Maria

Afb. 64. Antwerpen, Citadelkerk, Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel. Burijngravure (1722) door Jan Baptist Jongelinx (152 × 103 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, A.6.1

386

2. Een trage start? Beeld en tekst voor gevestigde bedevaartplaatsen na 1648

2.1. Beeldrijk drukwerk voor parochiekerken Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel) Geregeld trokken buitenlieden naar de citadelkerk buiten de stadswallen om daar van Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel de bescherming van hun vee af te smeken.265 In 1574 was de kerk van de citadel verheven tot parochie en toegewijd aan de HH. Philippus en Jacobus. Kort na de inname van Antwerpen, in 1588, werd in het kasteel op aansturen van de dominicanen een Rozenkransbroederschap opgericht (en later in 1592 hersticht). Het Mariabeeld van de citadelkerk werd in het bijzonder vereerd op de feestdag van de H. Naam Maria.266 In 1722 graveerde de Antwerpse plaatsnijder Jan Baptist Jongelinx een prent voor deze devotie. Het Mariabeeld draagt een ‘Spaanse’ mantel en staat op een wereldbol. Het zweeft, omringd door engelen en geflankeerd door twee collecties ex voto’s, boven een balustrade waarvoor zich twee mannen (van wie een op krukken) en een vrouw met kind bevinden. Op een boog boven het beeld staat: ‘Dit is het waerachtigh afbeldtsel van de H. Moeder Godts Maria rustende bin’ het cast ‘t’Antwerpen.’ Bovenaan is de prent gedateerd: ‘Anno 1722.’ Een chronogram verwijst naar datzelfde jaar: ‘VerLICht U DIenaers toeVLUght Der sonDaers amen.’ Een anonymus graveerde in 1734 een meer uitgewerkte versie van deze prent, met bovenaan ‘Anno 1734’ en onderaan een licht aangepast jaarschrift: ‘VerLICht UWe DIenaers sYt toeVLUght Der sonDars.’267 Een derde versie kwam tot stand in 1779. Het wederom anonieme plaatje vermeldt dit keer ‘Anno 1779’ en het chronogram luidt: ‘MarIa onbeVLeCkt WILt ons beheLpzaeM Weze, In onzen DooDen strYD, ô MoeDer UYtgeLeze.’ Dit laatste koperplaatje diende ook voor het frontispice van een brochuurtje, uitgegeven ter gelegenheid van de verlening van een volle aflaat aan de leden van de Rozenkransbroederschap: Verheffinge van het waerdig broederschap van den Roozenkrans der Alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria, opgerecht op ’t Kasteel van Antwerpen in’t jaer 1592, wiëns beêld aldaer is rustende onder de poor265 A. Thyssen, O.L.Vrouw van ’t Kasteel. Geschiedkundige aanteekeningen nopens den eeredienst van Maria in St. Joriskerk te Antwerpen (s.l., [1930]), p. 11. In 1804 werd beweerd dat grote aantallen gelovigen de kerk bezochten: 200 per dag en op zondagen, bij mooi weer, wel 3000 à 4000. F. Prims, Antwerpiensia 1935 (Antwerpen, 1936), p. 270-271. 266 Thyssen, O.L.Vrouw van ’t Kasteel, p. 5-6. 267 Thijs, Antwerpen, p. 135 (afbeelding: gravure uit 1722). Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.6.1 en A.6.2. (versies 1722 en 1734). 387

deel III – Maria te van ’t zelfde kasteel, in 1779 uitgegeven te Antwerpen bij J.P. de Cort.268 Bij de overbrenging van het Mariabeeld naar de nieuw opgetrokken Sint-Joriskerk in 1853 werd een vierde versie van deze prent uitgebracht, met bovenaan het jaartal ‘Anno 1592’, verwijzend naar het oprichtingsjaar van de broederschap.269 Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen) In 1124 werd de Onze-Lieve-Vrouwekerk, de latere kathedraal, door de bisschop van Kamerijk verheven tot parochiekerk met Maria als patroonheilige. Weliswaar trokken jaarlijks talloze bezoekers naar de Scheldestad wanneer daar tijdens de ommegangsdagen het beeld in processie door de stad gedragen werd, maar de meesten van hen voelden zich hoofdzakelijk aangetrokken door het kermisvertier dat dan hoog oplaaide.270 De cultus van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen als patrones van de stad was vooral een zaak van de plaatselijke bevolking. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat het enige bekende Antwerpse Mariavaantje geen bedevaartvaantje is, maar een gelegenheidsvaantje. Het verscheen in 1728 bij het uitbundig gevierde 250-jarige jubileum van de Gilde van Onze-Lieve-Vrouwe-Lof. De ene zijde toont de processie die met het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen de kathedraal verlaat, de andere zijde beeldt de traditionele reuzenommegang uit. Dit laatste verleent het vaantje als geheel een profaan karakter.271 Er zijn slechts enkele prentjes met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen voorhanden.272 Eén ervan, gesigneerd ‘Henricus Causé sculp.’, herinnert aan de inwijding in 1678 van het nieuwe altaar van de Gilde van Onze-LieveVrouwe-Lof. Het onderschrift herneemt het chronogram dat op het altaar aangebracht was: ‘DeCIMa qUInta aUgUstI aLtare posUerUnt.’ Wat daaronder staat, 268 Kopergravure; formaat: ca. 150 × 95 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 176. Broederschapsboekje beschreven in STCV: nr. 12918760. 269 Steendruk; formaat: 166 × 93 mm; tekst: Ter gelegenheid der Consecratie der Parochiale Kerk van den H. Georgius op 5 September 1853, Is het Genootschap van O.L.V. van het Kasteel verheven tot een Broederschap door Zyne Eminentie den Cardinael Aertsbisschop van Mechelen. Exemplaar: PcA . 270 Cfr. een citaat uit de Kluchtighe Calliope (Antwerpen: J. van Ghelen, 1651) in: V. de Meyere & L. Baekelmans, Het Boek der Rabauwen en Naaktridders. Bijdragen tot de studie van het volksleven in de 16e en 17e eeuwen (Antwerpen, 1914), p. 10 van het tweede onderdeel. Wichmans, Brabantia Mariana, p. 107. 271 E.H. van Heurck, ‘Un drapelet ancien de Notre-Dame d’Anvers’, in: De Gulden Passer, 2 (1924), p. 116-147 (p. 116-117), met afbeelding. Er verschenen ook programmaboekjes in verband met de festiviteiten. P. Arents, Antwerpen in dicht en lied, 2 delen (Antwerpen, 1965-1976), deel 1, p. 45 (nr. 323). R.A.E. Op de Beeck, De Gilde van Onze-Lieve-Vrouwe-Lof in de kathedraal van Antwerpen (Antwerpen, 1978), p. 82-85.- Een gedicht over deze viering in handschrift bleef bewaard. W.L. Braek man, Leven en werk van de Gentse rederijker Jacobus Hije (1667-1749) (Brussel, 2002), p. 59. 272 We signaleerden eerder dat een anonieme kopie van de prent van Boel met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw op het Staakske (vermoedelijk) gebruikt werd in het raam van de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen. 388

2. Een trage start? ‘Confr. Sacel: D: Virg: ECC: Cs Antverp’, wijst erop dat dit gravuurtje in de eerste plaats als broederschapsprentje opgevat is.273 Het koperplaatje is later onder meer afgedrukt op een ongedateerd achttiende-eeuws devotieblaadje dat bij de weduwe van Hiëronymus Verdussen van de pers kwam: Godvrugtig gebed tot de Alderheyligste ende Alderzuyverste Maget en Moeder Gods Maria, welkers beêld bezonderlyk geëerd en aenroepen word tot patronersse ende beschemster van onse stad Antwerpen, op den feest-dag, en de geheele octave van haere glorieuse hemelvaert, in haere capelle in de cathedraele kerke. In de tweede helft van de achttiende eeuw verscheen bij uitgeefster Isabella Hertsens een kopergravuurtje dat bestaat uit twee naast elkaar geplaatste voorstellingen. Afgezien van de signatuur (‘Isab: hertsens’) lezen we op de (enkel nog voorhanden) rechterhelft onder het in een nis weergegeven geklede Mariabeeld: ‘het Belt van Onse Lieve Vrou in de Groote Kerck tot Antwerpen.’274 De voorstelling is een verkleinde weergave van een houtsnede van Joannes Christoffel Jeghers uit het midden van de zeventiende eeuw. Jeghers’ houtsnede stelt wellicht niet eens het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen voor, maar bleef wel lang in gebruik. We treffen ze zelfs nog aan op een editie van het Godvrugtig Gebed tot […] Maria, Welkers Beéld bezonderlyk geëert en aenroepen word tot Patroonersse en Beschermster van onze Stad Antwerpen, […] in haere Kapelle in de Parochiaele Kerke van Onze-LieveVrouwe, gedrukt door Joseph Henricus Heyliger, die te Antwerpen pas vanaf 1793 als zelfstandige drukker werkzaam was.275 In de periode 1762-1779 ten slotte gebruikte de Antwerpse drukker Hiëronymus VII Verdussen voor de illustratie van het Godvrugtig gebed tot […] Maria […] in haere capelle in de cathedraele kerke, een 273 Onderaan rechts staat een naam waarvan enkel het begin (Franc.) nog leesbaar is. Exemplaar: PcA en exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.1.2.1-3. Mogelijk kwam dit prentje pas na 1678 tot stand. In 1660 als leerling opgetekend, werd Henricus Causé eerst in 1685-1686 als meester-plaatsnijder in de Sint-Lucasgilde aanvaard. Op de Beeck, De Gilde van Onze-Lieve-Vrouw-Lof, p. 70 (afbeelding). Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.1.2.1. – Bij Hiëronymus Verdussen, op de groote merkt in S. Augustinus, verscheen ten vroegste in 1733 een broederschapsboekje: Aflaeten gegeven van onzen alderheyligsten vader den paus Paulus den vyfden voor het broederschap van Onze Lieve Vrouwe. Ingestelt ie [sic] de cathedrale kerke der H. Moeder en altyd Maegd Maria in haere capelle. Uit de tekst ervan blijkt dat deze broederschap zich tot de plaatselijke bevolking richtte. Exemplaar: KADOC, Stichting de Béthune, HL31 BR75 03. 274 De bewaarde rechterhelft meet 65 × 44 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 183. 275 Ongedateerd drukwerk van [4] p. Houtsnede; formaat: 77 × 68 mm; signatuur: ‘I.C.I.’ op p. [1]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 212. De houtsnede staat ook op: Litanie van de H. Maget en Moeder Gods Maria (Antwerpen: J.H. Heyliger, [1793-1798]). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 211. Datering op basis van de woonplaats (In de Pauw, Grote Markt). Cfr. De Groote, Vijftig jaar, p. 105. Een eveneens door J.C. Jeghers gesneden variante van de houtsnede komt voor op de anonieme en ongedateerde eenbladdruk Litaniae Beatae Virginis Mariae. Thijs, Antwerpen, p. 7 (afbeelding). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 999. 389

deel III – Maria anoniem kopergravuurtje met opnieuw een Mariavoorstelling die in niets gelijkt op het eigenlijke beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen.276 Desalniettemin gebruikte Heyliger datzelfde koperplaatje in de periode 1793-1798 voor minstens twee (andere) edities van het Godvruchtig gebed.277 Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes) Vanaf het begin van de achttiende eeuw schafte de uit 1647 daterende Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes in de Sint-Walburgiskerk zich geregeld prenten aan: aanvankelijk bij Alexander Goetiers en Cornelis van Merlen, in 1715 bij Engelbert Hillens, in 1759 bij Jacobus Josephus Emmerechts en in 1763 bij Michiel II Cabbaeij. Vanaf 1707 beschikte de broederschap daartoe over een koperplaat die door Louis Masson gegraveerd was en tot in de late achttiende eeuw gebruikt werd. De tekst onderaan luidt: ‘Weest inde noot en t laest proces ons Moeder van een goet svcces.’278 Met een scheepje onder de uitgebeelde ex voto’s herinnerde de broederschap eraan dat zij Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes propageerde als beschermster der zeevarenden. Met een afbeelding van handboeien alludeerde zij op het gevaar dat mensen lopen wanneer zij in een proces verwikkeld zijn. Een afdruk van Massons ongesigneerd koperplaatje (124 × 82 mm) staat op een devotieblaadje dat vijf rijmgebeden bevat, naast een eveneens in verzen geformuleerde ‘Aen-spraek van Maria van Goed-Succes tot den mensch.’ Het blaadje is gedrukt door Petrus Joannes Parys die van 1759 tot 1784 te Antwerpen werkzaam was. De gebeden zijn gericht tot respectievelijk zwangere vrouwen, reizigers ter zee, ambachtslieden, zieken, neringdoenden en kooplieden.279 Eerder, in 1660, publiceerde Dominicus Verschueren bij Marcelis Parys te Antwerpen De christelycke heyr-baene leydende tot den dienst vande Alderheylighste Maghet ende Moeder Godts Maria onder de baniere, ende titel van Goedt Svcces. Inde parochiale kercke van de H. Walburga. alias 276 Gravure; formaat: ca. 135 × 90 mm. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.1.2.2. Voor de datering op basis van het drukkersadres (op de Melkmarkt in de gulde Traelie): H.L.V. De Groote, ‘Een en ander over de Verdussens’, in: De Gulden Passer, 25 (1947), p. 257-279 (p. 269). 277 Impressum van beide edities: T’Antwerpen, by J.H. Heyliger, op de groote Merkt in de Pauw. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 210 en RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, O.-L.-Vrouwekerk, P1. 278 A.L. Thyssen, De kapel en de broederschap van O.-L.-Vrouw van Goed Succes in de voormalige Burchtkerk en nu in de St. Antoniuskerk te Antwerpen (Antwerpen, 1920), p. 47. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.7.1.1a (L. Masson). 279 Aen-spraek van Maria van Goed-Succes tot den Mensch (Antwerpen: P.J. Parys, s.a.), [4] p. Drukspiegel: 132 × 80 mm. Exemplaar: PcA. Exemplaar van een andere druk van P.J. Parys: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Sint-Walburgiskerk, P1. Exemplaren van latere drukken (met houtsnede) van de Antwerpse drukkers J. Saeyens en Philippe Ville: UA, Collectie Thijs, nr. 204, 205, en 206 en RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Sint-Walburgiskerk, P1. 390

2. Een trage start? Borcht-kercke.280 De titelprent stelt Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes voor met op de achtergrond een zicht op de Antwerpse rede. Lede (Nood Gods) Na 1634 is het een halve eeuw wachten vooraleer te Lede opnieuw een spoor opduikt van de aanschaf van papieren vaantjes, wat uiteraard niet noodzakelijk impliceert dat er daar ondertussen geen vlaggetjes meer verspreid werden. Leverancier was in 1685 de Antwerpse plaatdrukker en prentenuitgever Jacobus de Man.281 In de kerkrekening van Lede staan in 1686 ook voor het eerst ‘persemijnen beeldekens’ vermeld, eveneens geleverd door Jacobus de Man. Het initiatief om nu ook een prent te verspreiden, staat niet noodzakelijk in verband met het feit dat het beeld van de Nood Gods in 1683 een tijdlang in de kapel van de benedictinessen te Dendermonde ter verering opgesteld stond. Al vroeger immers werd het mirakelbeeld met tussenpozen om veiligheidsredenen in een stad ondergebracht, namelijk te Gent in 1645 en 1667-1668 en te Dendermonde in 1658-1659, 1674 en 1677. De bijzonder grote toeloop die het mirakelbeeld in 1683 te Dendermonde kende – zo groot dat hij de naijver opwekte van het kapittel van de collegiale kerk van Dendermonde – kan echter wel een aansporing gevormd hebben om, na de terugkeer van het cultusobject te Lede, het aanbod inzake drukgrafiek te verruimen in het raam van de zoektocht naar financiële middelen voor de parochiekerk die aan herstellingen toe was.282 Voor een gebrek aan afnemers hoefde het kerkbestuur in ieder geval niet te vrezen. Cornelius van Gestel onderstreepte in 1725 in zijn geschiedenis van het aartsbisdom Mechelen dat de bedevaarders, die te Lede de Nood Gods tijdens de noveen in de Sint-Martinuskerk kwamen vereren, niet alleen uit de omgeving afkomstig waren maar ook uit verder afgelegen plaatsen in Vlaanderen, Brabant en Henegouwen.283 Uit de achttiende eeuw kennen we twee nagenoeg identieke sanctjes die de Mater Dolorosa voorstellen op de expositietroon die de Antwerpse beeldhouwer Willem Kerricx senior in 1714 geleverd had ter gelegenheid van het 300-jarige jubileum. Het ene gravuurtje, gesigneerd ‘J. Lerond fecit’, bevat volgende tekst: ‘Vera Effigies B.V. Mariae Veneratae in Templo Marchionatus de Lede a 300 plus annis. Waerachtigh afbeldtsel van O.L. Vrouwe van Lede.’284 Het andere prentje is, op ba280 Over deze druk zie: M.J. Marinus, De contrareformatie te Antwerpen (1585-1676). Kerkelijk leven in een grootstad (Brussel, 1995), p. 268. 281 J. De Brouwer, Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.L. Vrouw van Lede genoemd de Nood Gods (Lede, 1953), p. 47 en 87. 282 De Brouwer, Geschiedenis, p. 40, 42, 44, 46-47, 87 en 89-90. 283 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 164. 284 Het sanctje van J. Lerond meet ca. 128 × 86 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 943. – Ontwerp van Kerricx voor de expositietroon: Tekeningen uit de 17de en 18de eeuw. De verzameling Van Herck (s.l., 2000), p. 130-131, met afbeelding. 391

deel III – Maria sis van de signatuur ‘P.W.’, toe te wijzen aan Pieter Wauters, een Gentse plaatsnijder die in 1777 overleed.285 De vaantjes betrok het kerkbestuur minstens vanaf 1746 bij de Dendermondse drukkerij Du Caju. Jacobus Du Caju ontving in dat jaar 3 pond 1 schelling 4 groten [Vlaams] voor het drukken van 2000 vaantjes. In 1754 leverde hij 1950 exemplaren, waarvoor hij 18 gulden 8 stuiver aanrekende. Zijn opvolger, Jacob Joost Du Caju, drukte in 1803 2500 vaantjes voor 12 gulden 10 stuiver. Zijn collega uit Aalst, Frans van Hede, leverde kort daarna, in 1804, 2000 afdrukken voor 12 gulden. Ten slotte bleven ook van een in houtsnede uitgevoerd vaantje verschillende versies bewaard. De jongste versie is getekend: F.D.C.286 Wellicht verwijzen deze letters (als eigendomsmerk) naar de Dendermondenaar Frans Jacob Du Caju die in 1817 zijn overleden vader, Jacob Joost Du Caju, als drukker opvolgde en dat beroep tot in 1852 uitoefende.287 Lebbeke Het druk bezochte Lebbeke verspreidde bij het begin van de zeventiende eeuw metalen insignes in vaantjesvorm, maar in 1658 vermeldt de kerkrekening voor het eerst de betaling van ‘boexckens ende bildekens’ met de vermelding dat ‘die dagelycx uyt vercocht worden tot gerief van een yder.’ Het is mogelijk dat de term ‘bildekens’ hier niet meer op insignes doelt, maar reeds op prentjes wijst. Zeker is in elk geval dat Peter II de Jode in 1665 een koperplaat sneed voor Onze-Lieve-Vrouw van Lebbeke en dat sedertdien devotieprenten niet meer weg te denken waren uit de plaatselijke bedevaartpraxis. In latere jaren werden prenten geleverd door Philibert I Bouttats (in de jaren 1698-1700), Michiel Cools (1699-1701 en 1706-1709), Gaspar Martinus Bouttats (1703), Frans Cools (1703), de weduwe van Philibert Bouttats (Catharina van Praet, 1704-1716), Susanna Verbruggen (1720 tot 1750), Jacobus Panneels (1724 en 1731), Isabella Hertsens (1752-1790), Jacobus Du Caju (1760-1762), Joseph Canis (1762), Henricus de Cock (1794) en G. Jacowick (1796). Afgezien van Panneels, Canis en Jacowick uit Brussel en drukker Jacobus Du Caju uit Dendermonde, waren dit allemaal Antwerpenaars.288 Nadat eerder dus al metalen insignes in vaantjesvorm waren verspreid, duurde het tot 1714 vooraleer men in Lebbeke ook papieren vaantjes ter beschikking 285 De Brouwer, Geschiedenis, p. 90. Van Heurck, Les images, p. 89. 286 De Brouwer, Geschiedenis, p. 87, met afbeeldingen. J. De Brouwer, ‘Bedevaartvaantjes te Lede’, in: Land van Aalst, 5 (1953), p. 284-289 (p. 284-286), met afbeeldingen. B. Van Langenhoven, ‘Kapelrekeningen van de Sint-Martinuskerk te Lede (1717-1793)’, in: Land van Aalst, 56 (2004), p. 291-297 (p. 294-295). Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 180, met afbeeldingen. 287 Over F.J. Du Caju: J. Broeckaert, Dendermondsche drukpers (Dendermonde, 1890), deel 1, p. 81-82. 288 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 152-162. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Lebbeke, nr. 1 en 2.

392

2. Een trage start?

Afb. 65. Lebbeke, Onze-Lieve-Vrouw. Ingekleurde burijngravure op perkament, uitgegeven door Susanna Verbruggen (90 × 61 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Lebbeke, 1a

had. 289 De koperplaat werd gegraveerd te Antwerpen door Cornelis Hendrik van Meurs. Isabella Bouttats, eveneens te Antwerpen, zorgde onmiddellijk voor 600 afdrukken.290 Hoewel Van Meurs’ koperplaat nog steeds ter beschikking was, graveerde Michiel Heylbrouck te Gent amper tien jaar later, in 1723, een nieuwe plaat, samen met die voor het H. Kruisvaantje van Lebbeke. In 1732 en 1780 drukte Jacob Jan Du Caju uit Dendermonde telkens 1000 exemplaren. In 1767 zorgde de Gentse boekdrukker Petrus Franciscus de Goesin voor het uitdiepen van de koperplaat en het drukken van 2025 exemplaren.291 Lebbeke is, afgezien van Scherpenheuvel en Halle, de enige mariale cultusplaats die in het bestudeerde gebied een stevige traditie inzake bedevaartboekjes ontwikkelde. Nadat in 1657 te Antwerpen bij Jan Marselis Parys een eerste boekje over Onze-Lieve-Vrouw van Lebbeke verschenen was, een tekst van pastoor Petrus Spanoghe, volgden nog heel wat nieuwe, telkens min of meer gelijkaardig opgevatte 289 Thijs, ‘Pelgrimstekens’, p. 69-70. 290 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 162-165, met afbeelding. Het betreft het anonieme vaantje gereproduceerd bij: Van Heurck, Les drapelets, p. 235. 291 Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 162-166, met afbeelding.

393

deel III – Maria uitgaven. In 1697 was men al aan de vierde druk toe, geleverd door de Brusselse drukker Eugenius Henricus Fricx. Toen luidde de titel: Onse L. Vrouwe van Lebbeke by Dendermonde, den oorsprongh, voordt-gangh, en wondere geschiedenisse, &c. Tijdens de achttiende eeuw volgden de herdrukken relatief snel op elkaar. Er verschenen onder meer uitgaven in 1709 (Dendermonde, Lenaert vande Walle), 1717 (Brussel, Eugenius Henricus Fricx), 1725 (Dendermonde, Daniël van Noorthover), 1732, 1741, 1749, 1761 (alle vier drukken van Jacob Jan Du Caju te Dendermonde), 1766, 1767, 1768, 1774, 1778 (alle vijf drukken van Petrus Franciscus de Goesin te Gent), 1781 (Jacob Du Caju), 1788 (weduwe van Jacob Jan Du Caju) en 1794 (Dendermonde, Jacob Joost Du Caju). Alles bij elkaar werden tijdens de achttiende eeuw van het bedevaartboekje ten minste 15.230 exemplaren gedrukt.292 Ook vermeldenswaardig in dezer is het mysteriespel over de ‘miraculeuze’ bouw van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Lebbeke dat minstens vanaf 1610 werd opgevoerd.293 We weten van verschillende opvoeringen in de achttiende eeuw, onder meer dankzij enkele bewaard gebleven ‘argumenten’ of programma’s voor opvoeringen in de jaren 1738 en 1765.294 Lier (Bruine Lieve-Vrouw) Door toedoen van de Bruine Lieve-Vrouw van de H. Rozenkrans, vereerd in de door dominicanen bediende Kluizekerk te Lier, zou op 18 augustus 1632 een mirakel geschied zijn: de genezing van een doodzieke vrouw uit Lier, Anna van Rockeghem.295 Sinds dat ogenblik bloeide de devotie. De Antwerpse plaatsnijder Henricus Causé graveerde in 1688 een vlaggetje met daarop afgebeeld: een dominicaan met een rozenkrans in de hand en wijzend naar het geklede Mariabeeld op het altaar, een geknielde man die een breukband toont als bewijs van zijn genezing, een vrouw die een koe, een ezel en een schaap met zich meevoert. Onderaan het vaantje is te lezen: 292 T. Verhoef, Geschiedenis der mirakuleuze kerk van Lebbeke (Gent, 1860), p. 67. Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 12, 168-172 en 181-182. Aldaar ook verwijzingen naar niet te dateren edities. 293 Over de motieven van het snel rijpende vlas en van de steengroeve in de Lebbeekse stichtingslegende zie Columbanus Vrancx, Den tweeden cout der nichten inhoudende veel schoone mirakelen van Maria ghebenedeydt (Gent: G. Manilius, 1601), p. 105 (beschreven in STCV, nr. 3254209) en J. Pieters, ‘Een paar motieven uit Oostvlaamse bouwlegenden’, in: Volkskunde, 57 (1956), p. 49-61. 294 Het overzicht van Dendermonds drukwerk van Jan Broeckaert vermeldt De seer wonderlycke ende Miraculeuse opbouwinge der wyt-vermaerde Kercke van de Glorieuse Maghet ende Moeder Godts Maria, op de parochie van Lebbeke by Dendermonde gebeUrDt Den Jaere ChrIstI. Met alle Eerbiedt op-gedraghen aen de selve Maghet Maria. Sal speel-wys vertoont worden door de Iverige Parochianen van het selve Lebbeke op den 7, 8, 9, 11 en 14 September 1738. Welke vertooninge voor jder in ’t publieck sal konnen gesien worden (Dendermonde: J. Du Caju, 1738), zie: Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 29 (nr. 27). Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 89-95, met op p. 95 een reproductie van het titelblad van een programma uit 1765, gedrukt door Jacobus Du Caju. 295 Wichmans, Brabantia Mariana, drie niet gepagineerde bladzijden na de Index capitum. J.P. De Pue, De paters van de Kluis – de dominikanen – te Lier (Leuven, 1983), p. 73-75. 394

2. Een trage start?

Afb. 66. Lier, dominicanen, Maria ter Gratiën (ook: Bruine Lieve-Vrouw, of Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans). Burijngravure door Joannes vanden Sande (91 × 63 mm), kortgeknipt exemplaar – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, B1.1

‘T’ Miraculeus beldt vande Bruijn Lievrouw van het H: Roosen Kransken bij de Paters Predick Heeren inde Clvyse binnen de Stadt Lier.’296 Met het oog op de herdenking in 1732 van het eerste mirakel van de Bruine Lieve-Vrouw redigeerde de dominicaan Bernardus de Jonghe een mirakelboekje. De tekst is echter nooit in druk verschenen. Toen bij het bisdom Antwerpen een imprimatur gevraagd werd, verbood bisschop Carolus d’Espinoza, een kapucijn, de mirakelverhalen over de Bruine Lieve-Vrouw te publiceren, daar zij wel door zijn voorganger Joannes Malderus, maar niet door Rome erkend waren. Hij wenste evenmin dat de Mariatitel ‘Bruine Lieve-Vrouw’ gebruikt werd. Uitdrukkelijk verklaarde hij zulke ‘opgesmukte’ benamingen allemaal te willen uitroeien in zijn diocees, omdat zij de ‘ketters’ de gelegenheid gaven om met de katholieke godsdienst te spotten. Hij stemde wel in met de titel Onze-Lieve-Vrouw van Gratie. In zijn gesprek over deze aangelegenheid met de Antwerpse dominicaan Ludovicus 296 J. Van In, ‘Maria- en heiligenvereering te Lier. Historische, biblio- en iconographische aanteekeningen’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 2 (1939), p. 76-127 en 150-159 (p. 91, 97 en plaat X). Van Heurck, Les drapelets, p. 263-264. De Pue, De paters, p. 73-75, met reproductie. 395

deel III – Maria Ceulemans citeerde hij nog enkele voorbeelden van door hem gelaakte toenamen: de ‘Oude-God’ op de baan naar Lier (te Mortsel), de ‘Zwarte God’ te Hoboken en de ‘Onze-Lieve-Vrouw op het Staaksken’ in zijn eigen kathedraal.297 Voor de Bruine Lieve-Vrouw bestonden nochtans ook minder kleurrijke namen. Zo heet zij op sanctjes de ene keer Maria ter Gratiën en een andere keer OnzeLieve-Vrouw van de Rozenkrans. Het prentje gesigneerd met ‘Jo. Van Sande’ draagt volgende tekst: ‘Maria ter gratien Woort gheeert inde cluyse tot Lier. Nigra sum sed formosa Cant. Ick ben swert maer schoon van gedaente Cant.’ Een getrouwe maar inzake spelling enigszins afwijkende kopie verscheen met de signatuur ‘A J Heydreix.’298 Augustinus Joannes Heydreix gaf ook een prentje uit waarop het Mariabeeld onder een expositietroon staat, geflankeerd door twee engeltjes die elk een rozenkrans vasthouden. Boven deze voorstelling staat: ‘Van oorloch pest en dieren tyt ons door v roosen crans bevrydt.’ Onderaan: ’T Miraculeus Beldt van onse lieve Vrouw vant Heyligh Roosen Kran[s]ken wort gheeert tot Lier in de Clvyse by de paters Predick Heeren.’ Er bestaat tevens een anoniem prentje dat het type Vanden Sande herneemt maar daarvan onder meer afwijkt doordat Maria een cirkel met sterren rond haar hoofd heeft en een scepter draagt. Hier luidt de tekst: ‘T’ Miraculeus Beeld van onse lieve Vrouwe van den Alderheyligsten Roosenkrans te Lier in de Cluyse Kerke.’299 Leuven (Sedes Sapientiae in de Sint-Pieterskerk) Een anonieme en vermoedelijk pas in de achttiende eeuw ontstane kopergravure toont het monumentale altaar voor Maria Sedes Sapientiae in de Sint-Pieterskerk te Leuven dat omstreeks het midden van de zeventiende eeuw door Lucas Faydherbe gerealiseerd werd.300 Het Mariabeeld staat in een nis boven de altaartafel met onder het voetstuk de vermelding: Sedes Sapientiae. Het sterk architecturale karakter van deze gravure reduceert de laatmiddeleeuwse Sedes Sapientiae (grotendeels onder een brede mantel verstopt) tot een mineur onderdeel van de barokke marmeren constructie. Enkel het wervende onderschrift wijst erop dat het om een bedevaartprent gaat:

297 Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 94-95. 298 Formaat van de prent van Heydreix: ca. 87 × 63 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 541. 299 Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 92-94, met reproducties. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Lier, nr. B.1 tot B.3. 300 Formaat: 298 × 213 mm. Exemplaar: PcA. De voorstelling beantwoordt aan die van het kleine frontispice in: M.G. Van der Buecken, Wonderen bystandt van de alder-heylighste Maeght ende Moeder Godts Maria, bethoont aen Haere getrouwe dienaers in de vermaerde collegiaele ende parochiaele hooft-kercke van den Heyligen Petrus binnen Loven (Leuven: T.C.J. De Zangré, [1757]). Exemplaar: RG 3112 D 20. Over dit altaar: M. Libertus, Lucas Faydherbe beeldhouwer en bouwmeester 1617-1697 (Antwerpen, 1938), p. 92-93. Deze auteur citeert contracten uit 1649 en 1651.

396

2. Een trage start? Compt creupel stom en doof compt gightige en blinde Compt sieken sondaers oock ghij sult uw troost hier vinden In oodtmoedt en berouw begroet dees Suijver Maeght Want ghij van godt vercrijght al wat ghij van Jaer [sic] vraeght. Het in 1665 postuum uitgegeven werk van de Leuvense professor Bernard von Heymbach (Heymbachius) over de Sedes Sapientiae, getiteld: Diva Lovaniensis seu mira beneficia a Dei Parente Lovanii ad aram sibi sacram in aede D. Petri mortalibus impetrata (Leuven, Cyprianus Coenesteyn), mikte op een publiek van gestudeerden. Erg origineel was de inhoud nochtans niet, hij bestond grotendeels uit een transcriptie van de destijds nog voorhanden handschriftelijke registers met mirakelverhalen uit de periode 1442-1649. Voor zijn historiek van het Mariabeeld en van de cultus steunde Heymbachius zich bovendien vooral op wat hij daarover in Wichmans’ Brabantia Mariana terugvond. Pas in 1757 verscheen een bevattelijk en in het Nederlands gesteld werkje over de bijstand die Maria te Leuven aan haar getrouwe dienaars verleende: Wonderen bystandt van de alder-heylighste Maeght ende Moeder Godts Maria, bethoont aen Haere getrouwe dienaers in de vermaerde collegiaele ende parochiaele hooft-kercke van den Heyligen Petrus binnen Loven, uitgegeven te Leuven door Theodore C.J. De Zangré. Om bezoekers aan te trekken, nam de auteur, plebaan M. G. van der Buecken, in zijn werkje een lijst op van de verschillende relieken die in de Sint-Pieterskerk berustten. Het frontispice toont het altaar van de Sedes Sapientiae.301 Poperinge Guillaume II du Tielt drukte in 1664-1665 125 vaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan te Poperinge. De koperplaat die hij daartoe gebruikte was mogelijk nog gegraveerd door zijn vader (overleden in 1653).302 Of exemplaren van deze vaantjes (waarvan we weten dat de magistraatsleden ze na afloop van de processie mochten behouden) ook onder de bedevaarders verspreid werden, is niet zeker. De altaarrekening uit 1683-1686 van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan vermeldt inzake devotionalia enkel de verkoop van kaarsen, medailles en ‘exemplairen van ’t mirackel.’ Met dit ‘mirakel’ bedoelde men een al eerder verschenen publicatie over het mirakel waarbij in 1479 een doodgeboren kind door tussenkomst van Maria uit de dood zou zijn gewekt om het te kunnen dopen. In 1678-1679 schonk het Poperingse stadsbestuur hiervan een exemplaar aan een pater die de regie van de processie behartigde. Dit blijkt uit een post in de stadsrekening: ‘Betaelt een boeck van het mirackel voor 301 L. van der Essen, Notre-Dame de St-Pierre (Louvain) “Siège de la Sagesse” (1129-1927) (Leuven, 1927), p. 9-10 en 54-68. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Leu-1 en Leu-2. 302 J. Opdedrinck, Het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw vereerd in Sint Janskerk te Poperinghe (Brugge, 1899), p. 25-26. Van Heurck, Les drapelets, p. 376. 397

deel III – Maria pater Egidius om de processie te regulieren.’ Meer informatie over dat boek bezitten we echter niet. De Poperingse licentiaat in de Beide Rechten en advocaat bij de Raad van Vlaanderen, Joannes Bartholomeus Roens, liet in 1688 (als dank voor een door de H. Maagd verhinderde schipbreuk) bij Joannes Baptist Moerman te Ieper twee boekjes over Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan drukken: een in het Nederlands en een in het Latijn. Het Nederlandse werkje, getiteld Beschrijvinge van het mirakel, geschied tot Poperinge den 14 maerte 1479, werd nog in 1786 te Ieper herdrukt door Jacobus Franciscus Moerman. Het werd onder meer in 1779 gepubliceerd ter gelegenheid van de feestelijke Poperingse ommegang waarmee de driehonderdste verjaardag van het mirakel van het doodgeboren kind uit 1479 werd herdacht.303 Eerder, in 1698, drukte Joannes Baptist Moerman te Ieper het door de Poperingse priester Petrus Wenis geschreven Gheestelycken nachtegael, door soete rymghesangen verheffende ’t groot mirakel toegheschreven aen de krachtighe voorsprake van de H. Maghet ende Moeder Godts Maria die gheviert wort in de parochiaele kercke van St. Jans, binnen de stede van Poperinghe, een bundel van achttien gezangen over de legende en de verering van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan.304

2.2. ‘Dagelijks ware mirakelen’: divers drukwerk voor kapellen Brugge (Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens) In het laatste derde van de zeventiende eeuw sneed de Antwerpenaar Gaspar Bouttats de – voor zover geweten – eerste prent voor de middeleeuwse Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens te Brugge. Als model koos hij het schilderij van Jacobus van Oost senior dat het hoofdaltaar van de Blindekenskapel sierde, een keuze die werd nagevolgd door de graveurs die in de achttiende eeuw prenten voor deze Brugse devotie sneden: de Antwerpenaar Louis Masson (die in 1714 3500 ‘santies’ leverde), de Gentenaar Franciscus Heylbrouck, de Luikenaar D.F. Bassompière en de Gentenaar P.J.J. Tiberghien, naast verscheidene anonieme plaatsnijders.305 Al waren de prenten voor Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens in de eerste plaats voor Bruggelingen bestemd, toch werden zij ongetwijfeld ook aangeschaft door buitenlieden die 303 L. Vandamme, ‘Ieperse drukken tentoongesteld’, in: Biekorf 110 (2010), p. 116-118 (p. 116). Vandamme geeft geen titel. Exemplaar: RG 3091 H 59. 304 Opdedrinck, Het mirakelbeeld, p. 23, 25-28, 46-49 en 71-73. Voor het werkje uit 1698, zie ook: BCNI, nr. 15763. Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). 305 H. Stalpaert, Brugse devotieprenten van Onze-Lieve-Vrouw (Sint-Andries-Brugge, 1976), p. 45-50, met reproducties. Voor de gravure van Tiberghien, zie: J.L. Meulemeester, ‘De broederschappen in de kapel van O.-L.-Vrouw-van-Blindekens’, in: Van Blindekens naar de Potterie. Een eeuwenoude Brugse belofte (Brugge, 1980), p. 51-83 (p. 50, 55 en 57), met afbeelding. – Ook Norbert I Heylbrouck zou een versie van de Blindekensprent gegraveerd hebben. J. Geldhof, ‘Een processievaantje van Blindekens Brugge, omstreeks 1750’, in: Biekorf, 66 (1965), p. 180-182 (p. 182). 398

2. Een trage start? de Blindekensprocessie kwamen bewonderen. Het vrij aanzienlijke aantal versies van de Blindekensprent wijst alleszins op een ruime afzet die een louter lokaal gebruik oversteeg. De genoemde Franciscus Heylbrouck (overleden in 1780) graveerde overigens niet enkel een prent maar ook een vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens. De tekst herinnert eraan dat de ‘H. Maria van t’gasthuys ten blinden’ op 15 augustus gevierd wordt en dat zij ‘troost en meestersse der blinden’ is.306 Of er eerder al vaantjes voor de Blindekens verspreid werden, is echter niet bekend. In het jaar 1715 drukte de Brugse Paulus Josephus Roose (1673-1731) een programmaboekje waarin de taferelen en deelnemers aan de processie van de Brugse Belofte werden opgesomd. In dat jaar werd het vijf eeuwen-jubilee gevierd van deze ‘Belofte’, oorspronkelijk een belofte van O.L.V. aan Robert de Béthune dat hij zou overwinnen in de slag bij Pevelenberg, een geschiedenis die in dit werkje ook wordt naverteld.307 Mogelijk gebeurde de bestelling van 3500 sanctjes bij Louis Masson in 1714 ter voorbereiding van deze gebeurtenis. Ertvelde (Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe) De verering van Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe te Ertvelde gaat ten minste terug tot 1487, het jaar waarin de Spaanse ridder Gaspar de Oliveira een monstrans aan de bedevaartplaats schenkt.308 Toch verscheen het oudste bekende drukwerk met betrekking tot deze cultus pas in 1721. Bij de Gentse drukker Petrus de Goesin verscheen dat jaar het anonieme Cort begrip der aflaten van het broederschap der H. H. Maget Maria in de Capelle van Onse Lieve Vrouwe te Stoepe.309 Het biedt gegevens over de geregistreerde mirakelen, de stichting van de Broederschap van de Doodstrijd, de beschikbare aflaten en een uiteenzetting over de eretitel van Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe (‘Moeder van Barmhartigheid’).

306 Geldhof, ‘Een processievaantje’, p. 180-182, met afbeelding. W.P. Dezutter, ‘Het bedevaartvaantje van O.L.Vrouw van Blindekens (Brugge, ca. 1750)’, in: Biekorf, 80 (1980), p. 192-194 (p. 192). Voor de datering omstreeks 1750 bestaat geen concrete aanwijzing. 307 J.L. Meulemeester, ‘Het oudste programmaboekje van de Brugse Belofte’, in: Biekorf 107 (2007), p. 208-217, met een reproductie van de titelpagina van dit programmaboekje op p. 214. 308 R. Van Buynder, Geschiedenis van de bedevaart van O.L.Vr. van Barmhartigheid genaamd Onze Lieve Vrouw van Stoepe, in het kader der gemeente Ertvelde (Ertvelde, 1957), p. 10 en 21-22; F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, tweede reeks, arrondissement Eekloo (Gent, 1870-1872), Ertvelde, p. 35-43. 309 Cort begrip der aflaten van het broederschap der H. H. Maget Maria in de Capelle van Onse Lieve Vrouwe te STOEPE, PROCHIE VAN EERTVELDE, Ingesteld van syn Heiligheit, den Paus van Roomen CLEMENS XI onder den titel van den DOODTSTRYT van de stervende christene menschen in de ure van hunne doodt. Ter eeren van Onse Lieve Vrouwe van Stouppe en door de aanroeping DER BERMHERTIGHEIT GODS door hare voorspraecke geholpen te worden (Gent: P. de Goesin, 1721). Exemplaar: RG Br-144:19. 399

deel III – Maria Gent (Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom) Het drukwerk voor Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom beslaat een breed gamma aan prenten, plano’s, vaantjes, diptiekjes en boekjes. De Antwerpse graveur Alexander II Voet, te Gent gevestigd nadat de stedelijke overheid hem er op 6 mei 1665 vrijstelling van de Burgerlijke Wacht verleend had, zorgde voor een sanctje in verband met Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom, vereerd in de kapel van het Hebberechtsgodshuis.310 De voorstelling bestaat hoofdzakelijk uit een weergave van het mirakelbeeld (Maria met de dode Christus op haar schoot vóór een boom) in een vaag aangegeven landschap. Daaronder bevindt zich het wapen van de Sint-Pietersabdij, de instelling waar het godshuis van afhing. Op banderollen staat bovenaan: ‘schreij boom’ en onderaan: ‘S. Maria ora pro nobvs [sic].’311 Een ander prentje is gesigneerd door de in 1721-1722 overleden Antwerpse plaatsnijder Franciscus Victorinus Donck.312 Hier zweven twee engeltjes rond het beeld, voorzien van passiewerktuigen. Op de grond ligt de doornenkroon en in de verte vangen we een glimp op van de bedevaartkapel. De teksten luiden ditmaal ‘Schrey-boom’ en ‘S. Maria succurre miseris.’ Het mirakelbeeld, de engeltjes met (deels andere) passiewerktuigen en het wapenschild komen eveneens voor op een sanctje uit 1723. De uitbeelding van de kapel is op deze prent meer uitgewerkt dan op de vorige varianten. Dit gravuurtje bevat niet minder dan drie chronogrammen: ‘In DIes Late MIraCULa eXUberant’, ‘DagheLYCX Ware MIrakeLs’ en ‘nooDt soeCkt In sChreYbooM UW Vertroost.’313 Diezelfde drie jaarschriften staan tevens op een anonieme houtsnede die behalve alle elementen uit het zojuist vermelde gravuurtje ook nog twee bedevaarders uitbeeldt, van wie er een op krukken loopt. Dit houtblokje werd later nog afgedrukt op de eerste pagina van Noodt Soeckt Troost tot Onse Lieve Vrouwe van Schreyboom, gedrukt te Gent bij Petrus de Goesin, een vier bladzijden tellend gebedsblaadje dat mogelijk uit 1755 dateert toen het kapelbestuur bij deze drukker verschillende litanieën, gebeden en boekjes bestelde.314 Het oudste bewaard gebleven driehoekig vaantje voor deze devotie dateert pas van 1847 en werd gegraveerd door de Gentse kunstenaar Charles Onghena. In de literatuur is echter ook sprake van een niet weergevonden

310 Van der Haeghen, ‘La corporation’, p. 262-263. Dat hij effectief te Gent woonde, blijkt uit: FAA, Notariaat, nr. 424 (1665), f. 150 v°. 311 Signatuur: a. gand. Alexander Voet. fe. Latere afdruk van het koperplaatje op een gebedsblaadje uit de eerste decennia van de achttiende eeuw: Groetenissen tot Maria (Gent: J. Eton, s.a.), p. [1]. Exemplaar: RG 3061 E 22. 312 Kopergravure; formaat: ca. 92 × 60 mm; signatuur: F. Donck. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Gent, O.-L.-Vrouw van Schreiboom, P1. 313 Exemplaar: IFG (kortgesneden: ca. 119 × 70 mm, zodat het mogelijk is dat de signatuur weggesneden is). 314 Houtsnede; formaat: 107 × 68 mm. Exemplaar gebedsblaadje: UA, Collectie Thijs, nr. 910. M. Daem, Votiefschilderijen en mirakelboek van kapelletje Schreiboom te Gent (Gent, 1975), p. 19. 400

2. Een trage start? vlaggetje voor Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom uit 1722.315 Mogelijk betrof het een rechthoekig vaantje, in welk geval een grote anonieme gravure in aanmerking komt die omstreeks dat jaar tot stand kwam en het mirakelbeeld voorstelt tegen de achtergrond van het panorama van Gent.316 We kennen behalve prenten en vaantjes ook verschillende plano’s in verband met deze Gentse Mariadevotie. In 1665 drukte Boudewijn Manilius te Gent een plano met daarop een gedicht, in het Nederlands en het Frans, getiteld: Noodt soeckt troost tot Onse Lieve Vrauwe van Schrey-boom.317 Een gesigneerde houtsnede treffen we aan in 1768 als een illustratie bij een door de weduwe van Michiel de Goesin op planoformaat gedrukt Latijns gedicht waarin een anonieme Kortrijkzaan Onze-Lieve-Vrouw dankt voor een bekomen gunst.318 De ongetwijfeld niet speciaal voor deze als ex voto opgevatte plano gesneden houtsnede toont een piëta met bovenaan: ‘Schrey boom’ en onderaan het wapenschild van de Sint-Pietersabdij en het onderschrift: ‘In DIes Late MIraCULa eXUberant. / DageLYCX Ware MIrakeLs. / nooD zoeCkt In sChreYbooM UW Vertroost.’ Een andere grote anonieme kopergravure beeldt enkel het mirakelbeeld en de kapel uit, met onderaan het wapen en de toelichting ‘onse L. Vrauwe van Schreyboom geviert op D’heerlichede van Ste. Pieters nevens Ghendt’, alsook twee chronogrammen die verwijzen naar het jaar 1723: ‘In DIes Late MIraCULa eXUberant en DagheLYCX Ware MIrakeLs.’319 In verband met Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom verschenen twee volledig in kopergravure uitgevoerde anonieme diptiekjes, een met een Nederlandse en een met een Franse tekst. Zij dateren ten vroegste uit 1724 vermits zij een aflaat vermelden die door paus Benedictus XIII (1724-1730) was toegekend. De rechterzijde van beide diptiekjes bevat een gebed op tekst van de H. Franciscus van Sales, de linkerzijde een afbeelding van het mirakelbeeld in een heuvelachtig landschap en het wapen van de Sint-Pietersabdij. Op de Nederlandstalige versie lezen we boven de afbeelding: ‘dit is het waerachtigh afbeeldsel van de bedruckte Moeder, geseijt Maria van schreij-boom’ en eronder: ‘dit H: beeldt rust binnen gendt; aldaer, en door heel vlanderen vermaert door ontallijcke mirakels.’320 Boven de afbeelding op de Franse versie staat: ‘la veritable portrait de notre Damme de schreij-boom repo315 Van Heurck, Les drapelets, p. 139-142. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 134. 316 Daem, Votiefschilderijen, p. 14 (afbeelding). 317 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 86 (nr. 12452). 318 MatrI DoLorosae sUa Vota pIUs CortraCensIs (Gent: weduwe M. de Goesin, [1768]). Exemplaar: PcA. Houtsnede; formaat: 86 × 57 mm; drukspiegel van het geheel: 498 × 382 mm. 319 Daem, Votiefschilderijen, p. 16 (afbeelding). In die publicatie is op p. 14 nog een grote prent (formaat: 300 × 210 mm) gereproduceerd die van omstreeks 1722 zou dateren. Op die gravure is achter het mirakelbeeld een panoramisch zicht op Gent weergegeven. 320 Formaat: 115 × 151 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 911. 401

deel III – Maria sant a gand merveilleuse en miracles.’ Eronder onderstreept een tekstje de effectiviteit van het gebed dat op de rechterzijde van het gravuurtje staat meegedeeld: ‘Priere que S. Francois de Sales recita tout baignè de larmes devant l’image de la S. Vierge a S. etienne de grez, qu’il n’eut pas plutot achevè qu’il ressentit le secours de la Mere de Dieu.’321 Ook aan boekjes geen gebrek in de Schreiboomkapel. In 1723 verzorgde de kapucijn Albertus van den Bosch ten behoeve van de bedevaarders een boekje met gebedsteksten. De titel gaf exact weer wat de lezer mocht verwachten: Litanie, gebeden ende lof-sanck tot de Alderheyligste Onbevlekte Maeget ende bedruckte Moeder Godts Maria van Schrey-boom (Gent, Petrus de Goesin). Tot in de eerste helft van de negentiende eeuw verschenen bewerkingen van dit gebedenboekje. De editie van drukker Joseph Bernard Poelman (te Gent werkzaam van 1824 tot 1841) was zelfs nog voorzien van de oorspronkelijke approbatie van 26 maart 1720 en draagt een even instructieve titel als het origineel: Litanien en kleyne getyden, met godvrugtige gebeden tot Maria, in Schrey-Boom, op haere droeve weeën. […] Naer den tweeden druck van 1729.322 Ten slotte verscheen er ook drukwerk voor de broederschap die verbonden was aan de verering van Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom: in 1766 kwamen bij Petrus Franciscus II de Goesin 1500 broederschapsboekjes van de pers.323 Hasselt (Virga Jesse) In 1660 bekostigde de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw te Hasselt de druk van een Lattijns boexken van de minderbroeder Henricus Jonghen, getiteld: Marianum Hasletum sive historia per-antiquae miraculosae imaginis, et capellae nec non fraternitatis insignis B. Mariae, apud Haseletenses (Antwerpen, Petrus Bellerus). Nog datzelfde jaar verscheen, bij dezelfde drukker, van de hand van de minderbroeder Petrus Vaele op aanvraag van de leden van de broederschap een Nederlandse met gebeden en verzen aangevulde versie: Onse L. Vrouwe van Hasselt […]. Daar de stedelijke overheid in de Latijnse tekst één zinsnede meende te ontdekken waarin de auteur partij leek te kiezen voor Zonhoven in een aanslepend geschil over de rechten op een stuk heide, verbood zij de verkoop van zowel de Nederlandse als de Latijnse editie. Uiteindelijk verschenen nog in datzelfde jaar gewijzigde herdrukken die aan de bezwaren van het stadsbestuur tegemoet kwamen.324 Ook omstreeks 1660 sneed de edelsmid en munter Nicolaas Sigers een dubbelzijdig vaantje voor de Virga Jesse. Een vermelding hiervan vinden we terug in de inventaris van de Onze-Lieve-Vrou321 Formaat: 125 × 160 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 912. 322 P. Hildebrand, ‘Een vergeten ascetische schrijver en apostel der veelvuldige communie: P. Albertus van den Bosch († 1740)’, in: Ons Geestelijk Erf, 2 (1928), p. 176-188 en 245-275 (p. 261-266). Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 162 (nr. 2611), p. 170 (nr. 2659) (tweede druk: 1729), p. 287 (nr. 3379) en p. 476 (nr. 4773) en deel 5, p. 169 (nr. 9394). 323 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 419 (nr. 4299). 324 Voor meer details: J. Gessler, ‘Van een vroom boekje op magistraatsbevel verminkt’, in: De Gulden Passer, 19 (1941), p. 191-202. BCNI, nr. 11645 en 11646. Beschreven in STCV: nr. 3139802.

402

2. Een trage start? wekapel van 17 april 1681 (Sigers was toen reeds, op 27 september 1678, overleden): ‘in de sacristeij in het lijnwaet schapraeij 2 copere platen ghesteken van Claes Sigers den goutsmit om te printen vaenkens.’325 Behalve dit vaantje konden bezoekers van de Virga Jesse ook een mirakelprent verkrijgen. Die was vervaardigd door de Brusselse graveur Richard II van Orley en dateert waarschijnlijk van 1689 (en werd in 1731 nog herdrukt).326 Oirschot (Onze-Lieve-Vrouw van de H. Eik) Omstreeks 1660 publiceerde de Antwerpse graveur Guillaume Collaert een wandprent voor Onze-Lieve-Vrouw van de H. Eik te Oirschot.327 Jacobus de Man, die in de Scheldestad actief was van 1676-1677 tot 1719, verzorgde voor Oirschot minstens twee verschillende mariale prentjes. Behalve voor Oirschot leverde hij ook sanctjes voor andere Noord-Brabantse mariale bedevaartplaatsen, met name in Handel, Meerveldhoven en Ommel. De Mans ontwerp voor Oirschot werd in de periode 1728-1766 heruitgegeven door de Antwerpse prentenhandelaarster Anna Maria Bunel. Ook Joannes I of II vanden Sande leverde prentjes voor deze devotie. In verband met Onze-Lieve-Vrouw van Handel, ten slotte, kennen wij ook sanctjes die op de markt zijn gebracht door Susanna Verbruggen, een geestelijke dochter die van 1710-1711 tot 1752 te Antwerpen werkzaam was als prentenuitgeefster, en door haar opvolgster Isabella Hertsens.328 Hertsens publiceerde er overigens ook eentje voor de Nederlands-Limburgse Onze-Lieve-Vrouw van Weert.329 Uden (Onze-Lieve-Vrouw ter Linde) Bij A. Schmidt te Augsburg verscheen in 1697 een kopergravure voor Onze-LieveVrouw ter Linde te Uden. Zij diende vervolgens als inspiratiebron voor de sanctjes die Joannes vanden Sande en Susanna Verbruggen voor deze Noord-Brabantse mariale devotie op de markt brachten.330 De papierfabrikant Philippus J. Lecuyer drukte in de jaren 1770 te Uden en te ’s-Hertogenbosch met houten drukvormen prenten voor de mariale bedevaartplaatsen Marienbaum en Weert.331 325 Van Heurck, Les drapelets, p. 187-191, met afbeeldingen. J. Arras, ‘De Virga Jesse op oude prenten’, in: B. Joosten (red.), De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk (Hasselt, 1981), p. 33-48 (p. 34-35), met afbeeldingen. 326 Formaat: 440 × 345 mm. Arras, ‘De Virga Jesse’, p. 35-38, met afbeelding. 327 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 662-664 en 667, met afbeelding. 328 A.K.L. Thijs, ‘Antwerpse “sanctjes”. Heiligenprentjes voor Noordbrabantse bedevaartplaatsen (17e-18e eeuw)’, in: L.C.M.B. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 108-111 (p. 109-111). 329 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1094, met afbeelding. 330 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 860 en 865. Thijs, ‘Antwerpse “sanctjes”’, p. 111. 331 A. van den Berg & G. Rooijakkers, ‘Een prentenmaker zonder pers. De houtsneden van Philippus L. Lecuyer te Uden en ’s-Hertogenbosch, 1772-1774’, in: Volkskundig Bulletin, 16 (1990), p. 254-309 (p. 255 en 276-277). Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 1094 (afbeelding). 403

deel III – Maria

2.3. Edelsmeedwerk en stuntelige gravures: mariale cultussen in kloosters Brugge (Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie) Guillaume de Neve drukte, volgens zijn getuigenis uit 1652, vaantjes voor OnzeLieve-Vrouw van de Potterie te Brugge met een vorm die hij sinds ongeveer 1635 in zijn bezit had. Vanaf 1666 lanceerde het Potteriegodshuis nog een ander type promotiemateriaal: een boekje geschreven door de jezuïet Philippus Franciscus Taisne en gedrukt bij de weduwe van Joannes Clouwet te Brugge, getiteld Onse Lieve Vravwe van Potterye toevlucht der sondaeren, en van alle behoeftighe menschen, het oudtste mirakeleus beeldt van ons Nederlant, door veel jonsten vermaert, ende te Brugghe besonderlyck vereert. De approbatie werd verleend op 10 juli 1666.332 Enkele dagen later kreeg de auteur vanwege het tevreden Potteriebestuur 10 pond groten ‘voor eene gratuiteyt voor zyn bouksken.’333 Pater Taisne steunde onder meer op een manuscript uit de jaren 1520-1521 bestaande uit achttien van teksten voorziene pentekeningen die aan de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie toegeschreven mirakelen voorstellen.334 In 1764 verscheen bij Pieter de Sloovere te Brugge een tweede editie van Taisnes boekje. Datzelfde jaar vermeldt de rekening van de Potterie in juli een betaling aan Franciscus Heylbrouck voor ‘het craveren vande coper plaete van ons lieve vrauwe.’335 Met deze koperplaat (die Onze-LieveVrouw van de Potterie in haar Spaanse mantel weergeeft) is in 1764 het frontispice van Taisnes boekje gedrukt. Ze is echter ook gebruikt voor losse prenten. In tegenstelling tot wat het citaat uit de rekening doet uitschijnen, heeft Franciscus Heylbrouck deze plaat echter niet gegraveerd, maar enkel een al een eeuw oude plaat opgesneden. Een vroegere staat van deze gravure komt namelijk al voor in exemplaren van de eerste uitgave van Taisnes werkje. De vraag of deze plaat misschien al van bij haar ontstaan voor het drukken van losse prenten gediend heeft, is moeilijker te beantwoorden.336 332 Tekstuitgave van het boekje in: Van Blindekens naar de Potterie, p. 156-197. Pater Taisne publiceerde in 1666 nog een boekje, geredigeerd op verzoek van de abdis van een ander Brugs klooster: Onse Lieve Vrouwe van Troost, een oudt mirakeleus beeldt in het vermaert vrouwen-clooster, oft abdye van Nieuw Ierusalem ghenaemt Spermaillie, inde stede van Brugghe […] (Brugge: weduwe J. Clouwet, 1666). Deze publicatie volgde op de erkenning, in 1665, door de Brugse bisschop Robertus de Haynin van een aan Onze-Lieve-Vrouw van Spermalie toegeschreven miraculeuze genezing. Het duurde tot in 1762 vooraleer er een tweede uitgave verscheen. Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 189-191. BCNI, nr. 12358. Exemplaar: UA, MAG-P 11.1460. 333 A. Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie (Brugge, 1937), p. 317. 334 Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, p. III. Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 121122. BCNI, nr. 12358. 335 Tekst bij: Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, p. 45. 336 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 116-117, met afbeelding. Het door Stalpaert geciteerde exemplaar van het boekje uit 1666 bevat geen illustratie. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 885 (losse prent). 404

2. Een trage start? Al vóór 1666 was in verband met deze Brugse Mariadevotie een gelegenheidsgeschrift uitgegeven, namelijk naar aanleiding van een in 1632 gepleegde kerkdiefstal: Merc-stucken op het bestelen van Onse L. Vrauwekercke geseyt Ter Poorterye binnen Brugghe […], een dichtwerk van Lambertus Vossius (de Vos), te Brugge gedrukt door Nicolaes Breyghel.337 De rekening van de Potterie vermeldt in dat verband: ‘Betaelt an Lambert Vossius over ‘t componeren in poésie van een bouxken ter eeren van Onse Vrauwe up het bestelen van het zelver van haer capelle in’t godshuus de somme van 8 ponden, 6 schellingen, 8 grooten.’ Nicolaes Breyghel kreeg 6 pond voor het drukken en leveren van 100 exemplaren van dit boekje.338 Mechelen (Dalscholieren van Hanswijk) De Mechelse oudheidkundige Frans Edward Delafaille signaleerde in 1861 het bestaan van twee types Hanswijkvaantjes: driehoekige en rechthoekige. De driehoekige vaantjes werden, naar zijn getuigenis, gekocht door ‘de bedevaerders en byzonder door de voerlieden, hoveniers en landbouwers die het aen den toom der peerden vastma ken als zy den processie-weg ryden.’339 Deze ruiters reden vanouds tijdens de bedevaartdag driemaal het parcours zonder aan de processie te participeren.340 De rechthoekige vaantjes zag Delafaille gedragen worden door kinderen die wel meeliepen in de processie.341 Petrus Croon, reguliere kanunnik van het Leuvense Sint-Maartensdal van de congregatie van Windesheim, schrijft in zijn in 1670 bij Gysbrecht Lints gepubliceerde Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck dat leden van de Mechelse schuttersgilden aan de processie participeerden, ‘haudende elck een vaentjen inde handt, met het beeldt vande Alder-heylighste Moeder daer op gedruckt.’342 Croon was als geboren Mechelaar vertrouwd met de situatie te

337 338 339 340

Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 123-125. Maertens, Onze Lieve Vrouw van de Potterie, p. 61-12. F.E. Delafaille, Geschiedenis van Hanswyk te Mechelen (Mechelen, 1861), p. 27-32. Omstreeks 1670 ging het om 1000 à 1200 ruiters. P. Croon, Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck door haer audt ende mirakuleus beeldt eertydts buyten nu binnen Mechelen besonderlijck vermaert (Mechelen: G. Lints, 1670), p. 72. – De ruiters in de cavalcade van 1913 ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk staken een exemplaar van het toen pas door Alfred Ost ontworpen (driehoekige) vaantje op de kop van hun paard. A.K.L. Thijs, ‘De opkomst van het verzamelen en bestuderen van bedevaartvaantjes (1853-1922) of: hoe devotionalia ‘volkskundige’ objecten werden’, in: P. De Win (red.), Wijsheid in bescheidenheid. Miscellanea Mechliniensia in honorem Aloysii Jans (Mechelen, 2002), p. 301-320 (p. 318) (afbeelding). 341 Delafaille, Geschiedenis van Hanswyk, p. 19-20. 342 Croon, Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck, p. 71. Exemplaar: RG 3091 I 20. Zie ook: E. Van Autenboer, Volksfeesten en rederijkers te Mechelen (1400-1600) (Gent, 1962), p. 55-56. Nog op het einde van de negentiende eeuw was elke drager van het beeld voorzien van een processievaantje. G. van Caster, Histoire du prieuré de Notre-Dame d’Hanswyck de la Congrégation du Val-desécoliers à Malines (Mechelen, 1888), p. 55.

405

deel III – Maria Hanswijk. Hij deelt ons helaas niet mee welke vorm die vaantjes toen bezaten. Het driehoekige vaantje voor Hanswijk is tweezijdig en in houtsnede uitgevoerd. Eén van de drukvormen is door de Antwerpenaar Joannes Christoffel Jeghers gesneden en dateert uit de periode 1647-1663. Hij geeft het interieur weer van een voorlopige kapel die in 1647 was opgetrokken en toont een gekleed Mariabeeld op een troon die in 1663 door een nieuw exemplaar is vervangen.343 De tweede drukvorm, gebruikt voor de andere zijde, is van jongere datum en wordt toegeschreven aan Joannes Joseph van Campenhout. Deze tekenaar en graveur, die in de tweede helft van de achttiende eeuw te Mechelen werkzaam was, heeft zijn voorstelling blijkbaar gebaseerd op een oudere (nu niet meer voorhanden) versie.344 Op 10 mei 1663 werd te Mechelen de eerste steen gelegd van de in opdracht van de priorij der Dalscholieren door Lucas Faydherbe ontworpen Hanswijkkerk. Enkele maanden later, in september 1663, voltooide de Brusselse edelsmid Matthias de Meyer de zilveren processietroon voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw.345 Naar aanleiding daarvan graveerde Jacobus Neeffs, naar een ontwerp van Philip Fruytiers, een vrij grote afbeelding (300 × 177 mm) van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk op haar nieuwe troon. Volgens Delafaille heeft Neeffs’ gravure ook als processievaantje gediend. Zekerheid daaromtrent bestaat er echter niet. Neeffs’ koperplaat is in ieder geval wel gebruikt voor het drukken van de illustratie bij het werk van Antonius Sanderus, Dissertativncvla de origine coenobii & in eo imaginis miraculis clarae B. Virginis Mariae de Hansvvyck […], uitgegeven door de Antwerpse drukker Geeraerdt van Wolsschaten in 1663.346 Andere afdrukken dienden als losse devotieprent.347 Het reeds genoemde werk van Petrus Croon uit 1670 bevat een gravuurtje van Frederik Bouttats dat Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk eveneens op haar nieuwe troon uitbeeldt. Op verschillende punten wijkt het af van de voorstelling bij Neeffs: Maria en het Jezuskind dragen andere mantels, het aantal om het beeld gehangen sierkettingen is van vier naar een teruggebracht, de twee engelen die vooraan de baldakijn torsen lijken met hun armen te gesticuleren in plaats van hun handen voor een gebed samen te vouwen, twee kleine leeuwen ondersteunen de processietroon, de vormgeving van het (door twee zwevende engeltjes begeleid) Mariamonogram 343 Van Heurck, Les drapelets, p. 279-281, met afbeelding. Van Caster, Histoire du prieuré, p. 66. 344 Van Heurck, Les drapelets, p. 279-281, met afbeeldingen. – Een lithografische (eveneens tweezijdige) repliek van het driehoekige vaantje bleef in gebruik tot 1908. E.d.K., ‘Naar aanleiding van den paarden-ommegang te Mechelen’, in: Volkskunde, 20 (1909), p. 89-94 (p. 89). 345 De troon werd vervaardigd in opdracht van de Broederschap van de Onbevlekte Ontvangenis. Het contract dateerde van 22 oktober 1657. Van Caster, Histoire du prieuré, p. 70-71. 346 F. Vanderhaeghen & M.T. Lenger, Bibliotheca Belgica, 6 delen (Brussel, 1979), deel 5, p. 64. 347 Exemplaar: RG, Plaatsgebonde devoties, Mechelen, P3 (onafgesneden). – De literatuur vermeldt een koperplaat van een versie met een chronogram dat naar 1710 verwijst. Van Caster, Histoire du prieuré, p. 65.

406

2. Een trage start? boven het baldakijn is gewijzigd en achteraan hangt een gordijn. Een imitatie van Bouttats’ illustratie werd als losse prent en op groter formaat (236 × 140 mm) uitgegeven door Michiel Hayé, een Antwerpse plaatdrukker die omstreeks het midden van de jaren 1660 naar Leuven was verhuisd. De teksten op deze prent luiden aldus: ‘Monstrat in Hanswica se Diua Clientibus esse Matrem, prodigiis dando salutis opem. Monstra te esse matrem.’ Het uitgeversadres is in het koper gegraveerd: Apud Michaelem Hayé Lovany propae Praedicatores Hybernos.348 Uit de late zeventiende eeuw bleef een anoniem geschilderd portret bewaard van een kindje dat met de rechterhand een grote prent vasthoudt die een sterke gelijkenis vertoont met deze uitgave van Michiel Hayé. Enkel ontbreken hier het Mariamonogram met de twee engeltjes en een gordijn op de achtergrond.349 Heeft de schilder deze prent waarheidsgetrouw weergegeven, dan hebben we hier te maken met een afbeelding van een niet teruggevonden type prent. In de achttiende eeuw was een anonieme versie van Hayés uitgave in omloop met als belangrijkste nieuwigheden: andere mantels voor Maria en Jezus en het ontbreken van een achtergrond.350 Exemplaren daarvan verschenen met op de versozijde een gravure waarop de signatuur van de Mechelse plaatsnijder Antonius Opdebeeck (1709-1759) voorkomt en die laat zien hoe schutters in de processie opstapten met een rechthoekig vaantje in de hand. Deze dubbelzijdige afdrukken (waarvan Delafaille een exemplaar bezat, hem geschonken door de Mechelse bibliofiel August De Bruyne) functioneerden zonder enige twijfel als vaantjes.351 Er verschenen niet enkel prenten op relatief groot formaat, maar ook kleine sanctjes, geïnspireerd op Philip Fruytiers’ concept van de Madonna met een Spaanse mantel op een weelderige troon, een voorstellingswijze die overigens tot in de late negentiende eeuw gehandhaafd bleef.352 Het dichtst bij dit prototype blijven een anoniem prentje met volgende tekst: ‘S. Maria in Hanswijck Mon. Can. Reg. Ord. S. Aug. Miraculis Clara Mechliniensium Patrona’353 en één uit de jaren 1720 dat is gesigneerd door Norbertus vanden Sande, bestaande uit twee naast elkaar geplaatste afbeeldingen met elk dezelfde toelichting: ‘Effigies B. Mariae in Hanswijck 348 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Mechelen, P3. Hayé overleed te Leuven vóór 24 oktober 1676. Duverger, Antwerpse kunstinventarissen, deel 10, p. 151-153. 349 Anoniem schilderij op doek in privébezit. 350 In 1813 werd op de koperplaat, naar aanleiding van het dat jaar gevierde jubileum van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk, een chronogram aangebracht dat naar het jubeljaar verwees. Van Caster, Histoire du prieuré, p. 65. – Exemplaar: PcA (recente afdruk). 351 Thijs, ‘De opkomst’, p. 301-302 en 304 (afbeelding). 352 B. Verriest, ‘Mechelse bijdragen’, in: H. Aertgeerts, G. Van Bulck & B. Verriest (red.), Vlaamse bid- en devotieprentjes uit de 19de eeuw (Sint-Katelijne-Waver, 1996), p. 159-258 (p. 170-185), met afbeeldingen. 353 Kopergravure; formaat: ca. 90 × 65 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 643 (perkament). 407

deel III – Maria Mechliniae miraculis clara.’354 Zoals bij Fruytiers-Neeffs is het Mariabeeld op deze prentjes gesierd met vier kettingen en hebben de engelen de handen samengevouwen. Na de publicatie van Petrus Croon in 1670 duurde het tot in 1738 eer er een (eveneens geïllustreerd) boekje over Hanswijk verscheen. Het werd geschreven door de Mechelaar Petrus Siré, pastoor van het Oost-Vlaamse Appels, is getiteld Hanswyck ende het Wonderdadigh Beeldt van de Alderheylighste Maget ende Moeder Godts Maria, en is gedrukt te Dendermonde, bij Jacobus Du Caju.355 Voor het frontispice is een anoniem koperplaatje gebruikt waarmee ook sanctjes gedrukt zijn.356 De voorstelling sluit min of meer aan bij de afbeelding in het boekje van Petrus Croon. De tekst op het gravuurtje is beperkt tot: ‘Monstra te esse Matrem.’ Het publicatiejaar van het boekje van Siré was niet toevallig: in 1738 vierde Hanswijk immers een dubbel jubileum. Volgens de legende was het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk zevenhonderdvijftig jaar eerder te Mechelen aangekomen. Bovendien bestond het klooster van de Dalscholieren vierhonderdvijftig jaar. Laurentius van der Elst drukte te Mechelen bij die gelegenheid een Beschryvinge der jubel-jaeren van Hanswyck ende voornaementlyck van het wonderdaedigh beeldt van Maria aldaer […]. Dit 24 pagina’s tellend boekje bevat een korte historiek van het kerkelijke gebruik om jubeljaren te vieren, gevolgd door praktische informatie over onder meer de te verdienen volle aflaat, de samenstelling en het parcours van de processie, de versieringen in de kerk van Hanswijk, de triomfbogen op de openbare weg en een door de jezuïeten te organiseren ‘rey-bende’ met onder meer ‘wagens ende andere stucken van den Ommeganck van Mechelen.’ Op de laatste pagina van het programmaboekje staat een acht strofen tellend Liedeken (op de wijze van: Wat vreught in ’t Hagelandt).357 Over de ‘rey-bende’ gaf de Brusselse drukker en boekverkoper J. Lambertus Marchant een apart programmaboekje uit, getiteld: Kort verhael van de ry-bende, of cavalcade […] door de jonckheyt van het gymnasium der Societeyt Jesu binnen Mechelen […].358 Bij Laurentius van der Elst kwam verder ook een grote affiche van de pers: Jubel-jaeren van Hanswyck ende het Mirakeleus Beeldt van de Alder-heyligste Maget ende Moeder Godts Maria begunstight met vollen aflaet door onsen Alder-heyligsten Vader Clemens XII. Te verdienen op den feest-dagh van Haere Glorieuse Hemelvaert ende veerthien naest-volgende dagen. Naast de aankondiging van de kerkelijke plechtigheden bevat deze plano de voorwaarden van de aflaat en een lange lijst van ingehuurde predikanten alsook de dagen waarop hun sermoenen plaatsgrepen.359 354 Formaat: 64 × 90 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 448. 355 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-4 en Mec-19. 356 Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mechelen, nr. B.1.1b-c (twee gekleurde exemplaren op perkament). 357 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-2. Beschreven in STCV: nr. 7005893. 358 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Mec-11. 359 Exemplaar: PcA.

408

2. Een trage start? Mesen (benedictinessen) Nadat het middeleeuwse Mariabeeld voor deze cultus omstreeks 1670 verdwenen was, liet de abdis van de adellijke benedictinessen te Mesen (kasselrij Ieper), Isabelle du Chastel de la Howardie, er een nieuw maken. Waarschijnlijk gaf zij bij die gelegenheid Pieter du Tielt (in 1679 overleden), de opdracht om een prentje te graveren ten behoeve van de Mariadevotie in de abdijkerk. Onder de talrijke gelovigen, die zich bij het altaar bevinden waarop het geklede Mariabeeld staat, zien we een (de?) abdis evenals Adela, de echtgenote van de Vlaamse graaf Boudewijn V en oprichtster van de abdij, afgebeeld. In twee doorkijkjes zijn episodes uit de ontstaanslegende van de abdij te zien. Op het ene tafereeltje verdwijnen drie herderinnen al biddend in de grond om te ontsnappen aan hun belagers, op het andere geneest een verlamde hoveling van Adela door zich op die wonderbare plaats neer te leggen. De tekst onderaan luidt: ‘Nostre Dame de Messine Priez pour nous.’ De gravure is gesigneerd: ‘P. du Tielt fe. Ipris.’360 Het spiegelbeeld van deze gravure (gesigneerd: ‘du Tielt fe. Ipris’) vormt het frontispice van het in 1676 door Ignace de Rache te Rijsel uitgegeven werk van de kapucijn Barnabé d’Armentières over de devotie te Mesen: Nostre Dame de Messines ou l’antiquité déclarée de l’ image, abbaye, pèlerinage de Nostre Dame de Messines.361 De opvolgster van abdis Isabelle du Chastel de la Howardie, Marie Louise de Créquy, liet in 1684 door P. Canaer uit Aire-sur-Lys wijzigingen aan het Mariabeeld aanbrengen. Diezelfde Canaer sneed ook, maar eerder onbeholpen, een nieuw prentje dat het geklede Mariabeeld voorstelt binnen een achthoekige omlijsting. Blijkens twee chronogrammen dateert het gravuurtje van 1684: ‘SaInte VIerge De MessIne eXaVCez toVs Vos peLerIns pooght V toCh naer Meessen In VWen noot ghI sVLt er VInDen beterInghe groot.’ Omstreeks diezelfde tijd kwam een eveneens stuntelig gegraveerd vaantje tot stand. Aan de voet van het altaar is ook hier gravin Adela weergegeven.362 Liedekerke (Onze-Lieve-Vrouw ter Muilen, karmelieten) Het koperplaatje gebruikt voor het frontispice bij Kort begryp van de historie, ende oorspronck der capelle, ende kercke van Onse Lieve Vrouwe ter Muylen, gelegen in de parochie ende baronie van Liede-kercken, van het Miraculeus Beeldt der Alder-heylig360 Kopergravure; formaat: 140 × 94 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 667. Reproducties in: H. Maho, La Belgique à Marie. Belgium Marianum. Répertoire historique et descriptif des églises, sanctuaires, chapelles et grottes dans nos provinces (Brussel, 1930), p. 365. 361 Vandenpeereboom, Guillaume du Tielt, p. 309 en tegenoverliggende afdruk van de koperplaat. Een reproductie ervan in: J. Huvelle, ‘Le culte de Notre-Dame de Messines à Mons et à Enghien’, in: Mémoires de la Société d’ histoire de Comines et de la région, 4 (1974), p. 359-376 (p. 374). – U. Berlière & E. Brouette, Monasticon belge, 8 delen (Maredsous, 1890-1993), deel 3, p. 211-212. Exemplaar: RG 3112 D 22. 362 Van Heurck, Les drapelets, p. 310-312, met afbeelding. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 46-47, met afbeeldingen. 409

deel III – Maria hste Maghet ende Moeder Godts Maria […],verschenen in 1758 bij Carolus de Vos te Brussel, heeft ook gediend voor het drukken van losse prenten.363 Het plaatje is gesigneerd door Jacobus Josephus Emmerechts en kwam vermoedelijk tot stand nadat deze kunstschilder in 1755 in het huwelijk trad met de dochter van de Antwerpse prentenuitgever Joannes Baptist III vanden Sande.

363 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Liedekerke, P1. Bowen, Marian pilgrimage sites, Lie-2. – Drukker Carolus de Vos overleed in 1758. B. Desmaele, ‘Les imprimeurs et libraires des Pays-Bas au XVIIIe siècle. Un premier relevé’, in: Archief- en Bibliotheekwezen in België, 56 (1985), p. 205-320, (p. 306). 410

3. Een nieuwe start. Uitgaven verspreid rond gerevitaliseerde of nieuwe bedevaartcultussen

3.1. Initiatieven in parochiekerken Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouw in de Keizerstraat) Nadat Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus in 1648 opnieuw in de Sint-Willibrorduskerk een onderkomen vond, werd in de kapel aan de Keizerstraat, die niet langer als parochiekerk fungeerde, een ander Mariabeeld geplaatst.364 ‘Waer doore de devotie van de gemeijnte ter plaetse voorschreven continueert’, zo constateerde het droogscheerdersambacht – eigenaar van de kapel – opgelucht in 1649. In verband met deze nieuwe Mariadevotie graveerde Franciscus Huberti een wandprent die hij opdroeg aan Petrus Louwe, de priester die van 1653 tot aan zijn dood in 1678 als kapelaan de kapel bediende en veel bijdroeg aan haar verfraaiing. De gravure, naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek, toont de in een mantel gehulde Maria de Platea Caesarea Antverpiae. Het beeld staat in een nis met een barokke omlijsting.365 Er zijn geen andere prenten bekend voor deze ersatzdevotie die overigens ook geen blijvend succes oogstte. Brussel (Zoete Lieve-Vrouw) Na de overgave van ’s-Hertogenbosch aan Frederik Hendrik op 14 september 1629 werd het aldaar al sinds het einde van de veertiende eeuw in de Sint-Janskerk vurig vereerde Mariabeeld in veiligheid gebracht: eerst te Antwerpen en daarna (tot in 1853) te Brussel, waar het na een verblijf in de Sint-Gorikskerk, uiteindelijk in de Sint-Jacobskerk op de Coudenberg een thuis vond. Deze bidplaats van reguliere kanunniken van Sint-Augustinus was ook als parochiekerk erkend. Inspelend op deze nieuwe situatie, drukte Balthasar Moretus in 1632 de Historia miraculorum B. Mariae Silvaducenis, iam ad D. Gaugerici Bruxellam translatae, gebaseerd op het oude handschriftelijke mirakelboek, vertaald door de Utrechtenaar Otto Zylius

364 Mogelijk betrof het een beeld uit het bezit van de kapucijnen. P. Hildebrand, De kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik, 10 delen (Antwerpen, 1945-1956), deel 9, p. 707-708. 365 Formaat: 243 × 144 mm. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. C.3.2.1. E. Geudens, De Keizerskapel: met eenige schetsen uit de jaarboeken van haren voormaligen eigenaar het droogscheerdersambacht (Antwerpen, 1920), p. 52, 54 en 88 (reproductie). Ten onrechte gezien als een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus bij: Op de Beeck, De Gilde van Onze-Lieve-Vrouwe-Lof, p. 53 (afbeelding). 411

deel III – Maria (Van Zyl), de gewezen rector van de jezuïeten te ’s-Hertogenbosch.366 Het ging duidelijk om een publicatie voor een eerder ‘geleerd’ en wellicht voornamelijk kerkelijk publiek.367 In 1665 volgde een nieuw boek met mirakelverhalen, nu geredigeerd door de reguliere kanunnik Thomas Bernaerts, onderpastoor van de Coudenberg. Het betrof een selectie uit het handschriftelijke mirakelboek met als titel: Soeten Wyngaert-ranck, oft miraeckelen O.L.Vrouwe Moeder der Soeticheyt […]. Bij drukker Huybrecht Anthoon Velpius kwam zowel een Franse als een Nederlandse versie van de pers. In de achttiende eeuw werd dit aanbod verder aangevuld met enkel nog erg bescheiden brochuurtjes over Onze-Lieve-Vrouw van ’s-Hertogenbosch, opnieuw zowel in het Frans als in het Nederlands. Zo onder meer een twaalf bladzijden tellende Korte Historie van de wonderbaere vindinghe ende vervoeringhe van het H. Beeldt van Onse Lieve Vrouwe van ‘s Hertogen-bosch Moeder van Soetigheyt, gedrukt te Antwerpen bij Hubertus Bincken (zonder datum maar met een approbatie van 8 juni 1769).368 In verscheidene van dergelijke brochuurtjes is een kopergravuurtje opgenomen dat het mirakelbeeld voorstelt. Deze publicaties moesten er mede voor zorgen dat de Zoete Lieve-Vrouw ook in haar nieuwe standplaats een groot aantal gelovigen zou aantrekken. Naast boekdrukwerk waren in de achttiende eeuw ook losse prenten te verkrijgen. Op een anonieme devotieprent verwijzen twee chronogrammen naar het jaar 1735. Het geklede en gekroonde Mariabeeld, onder een baldakijn, draagt het Jezuskind op de linkerarm en houdt een scepter in de rechterhand. Daarnaast zweven twee cherubijntjes met elk een banderol waarop respectievelijk ‘O Soete’ en ‘Maghet Maria’ aangebracht is. Onder de engel aan de linkerzijde bevindt zich het wapen van ’s-Hertogenbosch. Tegen het voetstuk onder het beeld rust een geopend boek met daarop: ‘Othonis Zijlij S.I. Historia Miraculor. B. Mariae Silvaduc.’, een verwijzing naar het boek van pater Zylius uit 1632. Bovenaan de gravure staat: ‘Looft MarIa Van soetIgheYt De s’hertogenbossChe LIVe VroUW’, onderaan een tweetalige tekst: ‘De L. Vrouw va[n] S Hertoghenbosch, op Kouwenberch te Brussel, vermaert, door meer als 600, mirakele[n], seer veel doode verweckt &c. Image de N. Dame de Bolduc, transportée a Bruxelles, a kauwenberch celebré par plus de 600. miracles com[m]e plusieurs morts resuscitez etc.’ Dan volgt het tweede chronogram: ‘Ceert nU Weer tot Uwe steDe. Jerem: 31 Maghet Van s’hertogenbosCh.’369 Een andere 366 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-15 en Bru-22. In 1645 verscheen van de miniem Jean Jacques Courvoisier een bundeling van acht preken over de Zoete Lieve-Vrouw. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 408-409. 367 Typografisch goed verzorgde en dus vrij dure boeken, met een wat ‘moeilijkere’ inhoud die vaak apologetisch getint was, waren doorgaans afgestemd op een eerder ‘geletterd’ en hoofdzakelijk kerkelijk publiek. Hiertoe behoorden bijvoorbeeld ook de Latijnse edities van Lipsius. 368 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-12, Bru-13, Bru-17 tot Bru-22. 369 Kopergravure; formaat: ca. 145 × 94 mm; handgekleurd. Exemplaar: PcD. Zie ook: C. Staal & M. Wingens, Bedevaarten in Nederland (Zutphen, 1997), p. 86-87. 412

3. Een nieuwe start anonieme prent vertoont veel gelijkenissen met deze prent uit 1735. De belangrijkste verschilpunten zijn de afwezigheid van de cherubijnen, het stadswapen en de chronogrammen. De baldakijn is op deze niet gedateerde prent geflankeerd door twee brandende kaarsen.370 Bij een derde eveneens uit de achttiende eeuw daterend type bleef de voorstelling beperkt tot een weergave van de aangeklede en gekroonde Maria met Kind, aan beide zijden omgeven door wolken. Onderaan in een cartouche lezen we: ‘Het Miraculeus Beldt Van O.L.Vrovwe Van S Hertogen Bos Moeder Der Soetigheydt Die van Godt is verheerdt met over de 600 mirakelen.’371 Deurne (Koningin van Peis en Vrede) In 1755-1756, toen de bezetting door de troepen van Lodewijk XV in 1746-1748 nog vers in het geheugen lag en er opnieuw oorlog dreigde, stichtte de pastoor van Deurne (Antwerpen) in zijn kerk de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Peis en Vrede. Dat hij niet enkel op lidmaatschap van Deurnenaren rekende, blijkt uit het feit dat hij te Antwerpen bij Franciscus Grangé meteen 1000 exemplaren van het confrérieboekje liet drukken.372 De Antwerpse kunstschilder en (op dat ogenblik beginnend) prentjesuitgever Jacobus Josephus Emmerechts zorgde voor een prentje met het Mariabeeld, in een Spaanse mantel gehuld, onder een expositietroon. In de bovenhoeken zijn allerlei oorlogswapens voorgesteld. Onderaan staat volgende aanroeping: O Maria Coninginne van peys en vrede, Gy die tot deuren wort van ons devoôt aenbede, Verwerft ons by Iesus Christus, u eenigh Sôon, Den vrede op der Aerd; en den Eeuwigenloon.373 De nieuwe broederschap kende succes. In de eerste helft van de negentiende eeuw bracht de Antwerpse uitgever Hendrik Leys nog een nieuwe, sterk gelijkende versie van deze kopergravure op de markt.374 Lombeek Te Onze-Lieve-Vrouw Lombeek ontdekten schaliedekkers op 27 november 1681 een handschrift dat ingemetseld zat tussen het welfsel en het dak van de kerk. Bij 370 Gekleurd en kortgesneden exemplaar (formaat: ca. 137 × 85 mm): MAS, nr. 64.76.4947 (voorheen VMA). Een anoniem gravuurtje van hetzelfde type staat in twee brochuurtjes met gebeden voor Onze-Lieve-Vrouw van ’s-Hertogenbosch. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-17 en Bru-20. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 408 en 420, met afbeelding. 371 Kopergravure; formaat: ca. 103 × 83 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 757. 372 F. Nooyens, Geschiedenis van Deurne, 2 delen (Deurne, 1981-1982), deel 2, p. 303. 373 Kopergravure; formaat: ca. 112 × 80 mm; signatuur: Iac. Ios. Emmerechts. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 383. Over J.J. Emmerechts: Thijs, Antwerpen, p. 105. 374 Signatuur: H. Leys. Exemplaar: MAS, nr. 59.59.55 (voorheen VMA). 413

deel III – Maria enkele in het manuscript opgetekende mirakelverhalen was een jaartal vermeld, gaande van 1436 tot 1519. De plaatselijke pastoor, Augustinus de Pape (norbertijn van de abdij van Ninove en pastoor van Lombeek van 1682 tot 1699), liet rond 1685 op basis van de gegevens uit het handschrift een bedevaartboekje drukken. Reeds in 1701 kwam een tweede uitgave, verzorgd door pastoor Gisbert de Spanie, te Brussel bij Joannes de Grieck van de pers: Wel:daden die Godt, door ’t voor-bidden van syne minnelijcke Moeder Maria tot Lombeeck, parochie in’t Landt van Gaesbeeck, uytghewerckt heeft, aen die aldaer besocht hebben haer oudt Miraculeus Beeldt, ghetrocken uyt een seer oudt schrift.375 Pastoor De Spanie droeg deze editie op aan Jacobus Huybrechts, heer van Onze-Lieve-Vrouw Lombeek en zoon van de burggravin. Het Tot den goedt-willighen leser maakt al onmiddellijk de bedoeling van het boekje duidelijk: Beldt van Ons’ Lievrouw in ’t duyster, Door quaey tyden, sonder luyster, Brenghet dit Boecksken aen den dagh, Op dat men ’t meer eeren magh. […] Het boekje uit 1701 was een vermeerderde editie, want op de laatste bladzijde was een verhaal toegevoegd over een wonderbare genezing die zich in augustus van datzelfde jaar had voorgedaan. Terloops wensen we er hier op te wijzen dat de titel van het boekje niet over ‘mirakelen’ maar over ‘weldaden’ spreekt. De auteur besefte blijkbaar maar al te goed dat, volgens het kerkelijk recht, niet elke door gelovigen aan de tussenkomst van heiligen toegeschreven wonderbaarlijke gebeurtenis een mirakel mag genoemd worden. Naast deze publicatie is er tevens een negentiende-eeuwse, in lithografie uitgevoerde, Mariaprent voor Onze-Lieve-Vrouw Lombeek bekend. Mogelijk gaat zij terug op een kopergravure uit de periode waarin de twee opeenvolgende edities van het boekje verschenen.376 Op de zoom van Maria’s kleed staat: Ave Maris Stella en daaronder: Is er iemand in den nood, Gaet naer Maria’s schoot, Binnen Lombeek daer zult gy Worden van uw kwalen vry. 375 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Lom-1. P. Kalvertos, Den pelgrim van Sonien-bosch naer de Heylige Maegd Maria te Jesus-Eyk, door Bartholomeus Seghers […] Op nieuw bewerkte en merkelyk vermeerderde uytgaef […] (Brussel, 1855), p. 81. J. Vercruysse, ‘Mariaverering te O.L.V. Lombeek’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 48 (1965), p. 429-446. – A. Wichmans vermeldde Lombeek maar heel even. Wichmans, Brabantia Mariana, p. 334. Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 131-132 maakt geen gewag van een bedevaartcultus. 376 Reproductie in: M. Sacré, Folkloristische kalender voor Brabant (Merchtem, 1926), p. 214. 414

3. Een nieuwe start Assebroek Voor het Mariabeeldje dat vanaf 1720 in de parochiekerk van Assebroek (Brugge) intense verering genoot, graveerde Robert Hamilton een bedevaartprent. Mogelijk gebeurde dat al in 1728. Kort daarna, in 1735, verscheen bij Andreas Wydts te Brugge de eerste editie van een bedevaartboekje: Kort verhael van het marber Maria beeldt […] tot Assebrouck verheven […] op den 22. Julius 1721. Het werd samengesteld door de dominicaan Joannes Petrus van Balberge, met de medewerking van de dorpspastoor, Petrus Verhaeghe.377 In 1753 werd ten slotte ook een vaantje, gegraveerd door Franciscus Heylbrouck, aan dit aanbod toegevoegd. Het toont het altaar met het Mariabeeldje, een gedeelte van de parochiekerk en een uitbeelding van de legende over het marmeren beeldje dat, overboord gegooid door de protestantse bemanning van een Oost-Indiëvaarder, op het water bleef drijven.

3.2. Hout, steen, papier: drukwerk voor nieuwe kapellen Izenberge Judocus Reyphins, pastoor van Izenberge (Alveringem), liet in 1654 een kapel bouwen voor een al ‘van oude ende immemoriale tijden’ in zijn parochie vereerd Mariabeeld. Nadat de Ieperse bisschop, Fr. R. de Nobles, in 1656 mirakels had erkend die in 1633 en 1634 ter plaatse door toedoen van de H. Maagd zouden hebben plaatsgegrepen,378 werd in 1657 een Mariavaantje gegraveerd.379 Dit initiatief paste in een ruimer opzet. Datzelfde jaar publiceerde pastoor Reyphins bij de Ieperse drukker Domyn Ramault immers ook een lijvig devotieboek dat hijzelf had opgesteld, getiteld: Maria, Moeder der Bermhertigheyt tot de levende ende doode, betoont ut d’H. Schrifture, figuren derzelve, openbaringhen, lof-sanghen van de H. Kercke, sententien der HH. Vaders, historien, ende mirakelen, namentlyck oock die geschiet zyn door t’eeren van haer miraculeus beeldt tot Isenberghe […]. Bijna een eeuw later verscheen hiervan bij Thomas Franciscus Walwein te Ieper een sterk ingekorte versie met een kerkelijke goedkeuring van 1 augustus 1754: Waerachtigen troost in noodt. Het miraculeus beeldt van de H. Maghet en Moeder Godts Maria gedient ende aenroepen onder den tytel van Onse Lieve Vrouwe van Bermhertigheyt binnen de prochie van Isenberghe, casselrie van Veurne.380 Gans het eerste deel dat over Maria in het alge377 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 34-36, met afbeelding van de prent. Van Heurck, Les drapelets, p. 24-16, met afbeelding van het vaantje. J. Opdedrinck, Onze Lieve Vrouw van Assebrouck (Brugge, [1911]), p. 11-14. 378 A. Dewitte, ‘Judocus Reyphins pastoor van Izenberge, deken van de districten Veurne en Nieuwpoort, 1657-1672’, in: Biekorf, 106 (2006), p. 19-21 (p. 19). 379 Van Heurck, Les drapelets, p. 224-225. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 42-43, met afbeelding. 380 Exemplaar: RG 3112 D 21:1. Van deze laatste publicatie verscheen een herdruk te Brugge bij Vandecasteele-Werbrouck in 1845 en bij Vandenberghe-Denaux (Brugge) in 1864. A. B[oone], ‘Onze 415

deel III – Maria meen handelde en meerdere bedevaartplaatsen besprak, werd weggelaten om op die manier een beknopt, goedkoop en gemakkelijk te bevatten bedevaartboekje te bekomen, uitsluitend toegespitst op de Mariaverering te Izenberge zelf. Een leerstellig werk werd zo omgewerkt tot een eenvoudig bedevaartboekje. Overijse (Onze-Lieve-Vrouw van Jezus-Eik) Zoals reeds besproken kwamen te Jezus-Eik in 1642 de eerste prentjes voor de vereerders van Onze-Lieve-Vrouw ter beschikking. Later verscheen een anoniem uitgegeven prentje met de volgende tekst: ‘S. Maria in Iesvs Eyck. Notre Dame dv Bois de Sonie.’ Het dateert ten vroegste uit 1680, daar de graveur er de kapel heeft op weergegeven die pas in dat jaar voltooid werd. Onder de gelovigen die zich verdringen rond de boom waaraan het geklede Mariabeeld hangt, bevinden zich hulpzoekenden, een zopas genezen man die zijn breukband toont en een vrouw bij wie zojuist de duivel is uitgedreven.381 Het vaantje van Jezus-Eik, gegraveerd door Simon Catoir uit Brussel, kwam tot stand in de periode 1730-1756, vermits er het wapen op voorkomt van de norbertijn Alexander Slootmans, in die jaren abt van de Parkabdij.382 Vanaf 1661 kwam een mirakelboekje ter beschikking: Den pelgrim van Sonien-bossche naer O.L. Vrauwe van Jesukens-Eyck […], gedrukt door H. Anthoon te Brussel.383 De rector van Jezus-Eik, kanunnik Bartholomeus Seghers van de Parkabdij, had het geredigeerd nadat hij gemerkt had dat de belangstelling voor zijn bedeoord begon te tanen.384 In 1752 verscheen een tweede editie van Seghers’ werk, aangevuld door rector Alexander van den Elske en in de Zennestad gedrukt door Carolus De Vos. In het prille begin van de negentiende eeuw werd dit werkje herdrukt door De Genst, eveneens te Brussel. Een vierde en flink bijgewerkte uitgave, verzorgd door de priester Philippe Kalvertos, kwam nog in 1855 van de pers.385

Vrouwe van Isenberghe’, in: Rond den Heerd, 9 (1874), p. 298-300 (p. 298-299). A. Diegerick, Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois. 1547-1834 (Nieuwkoop, 1966), nr. 1787. 381 Formaat: ca. 92 × 63 mm. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 472 en RG, Plaatsgebonden devoties, Jezus-Eik, P1. Vermelding van andere prenten: L. Hoefnagels, Notre-Dame-au-Bois. Essai historique (Brussel, 1924), p. 106-107. 382 Van Heurck, Les drapelets, p. 365 (met afbeelding). L. Hoefnagels, ‘Het vaantje van JezusEik’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 25 -26. 383 Eerder al had Gerardus van Herdegom de bladzijden 248-251 van zijn Diva Virgo Candida (1650) aan Onze-Lieve-Vrouw van Jezus-Eik gewijd. 384 C. Harline, De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003), p. 40-41. 385 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Jez-3 tot Jez-6. Kalvertos, Den pelgrim van Sonien-bosch, p. 5. Hoefnagels, Notre-Dame-au-Bois, p. 14-17 en 22-23. De eerste publicatie in het Frans zou pas uit 1868 dateren: Origine, progrès et développements merveilleux du pèlerinage à Notre-Dame-au-Bois lez-Bruxelles (Jésus-Eyk) (Brussel, 1868), p. 6. S.F. Maes, ‘De bouw van de kapel van Onze-LieveVrouw van Jezus-Eik’, in: Eigen Schoon en De Brabander, 54 (1971), p. 218-236 (p. 220).

416

3. Een nieuwe start Werbeek (Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw) De Mariadevotie te Werbeek ontstond naar aanleiding van een wondere gebeurtenis in 1645. Guilliam Verreyt, een marskramer en schoenlapper uit Baarle, zou dat jaar dankzij een door hem in de sneeuw opgeraapt Mariabeeldje gered zijn uit de handen van baanrovers. Op initiatief van de Tongerlose norbertijn Augustinus Wichmans, auteur van onder meer Brabantia Mariana, werd in 1646 voor dit Mariabeeldje te Werbeek een houten kapel gebouwd. Reeds op 10 april 1646 droeg kanunnik Wichmans er als eerste een mis op. De pastoor van Baarle, Gerardus van Herdegom, eveneens norbertijn van Tongerlo, beval in 1650 in zijn boek Diva Virgo Candida de Werbeekse Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw sterk aan als toeverlaat voor koortslijders.386 Met een kerkelijke goedkeuring van 17 november 1664 verscheen te Antwerpen bij [Joannes] Christoffel Jeghers: Kort verhael van den oorspronck van de miraculeuse Lieve-Vrouw ter Sneeu geheeten Hulpe der Christenen tot Werbeecke onder de parochie van Rethy, een dichtwerkje van een J. Gisberty.387 Dit wonderverhaal heeft ongetwijfeld bijgedragen tot de populariteit van deze Kempische bedevaartplaats, en mede dankzij giften van bedevaarders kon op 13 juni 1665 de bouw aangevat worden van een achthoekige stenen kapel.388 Een voor deze devotie gegraveerde prent dateert mogelijk nog uit deze periode. Zij toont ons het geklede Mariabeeld, de nieuwe kapel van Werbeek, alsook de kerk van Retie. Een uitbeelding van een marskramer herinnert aan de ontstaanslegende. Boven het Mariabeeld staat op een banderol: ‘Avxilivm Christianorvm ora pro nobis.’ Onderaan de prent lezen we: ‘Onse Lieve Vrovwe ter Sneevw tot Werbeke onder de parochie van Rethy.’389 Wijnegem (Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok) In 1663 waren bij het kapelletje van Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok te Wijnegem, een parochie waarvan het patronaat toebehoorde aan de norbertijnenabdij van Tongerlo, voor het eerst bedevaartvaantjes en zilveren medailles te verkrijgen. Aan de basis van deze jonge maar snel groeiende devotie lag volgens de 386 Van Herdegom, Diva Virgo Candida, p. 273-283. Zie voor de legende ook: H. Geybels, Kapellen in Vlaanderen. Vergeten verleden (Leuven, 2006), p. 172. 387 T.I. Welvaarts, ‘Werbeek, zijne kapel en bedevaart’, in: Kempisch museum, 2 (1891), p. 1829, met uitvoerige (gemoderniseerde) citaten. A. De Reume, Les vierges miraculeuses de la Belgique: histoire des sanctuaires où elles sont vénérées: légendes, pèlerinages, confréries, bibliographie (Brussel: Parent, 1865), p. 24. Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Ret-1. – Welvaarts vermeldt als drukker: Christoffel Jeghers. Daar Christoffel Jeghers reeds in 1653 overleed, bedoelt hij ongetwijfeld diens zoon: Joannes Christoffel Jeghers. 388 E. Sneyers, Uit de geschiedenis van Werbeek en Hodonk onder Retie (Retie, [1945]), p. 14-20. 389 Herdruk (in lijncliché) door drukkerij De Vlijt te Antwerpen omstreeks het midden van de twintigste eeuw. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 962. In verband met deze kopergravure, zie: J. Bijnen, ‘De burijngravure van onse lieve vrouwe ter sneeuw tot werbeke’, in: Devotionalia, 32 (2013), p. 294-297 en 33 (2014), p. 40-42, 92-95 en 164-168. 417

deel III – Maria

Afb. 67. Wijnegem, Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok. Anonieme kopergravure (65 × 43 mm), half formaatje, rechterhelft – UA, Collectie Thijs, nr. 801

overlevering een Mariabeeldje dat in 1662 in een boom werd ontdekt. Uit bewaarde kapelrekeningen uit de periode 1724-1789 blijkt dat Pieter Balthazar Bouttats te Antwerpen in 1732 voor Wijnegem een nieuw – nu nog in collecties voorhanden – Mariavaantje graveerde. Voor het graveerwerk betaalde de kapel 13 gulden, voor de koperen plaat 3 gulden 6 stuiver, voor het drukken van 400 exemplaren 3 gulden 12 stuiver en voor de stokjes en plakken van de vlaggetjes 11 stuiver. Nog in datzelfde jaar 1732 drukte Hiëronymus Verdussen, eveneens in de Scheldestad, 700 exemplaren voor een bedrag van 8 gulden 3 stuiver. Dat komt neer op ruim 23 stuiver per 100 stuks. Graveur Bouttats rekende voor het drukken van 100 vaantjes slechts 18 stuiver. In 1742 leverde Hiëronymus Verdussen 500 vaantjes, nu aan 16 stuiver per 100 stuks. Diezelfde eenheidsprijs werd toegepast door Anna J. Verdussen in 1753 (4 gulden voor 500 vaantjes) en door de Antwerpse drukker Hubertus Bincken in 1759 (8 gulden voor 1000 exemplaren). Nog in 1759 drukte de Antwerpenaar Guillaume Woons 400 vaantjes tegen 22 stuiver per 100 stuks, een bedrag dat al niet meer zo heel veel lager lag dan Verdussens prijs uit 1759. Mogelijk ging het bij deze duurdere vaantjes om gekleurde exemplaren. Naast de sinds 1663 ingeburgerde vaantjes waren in 1746 in Wijnegem ook bedevaartprentjes te verkrijgen. De weduwe van de Antwerpse drukker Hiëronymus Verdussen leverde 1000 exemplaren. Zij ontving daarvoor 8 gulden. Dat betekent dat deze prentjes even duur waren als de vaantjes die Hiëronymus Verdussen enkele jaren eerder, in 1742, geleverd had: 16 stuiver per 100 stuks.390 In verband met 390 R. Correns, ‘In en rond de kerk’, in: Heemkundige kring Jan Vleminck, 1987:2, p. 33-51 (p. 48). Van Heurck, Les drapelets, p. 478-480, met afbeelding. 418

3. Een nieuwe start deze devotie werden ook kopergravuurtjes verspreid met daarop twee naast elkaar geplaatste (vermoedelijk ongeveer identieke) prentjes. Een exemplaar van de rechterhelft ervan (65 × 43 mm) bleef bewaard, met daarop volgende tekst: ‘Miraculeus Belt van ons L. Vrou van Wyneghem.’391 Gezien het geringe formaat van het gravuurtje (onversneden: ca. 86 × 65 mm) is het onwaarschijnlijk dat het hier gaat om de uitgave waarvoor de weduwe Verdussen 16 stuiver per 100 stuks aanrekende. Er was dus vermoedelijk nog een andere, grotere en door de weduwe Verdussen gedrukte prent in omloop. Wolvertem (Onze-Lieve-Vrouw Behoudenis der Kranken) Een vonnis van de Raad van Brabant, uitgesproken op 12 maart 1700 in een geschil tussen de norbertijnenabdij van Dielegem en de barones van Imde, bepaalde dat de Mariavaantjes en -medailles die men te Wolvertem (Meise) wenste te verspreiden ter ere van Onze-Lieve-Vrouw Behoudenis der Kranken, voor wie kort daarvoor een boskapel was opgetrokken, op de keerzijde een afbeelding van de H. Norbertus moesten bevatten. Dit was een eis van de prelaat van Dielegem die het patronaat over de parochie Wolvertem voerde.392 Of zulke vaantjes ook effectief gedrukt zijn, is niet bekend. Zottegem (Onze-Lieve-Vrouw van Deinsbeke) Omstreeks het jaar 1717 plaatste men in Zottegem een houten Mariabeeldje in een eik dat volgens de traditie zou zijn vervaardigd met een fragment van de door iconoclasten verbrijzelde Madonna van Affligem (cfr. infra).393 Op 5 september 1751 werd voor Onze-Lieve-Vrouw van Deinsbeke, inmiddels een devotieoord geworden, een nieuwe kapel opgericht. Wellicht verscheen bij die gelegenheid het vaantje dat voor die devotie gegraveerd werd door de Gentse plaatsnijder Franciscus Heylbrouck.394 Circa 1753 kwam te Oudenaarde bij Petrus Joannes Vereecken een bedevaartboekje voor Deinsbeke van de pers met de uitnodigende titel: Seer profytigen middel om te onderhouden de devotie tot de Alderheyligste Maget ende Moeder Godts Maria […] in de nieuwe capelle van Deynsbeke gebouwt neffens […] Sotteghem Lande van Aelst.

391 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 801. 392 J. ’t Kint, De devotie tot Onze Lieve Vrouw Behoudenis der Kranken in de boskapel te Wolvertem. Drie eeuwen geschiedenis 1658-1958 (Wolvertem, 1958), p. 17-19. Van Heurck, Les drapelets, p. 472. Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 109. 393 De Reume, Les vierges miraculeuses, p. 175. 394 Van der Linden, Mariabedevaartvaantjes, p. 271-272 (nr. Z35), met afbeelding. Zie ook: Van Heurck, Les drapelets, p. 416-418, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 338-339, met afbeelding.

419

deel III – Maria

3.3. Enkele nieuwe campagnes bij regulieren Kortrijk (abdij Groeninge) In 1637 kwam een einde aan een pestepidemie die al enige tijd in Kortrijk woedde. Men schreef dit toe aan de tussenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge, wier beeld hier al van in de dertiende eeuw vereerd werd. Op 12 augustus 1640 beval de bisschop van Doornik deze devotie te onderzoeken. Terwijl Kortrijk met spanning naar de resultaten van dit onderzoek uitkeek, deed er zich, althans volgens meerdere getuigen, iets merkwaardigs voor: tijdens de negen dagen tussen pinksteren en Onze-Lieve-Heer Hemelvaart van het jaar 1643 weerklonken ’s nachts op onverklaarbare wijze hemelse gezangen in de kapel van de Groeningeabdij. In 1654 erkende de bisschop van Doornik deze wondere gebeurtenis als een mirakel.395 Waarschijnlijk dateren de sanctjes (in twee formaten), die de Antwerpenaar Joannes vanden Sande op de markt bracht, uit 1654 of kort daarna. Hun tekst verwijst expliciet naar het miraculeuze engelengezang: ‘Cantus Angelorum saepius auditus A° 1643.’396 Het is echter niet geheel uitgesloten dat de gravuurtjes reeds uit 1645 dateren. Zonder de bisschoppelijke uitspraak af te wachten en inspelend op de ophef rond het engelengezang, greep de abdis dat jaar naar het medium van het lied om propaganda te maken voor de aan haar zorgen toevertrouwde Mariacultus. Zij liet dat jaar bij Jan vanden Kerchove te Gent immers 700 exemplaren drukken van een boekje met de titel Diversche nieuw liedekens tot eere ende lof van de H. Maghedt en[de] Moeder Godts Maria ende haer H. Miraculeuse Beelde tot Groenynghe in de stadt van Cortrijck in ’t bisdom van Doornijck, ghemaeckt door verscheyden godtvruchtige persoonen. Het drukje (met kerkelijke goedkeuring van 2 juni 1645) bevat zes liederen (met muzieknotaties), waarvan er drie refereren aan de zege die de Vlamingen in 1302 te Groeninge op het Franse leger behaalden en een het gezang der engelen uit 1643 in herinnering brengt. Over de auteurs vermeldt een register van de abdij: ‘Dese liedekens zyn ghemaeckt door Mr. Jan Baptiste Verbeke advocaet, een vanden pensionirs [sic] Wullins ghesonden, een ghemaeck van advocaet de Hane, d’ander by Mr. Jan van Moerckercke.’397 Vanaf het einde van de zeventiende eeuw

395 A. Possoz, Notre-Dame de Groeninghe (Doornik, 1859), p. 45-52. S.P. de Clippele, Onze Lieve Vrouw van Groeninghe (Tielt, 1952), p. 15-18. 396 Fomaat: 94 × 66 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 511. De tekst op de halve formaatjes is ingekort tot: ‘Cantus Angelorum auditus anno 1643.’ Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Kortrijk, nr. 1-2. 397 M. Vandromme, ‘Een oud liedeken, O.L.V. van Groeninghe ter eere’, in: Biekorf, 25 (19141919), p. 271-276, met tekstuitgave van het eerste van de zes liederen. G. Hendrix, Bibliotheca auctorum traductorum et scriptorum Ordinis Cisterciensis. Vicariatus generalis Belgii (Leuven, 1992), p. 119-120. – Een (late) Franse vertaling van de zes liederen is opgenomen in: Possoz, Notre-Dame de Groeninghe, p. 81 en 113-124. 420

3. Een nieuwe start verschenen verschillende bedevaartdrukjes over Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge.398 Affligem Met het oog op de bevordering van de Mariadevotie liet Benedictus van Haeften (Haftenus), proost van de abdij van Affligem (Hekelgem), anno 1621 het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Affligem vanuit de beslotenheid van het klooster naar de voor iedereen toegankelijke abdijkerk overbrengen. Dat beeld was in 1606 vervaardigd uit een fragment van een eeuwenoud beeld dat in 1580 doormidden gebroken was en dat, volgens de overlevering, de H. Bernardus bij diens bezoek aan de abdij in 1146 toegesproken had met de woorden ‘Salve Bernarde.’ Wichmans besteedde in zijn Brabantia Mariana (1632) uiteraard aandacht aan dit Mariabeeld.399 Over de Affligemse devotie verscheen te Brussel in 1679: Kort verhael van den oorspronck van Onse-Lieve-Vrouw van Affligem.400

398 We gaan hier niet dieper in op deze publicaties, een bibliografie is terug te vinden in Bijlage 1. 399 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 589-595. 400 De Reume, Les vierges miraculeuses, p. 275. 421

4. Een vast geloof in vaantjes De kerkbesturen van Mariakerke, Nazareth, Onze-Lieve-Vrouw Tielt en Westrozebeke, plaatsen met een vaantjestraditie, hebben voor zover bekend vóór de negentiende eeuw geen bedevaartprenten verspreid. Te Mariakerke zien we in 1654, zoals in 1648, vaantjes aan het kerkbestuur geleverd worden. Zowel voor Westrozebeke als voor Nazareth is in de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw een nieuw Mariavaantje gegraveerd ter vervanging van het oude.401 Onze-Lieve-Vrouw Tielt beschikte vanaf 1758 eveneens over een gloednieuw vaantje. Ongetwijfeld nam pastoor Andreas Mommaerts daartoe het initiatief nadat de grootse werken beëindigd waren die hij sinds 1748 had laten uitvoeren in zijn kerk. Hij zou vast ook het Tieltse mirakelboek (begonnen door kanunnik Petrus Spijskens en door hemzelf nog met recente genezingen aangevuld) hebben uitgegeven indien de dood hem in 1759 niet verrast had. Van het vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw Tielt, gesigneerd door F. De Bor uit Leuven, werden in 1773 nog 500 en in 1779 200 exemplaren gedrukt bij J. Jacobs te Leuven.402 Tijdens de tweede helft van de zeventiende en de achttiende eeuw treffen we voor het eerst Mariavaantjes aan in de parochiekerken van Broechem, Hove, Ittre, Lede, Poperinge, Pulderbos, Rozebeke, Veerle en Zutendaal. Voor zover we kunnen nagaan, waren enkel te Lede naast vaantjes ook prentjes te bekomen. Wat volgt is een bondig overzicht van deze vaantjesproductie voor parochiekerken en kapellen per locatie.

4.1. Vaantjes voor parochiekerken Pulderbos De Antwerpse graveur Samuel Lommelin ontving in 1660 15 gulden 18 stuiver ‘voor het snyden ende de cooper plaet’ van de Mariavaantjes voor Pulderbos (Zandhoven) in de Antwerpse Kempen. Er werden meteen 900 exemplaren gedrukt door Martinus Verhulst te Antwerpen. Om de historische betekenis van deze devotie te onderstrepen, toont het vaantje ons Maximiliaan van Oostenrijk die neerknielt voor het Mariabeeld. Toen Maximiliaan in 1482-1493 als voogd optrad van zijn zoon 401 West-Rozebeke: Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 72, met afbeelding. Van Heurck, Les drapelets, p. 461-462. – Nazareth: Van Heurck, Les drapelets, p. 335-336 en 339-340, met afbeelding. 402 E. Vandewoude, ‘De mirakelboeken van O.-L.-Vrouwekerk en de bedevaart te Tielt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 33 (1950), p. 149-156 (p. 154-155). E. Vandewoude, O.L.V. Tielt in het verleden. Van de oudste tijden tot omstreeks 1800 (Tielt, 1958), p. 29-31, 37 en 40-41. Van Heurck, Les drapelets, p. 426-427, met afbeelding. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 95-96, met afbeelding. 423

deel III – Maria Filips de Schone, nam hij immers ook de functie waar van hertog van Brabant, die over het patronaat van Pulderbos beschikte.403 Dit artistiek hoogstaande vaantje kaderde in de kerkelijke pogingen om deze vóór de troebelen bloeiende begankenis nieuw leven in te blazen.404 Zutendaal Eén van de vaantjes voor Onze-Lieve-Vrouw te Zutendaal, een parochie gelegen in het Land van Loon en waarvan het benoemingsrecht bij de norbertijnenabdij van Averbode berustte, is op de koperplaat gedateerd: 1669.405 Hove In de periode 1675-1679 graveerde de Brusselaar Joannes van Troyen een Mariavaantje voor de in 1653 opgerichte Broederschap van de H. Rozenkrans te Hove naar een ontwerp van zijn stadsgenoot, de kunstschilder J.B. van Heil. De plaat vermeldt als uitgever P. Kints, eveneens uit de Zennestad. Dat de productie van een vaantje voor deze devotie uit de Antwerpse regio aan Brusselaars toevertrouwd werd, kan verklaard worden door het feit dat de plaatselijke heer, Willem des Pommereaux, tevens burgemeester van Brussel was.406 In 1699 werd vastgesteld dat er jaarlijks ongeveer 600 ‘pampieren vaentkens van den Heiligen Rosencrans’ van de hand gingen.407 Broechem Gaspar Bouttats, als meester opgenomen in de Antwerpse Sint-Lucasgilde in 1668 en in 1695 overleden, sneed een vaantje voor de Mariaverering te Broechem (Ranst).408 Toen hij de plaat graveerde had de Mariacultus in deze door norbertijnen van Tongerlo bediende parochie reeds veel van zijn betekenis ingeboet, een neergang die Wichmans al in 1632 kon constateren.409 De gedetailleerde weergave van het Kasteel van Broechem op Bouttats’ vaantje doet ons vermoeden dat de kasteeleigenaar actief betrokken was bij het initiatief om deze plaat te laten graveren. 403 Van Heurck, Les drapelets, p. 378-380, met afbeelding. 404 Informatie over de Mariadevotie te Pulderbos in een document uit 1672. F. Prims, Antwerpiensia 1952 (Antwerpen, 1953), p. 161-162. In 1612 werden de geschonden kerk, altaren en kerkhof herwijd. F. Prims, Het parochiewezen in de Antwerpse Kempen (Antwerpen, 1948), p. 249-250. 405 Van Heurck, Les drapelets, p. 421-422. Vansummeren, Bedevaartvaantjes, p. 94-95. 406 Van Heurck, Les drapelets, p. 215-218, met afbeelding. Datering op basis van heraldische elementen op de gravure. 407 Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel, p. 376. 408 Van Heurck, Les drapelets, p. 60, met afbeelding in kleur. 409 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 483. – De neergang heeft vermoedelijk te maken met het feit dat de kerk in 1584 afbrandde en pas in 1613 kon heropgebouwd worden. A. De Belser, Bijdragen tot de geschiedenis van Broechem, 5 delen (Broechem, 1949-1952), deel 3, p. 15 en 33-43.

424

4. Een vast geloof in vaantjes Het feit dat het andere Broechemse kasteel, Bosschestein, slechts klein en heel in de verte aangeduid is, sterkt ons in dit vermoeden. Eigenaars van het in 1650 nieuw opgetrokken Kasteel van Broechem waren achtereenvolgens baron Philips Le Roy, na diens overlijden in 1679 zijn kinderen (onder wie de historicus Jacques Le Roy) en vanaf 1681 Lodewijk van Colen. De verhouding tussen de Le Roy’s en de nieuwe eigenaars van het andere kasteel was overigens zo problematisch dat Jacques Le Roy niet eens een afbeelding van Bosschestein opnam in zijn Notitia marchionatus Antverpiensis, een publicatie uit 1678 over de kastelen uit het markgraafschap.410 De wijze waarop elk van de twee kastelen vervolgens op het vaantje is voorgesteld, weerspiegelt deze verzuurde relatie. Rozebeke In 1569 blijkt de Onze-Lieve-Vrouwekerk van Rozebeke (Zwalm) een reliekschrijn te bezitten waarin zich, naar beweerd werd, onder meer een gedeelte van Maria’s gordel bevond, alsook overblijfselen van de plaats waar Maria Elisabeth ontmoette. Op het feest van Onze-Lieve-Vrouw Bezoeking droeg men het schrijn rond in de naburige dorpen. Zulks werd in 1603 door de pastoor-deken verboden, zeer tot ongenoegen van de plaatselijke bevolking. Ondanks dat (overigens niet nageleefd) verbod hield de volkstoeloop aan tijdens het feest en het daarbij aansluitende octaaf.411 Voor deze dus druk bezochte mariale bedevaartplaats is in de late zeventiende eeuw een houten drukvorm gesneden waarvan een (vermoedelijk vroegnegentiende-eeuwse) afdruk bewaard bleef. Bij het Mariabeeld, gekleed met een zogeheten Spaanse mantel, lezen we onder een wapenschild waarop zich een openbloeiende roos bevindt: ‘Rosa Mystica. Refugium Peccatorum’, een Mariatitel ingegeven door de naam van de bedevaartplaats. Aan de voet van Maria’s expositietroon is het schrijn uitgebeeld, met volgende toelichting: ‘Reliquien van de H. Maegd.’ De onderaan typografisch toegevoegde tekst vraagt Maria haar ‘dienaers’ te willen bevrijden ‘van peste, oorlog, dieren tyd, in der eeuwigheyd.’412 410 De Belser, Bijdragen tot de geschiedenis, deel 4, p. 25-34. 411 J. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1550 en 1621 volgens de verslagen van de dekanale bezoeken (Aalst, 1961), p. 53 en 71. 412 Van Heurck, Les drapelets, p. 390. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 276, met afbeelding. M. Debackere, ‘Rozebeke (Zwalm) en zijn ruiterprocessie: ontstaan en evolutie’, in: Van mensen en dingen, 3 (2005), p. 129-173 (p. 152-153), met afbeelding. Voor Onze-LieveVrouw van Rozebeke was overigens nog een belangrijke rol weggelegd in een laatachttiende-eeuwse toneeltekst voor een voorstelling opgevoerd in de herberg van Pieter Sabbe te Moerbrugge: Met permissie. Den hooveerdigen opgang van Philippus Artevelt, jegens Lodewyk van Maele, graeve van Vlaenderen, gedempt in eenen slag by Roosebeke door den koning van Vrankryk. Bystand van het mirakeleus beeld van Maria ontrent Yper (Brugge: J. Bogaert en Zoon, 1797), in folio, 4 p. Zie: M. Van de Wiele, Openbare verkoping boeken en handschriften (Brugge, 2010).

425

deel III – Maria

Afb. 68. Veerle, bedevaartvaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw in de Wijngaard. Anonieme kopergravure (199 × 335 mm) – PCD

Ittre Voor de tot 1336 teruggaande Mariadevotie in het Waals-Brabantse Ittre heeft een begaafde anonymus (mogelijk Jacobus Harrewijn) in de achttiende eeuw twee vaantjes samen op één koperplaat gegraveerd. Het ene vlaggetje stelt het Onze-LieveVrouwe-altaar voor en een aantal zieken en gebrekkigen die de H. Maagd aanroepen. Het gunt ons ook een blik op de omgeving. De enige tekst die erop voorkomt is: ‘N.D. de Ittre.’ Het andere vaantje toont de processie terwijl zij met het Mariabeeld en het Allerheiligste het kerkgebouw verlaat. Hier luidt het bijschrift: ‘La procession de N.D. Ittre.’413 Veerle In zijn Diva Virgo Candida van 1650 vermeldde Gerardus van Herdegom even de door norbertijnen van Averbode bediende parochies waar Maria omwille van de mirakels eertijds (‘olim’) een grote volkstoeloop kende: Zutendaal, Opitter, Rotselaar, Wezemaal, Helden en ook Veerle, ‘prope Tungerloam, dicta S. Maria in Vineis.’414 De norbertijn Joannes Baptist Grauwels, pastoor te Veerle (Laakdal) van 1724 tot zijn dood in 1747, slaagde erin deze cultus te revitaliseren. Al onmiddellijk 413 Van Heurck, Les drapelets, p. 225-226. R. Janssen, ‘Les drapelets de pèlerinage à Bruxelles et environs et dans le Brabant Wallon’, in: Tradition Wallonne, 2 (1985), p.  31-74 (p. 58-60), met afbeeldingen. 414 Van Herdegom, Diva Virgo Candida, p. 232. – De devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Smarten in het Nederlands-Limburgse Helden behoorde in 1650 allerminst tot het verleden. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 709. 426

4. Een vast geloof in vaantjes na zijn ambtsaanvaarding begonnen zich zogenaamde mirakelen voor te doen: in de periode 1725-1734 noteerde hij er een tiental. De geruchten over deze wondere gebeurtenissen deden bedevaarders toestromen. Drie mirakelen, uit respectievelijk 1725, 1730 en 1731, liet hij voorstellen op schilderijen die, tot ongenoegen van de Antwerpse bisschop (zo bleek in 1742), bij het Maria-altaar werden opgehangen.415 De drie op miraculeuze wijze genezen zieken staan uitgebeeld en met naam en toenaam vermeld op een vaantje dat vermoedelijk in of kort na 1731 gegraveerd werd door een (weinig begaafde) anonymus.416

4.2. Vaantjes in kapellen Wuchtenberg (Herentals) Het anonieme vaantje ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van de Zeven Weeën en de H. Man Job, beiden vereerd in een kapel op de Wuchtenberg bij Herentals, werd in de tweede helft van de zeventiende eeuw gegraveerd. Dit gebeurde alleszins na 1648, aangezien in dat jaar de bidplaats, die in de voorgaande decennia ten gevolge van de oorlogstoestand erg vervallen was geraakt, opnieuw werd opgebouwd.417 Buggenhout (Nood Gods) Het vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods te Buggenhout (een dorp dat destijds onder Brabant ressorteerde en thans deel uitmaakt van Oost-Vlaanderen) dateert ten vroegste uit 1665. Dat jaartal prijkt op de afgebeelde kapel. Mogelijk is het vaantje gegraveerd naar aanleiding van de in 1664 aangevatte uitbreiding van het bedehuis. Het toont ons het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeen op een altaar en daarvoor enkele figuren, onder wie een kind met een vlaggetje. Op het voorplan ligt een man met een geweer in de hand: het betreft hier ridder Jan de Rycke, drossaard van Grimbergen en Buggenhout, die in 1504 om het leven kwam tijdens een everzwijnenjacht en voor wiens nagedachtenis de kapel destijds was opgericht.418 415 F. Penders, De dekenij Herentals (1670-1773). Bijdrage tot de studie van het kerkelijk leven in het bisdom Antwerpen (Leuven, 1993), p. 153-154. 416 Van Heurck, Les drapelets, p. 442-443, met afbeelding. Vansummeren, Bedevaartvaantjes, afbeelding nr. 129. – Een erg vage aanduiding inzake prenten uit de achttiende eeuw bij: Schoutens, Maria’s Antwerpen, p. 162. Er zijn ons enkel negentiende-eeuwse (lithografische) voorbeelden bekend. 417 Van Heurck, Les drapelets, p. 202-204, met afbeelding. J. Lauwerys, Volksdevoties en volksgebruiken in oud-Herentals en omstreken (Hoogstraten, 1929), p. 34-39. – Ook vóór de heropbouw bleven koortslijders deze plaats bezoeken, al was daar geen Mariabeeld aanwezig. Wichmans, Brabantia Mariana, p. 489. 418 Van Heurck, Les drapelets, p. 65-66, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 46, met afbeelding. Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 157. 427

deel III – Maria Erembodegem (Onze-Lieve-Vrouw ter Muren) Het in houtsnede uitgevoerde vaantje voor Onze-Lieve-Vrouw ter Muren te Erembodegem (Aalst) dateert van (vermoedelijk kort) na 1763, jaar waarin een nieuwe kapel voor het cultusobject (een schilderijtje met een Mariavoorstelling) opgetrokken werd. Mogelijk kwam de drukvorm tot stand in 1764. Dat jaar verleende Rome immers een volle aflaat die in de kapel te verdienen was en werd er voor het eerst de (via een affiche aangekondigde) feestdag van Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw met luister gevierd (5 augustus).419 Hekelgem (Onze-Lieve-Vrouw van de Kluis) Onze-Lieve-Vrouw van de Kluis werd vereerd in een kapel te Hekelgem (Affligem). De plek was vooral populair bij koortslijders, die er van een bron kwamen drinken. De kapel werd tijdens de zeventiende eeuw vooral bezocht op de tweede paasdag – er had dan een plechtige misviering plaats – en tijdens de aansluitende noveen.420 Vermoedelijk in de tweede helft van de zeventiende eeuw werd voor Onze-LieveVrouw van de Kluis een vaantje gegraveerd.421 Lubbeek In 1716 kocht een kapelmeester van de (volgens de legende in 1341 opgerichte) Mariakapel in Lubbeek (bediend door de norbertijnen van de Parkabdij) een koperen plaat om P. Calaber uit Leuven er een vaantje op te laten graveren. Dit alles kostte de kapel 14 gulden.422 Onderaan het vaantje staat: ‘Marias derde huys van auts vermaert in Brabant wort nogh van wyts besogh tot Lubeeck by het Haghlant.’423 Anno 1859 was dit vaantje al sinds geruime tijd niet meer te verkrijgen. Toch citeerde Paulus Martinus Poels, pastoor van Lubbeek, in het door hem geredigeerde bedevaartboekje met graagte deze tekst om daarmee de – inderdaad reë419 De oudste vermelding van de eerdere kapel dateert van 1603. Wellicht is de devotie ouder. De affiche richtte zich tot de parochianen ende pelgrims. V. Gaublomme, ‘Beknopte geschiedenis van Erembodegem’, in: Het Land van Aalst, 2 (1950), p. 124-135, met afbeelding van het vaantje. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 103-104, met afbeelding. 420 ‘Het kluizenaarsleven te Affligem’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 15 (1924), p. 802-806 (p. 806). 421 Van Heurck, Les drapelets, p. 193. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 3, p. 2223 (nr. 81). 422 M.J. Celis, L. Spinnael & J. Halflants, Onze Lieve Vrouw van Lubbeek in Brabant (Lubbeek, 1991), p. 37 en 43, met citaat uit het kapelregister: ‘Anno 1716 den 2 july heeft Peter Hoeterickx cappelmeester gecoght een copere plaet tot vaenekens en is gesneden door P. Calabers tot Loven […] en heeft gekost viertien gulden.’ 423 Van Heurck, Les drapelets, p. 268-269, met afbeelding; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 61-62, met afbeelding. – Het patronaatsrecht van Lubbeek berustte bij de Parkabdij. Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 222-223. 428

4. Een vast geloof in vaantjes le – belangrijkheid van deze cultus in het verleden te onderstrepen.424 Auguste De Reume in 1856 en verscheidene auteurs na hem veronderstelden dat de andere twee huizen van Maria Halle en Scherpenheuvel waren.425 Daarbij gingen zij voorbij aan het feit dat Halle al sinds de vroege elfde eeuw deel uitmaakte van Henegouwen. Misschien moet men veeleer aan het oude en destijds in hoog aanzien staande Laken denken.426 Merkem (Onze-Lieve-Vrouw van Langewade) Het vaantje van Onze-Lieve-Vrouw van Langewade, vereerd in een kapel te Merkem (Houthulst) in het Brugse Vrije, dateert uit de jaren 1739-1742. Het werd gegraveerd door een Ieperse zilversmid, Joannes Baptist Kaes, in opdracht van de plaatselijke confrérie.427 Leke (Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans) Te Leke (Diksmuide) konden de bedevaarders die de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans bezochten in 1744 vlaggetjes bekomen.428 Sinds wanneer dat het geval was, is niet geweten. Stokkel (Sint-Pieters-Woluwe) In de achttiende eeuw werd een vaantje gegraveerd voor de devotie tot Onze-LieveVrouw die men als ‘patronersse tegen de geslethentheydt’ (hernia) kwam aanroepen in de kapel van Stokkel te Sint-Pieters-Woluwe.429

424 [P.M. Poels], Kort verhael der mirakuleuse stichting van de weerdige kapel van O.L.Vrouw gevolgd van de inrigting van den H. Kruysweg en andere godvruchtige oefeningen in de parochiale kerk van Lubbeek (Mechelen: J.F. Gilis, 1859), p. 9-10. – Over het belang van deze bedevaartcultus: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 267-268; Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 222-223. M. Cloet (red.), Het decanaat Leuven in 1732-1734. Visitatieverslag van deken Rombout Van Kiel (Brussel, 1990), p. 131. 425 De Reume, Les Vierges miraculeuses, p. 195. Zie onder meer ook: T. Nys, Het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Lubbeek (Leuven, 1926), p. 41. 426 Over het aanzien van Laken als bedevaartplaats: Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 93-95. 427 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 49. Van Heurck, Les drapelets, p. 523. 428 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 142. 429 Van Heurck, Les drapelets, p. 420, met afbeelding. Over deze devotie: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 166 (‘contra herniae seu rupturae molestias’) en 327-329; Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 110. 429

5. Een beroep op prenten

5.1.

Een verzekerde afname in steden

In wat voorafging hebben we Mariavaantjes ontmoet voor cultussen in stedelijke centra zoals Brugge (Potterie), Brussel (Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand), Gent (Schreiboom), Halle, Lier (Rozenkrans), Mechelen (Hanswijk), Mesen, Poperinge en Tienen. Op één uitzondering na (Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Jan te Poperinge) zagen we daar ook prenten opduiken. Voor andere stedelijke mariale devoties deed men bij het dingen naar de gunst van de gelovigen enkel een beroep op prenten, althans voor zover ons bekend. Devotieprenten uitgeven voor een cultus op het platteland was – zeker vanuit financieel oogpunt – enkel aantrekkelijk wanneer men als initiatiefnemer kon rekenen op bedevaarders, dus op afnemers van buiten de eigen lokale gemeenschap. In een stad lagen de zaken doorgaans anders. Daar vond men onder de inwoners gemakkelijker een voldoende aantal gegadigden, zodat men er ook devotieprenten kon uitgeven voor cultussen die geen of zeer weinig bedevaarders aantrokken. Sterker nog, de meeste plaatsgebonden devotieprenten die door kerkbesturen, broederschappen, kloostergemeenschappen of commerciële ondernemers in steden verspreid werden, waren bestemd voor lokale devoties. Daarbij dient wel gezegd dat het in de huidige stand van het bedevaartonderzoek vaak onmogelijk is uit te maken of een of meer van de in een stad naast elkaar bestaande en soms rivaliserende Mariadevoties het karakter van een bedevaartcultus vertoonden. In een aantal gevallen ontdekken we in de hier behandelde periode (na 1648) eerder prenten dan vaantjes. Dat is met name het geval te Alsemberg, te Brugge (Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens), Gent (Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom), Edelare, Jezus-Eik en Tienen. Misschien is dit een louter toevallig beeld veroorzaakt door de onvolledigheid van onze informatie. Anderzijds is het niet denkbeeldig dat de betrokken bedevaartinstanties de afzetmarkt eerst met prenten afgetast hebben om pas daarna over te gaan tot de uitgave van vaantjes. Zij kunnen zich hebben laten leiden door financiële overwegingen: bij prenten – tenzij het om wandprenten gaat – is de initiële investering doorgaans kleiner dan bij vaantjes. Het is ook mogelijk dat zij aanvankelijk geopteerd hebben voor de meer ‘sérieux’ uitstralende prenten, maar daarna gezwicht zijn voor de vraag naar populaire ‘kermisvaantjes.’ Te Wijnegem en te Hasselt bijvoorbeeld gingen de vaantjes vooraf aan de prenten. Te Kalfort kwamen de vaantjes en de prentjes dan weer ongeveer gelijktijdig op de markt.

431

deel III – Maria Antwerpen Een voorbeeld van een stad waar in de loop der tijden voor erg veel Mariacultussen prenten verspreid werden, is Antwerpen, dat eeuwenlang hét internationale centrum in de Nederlanden van de devotieprentenproductie was en zich vanaf de late zestiende eeuw profileerde als een van de belangrijkste bolwerken van de contrareformatie. Voor minstens zestien te Antwerpen florerende mariale devoties verschenen in de periode 1648-1800 een of meer speciaal daartoe gegraveerde devotieprenten. Er zijn exemplaren voorhanden voor Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen (in de kathedraal), Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand en Victorie (Sint-Andrieskerk), Onze-Lieve-Vrouw Bedrukte Moeder (Sint-Jacobskerk), Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel (kerk van Sint-Philippus en Sint-Jacobus), Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes (Walburgiskerk) en Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus (Sint-Willibrorduskerk). Prenten voor devoties in openbare kapellen zijn bewaard voor Onze-Lieve-Vrouw van de Keizerstraat (Droogscheerderskapel), Onze-LieveVrouw van Loreto (Sint-Julianusgasthuis) en Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht (kapel aan de Schoenmarkt). Bij de cultussen in kloosterkerken gaat het om Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën (bij de annunciaten), Onze-Lieve-Vrouw van de Rozenkrans (dominicanen), Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht (jezuïeten), Onze-Lieve-Vrouw van de Schapulier (karmelieten), Onze-Lieve-Vrouw van de Eenzaamheid (miniemen) en Onze-Lieve-Vrouw Koningin van de Vrede (norbertijnen van de Sint-Michielsabdij).430 De cultus rond Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus vertoonde een bedevaartkarakter. Het is de enige Mariadevotie te Antwerpen waarover allerlei verhalen over miraculeuze tussenkomsten de ronde deden en gepubliceerd werden. De devoties tot Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel en Onze-Lieve-Vrouw van Antwerpen blijken eveneens aantrekkingskracht te hebben uitgeoefend op bezoekers van buiten de stad, zij het wellicht in veel mindere mate. Dat was ook het geval bij Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes, gevestigd in de Sint-Walburgiskerk, pal in de havenwijk. Brugge Voor zeker een dozijn Brugse Mariadevoties zijn prenten verspreid: Onze-LieveVrouw van Blindekens, Onze-Lieve-Vrouw van Foy (bij de jezuïeten), Onze-LieveVrouw van Loreto (in Sint-Salvator), Onze-Lieve-Vrouw van de Nood (ongeschoeide karmelieten), Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie, Onze-Lieve-Vrouw Presentatie (Sint-Jacobskerk), Onze-Lieve-Vrouw van Regula (augustijnen), Onze-Lieve-Vrouw van Slavernij (kerk van de H. Maria Magdalena), Onze-Lieve-Vrouw ter Sneeuw 430 Dit overzicht is samengesteld op basis van: Van Heurck, Les images, p. 93-99; Thijs, Antwerpen, p. 53, 75 en 135-137; en Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, diverse nummers en SAT (annunciaten). 432

5. Een beroep op prenten (Onze-Lieve-Vrouwekerk), Onze-Lieve-Vrouw van Spermalie (abdij Nieuw Jeruzalem), Onze-Lieve-Vrouw van Troost (Onze-Lieve-Vrouwekerk) en Onze-LieveVrouw van Zeven Weeën (Sint-Salvator).431 De volkskundige Hervé Stalpaert, die het prentenpatrimonium van de Reiestad goed kende, constateerde dat slechts enkele Brugse prenten voor Mariadevoties de eigenschappen van een bedevaartprent vertonen. De enige door hem aangehaalde voorbeelden van ‘Brugse’ bedevaartprenten betroffen dan ook devoties die in bidplaatsen buiten de stad gevestigd waren, namelijk te Assebroek en te Sint-Andries.432 Zelfs de eerder besproken prenten voor Onze-Lieve-Vrouw van Blindekens en voor Onze-Lieve-Vrouw van de Potterie zijn waarschijnlijk niet speciaal en zeker niet uitsluitend ten behoeve van bedevaarders geconcipieerd, evenmin als de desbetreffende vaantjes. Brussel De eerder besproken Brusselse devotie tot Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand (in de Sint-Jacobskapel) genoot zulk een renommee dat we ervan uit kunnen gaan dat exemplaren van de prenten ook onder bedevaarders circuleerden.433 Op basis van uitgaven mogen we hetzelfde veronderstellen voor de Zoete Lieve-Vrouw van ’s-Hertogenbosch in haar schuiloord te Brussel. Dit was waarschijnlijk niet of toch veel minder het geval bij de prenten voor Onze-Lieve-Vrouw van Goed Succes in de kerk van de augustijnen, Onze-Lieve-Vrouw van Loreto in de miniemenkerk, de Mater Misericordiae in de jezuïetenkerk en Onze-Lieve-Vrouw van Verlossing in de Sint-Goedelekerk.434 431 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 44-51, 69, 87-88, 96-97, 116-117, 132, 170-175, 178-181, 184-185, 192-195, 217-220. D. Dendooven & J. Snick, Matthijs De Visch 1701-1765 (Reninge, 2001), p. 153-154 (Onze-Lieve-Vrouw Presentatie). Exemplaren: RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, Augustijnen, P1 (prent B. Mariae de Regvla […] vera effigies Brugis exaltata apud Patres Augustinianos […], gesigneerd: F. Huberti exc.) en SAT (prent Vera effigies […] Marie de Regula […], met signatuur: Gas. Bouttats fecit). 432 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 18, 34-36 en 38-39. 433 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 363 (Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang, een andere populaire cultus) is vermoedelijk een exemplaar van het frontispice van: [J. de Boeck], Korte beschryvinge van het oudt-vermaert en eerweerdigh beelt van Onse Lieve Vrouwe ten Vogelen-sangh. Rustende in hare capelle, gestaen nevens de hooge choore der kercke van de EE. paters minderbroeders binnen Brussel: alsmede van des selfs treffelyck broederschap (Brussel: F. t’Serstevens, 1752). Bowen, Marian pilgrimage sites, Bru-23. Of de koperplaat gebruikt is voor losse prenten, is niet bekend. 434 Exemplaren van prenten voor de laatstgenoemde drie devoties: UA, Collectie Thijs, nr. 362, en RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, P1. – Eén van de Loretoprenten (kopergravure verspreid door La Confrairie de nostre Dame de Lorette Erigée en l’Eglise des P.P. Minimes de Bruxelles) dateert van 1666 (UA, Collectie Thijs, nr. 1032). Reproductie van een prent van Harrewijn (1696) voor diezelfde devotie: L. Duerloo & M. Wingens, Scherpenheuvel. Het Jeruzalem van de Lage Landen (Leuven, 2002), p. 90. – De prent voor Onze-Lieve-Vrouw van Verlossing (kopergravure gedrukt op zijde) is gesigneerd: A. Cardon fecit 1770. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, Sint-Michielskathedraal, Maria, P1. 433

deel III – Maria Leuven (Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts) Voor de populaire, reeds uit 1535 daterende, devotie tot Onze-Lieve-Vrouw ter Koorts in de Vlamingenstraat te Leuven werd in de achttiende eeuw een anonieme wandprent gegraveerd. Het mirakelbeeld is in een medaillon uitgebeeld. De H. Maagd, met een zwaard doorwond, zit aan de voet van het kruis en heeft het dode lichaam van Christus op haar schoot. Op de achtergrond is de ‘nieuwe’ in 1705 voltooide kapel schematisch weergegeven. Kleine medaillons beelden voorts de Zeven Weeën van Onze-Lieve-Vrouw uit. Onderaan staat: Maria droeue moeder, die inde Vlaminch-straet tot Louen miraculeus, ons in alles bijstaet Rouw der sonden verkryght, pest korssen van ons keert der seuen ween hier uw broederschap vermeert Marie mere de Dieu miraculeuse à Louuain dans la Vlaminckstraet par ta puissante main donne nous contritions: des fieures, pestes et malheurs nous garde, augmentans la confrerie de sept douleurs.435 In de eerste plaats bestemd voor de leden van de Broederschap van O.L.V. van Zeven Weeën, opgericht in 1643, vonden de prenten wellicht ook verspreiding onder bedevaarders.436 Lier In Lier werden devotieprenten gedrukt voor de devoties van Onze-Lieve-Vrouw van het Goed Hart bij de jezuïeten437 en Maria Consolatrix Afflictorum in de SintJacobskapel.438 In beide gevallen betrof het vermoedelijk een verering met een veeleer plaatselijke reikwijdte. Rupelmonde (Nood Gods) Vanaf de late vijftiende eeuw kon men te Rupelmonde bedevaarders aantreffen die er Onze-Lieve-Vrouw van de Nood Gods kwamen aanroepen.439 Pas laat duikt in verband met deze devotie ook een devotieprent op: een sanctje gesigneerd door Isabella Hertsens, als uitgeefster en handelaarster te Antwerpen actief van 1752 tot 435 Formaat: 242 × 178 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1078. 436 E. Van Berlo, 1535-1906. Geschiedenis van het vermaard miraculeus beeld van Onze Lieve Vrouw ter Koorts vereerd in de minderbroederskerk (Vleminckx-kapel) te Leuven (Leuven, 1906), p. 21. Over deze cultus: Wichmans, Brabantia Mariana, p. 105, 221 en 263-266. 437 Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 110-112. L. Moereels, ‘Sint Ignatius en O.L.Vrouw van een Goed Hart’, in: Ons Geestelijk Erf, 30 (1956), p. 191-202. 438 Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, afbeelding XXII tegenover p. 156. 439 M. Daem, ‘Reuzendieren in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 68 (1993), p. 157-212 (p. 161).

434

5. Een beroep op prenten 1797. Op het gravuurtje zijn zeven medaillons afgebeeld die een piëta omringen. Zij verwijzen naar de Zeven Weeën van Maria en onrechtstreeks ook naar de zeven kapelletjes of staties van de zogeheten ‘bedeweg’ of ‘weg-om’ die de bedevaarders aflegden na hun bezoek aan de parochiekerk.440 Tongeren De Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw te Tongeren liet in 1762 door een zekere Hamelaers een prentje snijden met een voorstelling van het eeuwenoude Mariabeeld, gehuld in een kostbare mantel die datzelfde jaar door de broederschap was geschonken.441

5.2. Prenten voor bedevaartcultussen in rurale parochiekerken Groot-Bijgaarden (Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht) De premonstratenzer Gregorius Hollanders, pastoor van de Sint-Egidiusparochie te Groot-Bijgaarden in de jaren 1643-1663, dediceerde aan zijn in 1648 tot abt van Grimbergen verkozen voorganger Carolus Fernandez de Velasco een prent met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw van Toevlucht (‘Diva Refugii’). Dit beeld was gesneden uit de eik van Scherpenheuvel en in 1644 geschonken aan de SintEgidiuskerk van Groot-Bijgaarden. Aan de voet van het Maria-altaar staan de H. Norbertus en de H. Egidius. De gravure, gemaakt naar een destijds in de dorpskerk aanwezig schilderij van Gaspar de Crayer, is vervaardigd door Cornelis Galle.442 Er bestaat een gelijkaardige maar anonieme prent die, afgezien van de Latijnse dedicatie, ook een Nederlandstalig opschrift draagt: ‘Onse Lieue Vrouwe uan Toe-ulugt in de Parochie uan Grooten Bygaarden.’443 440 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Rupelmonde, P1. In 1769 werd Het Liedeken van den Noot Godts tot Rupelmonde gedrukt. Gegevens over de drukker en de aard van het drukwerk ontbreken. A. Buvé & H. Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken: Oude Wase bedevaartvaantjes en bedevaartgebruiken’, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 68 (1965), p. 111-145 (p. 122-123). L.S., De kapellekens van Rupelmonde toegewijd aan de Zeven Weëen van Maria (Antwerpen, s.a.), p. 15. 441 Diva Tungrensis of Geschiedenis van het Mirakuleus Beeld van O.L.V. van Tongeren (Tongeren, 1884), p. 69, waar meegedeeld wordt dat van deze prent (formaat: 90 × 60 mm) zowel afdrukken in het blauw als in het zwart bestaan. Steeds volgens de anonieme auteur betrof het een houtsnede. Op dit laatste punt vergiste hij zich wellicht. De door hem gegeven beschrijving beantwoordt aan een (in het blauw afgedrukt) kopergravuurtje. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 782. 442 Kopergravure (formaat: 158 × 116 mm), gesigneerd: Corn. Galle excudit. Exemplaar: PcA. A. Cosyn, Grand-Bigard. Notice descriptive (Brussel, 1910), p. 4-6 (met afbeelding) en 101. Het benoemingsrecht van de pastoor berustte bij de plaatselijke heer. Groot-Bijgaarden was dus geen norbertijnenparochie. 443 Beschreven in: T.J. Gerits, Sint Norbertus in de Brabantse kunst (Averbode, 1971), p. 69 (nr. 101). 435

deel III – Maria Chastre De Antwerpse graveur Philibert Bouttats sneed in 1686 of iets later voor NotreDame de Miséricorde in het Waals-Brabantse Chastre-Dame-Alerne (nu: Chastre) een opvallend grote en ongetwijfeld dure bedevaartprent waarvan de tekst onderaan luidt: ‘Notre Dame de Misericorde miracvlevse honoree à Chavstre, Dame Alerne en Brabant.’ Het geklede Mariabeeld staat in een altaarportiek met daarop: ‘Mater Misericordia ora pro nobis’, alsook het jaartal ‘1686.’444 Een tweede, veel kleinere en wel erg onhandig gegraveerde prent beeldt ongeveer hetzelfde motief uit. Onderaan staat: ‘Image de Nostre Dame La Mere de Misericorde Celebre en Miracles Notament Pour la Rupture Honoree a Chaustre en braibant 1687.’ Wanneer precies de cultus in Chastre een aanvang nam, is ons niet bekend, maar wel weten we dat paus Innocentius XI in 1682 aflaten verleende aan de broederschap.445 Jette (Onze-Lieve-Vrouw ter Nood) Het sanctje voor Onze-Lieve-Vrouw ter Nood in de Sint-Pieterskerk te Jette, gesigneerd ‘F.V. inv.’, dateert ten vroegste uit 1721 vermits het de toren van de Dielegemabdij toont die dat jaar verbouwd werd. Het opschrift luidt: ‘Vera Icon. B.M.V. de Necessitate in Com. S. Petri de Jette.’446 Volgens de overlevering werd Onze-LieveVrouw ter Nood reeds in de zestiende eeuw in deze parochiekerk vereerd.447 Herent Augustinus Wichmans onderstreepte in zijn Brabantia Mariana (1632) dat Herent vooral in vroegere tijden bekend stond als bedevaartplaats, een mededeling die in 1725 door Cornelius van Gestel werd overgenomen.448 Deze bedevaartplaats mocht dan veel van haar aantrekkingskracht verloren hebben, in de late achttiende eeuw werden er toch nog devotieprentjes aan gewijd. Dit gebeurde door Joannes Carolus Craen, die in 1780 in de Antwerpse Sint-Lucasgilde als handelaar ‘in beldekens’ werd opgenomen en in 1799 overleed. Onder het met een Spaanse mantel beklede Mariabeeld lezen we: ‘Onse Lieve Vrauwe van Herent by Loven Geraekt aen het

444 Formaat: ca. 410 × 293 mm. Exemplaar: PcA (kort afgesneden). Van Heurck, Les images, p. 49 schrijft de prent toe aan Philibert II Bouttats. 445 Maho, La Belgique à Marie. Belgium Marianum, p. 108, met reproductie van de prent uit 1687. Exemplaar in RG, Plaatsgebonden devoties, Chastre, P1. – In de negentiende eeuw werd deze bedevaartplaats nog druk bezocht. J. Goidts, ‘O.L.Vrouw van Chastre’, in: De Brabantsche Folklore, 7 (1928), p. 398. 446 Formaat: 134 × 77 mm. A. Verbouwe, ‘Iconographie van de Abdij Dielegem (Jette)’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 247-251 (p. 249-250), met afbeelding tegenover p. 248. 447 M. De Meulemeester, Notes d’ histoire jettoise (Jette, [1914]), p. 73-74. 448 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 166-167 en 274-279. Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 215-216. 436

5. Een beroep op prenten

Afb. 69. Herent, Onze-Lieve-Vrouw, Licht der Blinden. Ingekleurde burijngravure door Joannes Craen (95 × 65 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 458

miraculeus beeldt.’ Twee engelen houden boven Maria een pankarte met: ‘Geeft het licht aen de blinde.’449 Pas omstreeks het midden van de negentiende eeuw verscheen ook een bedevaartvaantje voor Onze-Lieve-Vrouw van Herent.450

5.3. Prenten voor Mariacultussen in rurale bedevaartkapellen Scheut (Onze-Lieve-Vrouw van Gratie) Volgens een in de zeventiende eeuw genoteerde legende kocht een godvruchtig man in 1446 voor drie stuiver een Mariabeeldje en hing het in Scheut, een gehucht van Anderlecht, aan een haagdoorn die hij enkele jaren eerder daar geplant had. Nadat Maria in een verschijning te kennen gaf op die plaats als Onze-Lieve-Vrouw van Gratie te willen worden vereerd en er zich wonderbaarlijke genezingen hadden 449 Thijs, Antwerpen, p. 115 (afbeelding). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 458. – In een veel vroegere periode werd Onze-Lieve-Vrouw van Herent vooral aangeroepen in veband met bezetenheid door de duivel. In Wichmans’ tijd behoorde dit echter reeds tot het verleden. Wichmans, Brabantia Mariana, p. 166-167 en 274. Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 215-216. 450 Van Heurck, Les drapelets, p. 198-200. 437

deel III – Maria voorgedaan, werd er op initiatief van het Brusselse stadsbestuur in 1451 een kapel opgetrokken. Het beheer daarvan kwam in handen van het vanaf 1456 te Scheut en vanaf 1588 te Brussel gevestigde kartuizenklooster. In zijn Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium (1626) signaleerde kanunnik Arnold de Raisse een ‘frequens peregrinorum concursus’ naar de Mariakapel op het Scheutveld.451 Ooit zouden daar, zo beweerde Augustinus Wichmans, op één dag liefst 10.000 mensen zijn samengestroomd.452 Een anoniem zeventiende-eeuws prentje toont het Mariabeeld in een op een boomstronk geplaatst tabernakel waarvan de deurtjes opengeplooid zijn. Bij de uitgebeelde bedevaarders bevindt zich een bezetene uit wiens mond een duivel ontsnapt. Onderaan het zeshoekige gravuurtje staat: ‘Nostra Domina de Gratia in Schevt.’453 Op een vereenvoudigde, eveneens anonieme versie van dit prentje ontbreken de bedevaarders. Alle hoeken zijn hier afgeschuind. Deze daardoor bekomen achthoekige vorm was typerend voor een niet onbelangrijk deel van de Antwerpse sanctjesproductie.454 Sint-Andries (Brugge) (Onze-Lieve-Vrouw van ter Lucht/van het boompje) In 1666 droeg de enkele jaren daarvoor vanuit Antwerpen naar Brugge uitgeweken graveur Cornelis van Caukercken een vrij grote prent met een voorstelling van Onze-Lieve-Vrouw in ’t Boomken op aan jonkheer Andries de la Coste, burgemeester van Brugge. In de dedicatie, onmiddellijk onder het wapen van de familie de la Coste, onderstreept hij dat de geadresseerde anno 1664 in de nabijheid van zijn kasteel het goed ter Lucht te Sint-Andries-Brugge, een mooie kapel heeft opgericht rond een oude lindeboom waarin zich al sinds mensenheugenis een wonderdadig Mariabeeld bevond.455 Later drukte de Brugse drukker Paulus Roose een affiche met informatie over de in 1744 door paus Benedictus XIV goedgekeurde volle aflaat, die in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw in ’t Boomken te verdienen was.456 451 De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii, f. 47 en 47 v°. 452 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 166 (en meer over deze cultus op p. 321-325 en 943-944). 453 Formaat: 93 × 64 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 974. L. Crick, ‘Plaque ayant servi à imprimer les images de dévotion du pèlerinage de Scheut’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 1 (1929), p. 84-85, met afbeelding. 454 Kopergravure; formaat: 93 × 64 mm; tekst: Nostra Domina de Gratia in Schevt. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 753. 455 Formaat: 179 × 125 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1103. M. Van Coppenolle, Onze Lieve Vrouw van het Boompje te Sint-Andries (Brugge) (Antwerpen, 1945), p. 17-19, met afbeelding. Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 38-41, met afbeelding. 456 Een reproductie van deze aflaataffiche is te vinden in H. Demarest, ‘Beewegen van St.-Anna naar Onze-Lieve-Vrouw van ’t Boompje’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje 2 (1976-1977), p. 75-95 (p. 94).

438

5. Een beroep op prenten Minderhout (Onze-Lieve-Vrouw van den Akker) In 1650 nam pastoor Waltman van Dyck, norbertijn van de Antwerpse SintMichielsabdij, het initiatief om te Minderhout een oude Mariakapel te vervangen door een groter gebouw.457 Nadat in 1668 voor de gelovigen die de vernieuwde bedevaartkapel van Onze-Lieve-Vrouw van den Akker bezochten, een aflaat bekomen was, verspreidde men hier ook in kopergravure uitgevoerde prentjes. Alleen al in de periode 1686-1699 schafte de pastoor van het door norbertijnen van SintMichiels bediende Minderhout zich daarvan 1200 exemplaren aan.458 In de eerste helft van de achttiende eeuw werden 27.100 en in de tweede helft 17.000 prentjes voor Onze-Lieve-Vrouw van den Akker gedrukt. Uiteraard diende deze koperplaat wegens slijtage geregeld verdiept te worden. Dat gebeurde in 1699 en in 1721. In 1744 liet Maria Magdalena van Dunwalt, de weduwe van de Antwerpse drukker Petrus Grangé, een nieuwe koperplaat graveren. In 1754 werd vervolgens ook die plaat uitgediept door bemiddeling van drukker Joannes Petrus Joseph Grangé. In 1763 ten slotte ontving de prentjeshandelaarster Joanna Maria Fruytiers van het kapelbestuur 17 gulden 17 stuiver voor het graveren, door haar broer Ludovicus Fruytiers, van alweer een nieuwe koperplaat voor de ‘beeldekens.’459 Deze laatste graveur koos voor een oblongformaat dat hem toestond zowel de H. Maagd en enkele bedevaarders weer te geven, als het landschap met daarin de contouren van de kapel en de parochiekerk van Minderhout, evenals die van de kerk van Hoogstraten.460 In 1794 kwam bij de Antwerpse drukker Christophorus Hyacinthus De Vos nog een affiche van de pers over de volle aflaat die te verwerven viel middels deelname aan de ‘solemneele begangenisse’ ter ere van Onze-Lieve-Vrouw van den Akker.461 Gaverland Volgens een legende werd in 1511 te Gaverland (een wijk van Melsele) een houten Mariabeeld in een oude lindeboom ontdekt. Voor de hieruit ontstane bedevaartcultus graveerde de Antwerpse plaatsnijder Joannes de Wael (overleden in 1692) een vrij 457 Van Herdegom, Diva Virgo Candida, p. 222-224. 458 J. Lauwerys, Minderhout. De Kleine Sint Michiel (Hoogstraten, 1981), p. 160-161. – Zie over de Mariacultus te Minderhout: A. De Roeck, ‘Devotie aan de grens. Bedevaartplaatsen in de dekenij Hoogstraten in de 17de en 18de eeuw’, in: Taxandria, 78 (2006), p. 5-82 en 79 (2007), p. 101-109. 459 Exemplaar: RA, Kerkarchief Minderhout, nr. 17. Lauwerys, Minderhout, p. 160. F. Lemmens & A.K.L. Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”’, sanctjes en ander populair beeldmateriaal: Ludovicus Joseph en Joanna Maria Fruijtiers (Antwerpen 1731-1784)’, in: Oostvlaamse Zanten, 74 (1999), p. 365384 (p. 369 en 374). Thijs, Antwerpen, p. 89 (afbeelding). Deze prenten worden foutievelijk als vaantjes voorgesteld bij: De Roeck, ‘Devotie aan de grens’ (2007), p. 106-108. 460 Thijs, Antwerpen, p. 89 (met afbeelding). Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Minderhout, P3. Lemmens & Thijs, ‘Uitgevers van “mannekens”’, p. 369 en 374. D. Pesch, Wallfahrtsfähnchen: religiöse Drückgrafik (Keulen, 1983), p. 248, met een reproductie van een gravure die duidelijke verschillen vertoont met het exemplaar afgebeeld bij Thijs. 461 Voor een reproductie van deze affiche, zie: Lauwerys, Minderhout, p. 167.

439

deel III – Maria grote topografisch opgevatte devotieprent in oblongvorm. Het bijschrift verwoordt expliciet het opzet: ‘Waerachtigh afbeltsel vande kappelle ende 15 statien van O.L V vant gaverlant in de procaie [lees: prochie] van Melcele land van Waes.’462 Er bestaat een veel kleiner, anoniem en eveneens in kopergravure uitgevoerd bedevaartprentje in oblongvorm met de uitbeelding van de kapel en haar ruime omgeving. De tekst daarvan luidt: ‘De vermaerde cappelle van Onse Lieve Vrouwe op het gaeverlant tot melsele.’463 Beide prenten tonen ons een kapel die in 1665 ter vervanging van een kleinere bidplaats op initiatief van de dorpspastoor gebouwd werd. Zij geven ook de kapelletjes weer die men had opgetrokken en de vijftien mysteries van de H. Rozenkrans uitbeelden.464 De klemtoon op de materiële infrastructuur van de bedevaartplaats – het Mariabeeld zelf krijgt weinig aandacht – doet ons vermoeden dat de gravure van Joannes de Wael in of kort na 1665 tot stand kwam, zoals mogelijk ook het kleine prentje. Moerbeke (Maria in het Raspaillebos) In 1663 liet de heer van Moerbeke, Philippus Guilielmus de Steenhuys, in het Raspaillebos te Moerbeke bij Geraardsbergen een kapel bouwen met de gelden die geofferd waren aan een Mariabeeldje dat een godvruchtige herder, Adrianus van Schrevel, daar aan een boom bevestigd had. Krachtens een in 1665 met de dorpsheer gesloten akkoord bedienden de Brusselse dominicanen deze kapel. Vermoedelijk uit die periode dateert een fraai anoniem prentje met volgende bijschriften: ‘Causa nostrae laetitiae ora pro nobis en N[ot]re Dame de Liesse au bois de raspail. O.L. Vrou van Blyschap in raspailiebosch.’ Het geklede beeldje, omringd door een rozenkrans, staat in een eenvoudig klein kapelletje dat aan een loofboom hangt. Aan de voet van de boom bevinden zich rechts vier bedevaarders van wie één op krukken. Links knielt een dominicaan in biddende houding terwijl zijn ordebroeder met de rechterhand naar het beeldje wijst.465

462 Formaat: 155 × 226 mm. Afbeelding: De Meyer, Volksprenten, p. 71. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Gaverland. Van Heurck, Les images, p. 88-89 (waar de prent een rechthoekig vaantje genoemd wordt). 463 Formaat: 65 × 92 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Gaverland, P1. Reproductie in: Geschiedenis van het Mirakuleus Beeld van Onze Lieve Vrouw van ’t Gaverland Melsele (Waes) (Averbode, 1929), tegenover p. 10. 464 Geschiedenis van het vermaard Mirakuleus Beeld van Onze Lieve Lieve Vrouw van ’t Gaverland, geëerd binnen de parochie Melsele (Land van Waas) (Sint-Niklaas, 1873), p. 11-13. 465 Kopergravure; formaat: ca. 103 × 60 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 703. J.M. Arts, L’ancien Couvent des Dominicains à Bruxelles (Gent, 1922), p. 321-323 en tegenover p. 320 een reproductie van een niet zeer geslaagde kopie. Dezelfde versie is gereproduceerd bij: W. Giraldo, Duizend jaar mirakels in Vlaanderen: een volkskundige benadering (Brugge, 1995), p. 116. 440

5. Een beroep op prenten Oosthoven (Turnhout) De Antwerpenaar Jacobus de Man gaf een prentje uit voor Onze-Lieve-Vrouw van Bijstand, vereerd in de Mariakapel te Oosthoven. Maria, in een Spaanse mantel, is voorgesteld als een Onze-Lieve-Vrouw van Zeven Weeën, haar hart doorstoken met een zwaard. In het landschap dat zich achter haar uitstrekt, zijn vier kreupelen en een eenvoudige kapel te onderscheiden. Boven de H. Maagd houden twee engeltjes een banderol omhoog: ‘Comt menschen om te loven Maria in Oosthoven en eert haer met godt moet op dat sij u behoet.’ Op een cartouche onder het beeld leest men een naar het jaar 1706 verwijzend chronogram: ‘o LIeVe MoedDer heLpt ons toCh.’ Onderaan is medegedeeld dat wie wekelijks ‘aen dit beldeken’ bepaalde gebeden stort, een aflaat van tien dagen krijgt.466 De toeloop was in de vroege achttiende eeuw zo groot dat de pastoor van Oud-Turnhout in 1715 de toelating kreeg om een grotere kapel te laten bouwen. In 1775 drukte de Antwerpse drukker Hubertus Bincken 300 aflaatbiljetten in verband met deze devotie.467 Grimde (Onze-Lieve-Vrouw ter Steen) Jan Baptist Jongelinx, in 1710-1711 als meester-plaatsnijder aanvaard in de Antwerpse Sint-Lucasgilde en in 1733 overleden, sneed een bedevaartprent voor Onze-LieveVrouw ter Steen, vereerd in een oorspronkelijk aan de H. Maurus toegewijde kapel op het grondgebied van het door norbertijnen van Heylissem bediende Grimde. Het stenen Mariabeeld, gekenmerkt door de afwezigheid van het Jezuskind, is op de prent geflankeerd door twee vazen met bloemen. Maria draagt kroon noch scepter en heeft enkel een opengeslagen boek in haar handen.468 Boven het beeld houden twee engeltjes een banderol vast met daarop: ‘Ons Livrou ter Steen.’ Op het onderste gedeelte van de prent zijn twee Mariavereerders uitgebeeld, een vrouw en een man. Deze laatste maakt aanstalten om zijn breukband bij nog enkele andere ex voto’s op te hangen. Onderaan staat: ‘Mirakeleus Belt by Thienen.’469 In de vroege negentiende eeuw graveerde een anonymus een vrij getrouwe kopie van deze prent. Op de banderol staat: ‘Onse Lieve Vrouwe ter Steen.’ Onderaan herinnert de tekst aan een schrikwekkende gebeurtenis uit de revolutietijd: ‘Waer af beeldsel van het Miraculeus Beeldeken van onse lieve vrouwe in stuken gekapt op H. sacraments Dag 1798. erstelt 1806.’470 466 Kopergravure; formaat: 87 × 60 mm. Exemplaren: IFG, nr. 17.16.2 en UA, Collectie Thijs, nr. 688.

467 E. Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 48 (1976), p. 307-322 (p. 317-318). De Roeck, ‘Devotie aan de grens’ (2007), p. 111-113. 468 Wegens het ontbreken van deze attributen betwijfelden sommigen dat het een Mariabeeld was. Ten onrechte volgens: Van Herdegom, Diva Virgo Candida, p. 227-228. 469 Maho, La Belgique à Marie. Belgium Marianum, p. 510 (afbeelding). 470 Formaat: 195 × 123 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 915. 441

deel III – Maria

Afb. 70. Ruisbroek, Onze-Lieve-Vrouw ten Doden. Anonieme kopergravure (135 × 92 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 707

Ruisbroek (Onze-Lieve-Vrouw ten Doden) In 1727 vernemen we dat geregeld pelgrims met zieke kinderen de kapel van Onze-Lieve-Vrouw ten Doden in het Brabantse Zennedorp Ruisbroek bezochten. Het gebeurde ook dat een hele buurt er de bijstand van Maria kwam afsmeken wanneer iemand in een langdurige en pijnlijke doodstrijd verkeerde. In 1736 en in 1739 werden telkens 300 ‘beeldekens’ door het kerkbestuur aangekocht. Het vrij grote prentje stelt het Mariabeeld voor, gehuld in een Spaanse mantel. Onderaan staat volgende tekst: 442

5. Een beroep op prenten Te Rvysbroeck in Maria s’schoot Vlucht al die zyet in den doodts noot: K’bid, haer Ten Dooden niet en schrickt, Want sy u t’eeuwich leuen schickt.471

5.4. Prenten voor cultussen in kerken van regulieren In nagenoeg alle kloosterkerken bevond zich een of andere vorm van Mariaverering. In sommige gevallen leidde zulks tot de totstandkoming van een bedevaartcult en (eventueel) de verspreiding van prenten. Aalst (abdij Onze-Lieve-Vrouw ten Rozen) Maria werd, onder de titel Moeder van Barmhartigheid, vereerd in de aan haar toegewijde kerk van de cisterciënzerinnenabdij Onze-Lieve-Vrouw ten Rozen in het gehucht Mylbeke op het grondgebied van de stad Aalst. Wellicht nog tijdens de tweede helft van de zeventiende eeuw verscheen voor deze cultus een anoniem in kopergravure uitgevoerd bedevaartprentje.472 Maria, gehuld in een Spaanse mantel, heeft Jezus op haar linkerarm. In haar rechterhand houdt zij een tak met een opengebloeide lelie en twee bloemknoppen. Aan de linkerzijde van het gravuurtje verwijst een ommuurd kerkgebouw naar de abdij. Rechts is Aalst summier weergegeven. Onderaan staat: ‘Tot Roosen buyten Aelst rust Maria de Moeder der bermherticheijt ghepresen die de arme menschen van alle haer seeren daer comt te ghenesen d’welck sy daghelijckx tooght te doen maer meest aen het seer van Sinte Malcoen.’ Opmerkenswaardig is wel dat de macht om het ‘seer van Sinte Malcoen’ (scofulosis, een klierziekte ook bekend als koningszeer)473 te genezen hier toegeschreven wordt aan Maria en niet aan de H. Marculphus wiens relieken men nochtans eveneens in de abdijkerk kwam aanroepen.474 Van het prentje bestaat een licht gewijzigde versie. De signatuur die daar op voorkomt, ‘T. v. Merlen’, verwijst vermoedelijk naar Theodoor van Merlen (Antwerpen, 1609-1672) hoewel het niet geheel uitgesloten is dat zij betrekking heeft op Theodoor Joseph van Merlen (1738-1800).475

471 C. Theys, Korte geschiedenis van Ruisbroek (Brabant) (Brussel, 1940), p. 18-19 en 44. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 707 (ingekort exemplaar van ca. 135 × 95 mm). 472 Formaat: 92 × 66 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 301. 473 M. De Meyer, ‘De rol van de plaatsnamen en de heiligennamen in de volksgeneeskunde’, in: Naamkunde, 1 (1969), p. 119-126 (p. 123-124). 474 F.J. De Smet, Description de la ville et du comté d’Alost depuis son origine jusqu’ à l’entrée des armées françaises en Belgique 1794 (Aalst, 1852), p. 58. 475 Voor een reproductie op een gebedsprentje (gedrukt door J. Muylaert te Wieze, s.a. – exemplaar: PcA) in de twintigste eeuw verspreid te Herdersem (waarnaar het Mariabeeld na de opheffing van de abdij tijdens de Franse Revolutie is overgebracht), zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 163. 443

deel III – Maria

Afb. 71. Aalst, abdij O.-L.-Vrouw ten Rozen. Maria, Moeder van Barmhartigheid. Anonieme burijngravure (92 × 65 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 301

Emblem (Onze-Lieve-Vrouw der Vijf Fonteinen) Omstreeks 1789 drukte de Antwerpse drukker J.B. Carstiaenssens een gebedsprentje voor Onze-Lieve-Vrouw der Vijf Fonteinen te Emblem, met als titel: ‘gebed / in den nood / tot de alderheyligste maegd / maria, / Onder den Titel van Onse Lieve Vrouwe der / vyf Fonteyne, of vyf Wondekens van JESUS / die geviert word buyten de Stad Lier, in / de Alliersche Capelle.’476 De oudste edities van dit gebed werden gedrukt te Antwerpen vanaf omstreeks 1748 door Joannes Franciscus de Roveroy (Antwerpen, 1697-1767).477 Dat dit drukwerkje talrijke uitgaven kende, behalve in Antwerpen ook onder meer te Gent en Leuven, doet vermoeden dat de tekst niet enkel bedevaarders aansprak. Daartegenover staat dat men, voor zover bekend, nooit de moeite heeft genomen een drukvorm te maken waarop de Emblemse Onze-Lieve-Vrouw staat afgebeeld. Carstiaenssens, die talloze gebedsblaadjes uitgegeven heeft, drukte deze litanie wellicht omdat hij eenvoudigweg oordeelde dat het een tekst betrof die vele gelovigen konden appreciëren. Net als de gebedsteksten die werden gedrukt in het raam van de Onze-Lieve-Vrouw Schreiboomdevotie te Gent, kunnen de gebedsblaadjes voor Onze-Lieve-Vrouw der Vijf Fonteinen te Em476 Exemplaar: RG 3091 H 61:2. 477 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Emb-1 tot Emb-20. 444

5. Een beroep op prenten blem gezien worden als indicaties van een streven naar de verinnerlijking van de geloofsbeleving. Maastricht (minderbroeders) Met een traditie inzake devotionele drukgrafiek werd niet licht gebroken. Daarvan biedt Maastricht een mooie illustratie. In 1639 werd het miraculeuze beeld van Onze-Lieve-Vrouw uit de in Staatse handen gekomen Maasstad weggevoerd. Nadat de stad in 1673 door Franse troepen was ingenomen en de minderbroeders er waren weergekeerd en in 1675 het beeld plechtig hadden ingehaald, ontstond daar weer bedevaartgrafiek. De Antwerpenaar Joannes vanden Sande sneed zowel een prentje als een vaantje. Tot in de achttiende eeuw hebben nog andere Antwerpse uitgevers (zoals Michiel Cabbaeij, Petrus Clouwet, Maria Volders en Paulus vanden Sande) prentjes geleverd voor deze devotie.478

478 B. Verbeek, De geschiedenis van de Sterre der Zee te Maastricht tot 1804 (’s-Hertogenbosch, 1937), p. 30-34, met afbeeldingen. Thijs, Antwerpen, p. 41-42, met afbeelding. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 611-612. Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 44, 510 en 521-524, met afbeeldingen. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Maastricht (Minderbroeders). Exemplaar: PcD (formaat: 90 × 64 mm; M. Cabbaeij). 445

6. Nieuwe lectuur over onbeschreven bedevaartcultussen Onder de mariale bedevaartplaatsen waarover na het midden van de zeventiende eeuw lectuur werd uitgegeven, duiken verscheidene niet eerder in dat verband genoteerde namen op. In de huidige provincie Antwerpen gaat het om Emblem, Hanswijk (Mechelen) en Werbeek (Retie); in Limburg om Hasselt; in Oost-Vlaanderen om Dendermonde, Gent (Onze-Lieve-Vrouw Schreiboom), Lebbeke en Zottegem; in Vlaams-Brabant om Aarschot, Affligem, Brussel, Jezus-Eik, Leuven, Liedekerke, Lombeek en Zemst; in West-Vlaanderen om Assebroek, Brugge (Potterie en Spermalie), Izenberge, Kortrijk, Mesen en Poperinge. Voor de meerderheid van deze bedevaartplaatsen verschenen slechts enkele publicaties, gespreid over een lange periode. Verscheidene uitgaven betreffen cultussen in kerken van religieuze gemeenschappen: Affligem, Brugge (Potterie en Spermalie), Brussel (OnzeLieve-Vrouw van Goed Succes en Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang), Hanswijk, Kortrijk en Mesen. In wat volgt bieden we een beknopte opgave van dit drukwerk. Aarschot In 1765 werd te Aarschot een brochure uitgegeven om de tanende belangstelling voor de Onze-Lieve-Vrouwdevotie nieuw leven in te blazen, een methode die in deze periode ook voor het naburige Scherpenheuvel werd toegepast.479 Een jaar later, in 1766, verscheen bij Jean-Baptiste Jorez in Brussel tevens: Kort begryp van de stadt Aerschot […] met eene korte beschryvinge van het Beêldt der Moeder Godts.480 Brugge (Spermalie) Van pater Taisne verscheen in het jaar 1666 niet enkel een boekje over Onze-LieveVrouw van de Potterie, maar ook een werkje over Onze-Lieve-Vrouw van Spermalie, dat hij redigeerde op verzoek van de abdis van dit Brugse klooster. Het werk werd getiteld Onse Lieve Vrouwe van Troost, een oudt mirakeleus beeldt in het vermaert vrouwen-clooster, oft abdye van Nieuw Ierusalem ghenaemt Spermaillie, inde stede van Brugghe en kwam uit bij de weduwe van Joannes Clouwet. Deze publicatie had onder meer als doel om gerucht te geven aan een aan Onze-Lieve-Vrouw van Spermalie toegeschreven genezing die een jaar eerder, in 1665, door de Brugse bisschop 479 J. Van Brabant, ‘De Mariavereering te Aarschot’, in: Eigen schoon en De Brabander, 21 (1938), p. 345-358 (p. 349). 480 Kort begryp van de stadt Aerschot, synde een Hertoghdom in Brabant, haere opkomste, met eene korte beschryvinge van het Beêldt der Moeder Godts, aldaer in de Colegiaele Kercke Miraculeuselyck rustende: Met eenige Gebedekens tot haeren Lof, om den toeloop, ende Devotie tot het selven Beêldt nogh meer en meer te vervoorderen, getrocken uyt seer oude Chronycken van Brabant, &c. (Brussel: J.B. Jorez, 1766). Exemplaar: RG 2036 H 16. 447

deel III – Maria Robertus de Haynin als mirakel erkend was. Het duurde tot in 1762, bijna een eeuw later, vooraleer een tweede uitgave van Taisnes boekje uitkwam.481 Brussel (Augustijnen) In de kerk van de augustijnen in Brussel werd sinds 1626 een Mariabeeld vereerd dat afkomstig was uit de kathedraal van Aberdeen, waar het op miraculeuze wijze kon worden gered van iconoclasten en via Duinkerke en door de tussenkomst van aartshertogin Isabella, in Brussel terechtkwam. Deze historie, alsook informatie met betrekking tot de broederschap en aflaten, staat te boek in het naar aanleiding van het honderdjarige jubileum van de devotie in 1726 uitgegeven Histoire de l’ image miraculeuse de la très-sainte Vierge Marie, sous le titre de Notre-Dame de Bon Succès, honorée dans l’ église des PP. Augustins à Bruxelles (Doornik, Louis Varlé) van de hand van Bartholomeo de los Rios y Alarcon. Het bevat een gravure met een afbeelding van de madonna. Het boek werd datzelfde jaar vertaald in het Nederlands en in het Latijn.482 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang) Omstreeks het jaar 1369 ontstond in Brussel een cultus rond het beeld van Onze-Lieve-Vrouw ten Vogelenzang in de Mariakapel van de kerk van het franciscanenklooster. De kapel werd tijdens de godsdienstoorlogen geheel vernietigd, maar vanaf 1590 stelselmatig weer opgebouwd en verrijkt met ornamenten. Deze geschiedenis wordt verhaald in een publicatie van P.F. J[ean] D[e] B[oeck] die in 1752 bij de Brusselse drukker Franciscus t’Serstevens van de pers kwam: Korte beschryvinge van het oudt-vermaert en eerweerdigh beeldt van Onse Lieve Vrouwe ten Vogelen-sangh. Rustende in hare capelle, gestaen nevens de hooge choore der kercke van de EE. Paters Minderbroeders binnen Brussel: als mede van des selfs treffelyck broederschap, menighvuldige schoone aflaeten, ende godtvruchtige oeffeningen.483 Dendermonde Over de wonderbare genezingen toegeschreven aan Onze-Lieve-Vrouw van Dendermonde verscheen in 1721 bij Daniël van Noorthover het Cort verhael van de genesingen ofte weldaeden ontfanghen voor het beelt van de gebenedyde Moeder ende Maghet Maria aengeroepen ende geviert : onder den Eer-tytel ende glorieusen faem en naem van Maria van Troost, in de Collegiaele hooft-kerck van Dendermonde.484 481 Stalpaert, Brugse devotieprenten, p. 189-191. BCNI, nr. 12358. Exemplaar: UA, MAG-P 11.1460. 482 Zie: Bowen, Marian pilgrimage sites, Bru-9-10-11. G. Molyn, Triumphus Beatae Mariae Virginis de Bono Successu (Brussel: s.n., 1726); B. de Housta, Historia imaginis miraculosae B. Mariae Virginis de bono successu (Brussel: s.n., 1726). Cfr. Bowen, Marian pilgrimage sites, Bru-8. BCNI, nr. 18142. 483 Bowen, Marian pilgrimage sites, nr. Bru-23. 484 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books).

448

iii. grafiek en tekst voor heiligencultussen Een typisch contra-reformatorisch verschijnsel was de zogenaamde ‘parochialisering’ van de reliekenverering en de ruimere verspreiding van de noodheiligen. Naar de richtlijnen van het concilie van Trente (sessie 25), moedigde de hogere geestelijkheid lokale priesters aan om de devotie tot de kerkpatronen te stimuleren. Parochiepriesters zagen zich plots genoodzaakt uit te kijken naar relieken om de godsvrucht aan te zwengelen, waardoor de verering van noodheiligen in deze periode een hoge vlucht nam.493 Vooral in de achttiende eeuw groeide deze parochiale reliekverering fors.494 Omdat deze noodhelperscultus dus verhoudingsgewijs laat opkwam, vindt men de Veertien Heilige Helpers zelden als kerkpatroon. Volgens de Duitse historicus Zender bestond er een aanzienlijk onderscheid tussen de heiligenverering zoals die kerkelijk voorgestaan werd enerzijds en de populaire heiligenverering anderzijds.495

493 Zie over deze vaststelling voor het Waasland: P. Janssens, ‘Sint-Korneliusverering in Waasland’, in: Oostvlaamse Zanten, 36 (1961), p. 41-48 (p. 43). 494 P. Janssens, ‘Sint-Bernardusverering te Bazel-Waas’, in: Oostvlaamse Zanten, 35 (1960), p. 9195. 495 M. Zender, Gestalt und Wandel der Nachbarschaft im Rheinland (Bonn, 1960), p. 136 (over Euskirchen).

449

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering De verering van sommige heiligen, vooral apostelen en Romeinse martelaren, was reeds vroeg algemeen verspreid, zij het in bepaalde streken meer dan elders.496 In het volgende overzicht werden heiligen opgenomen die een algemene bekendheid genoten. In sommige gevallen vertonen de levensbeschrijvingen van deze heiligen geen rechtstreeks verband met de Nederlanden.

1.1.

Vrouwelijke heiligen

Sint-Agatha van Catania De Kerk neemt aan dat de H. Agatha (feestdag: 5 februari) omstreeks het midden van de derde eeuw als maagd en martelares gestorven is. Agatha gold als patrones van de zuiverheid omdat zij haar ongereptheid wist te vrijwaren toen zij door een koppelaarster, in een poging om haar haar geloof te doen afzweren, in een bordeel was geplaatst. De aanroeping van deze Siciliaanse heilige tegen brandgevaar stoelde op de overtuiging dat zij over brandende kolen zou zijn gesleurd.497 Landskouter Landskouter (Oosterzele), een parochie in het Land van Aalst, had een zeer actieve Sint-Agathacultus. Het verslag van de decanale visitatie van 1612 signaleerde een grote jaarlijkse volkstoeloop naar de H. Agatha op het feest van de kerkwijding.498 Een gelijkaardig bericht lezen we meer dan een eeuw later, in 1725, bij Cornelius van Gestel, wanneer hij handelt over de Sint-Blasiuskerk te Landskouter: ‘Viget in ea specialis cultus, veneratio et peregrinatio S. Agathae Virg. et mart., maxime in ejus divae festo V. februarii et per novenam, prout et toto anni tempore, et in gratiam peregrinantium [sic] missa celebratur in honorem hujus divae singulis lunae.’499 Op 7 november 1662 richtte aartsbisschop Andreas Creusen te Landskouter een Sint-Agathabroederschap op. Omstreeks de jaren 18301850 verscheen een ongedateerde herdruk van een bedevaartboekje dat naar ver496 Zender, Gestalt und Wandel, p. 276. 497 P. Ribadineira & H. Rosweydus, Generale legende der heylighen, 2 delen (Antwerpen: J.B. Verdussen, 1711), deel 1, p. 265-268. L. Goosen, Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten (Nijmegen, 1992), p. 18-20. Volgens de Legenda aurea moest Agatha deze beproeving uiteindelijk niet doorstaan doordat er zich, toen alles voor die marteling in gereedheid was gebracht, een aardbeving voordeed. E. Melchers & H. Melchers, Das Jahr der Heiligen. Geschichte und Legende (München, 1965), p. 87-89. 498 De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 70. 499 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 277-278.

451

deel IiI – HEILIGEN luidt eerder in 1762 was verschenen: Kort begryp van het wonderbaer leven van de H. Agatha, maegt en martelaeresse, patronersse der prochie van Landscauter Lande en marquisaet van Rhodes (Gent: Vanderhaeghe-Maya).500 In zijn vooraan afgedrukte dedicatie aan Antonius Josephus Rodriguez y Vega, markies van het Land van Rhodes, verwijst Andreas Siré, pastoor van Gijzenzele en Landskouter, naar eerdere uitgaven van dit Kort begryp door twee van zijn voorgangers, Thomas Franci en Stephanus Carolus le Ducq, opgedragen aan respectievelijk de oud-grootvader en de vader van de markies. Pastoor Siré maakte zijn editie wellicht persklaar in 1759, gezien er een chronogram in voorkomt dat naar dat jaar verwijst: ‘Loft Dese heYLIge Maegt bInnen Lants-CaUtere.’ Volgens het Kort begryp ging een fragment van Agatha’s ‘vloes’ (sluier) in 1645-1646 tijdens de troebelen verloren, samen met de notities over de wonderen die door tussenkomst van de heilige te Landskouter zouden zijn gebeurd. Een nieuwe reliek werd echter reeds op 27 november 1648 erkend door Antonius Triest, bisschop van Gent. De plechtige translatie ervan geschiedde op de laatste zondag van april 1657. Muizen Een achttiende-eeuwse anonieme prent stelt de heilige voor met op de achtergrond de kerk van Muizen (bij Mechelen) en een paar woningen. Op haar rechterhand draagt Agatha een schaal met daarop twee afgesneden borsten, een verwijzing naar de marteling die zij zou ondergaan hebben. Onderaan de kopergravure bevindt zich een cartouche met deze tekst: ‘S: Agatha geheert tot Muijsen als patronersse der Suijverheijt Vrughtbaerheijt der getrouwde voor quade Borsten en Brandt.’ Ook de titeltekst van een boekje dat in 1746 bij Laurentius van der Elst te Mechelen voor deze devotie werd uitgegeven onderstreept waarvoor de gelovigen deze heilige te Muizen kwamen aanroepen: ‘Het heiligh leven ende mirakelen van het heiligh en wonderbaer maegdeken, ende martelaeresse Agatha, eene bezondere patronesse voor de jonckheyt om te beleven de suyverheyt, voor de getrouwde om te hebben de vrughtbaerheyt, en bevrijt te sijn van quaede borsten, voor alle menschen om bevrijt te sijn van brandt oft van het element des vuers. Eenen krachtigen toevlught in alle noodt. Wiens H.H. Reliquien met grooten toeloop sijn rustende, tot troost, hulp en toevlught van alle die haer H. Voorspraek versoecken, in de parochiekerke van het dorp (gheseyt Muysen) gelegen bij de stadt Mechelen.’501 Tienen (begijnhof) Te Tienen geloofde men dat Agatha in 1635 het begijnhof, waar haar relieken in een kapel berustten, zou behoed hebben tegen brand toen de stad werd geplunderd en in brand gestoken door Franse en Hollandse troepen. 500 F.G.M. Jochems, De Heilige Agatha, maagd en martelares van Catana (Lier, 1895), p. 213. 501 Titelopgave volgens: Beewegen vanuit Rijmenam (Heemkring Het Hoefijzer) (Rijmenam, 1982). Beschreven in STCV: nr. 7013362. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Muizen, P1 (formaat: 153 × 96 mm).

452

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Nicolaus Provoost, pastoor van het begijnhof, liet niet na dit verhaal na te vertellen in een publicatie van zijn hand die in 1687 door de Leuvense drukker Guilliam Stryckwant werd uitgegeven: Het leven, doodt, mirakelen, ende weldaden van de heylighe […] Agatha wiens H. Reliquien zyn rustende op het beggyn-hof der stadt van Thienen.502 Provoosts publicatie maakte deel uit van de pogingen die te Tienen al geruime tijd van kerkelijke zijde aangewend werden om de cultus aan te wakkeren. Ter vervanging van de op een bepaald ogenblik verdwenen Sint-Agatharelieken, bezorgde de aartsbisschop van Mechelen er in 1662 nieuwe. Vervolgens werden aflaten verleend aan wie de heilige op bepaalde dagen in de kapel te Tienen kwam vereren.503

Sint-Anna Anna (feestdag: 26 juli), echtgenote van Joachim en volgens apocriefe geschriften moeder van Maria, werd vereerd als patrones van gehuwde vrouwen en moeders.504 Vanaf de dertiende eeuw drong de Sint-Annaverering ongeveer gelijktijdig door met de opgang van de leer van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. De verering werd bevorderd door zowel minderbroeders als karmelieten maar zwakte in de loop van de zeventiende eeuw weer af.505 De Sint-Annaverering werd sterk aangewakkerd door de twee Sint-Annalevens van de Noordnederlandse geestelijke Jan van Denemarken, vertaald door de Arnhemse kartuizer Wouter Bor, in 1491 te Antwerpen uitgegeven onder de titel Die historie, die ghetiden ende die exempelen vander heyligher vrouwen Sint Annen en later in Zwolle als Die historie van Sint-Anna.506 Tot ver in de negentiende eeuw zou men deze tweede uitgave blijven herdrukken en vertalen. Voor de Sint-Annacultus in Düren (Noordrijn-Westfalen), die in het jaar 1501 een reliek verwierf, werden in 1698 minstens twee vaantjes gedrukt.507 502 Beschreven in STCV: nr. 324618. 503 Zie ook: Jochems, De Heilige Agatha, p. 200-203. 504 Zie: J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie (Bussum, 1974), p. 232-233; Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 1, p. 431. 505 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 73-78; T. Brandenbarg, ‘St.-Anna en haar familie. De Anna-verering in verband met opvattingen over huwelijk en gezin in de vroeg-moderne tijd’, in: Tussen heks en heilige. Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15de/16de eeuw (Nijmegen, 1985), p.101-126. 506 Voor een uitgebreide analyse van Jan van Denemarkens ‘Die Historie van S. Anna’: A. Ampe, ‘Philips van Meron en Jan van Denemarken’, in: Ons Geestelijk Erf, 50 (1976), p. 10-37, 148-203, 260308 en 353-377 (hoofdstuk 1); 51 (1977), p. 169-197 en 367-390 (hoofdstuk 2); 52 (1978), p. 397-427; 53 (1979), p. 240-303; 54 (1980), p. 113-157 (hoofdstuk 3). 507 Zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 35 (afbeelding) en 46. Zie ook: D. Pesch (red.), Wallfahrt im Rheinland (Keulen-Bonn, 1981), p. 131 (met afbeelding). Over de reliek, zie: Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 74 en P.C. Boeren, Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht, 1962), p. 127.

453

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 72. Bottelare, ‘H. Moeder Anna van Bottelaer’. Anonieme burijngravure op een vouwblaadje (80 × 134 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 880

Antwerpen (kathedraal) In de tweede helft van de achttiende eeuw werd in de Antwerpse kathedraal een Sint-Annabroederschap opgericht. Een overzicht van de statuten van deze broederschap verscheen in een ongedateerde [1753-1767] publicatie bij de Antwerpse drukker J.F de Roveroy: Lofweerdige instellinge van het nieuw […] broederschap van de H. moeder Anna, in de cathedrale kercke van O.L. Vrouwe, opgereght […] door […] Dominicus de Gentis, bisschop van Antwerpen ende door […] Benedictus den XIV.508 Bottelare In 1608 blijkt te Bottelare (Merelbeke) een Sint-Annakapel te bestaan.509 Nadat vanaf 1624 berichten opdoken over mirakelen die zich daar voordeden en er in 1626 de Broederschap van Maria, Jezus en Anna opgericht was, ont508 Exemplaar: ehc 752093. De datum van uitgave is afgeleid van gegevens op p. 3, alsook van de periode van activiteit van de drukker. 509 Kapel met een Sint-Annakapelanie. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 78 en 105.

454

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering wikkelde Bottelare zich tot een belangrijke regionale bedevaartplaats. Vanaf 1638 beschikte men er bovendien over een reliek van de heilige. Omstreeks 1663 werd Anna’s mirakelbeeld overgebracht naar de nieuw opgetrokken parochiekerk waarvan de bouw deels door de giften van de bedevaarders mogelijk was gemaakt.510 In 1659, toevallig of niet het jaar waarin men langsheen de weg van Gent naar Bottelare een reeks ‘statien ende staken’ (veldkapelletjes) ter ere van de H. Anna oprichtte, vernemen we dat in deze bedevaartplaats boekjes, medailles, vaantjes en ‘beldekens’ te verkrijgen zijn.511 De vaantjes kwamen mogelijk uit de drukkerij van de Gentenaar Boudewijn Manilius; van hem is geweten dat hij er later, in 1680 en 1683, voor Bottelare drukte. Op 4 juni 1680 ging het om 500 exemplaren, aan de pastoor bezorgd voor 1 pond 10 schellingen. In 1711 leverde de Gentse drukker Livinus de Clerck 775 vaantjes.512 Twee anonieme in kopergravure uitgevoerde en nog voorhanden vaantjes met een voorstelling van de H. Anna, Jezus en Maria (vergezeld van een aanroeping tot eerstgenoemde heilige) betreffen waarschijnlijk Bottelare.513 Bij de boekjes ging het in 1659 wellicht om exemplaren van een eerder (met een approbatie van 10 september 1645) gepubliceerd Franstalig broederschapsboekje waarvan de Gentse drukker Boudewijn Manilius in 1664 een vermeerderde vertaling drukte: Handt-boecxken des broederschap van Iesus, Maria, Anna, tot Bottelaere (Gent, 1664). Als pastoor van Bottelare droeg de auteur, Judocus van Lekeburne, dit broederschapsboekje op aan Simon Rodriguez d’Evora, baron van Rodes en weldoener van de parochiekerk.514 In 1640 had Judocus van Lekeburne de kopij voor een mirakelboekje ter goedkeuring aan de aartsbisschop van Mechelen gezonden. Of dat werkje, waarvoor het materiaal deels door hemzelf en deels door zijn broer en voorganger Joannes Lekeburne verzameld was, effectief in druk verscheen, is niet bekend.515 510 M. Daem, ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Sint-Annaverering te Bottelare’, in: Oostvlaamse Zanten, 57 (1982), p. 61-166 (p. 63-74). 511 E.J. Roobaert, ‘Enkele archivalische toelichtingen tot de geschiedenis van een landelijke devotie op het einde van de XVIIde eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 33 (1958), p. 37-54 (p. 46, noot 59). 512 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 94. Roobaert, Enkele archivalische toelichtingen, p. 46. 513 Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 81-82, met afbeeldingen. Handschriftelijke notitie van Bernard Janssens (Lier) bij een (door hem vervaardigde) afdruk van één van de koperplaten. Exemplaar: PcA. Daem, ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Bottelare’, p. 13, met afbeelding. 514 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 152 (nr. 1211). BCNI, nr. 12077. Beschreven in STCV: nr. 6161070. De datering 1630 voor een editie van het Handboekje, opgegeven door M. Daem is onjuist. Het betreft een druk van Cornelis Meyer die te Gent werkzaam was van 1705 tot 1735. Daem, ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Bottelare’, p. 3 (met afbeelding). – Zie over de oprichting van de broederschap: Roobaert, ‘Enkele archivalische toelichtingen’, p. 38-39. 515 J. Tollenaere, Godvruchtigheid tot de Heilige Moeder Anna, byzonderlyk geëerd te Bottelaere (Gent, 1858), p. 35. Daem, ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Bottelare’, p. 116. – Judocus van Lekeburne, pastoor van Gontrode en Lemberge, volgde zijn broer Joannes op na diens overlijden op

455

deel IiI – HEILIGEN Wel zeker is dat in 1661 bij Manilius een dichtwerkje van Albertus Ignatius d’Hanins van de pers kwam: Het leven vande Glorieuse Matrone St Anna; moeder vande Alder-heyligste en[de] on-bevleckte maghedt ende moeder Godts Maria. Welcke Heylighe Matrone met een bysondere devotie ende grooten toe-loop des volckx besocht, gheviert ende aenroepen wordt binnen de prochie van Bottelaere lande ende baronnye van Rode, twee myltjens van Ghendt: alwaer eenighe van haere H. Reliquien zijn rustende […]. De auteur dediceerde zijn boekje aan Joannes Nevius, abt van de premonstratenzenabdij van de HH. Cornelius en Cyprianus en aan de stadsmagistraat en de rederijkerskamer van Ninove.516 Albertus Ignatius d’Hanins oordeelde het blijkbaar nodig op de titelbladzijde informatie te verstrekken over de geografische ligging van Bottelare. De bekendheid van deze bedevaartcultus nam echter zo snel toe dat de H. Martinus reeds voor het einde van de zeventiende eeuw de plaats moest ruimen voor de H. Anna als titelheilige van de parochiekerk.517 Dit succes belette niet dat de parochiegeestelijkheid blijvend inspanningen leverde om de Sint-Annacultus te bevorderen, ook via de drukpers. Dit blijkt uit een aanrekening van 1 pond 7 schellingen van Boudewijn Manilius aan de pastoor voor 100 ‘cleyne Ste Anna boeckskens’ op 29 juni 1680.518 In 1683 leverde Manilius er weerom (naast plakbrieven). Het kan telkens zowel om exemplaren van Het leven vande Glorieuse Matrone St Anna als van het Handt-boecxken gehandeld hebben. Behalve boeken leverde Boudewijn Manilius op 16 juni 1680 aan de pastoor van Bottelare ook voor 1 pond 4 schellingen 1200 ‘Ste Anna blaetkens’.519 Vermoedelijk zijn deze blaadjes te identificeren als de diptiekjes die te Bottelare verspreid werden. De linkerhelft van het op deze blaadjes afgedrukte anonieme kopergravuurtje bevat een weergave van het embleem van de broederschap. De rechterzijde toont ons het geklede Anna-ten-Drieënbeeld, omringd door bedevaarders, onder wie een bezetene die door een priester overlezen wordt. Het mirakelbeeld is voorgesteld als zijnde in openlucht opgesteld, wat de graveur de mogelijkheid bood op de achtergrond de in 1663 voltooide nieuwe parochiekerk af te beelden, evenals de Sint-Annakapel en de Gentse torens. Het koperplaatje staat op een vouwblaadje waarvan de titel (in typografie) luidt: H. Moeder Anna van Bottelaer, Bewaerd ons van ongevaer. Gebed 6 april 1640. Graf- en gedenkschriften der provincie Oost-Vlaenderen, 4 delen (Gent, 1860-1872), deel 1, p. 56. 516 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 150 (nr. 1202). BCNI, nr. 11746. Beschreven in STCV: nr. 6152149. Een (vermeende?) editie van 1663 is vermeld bij: F. de Potter & J. Broeckaert, Geschiedenis van de gemeenten der provincie Oost-Vlaanderen, eerste reeks, arrondissement Gent (Gent, 1864-1870), Bottelare, p. 14; Daem, ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Bottelare’, p. 3; G. Celis, De bedevaartplaatsen in Oost-Vlaanderen (Gent, 1914), p. 30, met een citaat dat naar de nieuw opgetrokken kerk verwijst. 517 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 270. 518 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 94. 519 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 6, p. 94.

456

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Ende Practyke, om devotelyk t’aenroepen de H. Moeder Anna, ende haer tot eene bezondere Patroonersse te verkiezen in ons leven, ende in d’ure des doods (s.l., s.a.). Aan het gebed was een aflaat toegekend door de Mechelse aartsbisschop Andreas Creusen (1656-1666). Onder het embleem van de broederschap staat (eveneens in typografie): ‘Jesus, Maria, Anna, van Bottelaer, wilt ons bevryden, van pest, oorlog, en diere tyden.’520 In de achttiende eeuw kwam een houten drukvorm tot stand voor een grote wandprent ter ere van de H. Anna te Bottelare. Het geklede beeld staat afgebeeld in een nis, met daaronder een in de drukvorm gesneden tekst: ‘S Anna tot Botelaer. S Anna is den bot Maria is de blom en Iesvs is de vrvcht der maeghd en brvydegom.’521 Een eerste reeks van 38 zogeheten mirakelen werd in de periode 1624-1651 opgetekend, daarna lange tijd niets meer. Een tweede reeks (drie mirakelen) volgde in 1716. De pastoor maakte die toen wereldkundig door in zijn kerk een (mogelijk gedrukte) affiche uit te hangen, getiteld: Korte verklaeringhe van eenighe onder ander verscheyde wonderheden en mirakelen die geschiedt syn door de voorspraecken van de H. Moeder Anna tot Bottelaer in den jaere 1716. Deze mededeling, die een impuls moest geven aan de cultus, bevatte een beschrijving van de mirakels, besluitend met: ‘Alles tot meerder eere van Jezus, Maria, Anna, wiens mirakeleus beelt rust binnen Bottelaer.’522 Vanaf de achttiende eeuw kwamen kleine brochuurtjes met gebeden op de markt. Eén van de laatste voorbeelden van dat type kleine publicaties, namelijk de Devote gebedekens of groetenissen ter eere van de Heylige Moeder Anna tot Bottelaere. Om dagelyks te lezen, of ten minsten des Dyssendags, werd gedrukt door Joseph Bernard Poelman en bevat een kerkelijke goedkeuring van 1776. Dat deze drukker, werkzaam te Gent van 1824 tot 1841, voor deze tekst toen nog steeds een gotisch lettertype gebruikte, wijst op een doelpubliek met geringe scholingsgraad.523 Brussel In 1665 verscheen te Brussel bij Guillaume Scheybels het boek De perlemoeder. De heylighe moeder Anna, met haer leven, den oorspronck van hare devotie 520 Formaat: 80 × 134 mm. Het drukwerkje bevat drie bedrukte pagina’s. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 880. Voor de identificatie van het embleem (drie cirkels met daarin de namen van Jezus, Maria en Anna) van de broederschap: Bottelare. Genade-oord der H. Moeder Anna (Gent, [1926]), p. 52-23. 521 Deze drukvorm uit het zogeheten Fonds Vanderhaeghen (Gent) meet 352 × 220 mm. Exemplaar: PcA (negentiende-eeuwse herdruk). Afbeelding: M. Daem, ‘De betekenis van de volksprent in de kultuurgeschiedenis’, in: Oostvlaamse Zanten, 35 (1960), p. 21-33, (p. 32). Van Bost, Gentse volksprenten, p. 15. 522 Daem, ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Bottelare’, p. 55. Tollenaere, Godvruchtigheid, p. 35-38. Giraldo, Duizend jaar, p. 11-12. 523 Zie voor de verschillende (helaas ongedateerde) edities: Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 4, p. 340 (nr. 7397) (Bernard Poelman); deel 5, p. 168 (nr. 9383) (Joseph Bernard Poelman) en deel 6, p. 144 (nr. 12912) (Cornelis Meyer).

457

deel IiI – HEILIGEN op den dynsdagh ende t’ beginsel van hare kapelle in de kercke des kloosters van de H. Elisabeth tot Brussel. Het eerste deel van dit werk, dat werd opgedragen aan Guilielmine Antonette Ymmeloot, priorin van het augustijnen-koorvrouwenklooster Sint-Elisabeth op de berg Sion, handelt over het leven en de verering van de H. Anna, het tweede deel bevat voornamelijk gebeden en geestelijke instructies. Een kort kapittel voorziet in informatie over de oprichting van de Sint-Annakapel in de kloosterkerk van Sint-Elisabeth op de berg Sion en de verering van een miraculeus beeld van de heilige dat in 1638 het klooster werd binnengebracht. Het werk is voorzien van anonieme gravures (met ‘uyt-legghinghe’) en vermeldt achteraan een approbatie op 1 april 1665 door censor Joannes Ceron, aartspriester van Brussel en hoofdpastoor van de in het jaar 1646 tot parochiekerk verheven Onze-Lieve-Vrouw van Finisterraekerk. In de tweede helft van de achttiende eeuw zagen nog minstens twee drukken gewijd aan de verering van de H. Anna in dit Brusselse klooster het licht. In 1760 verscheen bij Franciscus t’Serstevens een werk van Joannes De Boeck getiteld Korte beschryvinge van de capelle, broederschap, aflaeten, ende leven van de Heylige Moeder Anna […] Reliquien […] in de Berg-Straet, binnen […] Brussel. In 1779 drukte Antoine d’Ours La vie de S. Anne Epouse de Saint Joachim, Mere de la Très-Sainte Vierge Marie, Aïeule de Nôtre Seigneur Jesus-Christ van de priester Jean Baptiste Du Welz.524 Beide werken bieden opnieuw een historisch relaas over de oorsprong van de Sint-Annakapel in de kloosterkerk van Sint-Elisabeth op de berg Sion alsook meer algemene informatie over het leven van en de devotie tot de H. Anna. Gent In Gent ontstond de Sint-Annaverering aan het begin van de veertiende eeuw. Reeds vóór het jaar 1445 was er in de Sint-Nicolaaskerk een Sint-Annabroederschap. In 1725 geeft deze broederschap de opdracht tot het drukken van de Oorsprong, beginsel en oudheyd der devotie tot de H. Reliquien en beeld van de H. Moeder Anna (Gent: Petrus de Goesin, 1725) over de legendarische oorsprong van de devotie.525 In 1748 verscheen een heruitgave van deze titel bij de weduwe en zoon van De Goesin.526 Luithagen De opmaak van het vaantje voor de Sint-Annaverering in de kapel van het franciscanessenklooster Sint-Annendaal in de Luithagen (Mortsel) gelijkt vrij sterk op die van het vlaggetje voor Horst. Daarom is het zeker niet uitgesloten 524 Exemplaar: RG 3087 E 9 alfa. 525 Trio, De Gentse broederschappen, p. 125; F. de Potter, Gent, van den oudsten tijd tot heden: geschiedkundige beschrijving der stad, 8 delen (Brussel, 1975), deel 3, p. 220; Celis, De bedevaartplaatsen, p. 27-28. 526 E. Dhanens, Sint-Niklaaskerk Gent. Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen, 16 delen (Gent, 1960), deel 3, p. XII.

458

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering dat het hier eveneens om een houtsnede van Joannes Christoffel Jeghers gaat en dat dit ontwerp dus ten laatste in 1667 gesneden werd.527 Het klooster Sint-Annendaal verhuisde in 1621 naar Antwerpen, maar de kapel van de Luithagen bleef in die tijd toegankelijk. Soms hadden er kerkelijke diensten plaats en tot in de achttiende eeuw ging er op het feest van de H. Anna een processie uit.528 Oudergem Op een heuveltje naast het dominicanessenklooster Hertoginnedal in het Brabantse Oudergem lag een wellicht omstreeks 1100 gebouwde kapel, toegewijd aan de H. Anna. Een boekje uit 1662, Beschryvinghe vande fondatie ende gheleghentheydt van het clooster vande HH. Dryvuldigheyt ghenaemt s’Hertoginne-dael […] van H. Scelliers, leert ons dat talrijke pelgrims en andere devote lieden er de H. Anna kwamen aanroepen ‘tegens de onvruchtbaerheydt, ende schorftheydt in handen, armen ende voeten.’529 Voor deze devotie graveerde de Antwerpenaar Gaspar Bouttats in het laatste derde van de zeventiende eeuw (ten laatste in 1695) een bedevaartprent. In een krans van wolken troont, boven een panoramisch zicht op het klooster en de Sint-Annakapel, gehuld in een Spaanse mantel, de H. Anna met op haar arm Maria die zelf het Jezuskind vasthoudt. Onderaan staat in een cartouche (geflankeerd door het wapen en het zegel van het klooster) een gebed dat, voorafgegaan door: ‘S. Anna rustende in de Kapelle bij Auderghem’, de gelovigen eraan herinnert dat God, op voorspraak van de heilige, al ongeveer vijfhonderd jaar te Oudergem mensen genezen heeft ‘van veelder hande quael, vant zeer in handt en voet, fyt en onvrughtbaerheden.’530

Sint-Apollonia De H. Apollonia (feestdag: 9 februari) leefde in de derde eeuw te Alexandrië en zou de vuurdood zijn gestorven nadat haar tanden tijdens een marteling waren uitgeslagen.531 Tot in de twintigste eeuw was haar verering wijdverbreid, niet zelden in het raam van een lokale broederschap waarin men zich liet opnemen om tandpijn te voorkomen.532 Vóór de negentiende eeuw zijn, voor zover bekend, geen Apolloniavaantjes uitgegeven. Wel zijn plaatsgebonden prenten bekend, namelijk voor Brugge en Elst. 527 Van Heurck, Les drapelets, p. 271-273, met afbeelding. 528 Dierickx, Geschiedenis van Mortsel, p. 104 en 107-108. 529 L. Everaert, ‘De Sint-Annakapel te Oudergem’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 54 (1971), p. 321-333 en 428-441 (p. 324). Beschreven in STCV: nr. 152872. 530 Everaert, ‘De Sint-Annakapel’, p. 324-325 en 428-441, afbeelding tegenover p. 429. Van Heurck, Les drapelets, p. 26-27 en Van Heurck, Les images, p. 49. 531 Goosen, Van Afra, p. 42-44. 532 Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 64-67; F.E.R. de Maar, De Heilige Apollonia in Nederland en Vlaanderen (Nijmegen, 1991), p. 26-29 (met op p. 28 vermelding en afbeelding van de prent van weduwe Bontamps).

459

deel IiI – HEILIGEN Brugge (Sint-Janshospitaal) De Broederschap van de H. Apollonia in het Sint-Janshospitaal te Brugge liet in diezelfde stad bij de weduwe van Alexander Michiels in 1680 een houtsnede drukken met een voorstelling van haar patroonheilige. Deze prent functioneerde als een uitnodiging tot het betalen van de lidmaatschapsbijdrage, zoals tot uiting komt in haar tekst: Broeders ende susters met devotie attent, Komt, dient Sint Apollonia suyver maeght, Verbiddinghe der Tand-sweeren inconvenient, Binnen Sint-Ians-Huys u Ghilde-gelt draegt. De jongere prenten, verspreid in de achttiende eeuw, verwijzen niet langer naar het incasseren van gildegeld. Een anonieme kopergravure bevat, afgezien van een aanroeping van de erop afgebeelde H. Apollonia, enkel de vermelding: ‘Wort gheviert in Sint Ians huys binnen Brugghe.’ Een door Frans Heylbrouck (overleden te Gent in 1780) gegraveerde prent die de marteling van Apollonia voorstelt bevat volgende tekst: Die door de Tand=pyn lijdt Komt naer ’t Brugsch Hospitael Aplonia bevryd Door God ons van die Quael.533 Wie dit las, kon de indruk krijgen dat een bezoek aan de H. Apollonia zonder meer volstond om van tandpijn verlost te geraken. Om zulk misverstand definitief uit te sluiten, is het woord op het einde van de eerste regel (lijdt) later, bij het hersnijden van Heylbroucks koperplaat, vervangen door bid, ook al rijmde dat niet met bevryd in de derde regel. Een jongere, want vermoedelijk pas uit de eerste helft van de negentiende eeuw daterende versie van de prent behield deze wijziging.534 Het moest duidelijk zijn dat er geen soelaas te bekomen was wanneer de gelovige verzuimde een gebed te storten. Elst In de parochiekerk van Elst (Brakel), een dorp gelegen tussen Geraardsbergen en Oudenaarde, bestond minstens al van in de zestiende eeuw een bede533 De prent uit 1680 is niet voorhanden. H. Demarest, ‘Prentenpatrimonium van S. Jan te Brugge’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 3 (1979), p. 149-175 (p. 154-160), met reproducties van de kopergravures. De prent van Heylbrouck (160 × 123 mm) is gesigneerd: F.H.F. Bovenaan staat: Den 9 Februarius. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, P1. 534 Reproductie: J. Koldeweij, K. Boertjes & M. Kruip, e.a. (red.), Geloof & geluk, sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen (Arnhem, 2006), p. 186, daar gedateerd: achttiende eeuw.

460

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering vaartcultus rond de H. Apollonia. Blijkens de decanale visitatie van 1569 stond daar op het altaar van de H. Apollonia een houten arm met daarin relieken van deze en andere heiligen. Later is dit alles verdwenen, vermoedelijk ten gevolge van de brand van de kerk in 1582. In 1597 worden echter nieuwe relieken aangeschaft uit het bezit van een Gentse begijn en in 1615 geeft het visitatieverslag aan dat er te Elst weer jaarlijks een grote bedevaart plaatsgrijpt.535 Cornelius van Gestel signaleerde in zijn anno 1725 gepubliceerde geschiedenis van het aartsbisdom Mechelen een nog steeds bloeiende begankenis naar de H. Apollonia, die toen gold als patroonheilige van de parochie.536 Voor die diep gewortelde Apolloniacultus graveerde een achttiende-eeuwse anonymus een bedevaartprentje met een voorstelling van de H. Apollonia die een tang vasthoudt met daarin een tand geklemd. Onder deze in een ovale omlijsting gevatte afbeelding bevindt zich een cartouche in rococostijl met volgende tekst: S. Apollonia die door u Gebedt en deught om dat Gij kloeck voor hem streedt En t’ trecken der tanden leedt En u leven met plesier hem op droeght stierft in t’ vuer verlost ons van tande pijn die tot elst Gedint wilt sijn.537 Ieper In de kerk van de Ieperse predikheren kon men onder meer de H. Apollonia vereren. In de achttiende eeuw verscheen ter bevordering van deze cultus een broederschapsboekje getiteld: Kort begrijp van de aflaeten ende gratien ghejont aen het Broederschap van de H. Maghet ende Martelaresse Apollonia (Ieper, weduwe De Rave).538 Behalve in Ieper waren de dominicanen ook te Gent actieve promotors van de Apolloniaverering.539 Munte Ook in de parochiekerk van de H. Bonifatius te Munte kon de H. Apollonia worden vereerd. In dit kader verscheen bij de Gentse drukker Judocus Begyn de ongedateerde aflaataffiche Vollen aflaet […] Pius den VI., […] Heylige Apollonia […] patroonersse tegen de tand-pyne, &c.&c. […] pelgrims […]540 535 536 537 538 539 540

De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 49, 70 en 144. Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 255. Formaat: ca. 117 × 78 mm. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.4671 (voorheen VMA). Zie: Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 65. H. Daras, Zijn tandpijn verkopen (Munte, 1999), p. 23. Daras, Zijn tandpijn, p. 32.

461

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 73. Antwerpen, kathedraal, Broederschap van de H. Barbara. Burijngravure door Schawberg (191 × 151 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 825

462

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering

Sint-Barbara Barbara (feestdag: 4 december), maagd en martelares, was de dochter van de rijke heiden Dioscurus in Nicomedië. Deze sloot zijn dochter op in een toren om haar af te schermen van invloeden van buitenaf. Toch zou ze erin slagen in het christendom onderricht te worden – volgens sommige overleveringen door Origines. Wanneer haar vader dit verraad doorziet, onthoofdt hij zijn eigen dochter (waarop hijzelf door een bliksemschicht wordt gedood). Barbara werd patrones voor de zalige dood, alsook voor onder meer artilleristen, klokkenluiders en mijnwerkers.541 De devotie tot de H. Barbara als noodheilige was reeds langer verspreid in het Westen wanneer in 985 relieken van Rome naar de Sint-Baafsabdij te Gent werden overgebracht en haar verering in de Zuidelijke Nederlanden aan populariteit won. Een bewerking van een twaalfde-eeuwse Barbaralegende door de augustijn Johannes van Wackerzeele, het grote aantal kerken en broederschappen dat haar als patrones koos, en de invoering in 1390 te Antwerpen van een verplichte feestdag ter ere van Sint-Barbara, zijn getuigen van de verspreiding van haar eredienst in de Zuidelijke Nederlanden.542 Antwerpen Ter bevordering van de Sint-Barbaradevotie in de kathedraal liet de daar gestichte broederschap bij Robyns deze titel drukken: Alder-sekersten troost in den uytersten noodt […] martelaresse Barbara […] broederschap […] cathedrale kercke […] Antwerpen (Antwerpen: Joannes Paulus Robyns, s.a.), 32 p. met houtsnede.543 Verder is ook een kopergravure (kortgeknipt exemplaar: ca. 180 × 130 mm) bekend die gesigneerd is met ‘Schawberg: inf: et: f:’ en als opschrift heeft: ‘Ghebedt tot de H. Barbara […] dese Beldekens worden uijt gegeven door de Capel Meesters van de H: Babara in de Chatredrale kercke van onse Lieve Vrouwe binne Antwerpen, aen alle de Contribuante ende Contribuatersse van het selve Broederschap.’544 Zemst Sint-Barbara wordt vermeld (maar niet afgebeeld) op een vaantje voor Zemst (Laurentius en Maria).545

Sint-Catharina van Alexandrië Catharina (feestdag: 25 november) behoorde in de vijftiende eeuw tot de meest populaire heiligen. Volgens de overlevering overwon zij een twistgesprek met vijftig 541 Timmers, Christelijke symboliek, p. 237. 542 Goosen, Van Afra, p. 54-56; H.H. Knippenberg, ‘Sint Barbara-verering’, in: Volkskunde, 58 (1957), p. 113-124; Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 94; E. Muller, ‘Heilige maagden. De verering van maagdheiligen in religieuze vrouwengemeenschappen’, in: Tussen heks en heilige. Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15de/16de eeuw (Nijmegen, 1985), p. 83-100 (p. 93 en p. 96-99). 543 Exemplaar: RG 3118 E 14/71. 544 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 825. 545 Zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 61.

463

deel IiI – HEILIGEN wijsgeren en sloot ze een mystiek huwelijk met Christus. In 306 of 307 zou ze onder keizer Maxentius doodgemarteld zijn op een foltertuig dat bestond uit met punten en tanden bezette wielen. Ze werd daarom de patrones van wijsgeren, wagenmakers en molenaars.546 De oudste sporen van haar verering in het Westen dateren van de achtste eeuw.547 Duisburg Uit 1678 dateert een kopergravure die de H. Catharina voorstelt met op de achtergrond de Sint-Catharinakerk en de pastorie van het Brabantse Duisburg (Tervuren), een parochie die werd bediend door de augustijnenkanunniken van de Coudenberg (Brussel).548 Zij diende als inspiratiebron voor een vermoedelijk in de eerste helft van de negentiende eeuw gesneden xylografie.549

Sint-Genoveva van Parijs Genoveva (feestdag: 3 januari) werd volgens de overlevering omstreeks 422 te Nanterre geboren en overleed circa 502 te Parijs. Ze zou door Germanus van Auxerre zijn aangespoord om in Parijs een kloosterleven van gebed en boete te leiden. Haar attribuut is een brandende kaars, die refereert aan een legende uit haar heiligenleven: tijdens een nachtelijke wandeling naar de kerk doofde de kaars van haar bediende, maar toen Genoveva de kaars in de hand nam, begon ze weer te branden. De kaars is daarom een vaak terugkerend attribuut in haar iconografie.550 Buiten Parijs, het centrum van de Genovevadevotie, werd deze heilige in de vijftiende eeuw in het zuiden van Duitsland en vanaf de zestiende eeuw ook in onze streken vereerd. Oplinter In de parochiekerk van het Brabantse Oplinter werd Sint-Genoveva aanbeden als paardenbeschermheilige. Het was gebruikelijk dat boeren hun paarden na de processie lieten drinken uit de ‘Sint-Viveborne’ naast de kapel.551 Petrus Balthazar Bouttats graveerde ten vroegste in 1720 een tweezijdig vlaggetje voor deze devotie.552 Later verscheen bij de tussen 1772 en 1811 actieve Antwerpse drukker Jean Baptist Carstiaenssens de ongedateerde Litanie van de H. Genoveva patronersse 546 Timmers, Christelijke symboliek, p. 274. 547 Goosen, Van Afra, p. 92-94. 548 A. Geers, ‘Duisburg kreeg zijn vrijheidskeure vóór Brussel’, in: Autotoerist, 29 (1976), p. 504505 (afbeelding). De H. Catharina werd in de vroege twintigste eeuw te Duisburg nog aangeroepen in verband met het zogeheten katharinawiel (een huidziekte). E.T. ‘Bijgeloovige en godsdienstige gebruiken te Boitsfort’, in: Biekorf, 22 (1911), p. 351-352. 549 Exemplaar: PcA. 550 Goosen, Van Afra, p. 159-162. 551 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 62-63. 552 P.V. Bets, Geschiedenis der gemeenten Oplinter, Bunsbeek en Hauthem, alsook der abdij van Oplinter (Leuven, 1870), p. 63. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 5, p. 40-41 (nr. 227); Van Heurck, Les drapelets, p. 359; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 72-73 en 76, met afbeeldingen.

464

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering van Oplinter by Thienen. Deze litanie bevat gegevens uit het heiligenleven van Genoveva en sluit af met informatie over de volle aflaat en de eredienst in Oplinter.553 Zepperen We zagen Peter Oris in 1627 reeds ‘belekens ende vaentkens’ leveren voor de Sint-Genovevadevotie te Zepperen (Sint-Truiden). Het ging hier mogelijk nog om metalen objecten. De ‘vaentkens’ waarvoor de Antwerpse kramer Jan Geirengroot, gehuwd met Peter Oris’ halfzuster Catharina, op 29 juni 1662 11 gulden 18 stuiver vanuit Zepperen ontving, waren wellicht papieren exemplaren.554

Sint-Lucia van Syracuse De maagd en martelares Lucia (feestdag: 13 december) uit Syracuse leefde in de vierde eeuw en stierf een marteldood onder Diocletianus. De oudste sporen van de verering in haar eigen stad dateren reeds van de vijfde eeuw. Volgens een vijfde- of zesde-eeuwse passio verbrak ze haar verloving met de consul Paschasius, een beslissing waarvoor ze werd gestraft met allerlei martelingen en uiteindelijk de dood.555 Een latere toevoeging aan deze legende, dat zij zich de ogen uitstak en deze naar haar verloofde opstuurde, houdt verband met het populaire misverstand dat haar naam afgeleid is van ‘lux’, licht. Deze ‘volksetymologie’ leidde er wel toe dat zij werd aanbeden om allerlei oogziekten af te wenden.556 Antwerpen (Iers college) Een diptiekje gesigneerd door (maar niet met zekerheid toe te schrijven aan) Joannes de Backer (‘Io. de Backer sculp.’) bevat rechts de tekst ‘Ghebedt ter eere van de H. Lucia Maghet en martelaresse wiens H. geapprobeerde reliquien geert woorden in de Cappel van het Iersch collegie in de hoboken straet binnen Antwerpen op haeren feestdagh den 13 december […] altijdt van de siecktens der rooden loop quaede keilen en quaede oogen verlost mogen worden door […] Christum. Amen’ en onderaan de garantie: ‘dit beldeken heeft aengerackt de reliquien van de H. Lucia.’557 Antwerpen (Kloosterstraat) Bij Cornelius Parys te Antwerpen verscheen het ongedateerde, elf pagina’s tellende Het leeven ende martelie van de heylige maegd ende martelaeresse Lucia […] de welke geviert wierd in haere kapelle gestaen in de 553 Exemplaren: EHC, F 200709, nr. 25 en 130 (convoluut). 554 Vansummeren, Bedevaartvaantjes, p. 94. – Zie over Jan Geirengroot: FAA, Gilden en ambachten, nr. 4242 (jaar 1638: Jan Geirengroot, cremerije); Schepenregisters, nr. 647, f. 200 v° en 273 r° (1638); nr. 680, f. 117 r° (1643); nr. 794, f. 27 v° (1665); nr. 815, f. 35 r° (1669); Vierschaar, nr. 269, f. 79 r°-80 r° (13 oktober 1668: inventaris op verzoek van de weduwe). 555 Timmers, Christelijke symboliek, p. 280; M. Caron, Helse en hemelse vrouwen (Utrecht, 1988), p. 113. 556 Goosen, Van Afra, p. 235-237; Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 70-73. 557 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. C.4.1.

465

deel IiI – HEILIGEN Klooster-straet […] thans berusten in de parochiaele kerke van den H. apostel Paulus.558 Het opschrift op een anonieme diptiek (links, onder de prent) luidt: ‘De H: Lucia wort besonder geviert bij Croonenborgh inde Clooster straete waer sijn rustende haere geapprobeerde Reliquien ende tot meerder devotie van sijn Hooghwerdigheijt Ioan. Ferdinandus Bischop van Antwerpen vergunt veertig dagen Aflaet alle vrijdagen des Iaers en de heele Octave.’ Aan de rechterzijde bevindt zich een gebedstekst: ‘Gebedt tot de H. Maghet en Martelaeresse LUCIA Patronersse teghen den Rooden Loop, quade Kele ende Ooghen, Heete Cortsen en andere Sieckten.559 Later werd dit koperplaatje bewerkt voor gebruik in de Sint-Pauluskerk. Antwerpen (karmelieten) Ook bij de Antwerpse karmelieten werd een Luciareliek vereerd. Op een achttiende-eeuws diptiekje lezen we immers: ‘de H. Lucia word bezonder geviert in de Kerke der Eerw. Paters Lieve Vrouwe Broeders, alwaer zijn rustende haere heylige geapprobeerde Reliquien […].560 Op p. 2 is te lezen: ‘H. LUCIA, Maegd en Martelaeresse, bezondere Patroonersse tegen den Rooden Loop, Bloed-vloed, quaede Keélen, Oogen, heete Kortsen, ende andere Ziektens.’ Het anonieme drukje is geïllustreerd met een kopergravure (90 × 63 mm) van Jacobus de Man, waarop de heilige wordt voorgesteld met in de linkerhand een martelaarspalm en in de rechterhand een zwaard, een verwijzing naar haar marteldood. Beerzel (Putte) In de late achttiende eeuw graveerde C. Opdebeeck (17561822) te Mechelen een gezamenlijk vaantje voor drie heiligen die werden vereerd in de Sint-Remigiuskerk van Beerzel (Putte in de Antwerpse Zuiderkempen): Blasius, Lucia en Remigius. De tekst onderaan het vlaggetje beweert in verband met de H. Lucia: ‘die is met quade keel oft rooden loop bevangen kan bij lucia ook gewenschten troost ontfangen.’561 Brugge In het kader van de oude Luciadevotie in Brugge verscheen in 1787 bij Cornelis de Moor de Litanie van de Heylige maegd en martelaeresse Lucia, bezondere patronersse tegen den rooden-loop. enDe WeLkers heYLIge reLIqUIen In ’t hospItaeL nU zeLfs geëerD WorDen (2 p.).562

558 559 560 561

Exemplaar: ehc 752620 (voorheen VMA X.474; negentiende eeuw?). Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. C.6.1. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek, (2002), nr. B.8.5. Zeker al in 1720-1721 was een casse (schrijn) van de H. Lucia aanwezig. R. Lambrechts, Bezem en kruis. Grepen uit het Zuidkempische volksgeloof (Retie, 1974), p. 139 (reproductie van het vaantje), 140 en 180. Van Heurck, Les drapelets, p. 43-44, met reproductie. Aldaar toeschrijving aan de Mechelaar Antonius Opdebeeck (1709-1759). 562 In: Schat-kiste der litanien (Brugge: Cornelis de Moor, [ca. 1786-1792]). Exemplaar: RG 3095 H 1.

466

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Edegem In 1694 liet het kerkbestuur van Edegem een koperplaat graveren voor de ‘beeldekens’ van de H. Lucia.563 Haasdonk (Beveren) Het vroegnegentiende-eeuwse boekje Besondere godvrugtigheyd tot de Heylige Maegd en Martelaresse Lucia, wiens reliquien berusten in de parochiale kerke van Haesdonck Lande van Waes (Sint-Niklaas: A.A. Bruers, approbatie 1706) deelt op zijn 23ste en voorlaatste bladzijde mee dat de ‘pelgrims’ steeds ‘alle soorten van keerssen als ook gewyde syde ende boekxkens etc.’ kunnen bekomen mits zich tot de pastoor te richten die hen desgewenst ook met de Luciarelieken kan zegenen. Dezelfde pagina attendeert de lezer op nog een ander bedevaartboekje. We vernemen daar namelijk dat men zich in Haasdonk kon laten zegenen met de relikwieën van de H. Nicolaas van Tolentino, ‘besondere patroon tegens de sterften van menschen en beesten […], soo voorder uytgelegt wort in de boekxkens daer van zynde.’564 Lier In de Sint-Gummaruskerk te Lier namen de deken van het smedenambacht en de bestuurder van de Broederschap van de H. Lucia – beide organisaties deelden samen één kapel – jaarlijks op Sint-Luciadag plaats achter een tafel om exemplaren van een Sint-Lucialitanie, gedrukt door J. Le Tellier (1779-1809), samen met een rode zijden draad te verstrekken aan wie zich door de voorspraak van deze martelares wenste te behoeden voor nekpijn.565 Oosterlo (Geel) In 1788 of later verscheen bij de Brusselse drukker P.J. De Haes ter bevordering van de Luciacultus te Oosterlo: Het leven van … Lucia, besondere patronersse tegens den rooden loop, quaede keélen ende oogen, de welke geviert word in de capelle van Oosterloo, alwaer zyn rustende haere Heylige geapprobeerde reliquien.566 Schelle In 1690 is te Schelle (waar de tijdens de eerste decennia van de zeventiende eeuw nog actieve Sint-Petronellaverering weggedeemsterd was) voor het eerst een Sint-Luciavaantje verspreid. Op 2 september 1689 had de bisschop van Ant563 Zie: R. van Passen, Geschiedenis van Edegem (Edegem, 1974), p. 447 (een reproductie van de aflaataffiche tegenover p. 369). 564 Approbatie: Brussel, 5 december 1706. Drukje van ten vroegste 1806: Alexander Antonius Bruers vertrok pas op 2 september 1806 vanuit Antwerpen naar Sint-Niklaas. De Groote, Vijftig jaar, p. 101. Exemplaar: UG, BIB.OK.000009. 565 O. de Reinsberg-Düringsfeld, Traditions et légendes de la Belgique, 2 delen (Brussel, 1870), deel 2, p. 313. Vermelding van een Sint-Lucialitanie, gedrukt door J. Le Tellier te Lier (1779-1809), bij: Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 116. 566 Exemplaar: ehc 759085 (voorheen VMA). Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 306: de drukker was actief van 1788-1814.

467

deel IiI – HEILIGEN werpen de authenticiteit bevestigd van een Sint-Luciareliek die door de Antwerpse Sint-Salvatorsabdij aan de parochiekerk geschonken was en waarvoor men in 1688 een zilveren houder had aangekocht. Het betrof hier echter niet een geheel nieuwe devotie: pastoor Antonius Willemens noteerde immers al in 1666 in zijn manuale dat de gelovigen op de feestdag van de H. Lucia (13 december) ten offer gaan. In 1780 drukte P.J. Parys (Antwerpen) nog een affiche voor de jaarlijkse begankenis op de laatste zondag van september (feest van de verheffing van de Sint-Luciareliek).567 Tienen Middels aflaten trachtte de kerkfabriek van Tienen haar Luciadevotie aan te zwengelen. Dit blijkt onder meer uit een affiche die in 1741 bij P.J. Merckx werd gedrukt en als opschrift heeft: ‘Aflaet te verdienen […] Lucia in de kerke van S. Germeyn te Thinen.’568 Vertrijk Het anonieme, in kopergravure uitgevoerde vaantje voor de viering van de H. Lucia in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Vertrijk (Boutersem) draagt de volgende informatieve tekst: ‘D’H: Lucia patronersse tegen alle bloed quaelen en quaede oogen rustende tot Vertryck. 1788.’ Van dit vaantje zijn twee staten bekend. Op de meest recente bevindt zich onder de afbeelding van de heilige een banderol met een godvruchtige aanroeping: ‘H. Lucia bid voor ons.’569 Wiekevorst (Heist-op-den-Berg) Op 6 december 1741 verleende de bisschop van Antwerpen Carolus d’Espinoza een aflaat van veertig dagen voor de verering van de H. Lucia en de H. Apollonia.570 In de kerkrekening uit het jaar 1751 staan de kosten van 500 boekjes met het heiligenleven van Sint-Lucia en zijden draden opgetekend. Net als in Lier bestond dus ook hier het gebruik om zijden Luciadraden aan bedevaartgangers te verstrekken. Later verscheen bij Hubertus Bincken een aflaataffiche met het volgende opschrift: ‘Vollen aflaet op den feest-dag van de H. Maegd ende Martelaeresse Lucia, bezondere patroonersse tegen den rooden-loop en kwaede oogen, te verdienen in de parochiale kerke van Wieckevorst.’571 Daar de kerk567 J.T. de Raadt & J.B. Stockmans, Geschiedenis der gemeente Schelle (Lier, 1894), p. 154-155 en 159. J. Verlinden, J. Roosemont & S. Peters, St.-Petrus- en Pauluskerk Schelle (Schelle, 1995), p. 52 en 54-56. Van Nespen, Volkskundemuseum, p. 53-55 (vermelding van de affiche uit 1780: Jaerlyksche Begankenis met vollen aflaet ende octave […]). 568 Exemplaar: KBR. 569 Van Heurck, Les drapelets, p. 444; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 208; Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 5, p. 42 (nr. 246). Voor twee staten van het vaantje, zie: Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 104-106, met afbeeldingen. – Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 278 (1725) noteerde in verband met de kerk van Vertrijk: Ecclesia sacra est Virgini Deiparae, in qua speciali cultu colitur S. Lucia mart. 570 Lambrechts, Bezem en kruis, p. 181-184. 571 Voor een gedeeltelijke reproductie, zie Kadoc, Nieuwsbrief, 2010:6, p. 14.

468

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering rekeningen uit de jaren 1778-1779 vermelden dat bij deze Antwerpse drukker voor twee riemen biljettenpapier werden besteld, kunnen we deze affiche dan ook in deze jaren dateren. De heemkundige René Lambrechts merkte op dat de genoemde data van de aflaatbrieven – 1741 en 1779 – samenvallen met rode-loopepidemieën in die jaren.572

Sint-Margaretha van Antiochië Margaretha (feestdag: 20 juli) was de dochter van een heidense priester in Pisidië, maar werd onderwezen door haar christelijke voedster. In de middeleeuwen ontstonden talrijke variaties op een legende volgens dewelke een stadsprefect Margaretha tot afvalligheid trachtte te verleiden en haar, toen dit mislukte, liet martelen en onthoofden. Met een kruis zou ze ook de duivel, in de gestalte van een draak, hebben afgewend. Nadat deze draak Margaretha had verslonden, zou hij zijn opengebarsten. Hoewel Jacobus de Voragine in zijn Gulden legende deze versie verwierp, groeide Margaretha – omwille van haar ‘geboorte’ uit de draak – uit tot beschermheilige van kraamvrouwen.573 Haar verering kreeg ingang in het Westen vanaf de zevende eeuw. Samen met Barbara, Catharina en Lucia behoort zij tot de meest vereerde vrouwelijke heiligen van de late middeleeuwen. Ieper Voor de Margarethaverering in Ieper is een uit vier bladzijden bestaand gebedsblaadje overgeleverd, getiteld: Litanie van de H. Maegd en martelaresse Margarita, geviert den 20 July in de kerke van de Grauwe-Zusters binnen Yper. Na de litanie volgen drie gebeden, waaronder een Gebed tegen de krampe en een Gebed voor die in baerens nood zyn. De drukker van dit ongedateerde devotieblaadje, J.B. Smaelen-Moerman, was te Ieper werkzaam in de periode 1788-1826.574 Neigem In de late achttiende of de vroege negentiende eeuw werden twee versies van een vaantje gegraveerd voor de Sint-Margarethabedevaart in het Oost-Vlaamse Neigem (Ninove). De tekst luidt: ‘Ste. Margaretha patroonersse in barensnood en tegen de kramp die geëerd word te Neyghem.’575

572 573 574 575

Lambrechts, Bezem en kruis, p. 184. Goosen, Van Afra, p. 243-244. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 466. Over de drukker: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 320. Van Heurck, Les drapelets, p. 340-341, met afbeelding. L. Verlodt, Oost-Vlaamsche bedevaartvaantjes. Heilige Margaretha - Neigem bij Ninove, in: Oostvlaamse Zanten, 10 (1935), p. 37-38, met een onoordeelkundig uitgevoerde afdruk van één der koperplaten. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 237-239, met foutieve vermelding van een vermeende houtsnede.

469

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 74. Mechelen, begijnhof. Regulen des Broederschap Vande Glorieuse Maget ende Martelaresse H. Ursula met haer geselschap (Antwerpen: weduwe P. Jouret, s.a.) – RG 3092 H 8

Sint-Ursula De legendarische martelares en heilige Ursula van Keulen (feestdag: 21 of 22 oktober) was volgens de overlevering een Bretoense koningsdochter uit de vierde eeuw die na een pelgrimstocht naar Rome in Keulen werd vermoord door Atilla, leider van de Hunnen, toen ze weigerde met hem te huwen. Ze gold als beschermheilige van de jeugd, leraressen en genoot bijzondere verering in begijnhoven.576

576 Goosen, Van Afra, p. 312-314.

470

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Brussel Voor de verering in het begijnhof in Brussel verscheen het ongedateerde drukje Aflaeten door […] Alexander den VII. verleent aen de Broederschap van […] Ursula […] in de kercke van het Groot Beggyn-hof in de stadt Brussel (s.l., n.a., 4 p.).577 Mechelen In de kerk van het Groot Begijnhof van Mechelen was een SintUrsulabroederschap gevestigd. Daarvoor verscheen tussen 1734 en 1758 bij de weduwe van Petrus Jouret de Regulen des broederschap Vande Glorieuse Maget ende Martelaresse H. Ursula met haer geselschap. Op-gerecht door d’Authoriteyt van den Doorluchtigst. Arts-Bisschop van Mechelen op ’t Groot en vermaert Beggyn-hof binnen de selve Stadt in den Jaere 1660. den 9. October. In 1768 gaf Joannes Franciscus van der Elst een affiche uit waarop stond vermeld dat de volle aflaat die op de feestdag van de H. Ursula (21 oktober) te verdienen viel, voorbehouden was aan de leden van de broederschap.578

1.2. Mannelijke heiligen Sint-Adrianus Adrianus (feestdag: 8 september) was een heidense hoofdman wiens relieken te Geraardsbergen konden worden vereerd. Deze heilige werd algemeen aanbeden als patroon tegen de pest, wat onder meer blijkt uit de tekst van een niet-plaatsgebonden eenbladdruk (Nederlands en Latijn) gedrukt bij Robert Iaye te Mechelen: ‘Sint Sebastiaen, Adriaen, Christoffel, Rochus en Anthon. Inde peste d’alderbeste vyf oude patroonen, SS. Anthon van Padua, Nicolaes Tolentyn, Carolus Borromeus, Macarius en Xauerius Wilt ons request teghen de pest ‘tsaemen Godt verthoonen [volgt: gebed].’579 In een pesttraktaat van Willem de Pretere uit 1625, Remedien teghen de haestighe sieckte tot Hulpe en troost van alle benauwde Christenen ende ter eere vande HH. Marschalcken oft behoeders der selver (Antwerpen: Jan Cnobbaert) wordt ‘S. Hadrianus’ genoemd als de ‘tweede marschalck der peste’ na SintSebastiaan en voor de vier andere ‘maarschalken’ Sint-Christoforus, Sint-Antonius, Sint-Rochus en Sint-Benno.580 De H. Adrianus werd als pestpatroon vereerd in Geraardsbergen, Oordegem, Brugge, Ieper, Gent (kerk van Sint-Michiel), Ekkergem (Gent) en Godveerdegem.581 Daarnaast werd de heilige ook in het westen van Noord-Brabant aanbeden. 577 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 375. 578 Broederschapsboekje: RG 3092 H 8. Vollen Aflaet in de kercke van het Groot-Beggyn-hof binnen Mechelen op den feest-dagh van de H. Ursula (Mechelen: J.F. van der Elst, 1768). Exemplaar: PcA. 579 Exemplaar: ehc 625602. 580 A.F.C. van Schevensteen, Les traités de pestilence publiés à Anvers: essai de bibliographie (Antwerpen, 1931), p. 82-83 (met afbeelding, beschrijving en inhoudsopgave). 581 J.J. Mak, ‘Vlaamse volksdevoties in een geuzenlied uit de 16e eeuw’, in: Volkskunde, 47 (1946), p. 97-111 en 158-186, (p. 171).

471

deel IiI – HEILIGEN Antwerpen (Sint-Salvatorsabdij) Voor de Adrianusverering in de kerk van de Sint-Salvators- of Pieter Potabdij verscheen een prent met opschrift ‘S. Adrianvs martyr cvivs reliqviae venerationi exponvntvr in ecclesia S. Salvatoris Antverpiae.’ De oude signaturen zijn onleesbaar, de nieuwe zijn: ‘Cor. v. Merlen’ en ‘A. Goetiers.’582 Geraardsbergen Den nieuwen christelycken onderwyser van Philippe d’Outreman en van vertaler Franciscus de Smidt uit 1699 bevat een opgave van een reeks heiligen tegen de pest, onder wie ook Sint-Adrianus te Geraardsbergen.583 Voor deze verering publiceerde Albertus Ignatius d’Hanins bij de Brusselse drukker Guilliam Scheybels in 1653 Het leven, martelie, ende doodt van den heylighen martelaer Adrianus.584 Gent Bij Boudewijn Manilius te Gent verscheen in het jaar 1649 de Reghels van het Broederschap vanden hooghweerdighen ende wyt-vermaerden martelaer mijn heere S. Adriaen, ende vande heylighe vrouwe S. Nathalie […].585 Ieper In Ieper bestond een Broederschap van de HH. Rochus, Adrianus en Hubertus. In 1634 publiceerde Pieter Reynier, prior van de Sint-Jansabdij, bij de Ieperse drukker Jan Bellet een Hand-boecxken des broederschap van[de] HH: Rochvs Adrianus ende Hubertus opgherecht inde kercke va[n] St. Iacob bin[n]en Ypre.586 Het is mogelijk dat deze ter ere van deze drie pestheiligen opgerichte broederschap niet enkel de plaatselijke bevolking maar ook bedevaarders wist aan te trekken. Oordegem Het vlaggetje voor de H. Adrianusverering in de Sint-Martinuskerk te Oordegem draagt het jaartal 1734.587 Er is ook een toneelspel bekend waarvan de tekst in 1743 bij de weduwe van Joannes de Cock (Brugge) van de pers kwam: Wonderlycke bekeeringhe ende klockmoedighe martelie van den seer edelen en H. Martelaer Adrianus […] in druck gegeven door Livinus Verkruysse in’t jaer 1743.588 Op de pagina’s 47-48 van deze druk lezen we: 582 Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01967, ‘H. Adrianus.’ 583 P. d’Outreman, Den nieuwen christelycken onderwyser. II. stvck. In twee deelen onderwijsende het derde punct vande catholijcke volmaecktheydt, 2 delen (Antwerpen: weduwe. J. Cnobbaert, 1699), deel 2, p. 94-98. 584 Het boekje telt 15 pagina’s. Exemplaar: ehc 761008. 585 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 144 (nr. 1177). 586 Het Stedelijk Museum Ieper bewaart een drukplaat van Guillaume du Tielt, met de heilige Rochus en een panorama van Ieper, die in het handboek van Pieter Reynier uit 1634 werd gebruikt: Stedelijk Museum Ieper, inv. nr. 003967. 587 Van Heurck, Les drapelets, p. 353-354, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 252-253, met afbeelding. 588 Joannes Baptist de Cock was werkzaam tussen 1722 en 1742, zie: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 304.

472

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering O! Adriaen gy die patroon voor peste zijt Van sulcke groote plaeg u dienaers al bevrydt Wij bidden Adriaen wilt by-staen en bewaeren Al die tot Oordegem u komen bede-vaeren, Die komen veel van verr’ en vallen u te voet Om u reliquien te groeten met ootmoet.589

Sint-Andreas Andreas (feestdag: 30 november) was oorspronkelijk een volgeling van Johannes de Doper die na de onthoofding van zijn leermeester samen met zijn broer Simon Petrus toetrad tot de apostelen van Jezus van Nazareth. Hij werd te Achaia gekruisigd aan een X-vormig kruis, het zogenaamde ‘andreaskruis’, wat zijn belangrijkste iconografische attribuut zou worden. De patriarch van Constantinopel wordt gezien als de opvolger van Andreas.590 Antwerpen In 1667 verwierf de Sint-Andrieskerk te Antwerpen de voorheen in het minderbroedersklooster van de Scheldestad bewaarde relieken van de H. Andreas.591 Bekend zijn een anonieme kopergravure met het opschrift: ‘S. Andreas Apostolus wiens heijlige geapprobeerde Reliquien Rusten in de parochiale Kercke van den selven Heyligen Binnen Antwerpen.’592 Op 17 oktober 1629 werd Christoffel Jeghers betaald ‘voor het snyden in een loote plaet de figure van St. Andries om de beldekens van doen int op ende affsetten wyt te deylen.’593 Zowel op 22 september 1630 als op 12 oktober 1633 werden de vergoedingen voor Geeraerdt van Wolsschaten ingeschreven voor het drukken van telkens 5000 ‘beldekens’ van Sint-Andreas ‘die men in de kercke te offeren gheeft.’594 Balen Het zeventiende-eeuwse Sint-Andreasvaantje dat in de sinds 1266 door norbertijnen van Averbode bediende Sint-Andreaskerk in Balen verspreid werd, functioneerde wellicht niet in het raam van een bedevaartcultus.595

Sint-Antonius-Abt Antonius (feestdag: 17 januari) werd geboren in 251 of 252 in een welgesteld gezin uit Kome in Midden-Egypte. Rond zijn twintigste levensjaar verliet hij het ouderlijk huis om een ascetisch leven te gaan lijden. Hij stichtte een monastieke gemeen589 590 591 592 593 594 595

Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 171. Timmers, Christelijke symboliek, p. 232. Visschers, Geschiedenis van St. Andries kerk, deel 1, p. 250-251 en deel 2, p. 53. Exemplaar: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Sint-Andrieskerk, P2. Visschers, Geschiedenis van St. Andries kerk, deel 1, p. 134. Visschers, Geschiedenis van St. Andries kerk, deel 1, p. 134. Van Heurck, Les drapelets, p. 32-33 (met afbeelding).

473

deel IiI – HEILIGEN schap, maakte zich dienstbaar aan de samenleving en legde hiermee de grondslag voor het monniken- of kloosterleven. Na zijn dood lag in het Oosten de nadruk op zijn functie als asceet en monnik, terwijl hij in het Westen werd vereerd als wonderdoener, demonenbestrijder en beschermheilige. De Westerse Antoniusdevotie kreeg een belangrijke impuls met de translatie van zijn relieken uit Constantinopel naar Frankrijk omstreeks het jaar 1000. In Vlaanderen was het Sint-Antoniusklooster bij Belle (huidig Bailleul) een belangrijk devotiecentrum.596 Hij werd de beschermheilige van onder meer de armen- en ziekenverzorgers, doodgravers en het vee.597 In een pesttraktaat van Willem de Pretere uit 1625, Remedien teghen de haestighe sieckte tot Hulpe en troost van alle benauwde Christenen ende ter eere vande HH. Marschalcken oft behoeders der selver (Antwerpen: Jan Cnobbaert) wordt ‘S. Antonius’ genoemd als de ‘vierde marschalck der peste’ na Sint-Sebastiaan, Sint-Adrianus en Sint-Christoforus en voor Sint-Rochus en Sint-Benno.598 In de meierij van ’s-Hertogenbosch kreeg de oude verering van de pestheilige Antonius-Abt in de eerste helft van de zeventiende eeuw een krachtige impuls als gevolg van de niet aflatende pestuitbarstingen.599 Antwerpen (Sint-Jacobskerk) Voor de H. Antoniusverering in de SintJacobskerk te Antwerpen verscheen een prent gegraveerd door Johannes vanden Sande met daarop afgebeeld de heilige en het opschrift: ‘H. Antonius bidt voor ons inde colesikerck van St Jacobs.’ Onderaan bevindt zich een gebedsvers alsook de garantie dat de prent de relieken van de heilige had aangeraakt.600 Antwerpen (kapel Huidevettersstraat) Voor de verering in een kapel in de Antwerpse Huidevettersstraat verscheen het anonieme en ongedateerde Smeeckende aenroepinge tot den H. Anonius, abt ende eremyt, besonderen patroon tegen de pest ende alle listige bekoringen des duyvels; welckers H. Reliquien (tot troost van een ieder) bewaert ende ge-eert worden in sijne capelle gestaen in de Huyvetter-straet.601 Door de tussen 1760 en 1811 in Antwerpen werkzame drukker J.P. de Cort werd voor dezelfde devotie het vierbladige Kort begryp van ’t leven van den H: Antonius abt en eremyet, bezonderen patroon tegen de pest en alle listige bekoringen des duyvels, welkers […] feest-dag word geviert […] in syne capelle gestaen in de Huydevetterstraet, 596 597 598 599

Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 180-181. Goosen, Van Afra, p. 36-40. Van Schevensteen, Les traités, p. 82-83 (met afbeelding, beschrijving en inhoudsopgave). M. Wingens, Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en de achttiende eeuw (Nijmegen, 1994), p. 43. 600 P. Génard, Les confréries de St. Antoine à Anvers (Antwerpen, 1881), p. 6. 601 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Openbare kapellen, Huidevetterskapel, P1.

474

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering alwaer syne H. reliquien zyn berustende gedrukt. De aflaat die in dit werk wordt vermeld, werd goedgekeurd op 9 januari 1755.602 Antwerpen (Onze-Lieve-Vrouwekerk) Toen in 1678 te Antwerpen een besmettelijke ziekte uitbrak liet de nochtans zeer exclusieve Sint-Antoniusgilde (gevestigd in de Onze-Lieve-Vrouwekerk en op dat ogenblik geleid door Herman Joseph van der Poorten, abt van de Sint-Michielsabdij) ten behoeve van de radeloze bevolking een Sint-Antoniusprentje graveren. Een ten laatste in 1756 door Petrus Balthazar Bouttats naar een ontwerp van de kunstschilder Cornelis Joseph d’Heur gegraveerde Sint-Antoniusprent staat wellicht eveneens in verband met deze gilde.603 Brasschaat Het kerkelijke visitatieverslag noteerde in 1680 inzake de SintAntoniuskapel te Brasschaat een ‘concursus magnus populi in festo S. Antonii.’604 Petrus Joseph von Francken-Sierstorpff, bisschop van Antwerpen, gaf in 1718 een nieuwe impuls aan deze devotie door de kapel op 9 mei een reliek van haar titelheilige te schenken. Nog in 1718 mocht de Antwerpse graveur Joannes Baptist vanden Sande voor een gulden 200 prentjes leveren. In 1720 schafte het kapelbestuur zich 1000 exemplaren aan en betaalde daarvoor 8 gulden. Daarna werden nog geregeld prentjes aangekocht.605 Bovenaan een aanplakbrief die de Sint-Antoniusvereerders in 1775 uitnodigde om aan de ‘begankenisse’ te Brasschaat te participeren, is een koperplaatje afgedrukt dat de verzoeking van de H. Antonius voorstelt. De naam van een ontwerper of graveur komt er niet op voor, wel die van de bezitter van het plaatje, namelijk de Antwerpse drukker bij wie deze affiche in een oplage van 1000 exemplaren van de pers kwam: Petrus Joannes Parys.606 Dit gravuurtje diende als inspiratiebron voor de houtsnede die staat afgedrukt op de eerste bladzijde van het vouwblaadje Gebed tot den Heyligen Antonius wiens Heylige Reliquiën zyn rustende in de kerk van den voórnoemden Heyligen te Braxgaten, dat door de drukkerij van Jacob Simon Schoesetters (Antwerpen) vervaardigd werd.607 J.S. Schoesetters, 602 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Openbare kapellen, Huidevetterskapel, P1. 603 Génard, Les confréries, p. 21, 23 en 30. 604 P.J. Goetschalckx, Geschiedenis van het bisdom Antwerpen, 4 delen (Ekeren, 1915), deel 2, p. 357. 605 W. Van Osta, Geschiedenis van de Brasschaatse parochies (Brasschaat, 2005), p. 58. W. Van Osta, Antonius-abt in kunst en devotie (Brasschaat, 1999), p. 97 (gegevens uit 1739, 1745, 1746, 1754, 1756 en 1757). 606 Afbeelding van de affiche in: Brasschaat, gemeente der parken (Brasschaat, 1952), p. 27. P.J. Parys drukte twee riem plakkaten en ontving daarvoor 37 gulden. Van Osta, Antonius-abt, p. 98-100. 607 Het blaadje omvat [4] pagina’s. Houtsnede; formaat: 108 × 62 mm; anoniem; tekst: H. Antonius bid voor ons. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 331.

475

deel IiI – HEILIGEN werkzaam van 1781 tot 1822, was mogelijk niet de eerste drukker die deze houtsnede gebruikte als illustratiemateriaal voor een gebedsblaadje.608 Ook al in de jaren 1745, 1746 en 1754 liet de kapel gebedjes drukken, al is niet met zekerheid bekend of deze ook geïllustreerd waren.609 Boortmeerbeek Voor de Antoniusverering te Boortmeerbeek is een achttiende-eeuwse prent bekend die een afbeelding bevat van de reliekschrijn van de H. Antonius-Abt in de plaatselijke Sint-Antoniuskerk. De begeleidende tekst verzekert: ‘Dit Beldt heeft geraeckt aen de H. Reliquien van S. Antonius Eremyt. rustende in de Parochiale Kercke van Bort Meerbeeck. besonderen Patroon voor alle sieckten der Menschen, en qualen der Beesten.’610 Borsbeke (Herzele) Borsbeke was een druk bezochte bedevaartplaats.611 Cornelius van Gestel stipte in zijn geschiedenis van het aartsbisdom Mechelen (1725) aan dat men de H. Antonius er op zijn feestdag en tijdens de laatste zondag van augustus luisterrijk vierde, maar dat er ook gedurende gans het jaar naar hem gepelgrimeerd werd en zulks niet alleen door mensen uit de buurt maar ook door gelovigen die van zeer ver kwamen.612 Een van de twee in kopergravure uitgevoerde vaantjes voor de viering van de H. Antonius-Abt in de Sint-Antoniuskerk te Borsbeke is gesigneerd door J.B. Rousseau en draagt het jaartal 1797.613 Brecht De aanhef van het aanplakbiljet voor de Sint-Antoniusviering te Brecht, ten laatste in 1784 door Petrus Joannes Parys te Antwerpen gedrukt, luidt als volgt: ‘Solemnele begankenisse met vollen aflaet in de capelle van den H. Antonius gelegen onder Brecht. Alwaer zyn rustende de reliquien van den zelven Heyligen besonderen patroon tegens tooverye, peste, petitsen, kortsen, quaed-vuer, ende andere miserien.’ De tekst gaat verder met informatie over de periode waarin de pauselijke aflaat onder bepaalde voorwaarden te verdienen is en over de uurregeling van de kerkelijke diensten.614 608 De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 609 Van Osta, Antonius-abt, p. 97. 610 J. de Beer, ‘De Heilige Maarschalken en Noodhelpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36 (p. 26) (afbeelding). 611 Na 1574 gingen de relieken door toedoen van de geuzen verloren. Toch bleven de vereerders van de H. Antonius van heinde en ver toestromen, zo werd geconstateerd in 1592, 1598 en 1606. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 48 en 69. 612 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 270. 613 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 37. Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 78-80, met afbeelding. 614 Exemplaren: PcA en EHC 80325. Daar de naam van de in 1775 verkozen paus Pius VI in handschrift ingevuld werd, is de affiche misschien reeds vóór dat jaar gedrukt. P.J. Parys overleed in 1784. De Groote, Vijftig jaar, p. 107.

476

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Brugge (Onze-Lieve-Vrouwkerk) Deze kerk bezat sinds het begin van de dertiende eeuw een uit Constantinopel afkomstige reliek uit de rechterarm van Sint-Antonius-Abt. Antonius was in Brugge een populaire pestpatroon. In 1346 bevindt zich in de Onze-Lieve-Vrouwkerk een Sint-Antoniusaltaar. Na de grote pestepidemie in het jaar 1667 lieten de kerkmeesters een houten vergulde relikwieenkast maken waarin de zilveren arm met de relikwie kon worden bewaard.615 De kast zelf is verloren gegaan, maar een afbeelding is nog te vinden op een in 1667 gedagtekende anonieme gildeprent die bovenaan vermeldt: ‘Heeft aengeraeckt ende is ghewyt met syne H. Reliquie’, en onderaan: ‘Rustende in Onse Vrouwe Kercke tot Brugghe.’616 Brugge bleef lange tijd een belangrijk marktcentrum voor SintAntoniusprenten.617 Zo vermelden de rekeningen van 1776-1777 bijvoorbeeld dat de drukker Cornelis de Moor in die rekenjaren maar liefst 1000 ‘beeldekens’ van Sint-Antonius leverde.618 Brugge (Sint-Annakerk) In de Sint-Annakerk van Brugge vond op 21 december 1521 de oprichting plaats van een broederschap van de pestpatronen Adrianus, Sebastianus, Antonius en Rochus. Op 29 augustus 1625 werd ze, na de heropbouw van de tijdens de godsdienstoorlogen verwoeste kerk, plechtig heropgericht. Naar het retabelschilderij voor het zijaltaar van de Sint-Annakerk, ‘Onze-Lieve-Vrouw met de pestpatronen’, van Jacobus van Oost uit 1636 werd door een anonymus een prent gegraveerd als kwijtschrift voor het jaargeld voor de leden van de broederschap: ‘[…] borgers, die daer staet in ’t gildeboek geschreven ’t geschied tot hunner [de pestheiligen] eer, al wat hier word gegeven. Geeft geern uw gildegeldt helpt cieren hun autaer. Ziet deze quytebrief zal dienen voor dit jaer.’619 Deurne, Antwerpen In het raam van zijn strijd tegen de zogeheten ‘labaaien’ (door de kerkelijke en wereldlijke overheden als immoreel beschouwde bijeenkomsten van jonge mannen en vrouwen) en met het oog op het structureren van het plaatselijke verenigingsleven richtte de pastoor van de Sint-Fredeganduskerk te Deurne (Antwerpen) in 1711-1712 twee confrérieën op: een van de H. Antonius voor de jonggezellen en een van de H. Hubertus voor de gehuwde mannen en vrouwen. De pastoor bestelde voor elk van beide broederschappen niet enkel een zilveren reliekhouder en een houten schrijn maar ook een koperplaat voor het drukken 615 G. Vermeulen, ‘Sint-Antonius-Abt in Brugse musea, kloosters en kerken’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, nieuwe reeks, 2 (2000-2001), p. 124- 154 (p. 142-143). 616 Beschrijvingen van deze prent in: H. Stalpaert, ‘De devotieprent van Sint-Antonius-abt te Brugge’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1978), p. 131-150 (reproductie op p. 132); Vermeulen, ‘Sint-Antonius-Abt’, p. 143. 617 Stalpaert, ‘De devotieprent van Sint-Antonius-abt’, p. 150. 618 Stalpaert, ‘De devotieprent van Sint-Antonius-abt’, p. 145. 619 Vermeulen, ‘Sint-Antonius-Abt’, p. 141-142.

477

deel IiI – HEILIGEN van devotieprenten met een afbeelding van de respectievelijke patroonheilige. Nog in 1711-1712 graveerde de Antwerpse plaatsnijder Lambertus Causé voor een bedrag van in het totaal 22 gulden de twee platen. Cornelis Baert drukte met deze platen al onmiddellijk een riem ‘printen van S. Hubertus en Ste. Antonius’ voor 5 gulden 5 stuiver. Zijn collega-plaatdrukker zorgde het volgende jaar voor 1000 ‘beeldekens’ en ontving daarvoor 5 gulden 10 stuiver. In 1719-1720 leverde Peter Delval eveneens 1000 prenten voor 5 gulden 5 stuiver. Wetende dat de bevolking van Deurne, blijkens een telling in 1709, in het totaal slechts 1171 personen omvatte, is het vrij waarschijnlijk dat deze prenten niet enkel onder de dorpsbewoners verspreid werden. Dat het kerkbestuur een ruimer bereik beoogde dan de eigen parochianen blijkt ook uit het feit dat het, althans tot in 1734, geregeld (allicht niet enkel te Deurne uitgehangen) aanplakbrieven liet drukken in verband met de cultus rond de H. Antonius en de H. Hubertus.620 Een blijvend bedevaartkarakter verwierf de verering van beide heiligen te Deurne echter niet. Edegem Nadat het kerkbestuur van de Sint-Antoniuskerk te Edegem in 16461647 voor het eerst Sint-Antoniusvaantjes had besteld, schafte het zich in 1661 een nieuwe partij vaantjes aan. Daarna is van vaantjes echter geen sprake meer.621 Wel ontving het kerkbestuur in 1703-1704 nog 300 Sint-Antoniusprentjes, gedrukt met een koperplaat waarvoor het 4 gulden betaald had. Wellicht ging het om het bewaard gebleven anonieme diptiekje met links een voorstelling van de heilige en rechts een gebedstekst waaraan de Antwerpse bisschop Joannes Ferdinandus van Beughem (in functie van 1679 tot 1699) veertig dagen aflaat verbonden had. In 1744-1745 werden hiervan nog 1000 exemplaren gedrukt.622 Ingooigem (Anzegem) Voor de Sint-Antoniusviering in de Sint-Antoniuskerk te Ingooigem kwam te Oudenaarde bij Petrus Joannes Vereecken (senior), werkzaam van 1752 tot 1787, een niet-geïllustreerde planodruk van de pers, getiteld: Lofdicht ter eeren van den onverwinnelycken helt ende schrick der helle den Heyligen Antonius Abt besonderen patroon tegen tentatien, brandt, ende wildevier, wort geviert in de parochiale kercke tot Ingoyghem. Onder deze deels in grote letters aangebrachte titel bevinden zich een lang gedicht (verdeeld over twee kolommen) en het impressum.623 Deze lay-out doet sterk denken aan die van de talloze huldedichten 620 Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 2, p. 50 (bevolkingscijfer) en 294-297. 621 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 381-382. 622 Van Passen, Geschiedenis van Edegem, p. 449-450 en afbeelding tegenover p. 368. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Edegem, P1. Het diptiekje meet 90 × 128 mm. 623 G. Vermeulen-Roose, De volksdevotie tot Sint-Antonius abt in het bisdom Brugge en te Belle in Frans-Vlaanderen (Zonnebeke, 1976), p. 167 en 169 (afbeelding). Een exemplaar van het Lofdicht hing nog in de twintigste eeuw in het kerkportaal. G. Vermeulen, ‘Vier kerken toegewijd aan Sint-Antonius-abt in het bisdom Brugge’, in: Van mensen en dingen, 2 (2004), p. 141-159 (p. 145 (af-

478

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering die in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw verspreid werden ter gelegenheid van plechtige missen en kloosterjubilea. Koningshooikt (Lier) In 1756 liet de kapelaan van Hooikt (Koningshooikt, toen nog een gehucht van Berlaar) ter ere van de H. Antonius-Abt 1000 gebedjes drukken bij de Antwerpse graveur Ludovicus Fruytiers. Vermoedelijk prijkte op deze drukwerkjes een gravuurtje van Fruytiers’ hand.624 Voor deze destijds door de boeren uit de omgeving op 17 januari en het aansluitende octaaf flink gefrequenteerde devotie drukte Jacobus Henricus Le Tellier (actief in de periode 1779-1809) te Lier een uitnodigend aanplakbiljet: Solemneéle begankenisse tot de geapprobeérde reliquien van den Heyligen Antonius, abt ende eremeyt, met vollen aflaet te verdienen in de kerke tot Hoyck.625 Lier Ook in de Sint-Gummaruskerk in Lier zelf werd de H. Antonius-Abt vereerd. Daarvan getuigt een met een houtsnede verfraaide publicatie, gedrukt bij De Roveroy te Antwerpen: Ghebedt […] Antonius […] in […] kercke van den H. Gummarus […]. Dit drukwerkje is ongedateerd maar bevat een aflaat uit 1718.626 Merchtem De Onze-Lieve-Vrouwkerk van Merchtem gaf sinds het midden van de vijftiende eeuw onderdak aan een Sint-Antoniusbroederschap en organiseerde tot het jaar 1786 een dankprocessie (wegens verlossing van de pest). Voor deze Antoniusverering verscheen een prent met als opschrift: ‘Dit heeft aengeraeckt de geapprobeerde Reliquien van den H: Abt Antonius den grooten rustende tot Merchten.’627 De H. Antonius is weergegeven omringd door dieren en zieken. In de linkerbovenhoek van de prent vliegt een wanstaltige duivel door de lucht. Achter de linkerschouder van Antonius is het kerkgebouw uitgebeeld. Oosthoven Voor de H. Antoniusverering te Oosthoven is één affiche bekend.628 Pulle, Zandhoven Op de voorzijde van de Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius besonderen patroon teghen alle aenvechtinghe en listighe laegen des duybeelding) en 147). – Over P.J. Vereecken senior: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 32 en 140. 624 H. Aertgeerts, Een parochiekroniek. 150 jaar parochie Sint-Jan-Evangelist Koningshooikt (Koningshooikt, 1992), p. 66. 625 Exemplaar: PcA. Affiche gereproduceerd in: Aertgeerts, Een parochiekroniek, p. 67. – Over J.H. Le Tellier: Thijs, ‘De fondscatalogus’, p. 49. 626 Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 115 en afb. XVI op p. 117. 627 M. Sacré, Merchtem in woord en beeld (Merchtem, 1927), p. 40-41 en buitentekstplaat. Sacré, Folkloristische kalender, tegenover p. 54: illustratie. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.5056 (voorheen VMA). Formaat (volgens Sacré): 125 × 75 mm. 628 Van Autenboer, ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, p. 310-311 en 315-316.

479

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 75. Pulle. Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius (abt). Gebedsblaadje geïllustreerd met een burijngravure door Joannes vanden Sande (97 × 67 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 701

vels, en perticulieren beschermer voor de pest oft heete sieckte staat een gravuurtje van Joannes vanden Sande dat de H. Antonius-Abt voorstelt. Enkel een typografische toevoeging onder het plaatje geeft aan op welke cultusplaats dit achttiende-eeuwse blaadje betrekking heeft: ‘De waerachtige reliquien van den H. Antonius Eremeyt rusten in de parochie kercke van Pulle.’629 Het bevat ook de vermelding dat men in deze Sint-Pieter-en-Pauluskerk een aflaat kon bekomen die was verleend door de Antwerpse bisschop Petrus Josephus. 629 Druk: s.l., s.n., s.a., [2] p. Kopergravure; formaat: 97 × 66 mm; tekst: S. Antonivs; signatuur: Io. van Sande.; drukspiegel: 129 × 65 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr; 701. – Vermelding van een houten reliekhouder met borstbeeld van de H. Antonius-Abt uit de vroege achttiende eeuw in de kerk te Pulle: E. Léonard, ‘De Sint-Pieters-en-Pauwelskerk te Pulle’, in: Noordgouw, 13 (1973), p. 121160 (p. 155 (afbeelding) en 158).

480

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Rotselaar Het bestuur van de sinds 1280 door norbertijnen van Averbode bediende Sint-Pieterskerk te Rotselaar stimuleerde een lokale verering van Sint-Antonius-Abt. Zo liet het in 1682 te Antwerpen een ‘copere plaet’ maken ‘om de vaentiens van St. Anthonis te drucken.’630 Vollezele (Galmaarden) De Sint-Pauluskerk te Vollezele ontving in 1720 van Maria-Jozefa van Espinoza, abdis van Vorst bij Brussel, een reliek van de H. Antonius. Antonius zou hier vooral tegen de pest worden aanbeden. Ter ondersteuning van deze verering verscheen het op 15 juli 1765 door pastoor Petrus De Mol goedgekeurde Het wonderlyck en heyligh leven van S. Antonius abt en belyder, wiens H. Reliquien zyn rustende in de parochiale kercke van Vollezeele. De hoofdmoot van deze door G. Cawe te Brussel gedrukte publicatie bestaat uit een berijmde vita van de heilige.631 Waasmunster De Sint-Antoniuskapel aan de Rodendries, opgericht in 1628 door Philips van der Haeghen, heer van Roden, en zijn echtgenote Maria de Neve als dankbetuiging voor de genezing van hun dochtertje Barbara-Francisca, was toegewijd aan de H. Antonius-Abt. Een bedevaartvaantje, omstreeks 1744 door de familie de Neve-d’Oosterlinck uitgegeven – met signatuur ‘N[orbert] Heylbrouck Fecit’, maar zonder drukkersadres – geeft een beeld van de toenmalige voorgevel en toont de ovale wapenschilden van de families de Neve de Roden en d’Oosterlinck.632

Sint-Bartholomeus Bartholomeus (feestdag: 24 augustus) was één van de twaalf apostelen. Volgens de traditie reisde hij na de dood van Jezus rond als prediker in Armenië, Mesopotamië en Indië. Vanwege zijn marteldood – hij zou levend zijn gevild – wordt hij vaak afgebeeld met een mes in de ene en de eigen huid in de andere hand en werd hij onder meer aangeroepen tegen zenuw- en huidziekten. Belangrijke relieken bevinden zich in Rome en Frankfurt, en ook de Sint-Bartholomeuskerk van Geraardsbergen bezat sinds 1515 relieken van de heilige.633

630 J.C. Van Haecht, ‘Bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 97-103, 224-233 en 296 (p. 101). 631 Sacré, Folkloristische kalender, p. 219. J. Van Haver, ‘Volksbedevaarten tegen ziekten van mens en dier in West-Brabant’, in: De Brabantse Folklore, 21 (1949), p. 5-143 (p. 127). 632 Buvé & Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken’, p. 137-139. Van Heurck, Les drapelets, p. 456. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen., p. 321-322 met afbeelding. 633 Timmers, Christelijke symboliek, p. 238.

481

deel IiI – HEILIGEN Merksem Eerder citeerden we een tekst waaruit blijkt dat het bestuur van de Sint-Bartholomeuskerk te Merksem zich in 1648 – mogelijk toen niet voor de eerste maal – naast blikken ook papieren vaantjes aanschafte.634 In 1656 kocht het voor 2 gulden 12 stuiver 300 ‘pampieren vaentiens.’ De Vrede van Nijmegen in 1678 bracht voor Merksem enige verademing na jaren van oorlog, doortrekkende troepen en ziekten.635 Mogelijk gaf dit de lokale kerkfabriek de ruimte om haar devotionele activiteiten opnieuw op te krikken. Reeds het hierop volgende jaar, in 1679, presenteerde de Antwerpse graveur Gaspar Bouttats de pastoor immers een rekening ‘voor het snyden ende leveren van die copere plaete tot die kermisvaentkens van die kercke.’ In het totaal ontving hij voor de plaat en 500 afdrukken 28 gulden 10 stuiver.636 Sint-Jan (Ieper) De Ieperse graveur en plaatsnijder Guillaume du Tielt, actief van 1611 tot 1653, vervaardigde een Bartholomeusvaantje voor de Ieperse gilde van de leerlooiers.637

Sint-Blasius van Sebaste Blasius (feestdag: 3 februari) was bisschop van Sebaste (Armenië). Hij werd gemarteld tijdens de vervolging door Diocletianus. Vóór zijn marteling en onthoofding zou hij een knaap van de verstikking hebben gered en vanuit zijn kerker een vrouw haar door een wolf geroofd varken hebben terugbezorgd.638 Voor hij de bisschopszetel verkreeg, zou hij het doktersambt hebben uitgevoerd. Van de oudste tijden af kozen hospitalen en ziekenhuizen hem mede daarom tot patroonheilige. Zo werd bijvoorbeeld in Dendermonde en in Antwerpen in de dertiende eeuw een aan Sint-Blasius toegewijd hospitaal geopend.639 Antwerpen (Sint-Blasiuskapel) In de dertiende eeuw werd in het gehucht Klapdorp vlakbij Antwerpen een aan de H. Blasius toegewijd hospitaal geopend. 634 Blijkens de kerkrekening van Merksem uit 1613 ontving Jan Oris geld voor seker getal van vaentkens. Helaas weten we niet uit welk materiaal die objecten bestonden. Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 380; F. Prims, Geschiedenis van Merksem (Merksem, 1951), p. 213-214: reeds in 1614 zouden vaantjes verkocht zijn. 635 Prims, Geschiedenis van Merksem, p. 218-219. 636 Goetschalckx, Geschiedenis van Schooten, deel 3, p. 380, 400, 405 en 412. Van de koperplaat uit 1679 werden in de eerste helft van de twintigste eeuw afdrukken gemaakt ten behoeve van verzamelaars. Van Heurck, Les drapelets, p. 308-310, met afbeelding. Op p. 309 staat aldaar een drukfout: 1631 in plaats van 1613. 637 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 62. 638 Goosen, Van Afra, p. 78-79; Timmers, Christelijke symboliek, p. 242. 639 P. Janssens, ‘De H. Blasius volksheilige in het Waasland’, in: Oostvlaamse Zanten, 36 (1961), p. 166-177 (p. 169).

482

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Later, nadat het hospitaal en zijn Sint-Blasiuskapel in 1545 waren verhuisd naar de Rodestraat bij het begijnhof, had deze heiligencultus ook aantrekkingskracht bij inwoners van omliggende gemeenten.640 Van een eenbladdruk voor de begankenis naar de Sint-Blasiuskapel aan de Rodestraat te Antwerpen zijn verscheidene edities bekend – in het eerste deel stonden we reeds stil bij de bijzondere lay-out van deze planodrukken.641 De oudste voorhanden uitgave, getiteld Solemneele begankenisse ter eeren van den H. Blasius bisschop ende martelaer wiëns feêst-dag alle jaeren begint op O.L.V. Licht-misse, Met vollen aflaet, op alle dagen der novene voór alle christene geloovige voór jeder, eens te verdienen in de wyd vermaerde capelle over het Beggyn-hof, is gedrukt door Joseph de Cort (Antwerpen, 1752-1826) die werkzaam was tot 1814. 642 Voor de afbeelding is een versleten houtsnede gebruikt. Voor ten minste vier edities die De Corts opvolger, Joseph Thys (als drukker actief van 1814 tot 1853), van dit bedevaartsouvenir uitbracht, werd diezelfde drukvorm gebruikt. Joseph Thys heeft echter zeker één druk van zijn Solemneéle begankenis ter eere van den H. Blasius opgesmukt met een andere ook erg geschonden (mogelijk zeventiende-eeuwse) houtsnede. Het tekstgedeelte van de verschillende uitgaven bestaat telkens uit 1) een 24-regelig gedicht dat de lezer aanspoort zich tot Sint-Blasius te wenden, 2) een korte aanroeping van de heilige, 3) een gebed tot God en 4) het impressum.643 Voor deze devotie verscheen tevens bij J.B. Carstiaenssens de vier bladzijden tellende Litanie van den H. bisschop en martelaer Blasius bezonderen patroon tegen alle zeeren sweiragien pyn in de keil en sweirende vier. Die gevierd word in de wyd-vermaerde capelle over het beggyn-hof.644 Uit de zogeheten ‘begankenis’ naar de H. Blasius in de Rodestraat ontwikkelde zich in de eerste helft van de negentiende eeuw een door kinderen en hun moeders druk bezochte wijkkermis.645 640 Zie: Janssens, ‘De H. Blasius’, p. 169; J.C. Diercxsens, Antverpia Christo nascens et crescens seu Acta ecclesiam Antverpiensem ejusque apostolos ac viros pietate concernentia usque ad seculum XVIII, 7 delen (Antwerpen: J.H. van Soest, 1773), deel 1, p. 8; J. Bollandus, Acta Sanctorum […] Februari, 3 delen (Antwerpen: J. Meursius, 1658), deel 1, p. 335. 641 Zie ook: A.K.L. Thijs, ‘Vera effigies? Vindingrijke omgang met drukvormen: productiekosten reducerende beeldmanipulatie bij de bedevaartprenten’, in: Volkskunde, 112 (2011), p. 1-31 (p. 1619), met afbeelding. 642 Impressum: t’Antwerpen, by J. De Cort, op de Vlas-merkt in de Gulde-tralie. Drukspiegel: 250 × 143 mm. Houtsnede; formaat: 110 × 143 mm; anoniem. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 982. 643 Vier edities van J. Thys: UA, collectie Thijs, nr. 983, 984, 985 en 986. Nog een andere editie van J. Thys: MAS, nr. 7701 (voorheen VMA). Over De Cort en Thys, zie: H.L.V. De Groote, ‘De Antwerpse boekdrukkunst van 1794 tot 1830’, in: Bouwstoffen voor de geschiedenis van Antwerpen in de XIXe eeuw (Antwerpen, 1964), p. 402-456 (p. 438 en 443). 644 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 45; Van Heurck, Les drapelets, p.44 (met afbeelding). 645 E. Geudens, Le Compte Moral de l’An XIII des Hospices civils d’Anvers (Antwerpen, 1898), p. 42. E. Poffé, Plezante Mannen in een Plezante Stad (Antwerpen tusschen 1830 & ’80) (Antwerpen, 1913), p. 77-78. J. Lemmers, De Ossenmarkt. Weerspiegeld Antwerpen. Hoe ’t vroeger was: onze schrijvers over hun stad (Antwerpen, 1929), p. 54; Diercxsens, Antverpia Christo nascens, deel 4, p. 2

483

deel IiI – HEILIGEN Beerzel De kerk van Beerzel (Putte) blijkt tijdens het laatste kwart van de zeventiende eeuw relieken te bezitten van de H. Blasius en van de titelheilige Remigius, de in 533 overleden bisschop van Reims. In 1698-1699 maakt de kerkrekening melding van een plaat voor het drukken van kermisvaantjes. In de late achttiende eeuw sneed de Mechelaar C. Opdebeeck een nieuw vaantje waarop, naast deze beide heiligen ook, zoals reeds vermeld, de H. Lucia voorkomt.646 Brugge In de Sint-Annakerk te Brugge ontstond op 1 februari 1663 een Sint-Blasiusbroederschap.647 In het kader van deze devotie werd in 1771 een prent (287 × 188 mm) gedrukt met de signaturen ‘Abr. Zeckel’ en ‘Jan Berblock fecit’ – Jan Beerblock (1739-1806) was een Brugse kunstschilder, vooral bekend om zijn gedetailleerde tekeningen en schilderijen van historische gebouwen van zijn stad.648 Op deze illustratie zien we een beeld van de H. Blasius, staande op een hoog voetstuk en omringd door zeven gelovigen die de tussenkomst van de heilige afsmeken. Op de achtergrond is de Brugse Sint-Annakerk weergegeven. Vier episodes uit het leven van deze heilige zijn op evenveel medaillons uitgebeeld. De begeleidende tekst gaat als volgt: Den heyligen Blasius helpt de geen, Van den colyk, graveel en Steen, Van keel:pyn en meer ander plaegen, Die door gebeen zyn bystant vraegen. In de Schat-kiste der litanien is een litanie opgenomen die blijkens de titel gekoppeld kan worden aan deze devotie: Litanie van den H. bisschop en martelaer Blasius Litanie, in, bezonderen patroon tegen de zeere keelen; die gevierd word in de prochiale kerke van S. Anne den 3 february, alwaer zyne H. Reliquien zyn berustende (Brugge: Cornelis de Moor, s.a., [1786-1792], [4] p.). Burst In de Sint-Martinuskerk van Burst werden Sint-Blasius en Sint-Eligius aanbeden tegen nagelgaten, zweren en huidziekten. In het kader van deze verering verschenen een Litanie van de H. Blasius, alsook verschillende uitgaven van vaantjes.649 en 100; W.A. Olyslager, 750 jaar begijnen te Antwerpen (Kapellen, 1990), p. 78: ‘Habetque capellam dedicatam S. Blasio quae ibidem cum magno concursu populi colitur.’ 646 Lambrechts, Bezem en kruis, p. 138-140, met reproductie. 647 Therry, De religieuze beleving, p. 178, noot 191. 648 Cfr. M. de Hasque, ‘Saint Blaise et son culte’, in: Cercle Anversois de l’ image. Liber memorialis 1932-1942 (Antwerpen, [ca. 1944]), p. 161-176 (p. 165 (afbeelding) en 167-168). Over Anna en Blasius te Brugge: Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 47-48 649 Janssens, ‘De H. Blasius’, p. 171.

484

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Dielegem In de vroege veertiende eeuw schonk Margaretha van York, echtgenote van hertog Jan II, relieken van de H. Blasius aan de norbertijnenabdij van Dielegem te Jette. Abt Joannes Baptist de Haseler, voorheen pastoor te Jette, gaf de verering van deze relikwieën een impuls door in 1629 een Sint-Blasiusbroederschap op te richten. In de abdij konden zieken wijwater bekomen waarin de Sint-Blasiusrelieken onder begeleiding van gebeden waren ondergedompeld.650 Ten behoeve van dit ritueel werd in 1643 zelfs een nieuw fonteinbekken aangelegd. Bij die gelegenheid publiceerde de achtereenvolgens in Nieuwkerken-Waas en Schelle werkzame norbertijnenpastoor en -kanunnik van Dielegem Norbertus Godefridi (gest. 1666): Ter eeren vanden H. Martelaer Blasius bescherm-patroon vande kercke ende abdije van Diligem, ordre van S. Norbertus, canonicken van Praemonstreyt op den dagh der verheffinge van den Heylighen Blasius ghemaeckt op de nieuwe fonteynen in de abdije opgherecht. Daer daeghelijcks menichten van siecken het waeter haelen, ende met de Heylighe Reliquien van den Heylighen Blasius ghewijt zijnde ghenesen worden.651 Omstreeks diezelfde tijd werd in de abdijkerk ook een Sint-Blasiusaltaar opgericht. Daartoe schilderde Gaspar de Crayer een doek dat de marteldood van de heilige voorstelt.652 Niet toevallig maakte de norbertijn Gerardus van Herdegom anno 1650 in zijn Diva Virgo candida, schijnbaar terloops, propaganda voor Dielegem: ‘S. Blasius propter suas miraculosas Reliquias hic singulariter colitur.’653 Niet veel later, in 1655, verscheen bij de Brusselse drukker Guilliam Scheybels van kanunnik Andreas Walravius een 48 pagina’s tellend dichtwerkje: Het leven van den H. ende glorieusen martelaer ende bisschop Blasius, wiens miraculeuse gebeenten rusten in de vermaerde abdye van Diligem van de heylighe ende witte orden der Praemonstreyt, gheleghen by Brussel. De toestemming vanwege de orde om het werkje te drukken, verleend door Libertus de Pape als abt van de Parkabdij, dateert van 8 augustus 1654. In zijn ‘Vermaninghe tot alle menschen’, waarmee Walravius pelgrims oproept naar Dielegem te komen, lezen we een referentie aan het met de Sint-Blasiusrelieken gewijde water:

650 Wichmans, Brabantia Mariana, p. 747-749, met de tekst van het gebed. Janssens, ‘De H. Blasius’, p. 170. 651 L.A. Gevelers, ‘Voorzitters, ambtenaars en studenten van het Norbertijnsch college te Rome, 1626-1793 (Deel 1)’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant 12 (1913), p. 21-30 (p. 30). 652 Goovaerts, Ecrivains, deel 1, p. 313. BCNI, nr. 9650. Beschreven in STCV: nr. 3137348. R. Van den Haute & S. Van Bellingen, ‘De Heilige Blasius’, in: De Brabantse Folklore, 251 (1986), p. 229-233 (met reproductie van de titelbladzijde), waar ook even de verspreiding van medailles en prentjes vermeld wordt. Een exemplaar van deze prentjes is ons niet bekend. 653 Van Herdegom, Diva Virgo Candida, p. 318 (1650). Beschreven in STCV: nr. 6857892.

485

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 76. Gempe, norbertinessen, devotie tot de H. Blasius. Burijngravure ontworpen door A[lexander] C[ourtmans] en gesneden door Theodoor van Merlen (128 × 93 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 411

Komt all’ die dorstigh zijn, den Sant sal u verlossen Oock all’ het groote vee, van peerden, koeyen, ossen, All’ die den Sant vereert die krijght hier laeffenis, All’ die het water haelt en slaet hier nimmer mis. Gempe Een in kopergravure uitgevoerde prent stelt in een barokke portiek een reliekschrijn voor waarboven een borstbeeld van de H. Blasius troont. De tekst luidt: ‘S. Blasivs Bisschop en Martelaer in t Cloester der Norbertinerssen By Gemp. 1660.’ De signatuur ‘F.A.C. inuen:’ verwees naar de ontwerper, namelijk de uit

486

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Brugge afkomstige en artistiek begaafde norbertijn van de Parkabdij Alexander Courtmans. De tweede signatuur, ‘T. v. Merlen’, duidt erop dat de Antwerpse graveur Theodoor van Merlen het plaatje gesneden heeft.654 Kruibeke Vermoedelijk omstreeks het jaar 1570 verkreeg de Kruibeekse kerkfabriek een Sint-Blasiusreliek van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Mechelen. In het tweede kwart van de zeventiende eeuw werden de devotionele activiteiten hier opgekrikt door luisterrijke processies te organiseren.655 In 1643 leverde de Antwerpse houtsnijder en prentenuitgever Christoffel Jeghers vaantjes en affiches ten behoeve van deze Sint-Blasiusverering.656 Peter Jacobs maakte in Antwerpen in 1712 aflaataffiches nadat pauselijke toestemming was bekomen.657 In de negentiende eeuw verschenen bij de Antwerpse drukkerij van de weduwe van J.S. Schoesetters nog een Litanie van den H. bisschop en martelaer Blasius, byzonderen patroon tegen alle zeeren, zweèragien, pyn in de keêl en zweêrend vuer, dien gevierd word in de parochiaele kerk van Kruybeek en bij A.L. Rukaert-Van Beesen te Sint-Niklaas een affiche voor de Solemneéle Begangenisse tot de reliquien van den Heyligen martelaer en bisschop Blasius, berustende in de succursale kerke van Cruybeke, met Vollen Aflaet.658 Lier Met betrekking tot de Blasiusdevotie in Lier kennen we een prent met het opschrift ‘S. Blasius wort gheviert der 3. February in’t Gast-huys tot Lier […] In’t Gast-huys binnen Lier […] Dit Beldt is aen-gheraeckt met de Reliquie vanden H. Blasius’ en met het signatuur: ‘Jo. Bap. Goossens scup. [sic].’659 Ogy (Henegouwen) Te Ogy had een vermaarde Sint-Blasiusommegang plaats waarmee deelnemers bescherming tegen kwade ogen, brand of perel op de ogen hoopten af te dwingen.660 Voor de Blasiusverering in Ogy verschenen drie typen vaantjes, een Franstalige (een kopergravure en een steendruk) en twee tweetalige varianten (een kopergravure).661 654 Formaat: 128 × 93 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 411. Over de ontwerper: Goovaerts, Ecrivains, deel 1, p. 142. Berliere & Brouette, Monasticon belge, deel 4, p. 845-846. 655 Janssens, ‘De H. Blasius’, p. 172-173. 656 R. De Groodt, Geschiedenis van Kruibeke (Sint-Niklaas, 1933), p. 133: ‘33 schell. groot aen vaentkens ende plackbrieven aen Christoffel Jegers.’ 657 De kerkrekening van dat jaar leest: ‘Aen Peeter Jacobs 1 pond 1 schell. groot om gedruckt thebben 300 placcaeten voor de kercke van Cruibeke, soo voor den aflaet end’octave van St Blasius als 150 van den aflaet van den tweeden sondach in meye.’ Janssens, ‘De H. Blasius’, p. 173. 658 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 512. 659 Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Lier, Gasthuiskapel, P1. Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 126-127. 660 A. Suys, ‘De Merenaren en de beewegen’, in: Het Land van Aalst, 2 (1950), p. 169-173 (p. 172). 661 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 70.

487

deel IiI – HEILIGEN Pamel-Oudenaarde Voor de Litanie van den H. Blasius, die geheert ende geviert word in de kapelle te Waele tot Pamel binnen Audenaerde, heeft drukker Petrus Joannes Vereecken junior (te Oudenaarde werkzaam van 1787 tot 1803) een houtsnede gebezigd die zodanig summier opgevat was dat het voor de uitbeelding van iedere heilige bisschop kon dienen.662 Pulle (Zandhoven) De parochiekerk van Pulle bezat een Sint-Blasiusreliek die in een reliquiarium in de vorm van een borstbeeld werd uitgestald. Voor deze Blasiusviering verscheen in de achttiende eeuw een vouwblaadje dat de passio van de heilige beschrijft: De glorieuse martelie van den H. Blasius bisschop van Sebasten.663 Rumbeke In het door bedevaarders druk bezochte West-Vlaamse Rumbeke, waar de Sint-Petrus en Pauluskerk sinds 1626 beschikte over een kerkelijk erkende reliek van de daar hoofdzakelijk voor keelaandoeningen aangeroepen H. Blasius, werden vanuit Brugge minstens vanaf 1661-1662 ‘boucxkens van tleven van Sint-Blasius’ geleverd. In 1685-1686 waren daar ook medailles te bekomen. Affiches gaven ruchtbaarheid aan de te verdienen aflaat. De kerkrekening sprak in 1662-1663 over ‘briefkens van den aflaet op St-Blasiusdach’ en vanaf 1668-1669 over ‘plackbrieven.’664 Schelderode Ter bevordering van de Blasiuscultus in de parochiekerk van Schelderode verscheen in 1769 bij Servaes Somers te Gent: Kort begryp van het leven van den H. Bisschop ende Martelaer Blasius, wiens Heylige Reliquien worden bewaert ende met besonderen toevlugt geëert in de parochiaelr kerke van Schelderode marquisaet van Rodes Lande van Aelst. 665

662 Drukspiegel: 138 × 72 mm. Het blaadje telt vier bladzijden. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 693. Over P.J. Vereecken junior: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 145 en 169. 663 Druk: Antwerpen, A. Everaerts, s.a., [4] p. Op p. [1]: anonieme gravure; formaat: ca. 100 × 80 mm; tekst: S. Blasius en daaronder in typografie: Welckers Heylige Reliquien geviert worde in de Kercke van Pulle op den derden Februarius. Approbatie: Antwerpen, 18 december 1717. Exemplaar: MAS, nr. 80.94.1 (voorheen VMA). A. Everaerts was actief van 1723 tot 1767. De Groote, Vijftig jaar, p. 104. – Vermelding van een houten reliekhouder met borstbeeld van de H. Blasius uit de achttiende eeuw in de kerk van Pulle: Léonard, De Sint-Pieters-en-Pauwelskerk, p. 155 (afbeelding) en 158. 664 J. Delbaere-Dumoulin, ‘Blasiusommegang te Rumbeke in de loop der tijden’, in: Koninklijke geschied- en oudheidkundige kring te Kortrijk. Handelingen, nieuwe reeks, 21:3 (1944-1945), p. 269292 (p. 275-278). Therry, De religieuze beleving, p. 178-179. 665 R. Ruys, Tot heil van mens en dier. Populaire heiligen in het bisdom Gent (Gent, 1989), p. 167168 (met reproductie van titelblad).

488

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Schilde Ten behoeve van de viering van de HH. Blasius en Apollonia te Schilde drukte Hubertus Bincken te Antwerpen in 1766-1767 ‘aflaetplakkaten.’666 Turnhout Ter bevordering van de verering te Turnhout verscheen bij de Antwerpse drukker Michiel Bruers een devotieblaadje met een anonieme kopergravure en met als opschriften ‘De glorieuse martelie van den H. Blasius bisschop van Sebasten’ (p. 2) en ‘De Geapprobeerde Reliquien van den Heyligen Blasius berusten in de Kercke van ’t Gasthuys tot Turnhout’ (p. 4).667 Vlissegem (De Haan) In verband met de devotie tot de H. Blasius in de Sint-Blasiuskerk van Vlissegem (De Haan) zou omstreeks 1700 een devotieblaadje verspreid zijn met daarop een gravuurtje van Cornelis Galle.668 Zellik (Asse) In Zellik werd de H. Blasius aanbeden samen met de H. Quirinus. Volgens Cornelius van Gestel vereerden vele gelovigen Quirinus in een kapel teneinde genezing te bekomen van allerlei kwalen, voornamelijk oorpijn. Of men ook voor Sint-Blasius naar diezelfde kapel trok, of men hiervoor naar de parochiekerk moest trekken, is niet helemaal duidelijk.669 Op een anonieme en ongedateerde gravure voor een vaantje van het einde van de achttiende eeuw staan in elk geval zowel de heiligen Blasius als Quirinus afgebeeld als ‘Patroonen voor alle zweeren, zeeren en gezwellen’, met de vermelding dat beiden werden ‘geeert tot Zellick.’670 Op basis van deze gravure zou later een steendruk worden gemaakt.671

Sint-Casimirus van Polen Casimir (feestdag: 4 maart) leefde van 1458 tot 1484. De Hongaarse adel verkoos hem in 1473 tot koning maar hij deed troonsafstand om zich aan een ascetisch en celibatair leven te kunnen wijden. In 1602 werd hij heilig verklaard.672 Mechelen In 1651 werd Casimirus van Polen uitgekozen als patroonheilige van de sodaliteit van de ‘meerder-jaerige Jonghmans’ in het Mechelse jezuïetencollege. Naar aanleiding van de verheffing van de relieken van deze heilige in de jezuïetenkerk verscheen in 1692 bij Andreas Jaye een publicatie van de hand van de jezuïet Franciscus Nerrincq: Voor-beeldt der waere deught, namentlijck van de 666 A. Bousse, Geschiedenis van Schilde (Schilde, s.a.), p. 208. 667 Approbatie: 1772. Impressum: By Michiel Bruers, op de Minderbroeders Ruy in S. Ignatius. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Turnhout, P1. 668 Het betrof blijkbaar een niet-plaatsgebonden gravuurtje. De Hasque, ‘Saint Blaise’, p. 173. 669 J. Van Haver, ‘De Zellikse bedevaartvaantjes’, in: Ascania 2 (1987), p. 33-36. 670 Van Heurck, Les drapelets, p. 491. 671 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 71. 672 C. Jöckle, Heiligen van alle tijden: levens, legenden, iconografie (Hoevelaken, 2003), p. 92.

489

deel IiI – HEILIGEN Maeghdelijcke Reynigheydt, voor-ghestelt in den H. Casimirus Conincklijcken Prince van Polen &c.673 In het kader van deze verering van Casimirus verscheen tevens een prent met als opschrift: ‘Den Heylighen Casimirus Prince van Polen. Patroon vande Sodales de meerder=Iaerige Iongman[s]. Ghebedt […] dat uwe geloovighe de aerdsche goederen door sijne tusschen spraeck moghen versmaeden ende altijdt naer de Hemelsche trachten.’ Deze nadruk op het belang niet naar wereldse goederen te verlangen zet een andere toon dan in vele andere devotieprenten het geval is. Daarnaast verzekert het onderschrift: ‘Dit Beldeken heeft aengeraeckt syne H. Reliquien rustende in de kercke der Societeyt Iesu tot Mechelen.’674

Sint-Cornelius van Rome Cornelius (feestdag: 14 of 16 september) was paus van 251 tot 253. Onder keizer Gallus werd hij in dat laatste jaartal verbannen naar Civitavecchia, waar hij overleed. In de loop van de zevende tot de tiende eeuw verspreidden zijn relieken en zijn verering zich over West-Europa.675 Cornelius werd onder meer vereerd als beschermheilige tegen de vallende ziekte en als patroon van het vee. Vanaf de vijftiende eeuw wordt hij afgebeeld met een hoorn als attribuut, een element dat werd afgeleid van een populaire toespeling op zijn naam (‘cornus’, hoorn).676 Ondanks de uitstraling van de verering in Kornelimünster en hoewel een Antwerps glasraam van omstreeks 1505 een afbeeling van de heilige toont, raakte de Corneliusdevotie in onze omstreken vooral pas vanaf de achttiende eeuw in zwang.677 De praktijk van het opwegen (of contrepoiser) was in talrijke kerken en bij verschillende heiligendevoties gebruikelijk, maar lijkt toch op een bijzondere wijze met de verering van Sint-Cornelius verbonden te zijn geweest. Zo werden in Adinkerke nog tot 1743, meer dan een eeuw na het optreden tegen deze praktijk door de Brugse bisschop Triest, in het kader van de Sint-Corneliusverering kinderen in de balans geplaatst.678 Antwerpen In het raam van de verering van Sint-Cornelius in de kathedraal in Antwerpen verscheen een anonieme kopergravure met als opschrift ‘S. Cornelivs: wort geuiert inde kathedral kerck van Antwerpen inde Cleermaekers capel den 16

673 674 675 676

Beschreven in STCV: nr. 164522. Met gravure van G. Bouttats in het voorwerk. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 628 (perkament). Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 1, p. 470. Timmers, Christelijke symboliek, p. 248; Goosen, Van Afra, p. 109-110. Zie over de herkomst van dit attribuut: Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 167-169. 677 In het Waasland bijvoorbeeld was voor 1700 geen spoor van enige Sint-Corneliusviering te bekennen: Janssens, ‘Sint-Korneliusverering’, p. 41-48. Over de Corneliusverering in Rijnland-Westfalen, in het bijzonder Kornelimünster, zie: Zender, Gestalt und Wandel, p. 270. 678 A. Viaene, ‘Opwegen tegen koren Brugge 1450’, in: Biekorf, 66 (1965), p. 52-54.

490

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering September.’679 Bij zowel Carstiaenssens, C. Parys als Philippe Ville kwamen voor de St.-Andrieskerk litanieën van de pers. Beerse In 1475 is voor het eerst sprake van de Sint-Corneliuskapel in Beerse bij Turnhout.680 We bespraken reeds de volksprent De martelie van den H. Paus Cornelius, Byzonderen Patroon tegen de Stuipen, Gigtigheden, en vallende Ziektens, wiens H. Reliquien met grooten toeloop en devotie geëerd worden, en wiens bystand vuuriglyk aengeroepen word in zyne vermaarde Kapelle binnen het Dorp van Beerse by Turnhout.681 Deze uitgave van de weduwe H. Bontamps (Venlo) uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw bevat een tekst die uitdrukkelijk verwijst naar de Sint-Corneliusverering te Beerse. De houtsnede met gedeeltelijk in gotische letters gedrukte tekst bevat onder meer aanduidingen (in romein) over de viering van de feestdagen in de kapel: ‘N.B. De twee principale Feestdagen van den Paus en Martelaar Cornelius, worden in de voorzeide Kapel solemneelyk gevierd met grooten toeloop en devotie op / den derden Paaschdag, en op den 16 September, zynde deszelfs Feestdag. ook word er in dezelve Kapel alle Maandagen van het Jaar gelezen eene Misse ter eere / van den H. Cornelius, te weten: van Paaschen tot Allerheiligen omtrent zeven uuren, en van Allerheiligen tot Paaschen ten agt uuren.’682 Door zijn opmaak (bovenaan de titel en in het midden de houtsnede met links, rechts en daaronder de typografische tekst) gelijkt deze eenbladdruk met grove houtsnede sterk op de talrijke Franse, al dan niet naar een bedevaartcultus verwijzende, religieuze volksprenten uit diezelfde periode.683 Ook bij de firma Brepols en Dierckx 679 Exemplaar (prent): RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Parochiekerken, O.-L.-Vrouwekerk, P1. Exemplaren (litanieën): RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Parochiekerken, Sint-Andries, P1 en UA, Collectie Thijs, nr. 828. 680 Goetschalckx, Geschiedenis van het bisdom Antwerpen, deel 3, p. 73. 681 Houtsnede; formaat: 267 × 118 mm; drukspiegel: 335 × 285 mm. K. van Nyen, Sint Cornelius: een volksheilige in ’t Vlaamsche Land (Brecht, 1942), p. 20-21 en afbeelding tegenover p. 20. G. Rooijakkers, ‘Drukkerij Weduwe H. Bontamps’, in: A.A.J.J. van Pinxteren, e.a. (red.), Pronkstukken: Venlo 650 jaar stad (Venlo, 1993), p. 216-224 (p. 220). Vansummeren, Kinderprenten, p. 204. 682 Deze ‘weduwe H. Bontamps’, Maria Sibilla, was de dochter van de Venlose drukker/uitgever Henricus Korsten. In 1760 trouwde ze met haar buurjongen Hubertus Bontamps. Deze had het vak van zijn schoonvader geleerd en nam na zijn dood in 1773 de zaak over. Reeds in 1779, op 37-jarige leeftijd, overleed hij, waarna Maria Sibilla de zaak als zijn weduwe voortzette. Deze ondernemende vrouw gaf tussen 1790 en 1818 heel wat prenten uit. Dat haar dood op 9 oktober 1817 meteen ook het afsluiten van het Venlose volksprentenfonds betekende, illustreert het belang van deze drukster voor het (religieuze) volksdrukwerk in Zuid-Nederland. Rooijakkers, ‘Drukkerij Weduwe H. Bontamps’, p. 220. Exemplaar: RA, Manuscriptenverzameling, nr. 16. Houtsnede; formaat: 267 × 118 mm; drukspiegel: 335 × 285 mm; blad: 400 × 330 mm; op handgeschept papier; met sjablonen handgekleurd in geel, lichtbruin, groen en blauw. 683 Rooijakkers, ‘Drukkerij Weduwe H. Bontamps’, p. 223. In zijn standaardwerk over de volksen kinderprent in de Nederlanden noemt Maurits De Meyer Maria Sibilla de ‘eerste Nederlandse uitgever van heiligenprenten na de reformatie.’ Uit later onderzoek bleek dat in oostelijk Noord-

491

deel IiI – HEILIGEN zoon verscheen een volksprent van de H. Cornelius die vermoedelijk bestemd was voor bedevaarders naar Beerse.684 In 1832-1833 verscheen nog een plakbrief met als opschrift: ‘Vollen aflaet op den solemneélen feestdag van den H. Cornelius, paus en martelaer, in zyne wyd-vermaerde capelle tot Beérsse.’685 Brecht Op een ongedateerde affiche, gedrukt bij P.J. Parys te Antwerpen, maakte de parochiekerk van Brecht promotie voor haar jaarlijkse Corneliusommegang door te verwijzen naar de door Benedictus XIV verleende volle aflaat: ‘Solemnele Begankenisse met Vollen Aflaet op de jaerlyksche gedagtenisse van den H. Cornelius paus ende martelaer, besonderen patroon tegen de vallende siekte, en stuypen der kinderen, vergunt door Syne Heyligheyd Benedictus XIV. te verdienen in de parochiale kerke van Brecht.’686 Brugge In het Brugse Sint-Janshospitaal gaat de verering van de H. Cornelius minstens terug tot in 1364. Dertig jaar later blijkt daar ook een Sint-Corneliusgilde te bestaan die met het hospitaal een contract afsluit inzake de huur van een eigen kapel. In de jaren 1470 merken we dat er in de Sint-Corneliuskapel nu ook de H. Gislenus wordt aangeroepen. Enkele pelgrimsinsignes uit de tweede helft van de vijftiende en het eerste kwart van de zestiende eeuw waarop beide heiligen afgebeeld staan hebben hoogstwaarschijnlijk betrekking op deze Brugse devotie.687 De rekeningen van de gilde van Sint-Cornelius en Sint-Gheleyn zijn bewaard vanaf 1585 tot 1741, het jaar waarin deze broederschap ophield te bestaan. Zij laten zien hoe jaarlijks enkele honderden devotieprenten uitgedeeld werden aan de leden als kwitantie voor het betaalde lidgeld. Voor het drukken van deze ‘brievekens mette figuere van Sinte Cornelis en Ste-Gheleyn dienende omme thaelen vanden ghildeghelde’, zoals men ze in 1595 benoemde, deed de gilde meestal een beroep op Brugse drukkers: Antoon Janssens van 1609 tot 1632, Guillaume de Neve van 1633 tot 1663, de weduwe Clouwet van 1663 tot 1672 en in 1681, Maximiliaan Clouwet van 1672 tot 1681 en in 1686 en 1692, Alexander Vandenberghe van 1698 tot 1713, Pieter vande Cappelle van 1713 tot 1716 en verder ook Jacobus Bernaerts en Joannes Decock. In 1681 en Brabant omstreeks 1772-1774 een volksprentenma ker genaamd Philippus Lecuyer actief was in het drukken van af beeldingen van heiligen (p. 222). 684 E.H. van Heurck, ‘L’imagerie populaire de Turnhout’, in: Taxandria, 9 (nr. 18) (1912), p. 65117. Voor een afbeelding zie: Van Nyen, Sint-Cornelius, p. 20-21. 685 Impressum: Te Antwerpen, ter Drukkery van P.J. Dewever, Minderbroeders-Ruy N. 1060. Exemplaar: ehc 801094 (voorheen PcA). Petrus Joseph Dewever woonde op dat adres van 8 februari 1832 tot zijn overlijden op 25 oktober 1833. De Groote, ‘De Antwerpse boekdrukkunst’, p. 445. 686 Exemplaar: EHC 803252 (voorheen PcA). 687 Koldeweij, e.a., Geloof & geluk, p. 184-186, met afbeeldingen. M. Kruip, ‘Alle wegen leiden naar Brugge. De “Brugsche Wegwijzer” ontsloten met een Geografisch Informatiesysteem’, in: Biekorf, 110 (2010), p. 67-84 (p. 79-80, met afbeelding).

492

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering 1686 schafte zij zich prenten aan bij de Antwerpse graveur en uitgever Franciscus Huberti. Omstreeks 1710 graveerde Joannes Petyt voor 1 pond 4 schellingen een ‘nieuwe plaete’ voor het drukken van de ‘ghilde santies.’688 Deze laatste gravure stelt beide heiligen voor en is gesigneerd: ‘Joannes Petyt F..’ Onderaan leest men: De menschen die in Cordts, oft ander smerten leuen, godt sal, door sint Cornelis en sint Ghelyn hun Gheuen ynt gasthuys binnen Brugge daer m’hun moet roepen aen verlossyngh van de Smert om’t quaet ons aen ghedaen. Van deze prent bestaat ook een tweede uitvoering, vermoedelijk gedrukt met de wegens slijtage zeer grondig geretoucheerde koperplaat uit 1710. Van de originele signatuur is hier geen spoor meer te bekennen. Een derde (weerom anonieme) versie is met een nieuwe plaat gedrukt en dateert vermoedelijk uit de vroege negentiende eeuw.689 De broederschap mocht dan al in 1741 ter ziele gegaan zijn, er bleven nog lang gelovigen naar het Sint-Janshospitaal komen om er de H. Cornelius en (in mindere mate) de H. Gislenus te aanroepen.690 Een grote uitstraling bezat deze devotie toen wellicht niet meer. Diegem De Sint-Corneliusvaantjes bleven na het midden van de zeventiende eeuw te Diegem (Machelen) vlot van de hand gaan, al mogen we aannemen dat de belangstelling toch enigszins verminderde. Wanneer we de cijfers uit de Diegemse kerkrekeningen van de eerste vijftig jaar van de zeventiende eeuw samentellen, komen we op een totaal van 6900 door het kerkbestuur aangekochte vlaggetjes. In werkelijkheid lag dit aantal wellicht nog hoger, daar inzake 1618, 1619, 1621, 1641 en 1642 (jaren waarin vlaggetjes aangeschaft werden) geen kwantitatieve gegevens ter beschikking zijn. In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden 7300 Diegemse vlaggetjes aangekocht. Houden we er rekening mee dat de cijfers voor vijf jaren uit de eerste helft van de eeuw ontbreken en dat de eerste tijdens de zeventiende eeuw verrichte aankopen pas van 1610 dateren, dan mogen we in plaats van vooruitgang veeleer spreken van stagnatie en mogelijk zelfs van een achteruitgang. Toch bestond tijdens de eerste decennia van de achttiende eeuw een opvallend grote interesse voor de Sint-Corneliusvaantjes. Het kerkbestuur schafte er zich in de periode 1700-1720 12.300 exemplaren van aan. Verderop in de achttiende eeuw kocht het enkel nog in 688 J. Geldhof, ‘Het gilde van St.-Cornelis en St.-Gheleyn in het St.-Janshospitaal te Brugge 1586-1741’, in: Biekorf, 77 (1977), p. 271-293 (p. 277 en 280-283). 689 Zie de reproducties bij: Demarest, ‘Prentenpatrimonium’, p. 170, 172 en 174. 690 Zie: Litanie van den H. paus en martelaer Cornelius, bezonderen patroon tegen de excessen en vallende ziekten. Den welken geviert word in het Hospitael van St. Jan binnen Brugge den 16 september. Devotieblaadje van 2 pagina’s, opgenomen in: Schat-kiste der litanien (Brugge: C. de Moor, [ca. 17861792]). Exemplaar: RG 3095 H 1.

493

deel IiI – HEILIGEN 1792 vaantjes, meteen wel een groot aantal: 10.500 stuks.691 Ook volgens Van Gestel kon Diegem in deze periode rekenen op de belangstelling van Corneliusaanbidders; in zijn geschiedenis van het aartsbisdom Mechelen uit 1725 bezochten de bedevaarders te Diegem de H. Cornelius het hele jaar door.692 Doel Jacobus Marinus graveerde in 1740 het Sint-Corneliusvlaggetje van Doel (Beveren). Het drukwerk gebeurde bij de weduwe van Petrus Constant Jouret te Antwerpen.693 Eén jaar eerder had de van de parochie Kieldrecht afhankelijke kerk van Doel een reliek van de H. Cornelius bekomen en was er een broederschap ter ere van deze heilige tot stand gekomen door bemiddeling van de gardiaan der Gentse kapucijnen.694 Erps (Kortenberg) Dichtbij de ingang van de uit de twaalfde eeuw daterende maar in 1710 verbouwde Sint-Amanduskerk in Erps bevond zich een Sint-Corneliusaltaar. In de achttiende eeuw werd voor deze devotie een ongesigneerde en ongedateerde houtgravure vervaardigd die zich volgens de inventaris van Van Heurck uit 1922 toen nog in de kerkarchieven bevond.695 Zij beeldt de standbeelden van de heilige Amandus en Cornelius uit, vereerd door bedevaartgangers, met op de achtergrond de parochiekerk.696 Hazebrouck Het vaantje voor de H. Cornelius in het Frans-Vlaamse Hazebrouck leert ons dat Merlot uit Sint-Omaars het in september 1773 graveerde.697 Huldenberg Er bestaan amper inlichtingen over het ontstaan van de Sint-Corneliusdevotie in Huldenberg.698 Wel zijn er uit de achttiende eeuw zijden prentjes bekend, uitgevoerd in twee formaten. Een eerste versie heeft als opschrift ‘H. Cornelius Bidt Voor ons Ge-eert tot Huldenbergh. S. Cornile, Priez pour nous Honoré à Huldenbergh.’699 Er verscheen tevens een prent met dezelfde voorstelling en tekst

691 De Rooms, ‘De devotie tot de Heilige Cornelius’, p. 260-262. 692 In hac parochiali plurimum colitur S. Cornelius papa & martyr & ad eum divum ibidem a populo celebris & frequens toto anni tempore fit peregrinatio. Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 59. 693 Van Heurck, Les drapelets, p. 103-104, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 75, met afbeelding. 694 Janssens, ‘Sint-Korneliusverering’, p. 45. 695 Van Heurck, Les drapelets, p. 124. 696 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 41-42 en p. 154. 697 Van Heurck, Les drapelets, p. 502. 698 Van Nyen, Sint Cornelius, p. 79. 699 Grootste formaat: ca. 140 × 96 mm. Tekst: H. Cornelius Bidt voor ons. Ge-eert tot Huldenbergh. S. Cornile, Priez pour nous. Honoré a Huldenbergh. Anonieme kopergravure. Exemplaar: MAS, nr. 64.76.5578 (voorheen VMA).

494

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering maar op een kleiner formaat.700 De voorstellingen op beide versies zijn te vergelijken met die van het vaantje voor Serskamp (cfr. infra). De Huldenbergse prentjes tonen aan dat op zijde gedrukte devotieprenten niet alleen voorkwamen in stedelijke centra. Klein-Bijgaarden Op een eerder stuntelige, oorspronkelijk tot de achttiende eeuw teruggaande kopergravure staat, tussen twee brandende kaarsen, een reliekhouder met daarop de vermelding ‘R. S. Cornely’, bekroond met de buste van de H. Cornelius als paus, met in zijn rechterhand een staf en in zijn linkerhand een hoorn. Verder is onder meer een kerk met een aanpalend gebouw in L-vorm uitgebeeld. Onderaan lezen we: ‘Reliqien [sic] Sinte Cornelis bervstende in de kerk van St. Peeters-Leeuw.’ Oorspronkelijk stond op de koperplaat naar alle waarschijnlijkheid een andere, meer uitgebreide tekst; in de cartouche heeft de graveur nog enkele (onleesbare) sporen nagelaten. Deze sporen verwezen vrijwel zeker naar de Sint-Corneliuscultus in de benedictinessenpriorij Klein-Bijgaarden, gelegen te Sint-PietersLeeuw. In 1797 waren de relieken van de H. Cornelius namelijk vanuit deze priorij overgebracht naar de parochiekerk van Sint-Pieters-Leeuw waar op 27 mei 1831 een nieuwe Sint-Corneliusbroederschap opgericht werd en waarvoor de oorsponkelijk voor de priorij bedoelde kopergravure werd aangepast.701 Lier Voor de verering van de H. Cornelius te Lier, bevorderd door het dominicanenklooster, is een vlaggetje overgeleverd met daarop het jaartal 1688.702 Hierop is de heilige afgebeeld met een naakt kindje en de weergave van een opweging. Op de zijde van het kindje zou een Gebed van de H. Keizer Karel zijn geschreven.703 Machelen Het oudste spoor van vaantjes ter ere van de HH. Cornelius en Gislenus in het Oost-Vlaamse Machelen dateert van 1677-1678.704 Enkele decennia eerder, in 1643, was de sinds meer dan een halve eeuw zieltogende broederschap heropgericht. In 1726 werd voor 7 gulden een nieuw vaantje in koper gegraveerd.705 700 Kleiner formaat: ca. 87 × 63 mm. Bevat dezelfde tekst. Anonieme kopergravure. Exemplaar: PcD.

701 Kopergravure; formaat: 220 × 183 mm. Exemplaar: PcA. Over de cultus: Van den Weghe, Een bijdrage tot de geschiedenis, p. 54. P. Borremans, Ars sacra. Inventaris en beschrijving van kerkelijke kunstschatten in het Pajottenland (Sint-Kwintens-Lennik, 1975), (p. 108) (reliekborstbeeld van de H. Cornelius). 702 Van Heurck, Les drapelets, p. 263 (met afbeelding). 703 Zie het debat over dit vermoeden J. Gessler, ‘Twee onbekende Vlaamsche varianten van den “Hemelbrief ”’, in: Volkskunde, 45 (1943), p. 121-134 (p. 128-131). 704 Inkomsten van de verkoop van onder meer vaantjes en medailles. A. Cassiman, ‘Machelen-Gulde’, in: Oostvlaamse Zanten, 25 (1950), p. 89-101 (p. 98). 705 Omstreeks 1870 werd die plaat nog gebruikt voor het drukken van vaantjes. De Potter & Broeckaert, Gent: Machelen, p. 14 en 19.

495

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 77. Ninove, devotie tot de H. Cornelius. Burijngravure door P. B. Bouttats (117 × 86 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Ninove, P1

Er kwam toen tevens een houten drukvorm tot stand. Daarmee waren hogere oplagen te bereiken, noodzakelijk om aan de grote vraag te kunnen beantwoorden. In 1769 liet de pastoor liefst 10.000 exemplaren drukken bij de weduwe van Michiel de Goesin te Gent.706 Bij Livinus de Clerck, werkzaam te Gent in de jaren 1704-1714, verscheen een affiche: De solemnele neghen daghen van het gulden ende oudt broederschap van Sinte Cornelis ende Sinte Geleyn in de parochiale kercke van Machelen, tusschen Ghendt ende Cortrycke, met vollen aflaete.707 706 Van Heurck, Les drapelets, p. 274. Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 25. M. Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart Machelen-gulde van 1643 tot 1820 (Machelen, 1982), p. 32-34, met afbeeldingen. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 201. 707 Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart, p. 38 (afbeelding). Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 312.

496

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Mille Voor de Corneliusverering in een kapel te Hamme-Mille verscheen omstreeks 1783 (gezien de approbatie) bij de Brusselse drukker Franciscus t’Serstevens het Kort begryp van het leven ende martelie van den H. Cornelius paus, hoe binnen Mille eene capelle tot zijne eer is opgericht, van de aflaten die aldaar zijn gegeven.708 Ninove Van in de vroege twaalfde eeuw (alleszins al vóór 1137) berustten relieken van de H. Cornelius te Ninove, eerst in de parochiekerk en al na een paar decennia in de kerk van de ter plaatse opgerichte premonstratenzenabdij van Sint-Cornelius en Sint-Cyprianus.709 In 1725 noteerde Cornelius van Gestel dat de abdijkerk te Ninove nog steeds een sterke toeloop van epileptici en andere zieken kende.710 In verband met deze cultus graveerde Petrus Balthazar Bouttats (Antwerpen, 16821756) een prent met de uitbeelding van de H. Cornelius en enkele vereerders, onder wie een vrouw die de heilige een breukband aanbiedt. Dit gravuurtje zou voor gelijk welke Sint-Corneliusviering hebben kunnen dienen, ware het niet dat er onderaan volgende tekst op gegraveerd was: ‘S. Cornile, priez pour nous. Honoré à Ninove.’711 Passendale Het vlaggetje voor de H. Cornelius in het West-Vlaamse Passendale (Zonnebeke) draagt de vermelding 1708.712 Serskamp Voor de H. Corneliusverering te Serskamp (Wichelen) werd een vaantje geproduceerd dat in de literatuur, weliswaar zonder argumentatie, eveneens wordt toegeschreven aan Petrus Balthazar Bouttats.713 Omstreeks het jaar 1926 ontdekte de Oost-Vlaamse folklorist Jules Pieters te Serskamp een koperplaat die boven een bed was gehangen.714 Sint-Kornelis-Horebeke Het patronaat van de kerk van Sint-KornelisHorebeke hoorde toe aan de abt van Ninove Cornelius en vermoedelijk haalde het hier ook de reliek vandaan.715 In de achttiende eeuw zouden vaantjes zijn verkocht, maar daarvan zijn geen bewaarde exemplaren bekend.716 708 Exemplaren: PcA en KBR. Van Nyen, Sint Cornelius, p. 67 (titelbeschrijving); Sacré, Folkloristische kalender, p. 231. 709 A.J.A. Bijsterveld & D. Van de Perre, Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse abdij (Leuven, 2001), p. 4-6. 710 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 199-200. 711 Van Nyen, Sint Cornelius, afbeelding tegenover p. 118. Ruys, Tot heil, p. 77 (afbeelding). 712 Van Heurck, Les drapelets, p. 369. 713 Ruys, Tot heil, p. 140 (afbeelding) en 170; Van Nyen, Sint Cornelius, p. 132-133 (afbeelding tegenover p. 132); L. Stockman, De Sint-Corneliusdevotie in Vlaanderen. Tentoonstelling ingericht ter gelegenheid van de feestviering 1000 jaar Aalter 1974 (Aalter, 1974), afb. p. 39 en tekst p. 120-121. 714 Exemplaar: PcA (formaat: 114 × 73 mm). 715 Janssens, ‘Sint-Korneliusverering’, p. 42; Van Gestel, Historia sacra, p. 257. 716 Vermelding bij Van der Straeten, overgenomen in Van Heurck, Les drapelets, p. 210.

497

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 78. Mechelen, klooster Blijdenberg, devotie tot de H. Damianus. Burijngravure door Jacobus de Man (135 × 92 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 629

Sint-Pieters-Voeren Uit een boekje uit 1764, bezorgd door de drukkerij van Joannes en Gijsbertus van Gulpen te Maastricht, blijkt dat aan de verering van de H. Cornelius te Sint-Pieters-Voeren aflaten verbonden waren: Aflaeten vergunt […] broederschap […] Cornelius […] St. Pieters-Voeren.717

717 Van Nyen, Sint Cornelius, p. 143 en 145.

498

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering

Sint-Damianus van Antiochië De bij ons niet bijzonder populaire martelaar Damianus (feestdag: 28 oktober) werd volgens een handschrift van het klooster Blijdenberg (cfr. infra) in Engeland geboren, maar tijdens een pelgrimstocht naar Jeruzalem stelden de inwoners van Antiochië hem tot bisschop aan. Hij zou onder Julius Maximus zijn doodgemarteld.718 Mechelen Toen in 1716 de relikwiekast van de H. Damianus in het klooster Blijdenberg te Mechelen werd geopend om de gebeenten te onderzoeken die men in de dertiende eeuw verworven had, verdrongen de gelovigen er zich om de heilige overblijfselen aan te raken met ‘roosen-hoeykens, beldekens, broodt en andere dingen.’719 Onder deze ‘beldekens’ bevonden zich ongetwijfeld exemplaren van het prentje dat Jacobus de Man (wellicht reeds eerder) voor deze devotie uitgegeven had. De tekst op dit gravuurtje luidt: ‘S. Damianvs Artsbisschop van Antiochien, vant geselschap vande H. Vrssvla, wiens H. lichaem Rust int clooster van Blijenbergh Binnen Mechelen, en sijnen feest dagh woort geviert den 22 8ber.’720 Dezelfde koperplaat verscheen later met de signatuur ‘J. de Backer.’ Het bijschrift was hersneden en aangevuld met: ‘dit beldeken heeft aengerackt aen de H. gebeente Van den H. Damianvs.’721 Nadat in 1798 de nonnen van Blijdenberg werden verdreven, verhuisden de relieken van Damianus naar de kerk van het begijnhof.722

Sint-Donatus De H. Donatus (feestdag: 7 augustus) was bisschop van Arezzo toen hij door Juliaan de Afvallige werd onthoofd. Sint-Donatus groeide in de Zuidelijke Nederlanden uit tot een van de populairste weerheiligen.723 Zijn verering als patroon tegen hagel, donder en bliksem kwam pas rond het midden van de achttiende eeuw tot stand. Bij bliksem en donder brandden mensen een gewijde kaars, maakten kruistekens, wierpen gewijde palm in het vuur, of lazen de litanie van St. Donatus of het Sint-Jansevangelie.724 De kapucijnen speelden in deze devotie een belangrijke 718 F. Vermuyten, Het begijnhof van Mechelen en zijn kerk (Antwerpen, 1973), p. 103-115. 719 Vermuyten, Het begijnhof van Mechelen, p. 120. 720 Kopergravure; formaat: 135 × 93 mm; signatuur: Jacobus de Man. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 629. A. Jans, ‘Sanctus Damianus quidam, de quo nihil fit’, in: P. Catteeuw & F. Hellemans, In verscheidenheid. Liber Amicorum prof. dr. em. Robert Van Passen (Aartrijke, 1993), p. 155164 (p. 160). 721 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mechelen, nr. B.3.1. 722 Vermuyten, Het begijnhof van Mechelen, p. 103. 723 Zie ook: B. Plück, ‘Der Kult des Katakombenheilige Donatus von Münstereifel’, in: Jahrbuch für Volkskunde, nieuwe reeks, 4 (1981), p. 112-126. 724 J.E. Jansen, ‘Het volksleven te Turnhout’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 11 (1939), p. 67-110 en 134-171 (p. 166).

499

deel IiI – HEILIGEN ondersteunende rol.725 Onder hun impuls immers kwam de devotie in de loop van de tweede helft van de achttiende eeuw vanuit Aarlen naar de Zuidelijke Nederlanden overgewaaid.726 Van Donatus zijn relatief weinig vaantjes bewaard gebleven en als we prentjes aantreffen dan vertonen deze vaak een opvallende vorm of techniek (schrootbladen). Wel zijn redelijk wat devotieblaadjes en -boekjes overgeleverd. Het toenemend belang van tekstmateriaal (litanie, inschrijvingsbewijs, toneel) in het drukwerk over Donatus wijst op specifiek gebruik van deze publicaties. Met deze kenmerken lijkt de Donatusverering, een jonge devotie dus, typerend voor de achttiende eeuw in het algemeen. Voor de devotie tot de H. Donatus in de kapucijnenkerk te Aarlen, de Sint-Martinuskerk te Aat, de Sint-Jacobskerk en de jezuïetenkerk te Antwerpen, de parochiekerk van Beveren-Roeselare, de jezuïetenkerk te Bergen-Henegouwen, de kerk van de H. Germanus in diezelfde stad, de Sint-Goedelekerk te Brussel en de abdijkerk van Neumünster te Luxemburg werden in de achttiende eeuw prentjes verspreid waarvan het formaat, de tekst en de opmaak geïnspireerd waren op de Driekoningenprentjes.727 Het devotieboekje in 1759 uitgegeven ten behoeve van de vereerders van de H. Donatus in de Antwerpse Sint-Jacobskerk gebruikt dezelfde terminologie.728 Een ander boekje uit de achttiende eeuw met betrekking tot de Donatusdevotie noemt de oblongprentjes ‘billiettiens’ en maakt een duidelijk onderscheid met de andere, grotere Donatusprentjes die het ‘beeldekens’ noemt.729 De term ‘billet’ staat gedrukt op een Nederlandstalige editie van een Donatusbriefje in verband 725 Hildebrand, De kapucijnen, deel 9, p. 740-750. 726 M. Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte van België tot de H. Donatus, biezondere patroon tegen schadelijke natuur- en vernielende kunstmatige luchtelementen’, in: Oostvlaamse Zanten, 34 (1959), p. 41-72, 85-101, 127-142, 170-195 en 219-235 (p. 48-49). Op p. 49: propagandablaadjes uit Aarlen (1753). Therry, De religieuze beleving, p. 57 noot 60. 727 M. English, ‘De donderheilige Sint-Donatus en zijn verering in West-Vlaanderen’, in: Biekorf, 60 (1959), p. 65-73 en 103-110 (p. 72 en 107). Aat: L’art populaire en Wallonie (Luik, 1970), p. 486 (afbeelding). Antwerpen: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 60 (afbeelding); Thijs, Antwerpen, p. 122 en 140 (afbeeldingen). Bergen: Saints populaires dans le diocèse de Tournai. Iconographie - attributs - dévotion (Doornik, 1975), p. 63 (afbeelding). Beveren: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 223. Brussel: houtsnede met typografische toevoeging (Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351). Luxemburg: J.L. Mousset, Les pratiques de protection populaires et le culte des saints protecteurs au Luxembourg (Luxemburg, 1983), p. 44 (afbeelding) en 45. 728 J.D. Verpoorten, Het leven van den H. Donatus, patroon tegen het onweêder, storm, donder, blixem, ende andere onstuymigheden van de logt […] Deêze reliquiën zijn berustende, ende worden altyd gevierd op den eersten zondag van ider maend, in de collegiale, ende parochiale kerk van den H. Jacobus, binnen Antwerpen (Ant werpen, G. Berbie: 1759), p. 33, 36, 38 en 41. Exemplaar: RG 3087 F 13b. 729 Beginsel en voortganck der devotie tot den H. Donatus martelaer. Besonderen patroon tegens onweders van donders, blixems en tempeesten van winden, haegel &c. Plechtelyck, en met solemniteyt ingestelt in de kercke van de eerw. paters capucinen tot Arlon […] Als oock een broederschap voor altyt duerende onder de bescherminghe van desen H. martelaer Donatus aldaer ingestelt met authoriteyt

500

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering met de devotie te Aarlen.730 Dezelfde term lezen we op de Franstalige briefjes voor de devotie tot de H. Donatus in Aarlen, Aat en Bergen.731 In de achttiende eeuw werd ook taf aangewend als drager voor de ‘briefkens’ in verband met de verering van de H. Donatus in de jezuïetenkerken te Antwerpen en Bergen.732 Al de zopas geciteerde prentjes zijn kopergravuurtjes, maar het achttiende-eeuwse ‘billet’ voor de vereerders van de H. Donatus in de Brusselse hoofdkerk, gedrukt op blauwe taf, bestaat uit een kleine houtsnede en een typografisch toegevoegde tekst.733 Aalst In de Sint-Martinuskerk te Aalst was een broederschap gevestigd die de verering van een relikwie van de H. Donatus bestierde. In het midden van de achttiende eeuw verscheen bij Jacobus Du Caju te Dendermonde de druk Oorsprong en voortgang van de aenroepinge van den H. Donatus, martelaer, tegen den donder, den bliksem, en haegel, van welkers reliquien berusten in de parochiale kerke van den H. Martinus binnen de keyzerlyke stad Aelst, ende die jaerlyckx onder het celebreren van eene solemnele misse aen den Autaer van de H. Maget ende martelaeresse Catharina in de selve kerke uytgestelt worden op den 24. Juny (geapprobeerd in 1741).734 Antwerpen (Jezuïeten) Voor de Donatusdevotie in de Antwerpse jezuïetenkerk circuleerde in de achttiende eeuw een klein oblongvormig prentje met als tekst: ‘H. Donatus Martelaer, bidt voor ons, op dat wij bevreijdt zijn van donder, blixem en onweder, door onsen Heer Iesu Christus. Amen. Dit briefken heeft aen de H. Reliquie geraeckt, in de kerck der Professie-huijs der P.P. Iesuiten tot Antwerpen.’735 Antwerpen (Sint-Walburgiskerk) Voor de Sint-Walburgiskerk werd een anonieme prent uitgegeven met een oblongvormige gravure en daaronder een gevan syne heyl. Benedictus den XIV. Paus van Roomen. Uyt het Fransch vertaelt in het Neder-duyts (Antwerpen: A. Everaerts, s.a.), p. 20. Exemplaar: RG 3095 L 14:9. 730 Anonieme houtsnede met typografische toevoeging. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 302. 731 Een Franstalig Sint-Donatusbriefje voor Aarlen, uitgegeven door de Antwerpenaar Cornelius de Boudt, gebruikt de schrijfwijze billiet. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Aarlen, P1. Zie voor Aarlen (twee vormen: billet en billiet) ook: Imagiers de paradis. Images de piété populaire du XVe au XXe siècle (Bastenaken, 1990), p. 151, afbeeldingen. 732 Afbeelding van het Antwerpse briefje: Thijs, Antwerpen, p. 140. Exemplaar (Bergen): RG, Plaatsgebonden devoties, Bergen, P1. Formaat: 40 × 103 mm; tekst: S. Donat Martir […] Ce Billet a touché la Relique de St. Donat dans l’Eglise de PP jesuites à Mons. 733 Drukspiegel: 55 × 110 mm; zwarte druk; tekst: H. Donatus martelaer […] Dit Billet heeft geraeckt aen de Reliquien van den H. Donatus Martelaer, berustende in de Capelle van den H. Liborius, in de Collegiale Kercke van de HH. Michaël en Gudila [sic] tot Brussel. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351. 734 Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 45 en p. 170-171. 735 H. Van Goethem (red.), Antwerpen en de jezuïeten 1562-2002 (Antwerpen, 2002), p. 49 (afbeelding).

501

deel IiI – HEILIGEN bed. Een nota leest: ‘De Heylige geapprobeerde Reliquien […] rusten […] in de Parochiale Kerke van de Borgt binnen Antwerpen in de Capelle van de H. Walburgis.’736 Antwerpen (Sint-Jacobskerk) Een gekleurde prent voor de Sint-Jacobskerk met signatuur ‘C. van Bael’ heeft het opschrift: ‘dit beldeken heeft aengerackt aen de Reliquiae van S. Donatus in de kerck van S. Iacob.’737 In 1759 verscheen het door J.D. Verpoorten uit het Frans vertaalde en bij Gerardus Berbie gedrukte Het leven van den H. Donatus, patroon tegen het onweeder, storm, donder, blixem, ende andere ongestuymigheden van de logt […]. Deeze reliquiën zijn berustende, ende worden altyd gevierd op den eersten zondag van ider maend, in de collegiale, ende parochiale kerk van den H. Jacobus, binnen Antwerpen.738 Dit werk bevat een kopergravure (op p. [2]).739 In hetzelfde jaar kwam bij Berbie ook de originele Franstalige versie van dit werk van de pers: La vie de St.-Donat, martyr, Patron contre les Orages, Tempêtes, Foudres, Tonnerres, & autres Intempéries de l’air, Dont les reliques reposent dans l’ église paroissiale et collégiale de St.-Jacques à Anvers.740 Later, in 1765, verscheen bij Joannes Petrus de Cort te Antwerpen een gelijkaardig maar niet duidelijk aan een specifieke cultus gekoppeld werkje met de titel Het leven van den H. Donatus martelaer; Patroon tegen alle schaedelijk Onweder, van Storm-winden, Regens, Droogte, van Hagel, Donder en Blixem.741 Het bevat een gravure die de heilige afbeeldt boven een ommuurde stad, met bovenaan het opschrift ‘H. Donatus martelaer bidt voor ons, op dat wij bevrijdt sijn van Blixem en Onweder.’ En met onderaan een citaat van Mozes: ‘Ick sal mijne handen opsteken tot den Heere, en de donders sullen ophouden, en daer sal geenen haegel wesen. Exo. C. 9 V. 29.’ Een jaar later verscheen bij De Cort een nieuwe uitgave zonder prent en in 1772 een afzonderlijke Litanie ter eeren van den H. Donatus martelaer bij J.B. Carstiaenssens.742 Belle Ter promotie van de Donatuscultus te Belle (Bailleul) werd in de achttiende eeuw een prent gedrukt (ca. 115 × 80 mm) met het opschrift ‘Sanctus Donatus Martyr. Aengeraekt de H. Reliquie in de Prochie Kerk Van Belle.’743 Bouwel Aan een zijaltaar van de Onze-Lieve-Vrouwkerk in Bouwel werden een reliek en een houten buste van de H. Donatus vereerd. Bij Jacobus Henricus Le Tel736 737 738 739 740

Druk: s.l.: s.n., s.a., 1 pagina. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 71. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Sint-Jacobskerk P1. Nederlandse editie van G. Berbie: RG 3087 F 13b. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 161. A.M.Peré, De St.-Jacobskerk te Antwerpen (Leuven, 1971), p. 99. Franse versie van Berbie: RG 3087 F 13a. 741 Exemplaar: RG 3087 I 21. 742 Exemplaar: RG 3111 D 65/47. 743 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 318.

502

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering lier, actief in het laatste kwart van de achttiende eeuw, verscheen een ongedateerde volle aflaataffiche.744 Brugge Brugge, en in het bijzonder de kloosterkerk van de Brugse kapucijnen, was een belangrijk centrum van Donatusverering. Aan het einde van de achttiende eeuw verscheen een kopergravure waarop de heilige staat afgebeeld op een voetstuk (met daarop de tekst: ‘S. Donatus Martyr’) met een stadsgezicht van Brugge op de achtergrond. Zij draagt de signatuur ‘M: Allaert. F.’ en het onderschrift ‘Aengerackt aen de H: Reliquien tot de E:E.P:P. Capucinen in Brugge.’745 Wanneer in 1779 een Donatusaltaar wordt opgericht verschijnt een prent (150 × 98 mm) getiteld ‘Per intercessionem S. Donati M.’ met onderaan het opschrift: ‘Dit beldeken heeft aengeraeckt aen de HH. Reliquien van den H. Martelaer Donatus in de Kercke der EErw. PP. Capucinen tot Brugge’ en de signatuur: ‘Klauber Sc. et exc.’ A.V. 1779.746 Brussel (kapucijnenklooster) Er zijn weinig gegevens over het ontstaan van de devotie tot de H. Donatus in de kerk van het thans verdwenen kapucijnenklooster. Dankzij een devotieboekje dat in 1764 werd goedgekeurd en bij verschillende Brusselse drukkers van de pers kwam, weten we dat er een Donatusbroederschap bestond.747 De aanleiding voor het aanzwengelen van deze devotie was een gebeurtenis die een jaar eerder had plaats gevonden. Tijdens de nacht van 12 augustus 1763 was er ‘tot Brussel en de omliggende landen een schroomelyk Onweder geweest van Donder, Blixem, en overgroote Hagelsteenen, het welk alle de menschen vervult heeft met grooten schrik en benauwtheyt: den Blixem is geslagen in den Toren van de paters Capucinen, die hy seer beschadigt heeft, en den Hagel heeft in geheel de Stad en omliggende Landen een aldergrootste schade veroorsaekt aen de glaese Vensters, Dakken, Boomen, Hof en Land-vruchten.’748 Van Het leven van den H. Donatus Martelaer. Patroon tegen alle schaedelyk Onweder, Storm-winden, Regens, Droogte, Hagel, Donder en Blixem, met de approbatie van 17 februari 1764 744 Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 57 (reproductie aflaataffiche) en 61-65.

745 Zie: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 224-227 (met afbeelding op p. 225); English, ‘De donderheilige’, p. 69 (afbeelding). H. Demarest, ‘Devotie tot de H. Donatus in het Vlaamssprekend gedeelte van België. Aanvullingen’, in: Volkskundig jaarboekje ’t Beertje, 4 (1982), p. 181-196 (p. 189) suggereert als datering het jaar 1776. Exemplaar: RG, Collectie plaatsgebonden devotieprenten, Brugge, Capucijnen, P1. 746 Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devotieprenten, Brugge, Capucijnen, P1. Demarest, ‘Devotie tot de H. Donatus’, p. 187. 747 Zie: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 88-89 (afbeelding op p. 88). Het Leven van den H. Donatus Martelaer; Patroon tegen alle schaedelyk Onweder, van Storm-winden, Regens, Drooghte, van Hagel, Donder en Blixem […] (Brussel: weduwe J. Vleugaert, 1764). Exemplaren: PcA en RG 3087 I 24. 748 Het leven van den H. Donatus Martelaer (Brussel: J.B. Jorez, 1772), p. 42-43. Geciteerd in Sacré, Folkloristische kalender, p. 115.

503

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 79. Brussel, Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal, devotie tot de H. Donatus. Donatusbriefje (53 × 110 mm), afgedrukt op blauw/groene zijde – UA, Collectie Thijs, nr. 351

verschenen uitgaven bij de weduwe van Joannes Vleugaert (1764), Franciscus t’Serstevens (1764?) en Jean Baptist Jorez (1758?, 1764 en 1772).749 Te Gent, bij de weduwe van Michiel de Goesin, zag een devotieblaadje het licht met opschrift ‘Broederschap van den H. Donatus martelaer. Dit is gewyd en geraekt aen de reliquien […] die rusten in de kerke der PP. Capucinen tot Brussel.’750 Brussel (Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal) Voor de verering van Sint-Donatus in de Sint-Liboriuskapel van de Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal te Brussel verscheen een schrootblaadje met als opschrift: ‘H. Donatus Martelaer Bidt voor ons, op dat wy bevrydt wesen van de Onweders en Tempeesten. Dit Billet heeft geraeckt aen de Reliquien van den H. Donatus Martelaer, berustende in de Capelle van den H. Liborius, in de Collegiale Kercke van de HH. Michael en Gudila [sic] tot Brussel.’751 Brussel (Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavelkerk) Voor deze andere Brusselse devotie verscheen in 1772 bij G. Pauwels de Litanie de Saint Donat martyr. Het opschrift garandeerde dat het de reliek in de Onze-Lieve-Vrouw-ter-Zavelkerk had aangeraakt: ‘Cette image a touchée à la relique de Saint Donat martyr, reposante dans l’ église de Notre-Dame du Victoire du sablon, à Bruxelles.’752

749 Sacré, Folkloristische kalender, p. 115 (titelbeschrijving). Exemplaar editie 1764, weduwe J. Vleugaert: PcA en RG 3087 I 24 (convoluut: gebeden). 750 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 352. 751 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 351 (gedrukt op blauw-groene zijde). 752 Met houtsnede. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 353.

504

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Etikhove Op 1 oktober 1767 haalde Etikhove een reliek van de H. Donatus in en op 8 juli 1770 volgde de oprichting van een broederschap.753 Daarvoor had keizerin Maria-Theresia met een schrijven (gedateerd 19 maart 1770) aan de parochie van Etikhove haar toestemming gegeven tot het afkondigen van de pauselijke bul die zelf op 11 december 1767 werd uitgevaardigd. Ter gelegenheid van deze nieuwe cultus verscheen bij de Oudenaardse drukker Petrus Joannes Vereecken een devotieboekje (in 12°, tachtig bladzijden) van de hand van pastoor J.A. Rommens (gest. 9 oktober 1820): Oprechte devotie tot den H. Donatus martelaer, besonderen patroon tegen donder, blixem, haegel, regen, droogte, onweder en tempeesten, […]; als ook tegen de peste en besmettelijcke sieckten van menschen en vee […].’754 Een eerste deel behandelt de broederschap en een tweede het leven van de heilige met ‘sedelycke lessen.’ Eveneens uit diezelfde periode kwam het argument (groot in 4°, vier bladzijden) voor een speelstuk over het leven van de H. Donatus van de pers, met als opschrift: ‘Het leven van den H. Donatus Martelaer, Patroon tegen de Rampen van Donder en Blixem enz. – Sal Speel-wys vertoont worden door de Goetwillige en tot het huys Godts, iverige Reden- en Rym-Constminnende Jonckheyt der Parochie van Etichove; tot cieraet der Kercke van dezelve Parochie. Opgedragen alsboven.’755 Een anoniem en ongedateerd maar waarschijnlijk in de achttiende eeuw vervaardigd vaantje voor Etikhove toont de heilige bij een kleine kapel en groepjes bedevaarders. Op de schuine zijde staat gedrukt: ‘H. DONATUS MARTELAER Patroon tegen de tempeesten, bidt voor ons’ en onderaan: ‘Op dat wij verlost worden van Donder, Blixem ende tempeesten. Aengeraekt de Reliquien in de Kerke van Etichove, by Audenaerde.’756 Tienen In de Tiense Sint-Germanuskerk werd een houten Donatusbeeld vereerd dat afkomstig was uit de verdwenen kapucijnenkloosterkerk. Daar was rond het jaar 1763 een broederschap opgericht gewijd aan de H. Donatus.757 Bij de weduwe van 753 Zie: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 174-180 (afbeelding van vaantje op p. 176). Zie ook: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 81 voor een reproductie van dit vaantje. 754 Zie over deze druk: Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 96-97. Deze auteur meldt: ‘Aen de keerzyde van het tytelblad staet een prentje verbeeldende den H. Donatus, Gods bermhertigheid afsmeekende tegen een onweder; in ’t verschiet ziet men de kerk van Etichove. De recto van het tweede blad draegt, in eene vignette, de vereenigde wapenschilden De Kerchove-De Lens. Opmerkzaem is het dat, in een gedeelte der exemplaren, deze twee vignetten grovelyk in hout zyn gesneden. In een ander deel is de houtsnede der wapenschilden vervangen door eene kopersnede. Een derde deel ongeveer der exemplaren draegt de beide vignetten, in kopersnede, door Heylbroeck.’ Voor een reproductie van de tekst van het titelblad, zie: Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 46-47. Exemplaar: EHC 752791 (voorheen VMA). 755 Vander Meersch, Audenaerdsche drukpers, p. 98. 756 Van Heurck, Les drapelets, p. 125 (met afbeelding). 757 Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 96-97.

505

deel IiI – HEILIGEN de Brusselse drukker Joannes Vleugaert verscheen het in 1764 goedgekeurde blaadje getiteld Broederschap van den H. Donatus martelaer. Dit is geweydt en geraekt aen de reliquien van den H. Donatus, die rusten in de kercke der PP. Capucinen tot Thienen.’758 Opvallend: in plaats van een afbeelding van de H. Donatus gebruikte ze een houtsnede met de voorstelling van de joodse hogepriester Aäron.759 Turnhout In de kerk van het Gasthuis te Turnhout bestond een broederschap die met drukwerk promotie maakte voor de verering van haar patroonheilige. Dit blijkt onder meer uit de bij Brepols en Dierckx (zoon) uitgegeven folder Broederschap van den Heyligen Donatus, Martelaer. Dit is gewyd […] in de Kerk van ’t Gasthuys te Turnhout.760 Waasmunster De heilige Donatus is de tweede patroon van de Onze-LieveVrouwkerk van Waasmunster.761 Op 19 januari 1764 gaf censor C.J. Leyniers toestemming tot het drukken van een devotieprentje door J. Poelman.762 Te Gent verscheen bij de weduwe van Michiel de Goesin een devotieblaadje getiteld Broederschap van den H. Donatus martelaer (ongedateerd). Onder een afbeelding van een geknielde Donatus leest men hier: ‘Dit is gewyd en geraekt aen de reliquien […] die rusten in de kerke der PP. Capucinen tot Brussel. Als ook in de Parochiale Kerke van Waesmunster Lande van Waes.’763 Wervik In 1766 verscheen bij de drukkerij van de tussen 1750 en 1788 actieve Thomas Franciscus Walwein: Origine et Progrès de la dévotion et invocation de S. Donat […] établie […] dans l’ église paroissiale de la ville de Wervick, où il y a une partie des reliques du même saint. Een jaar eerder had de Sint-Jorisgilde zich een zilveren schrijn aangeschaft om de reliek van de H. Donatus in onder te brengen.764

758 Houtsnede; formaat: 70 × 50 mm; drukspiegel: 144 × 82 mm; [4] p; impressum: Tot Brussel, by de Wed. J. Vleugaert, op de Hout-merkt; niet gedateerd; approbatie: 19 januari 1764. Weduwe J. Vleugaert was werkzaam in de periode 1743-1764. Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 311. De voorstelling is een kopie naar een houtsnede van Hans Sebald Beham, onder meer opgenomen in Historien ende prophecien wt der Heyligher Scriftueren (Antwerpen: S. Kock, 1535). J.A.J.M. Verspaandonk, ‘Een beeldhouwer op de vingers gekeken. Grafische voorbeelden voor de zittertjes van het koorgestoelte in de Leuvense kerk van Onze-Lieve-Vrouw-ter-Predikheren’, in: Arca Lovaniensis artes atque historiae reserans documenta, 15-16 (1986-1987), p. 145-221 (p. 149, 155 en 183) (afbeelding). 759 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 780. 760 Exemplaren: PcA en RG, Collectie plaatsgebonden devotieprenten, Turnhout, P1. 761 Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 191-194. 762 Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 192-193. Broederschap van den H. Donatus Martelaer. Dit is gewijd […] in de Parochiale Kerk van Waesmunster, Lande van Waes (Gent: J. Poelman, s.a.), [4] p. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 795. 763 Een herdruk: Gent: weduwe M. de Goesin, s.a., [4] p. Exemplaar: EHC 606397. 764 Exemplaar in: RG 3092 F 20. Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 10-11.

506

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Westmeerbeek In de H. Michaëlkerk van Westmeerbeek bekommerde een broederschap zich over de verering van Sint-Donatus. Ter bevordering van deze devotie verscheen bij de Antwerpse drukker J.B. Carstiaenssens in 1764 een blaadje met dezelfde inhoud, dat door censor C.J. Leyniers op 19 januari van dat jaar werd goedgekeurd en dat ook voor hierboven reeds besproken cultussen werd ingezet.765 Tevens is een affiche bekend.766 West-Vlaanderen In 1776 verscheen bij de Brugse drukker Cornelis de Moor Het leven van den H. Donatus, martelaer, patroon tegen alle schaedelyk onweder, storm-winden, regens, droogte, hagel, donder en blixem, dat verwijzingen bevat naar relieken in onder meer Brugge, Kortrijk, Ieper en Beveren. In 1771, zo kan men lezen, werden in die laatste twee plaatsen ook broederschappen opgericht. Ook verscheen het Beginsel en Voortgang der devotie en aenroepinge van den H. Donatus Martelaer, een plaketboekje dat in de jaren 1770 in licht aangepaste varianten voor vijf tot zes verschillende lokale Donatus-devoties in West-Vlaanderen door de Ieperse drukker Thomas Franciscus Walwein gedrukt werd.767

De heilige Drie Koningen De devotie ten aanzien van de Drie Koningen ontwikkelde zich aanvankelijk in het Duitse rijk nadat Frederik Barbarossa in 1164 de relieken van Gaspar, Melchior en Balthasar uit Italië naar Keulen liet overbrengen. In 1170 gaf de aartsbisschop van Keulen de opdracht voor deze relieken een rijk versierde schrijn te vervaardigen. In de zeventiende eeuw werden in navolging van Keulen ook in Vlaanderen en Brabant broederschappen opgericht.768 Brussel (Berlaymontklooster) In 1671 richtten de kanunnikessen van het in 1625 gestichte Berlaymontklooster in Brussel een broederschap op.769 In datzelfde jaar verscheen in deze stad bij Vleugaert Kort Begrijp van de instellinghe van het broederschap van de H.H. Drijkoninghen.770 Guillaume Scheybels drukte een affiche voor een octaaf ter ere van de oprichting van een ‘Nouvelle Confrerie.’ Hieruit blijkt onder meer dat men de eerste dag om tien uur ’s ochtends een mis met muziek 765 Broeckhove, ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte’, p. 72. 766 M. Cornelissen, ‘Sint-Donatusbegankenis en een nieuw bedevaartvaantje te Westmeerbeek’, in Mededelingenblad: Heemkring Kanton Westerlo, 9:2 (1982), p. 74-76. 767 English, ‘De donderheilige’, p. 65. 768 V. Henry, La dévotion aux Saints Rois Mages (Brussel: Wuyts, 1875). 769 Het ging om de plechtige inhuldiging. De eigenlijke erkenning voltrok zich reeds op 3 oktober 1665, toen paus Alexander VII rijkelijk aflaten schonk, en op 28 juli 1666, toen aartsbisschop Alphonse de Berghes het officiële oprichtingsdecreet uitvaardigde. Zie: J. Schyrgens, Berlaymont. Le Cloistre de la Reyne de tous les Saints (Brussel, 1928), p. 81. 770 BCNI, nr. 12783. Exemplaar: RG 3113 N 9.

507

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 80. Sint-Gillis (Brussel), devotie tot de H. Egidius. Anonieme burijngravure uit 1760 (185 × 144 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 973

508

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering kon bijwonen en om vier uur ’s namiddags een Franstalige mis. Een priester zou de namen van nieuwe leden registreren. Deze broeders en zusters konden daarna beschikken over ‘des livrets qui se trouveront dans la susdite Eglise ou Monastere’, die een overzicht boden van ‘l’excellence, dignité, privileges & devoirs des Associez’ van de broederschap.771 Van bij het begin van haar stichting werden aan de leden zogenaamde ‘koningsbriefjes’ uitgereikt, kleine biljetjes die vermeldden dat zij de relieken van de H. Drie Koningen hadden aangeraakt en daardoor konden worden aangewend voor bescherming tegen ‘koorts, epilepsie, haastige dood, en alle ongevallen die reizigers kunnen overkomen.’772

Sint-Egidius Egidius (feestdag: 1 september) vertrok omstreeks het jaar 700 uit Athene naar de Provence om er kluizenaar te worden. Hij stierf rond 720 als eerste abt van het klooster Saint-Gilles dat hijzelf zou hebben gesticht.773 Mede doordat dit klooster op de route naar Santiago de Compostela lag trok het vele bedevaarders aan en groeide Egidius uit tot een bijna universele beschermheilige. De verering verspreidde zich onder meer langs de Maas naar de Nederlanden.774 In Wallonië werd deze heilige vooral aanbeden tegen de vallende ziekte.775 Sint-Gillis (Brussel) Vanaf 1760 beschikte de parochiekerk van Sint-Gillis (bij Brussel) over een anonieme tweetalige wandprent ten behoeve van de bedevaarders die er de H. Gillis kwamen aanroepen.776 Links staat de Nederlandse tekst: ‘S. Gillis abt Besonderen patroon tege[n] kortsen, gaven en vallende sieckten wiens HH. geapprobeerde Reliquien berusten in de Parochiale Kercke van S. Gillis der voorstede van Brussel aen de Halle Poort.’ Gescheiden door een door een pijl doorboorde staf staat rechts: ‘S. Gille abbè Patron Singulier contre les fievres, Convulsions et mal-caduc dont les SS. Reliques approuvées reposent dans l’Eglise Parois-

771 Nouvelle confrerie […] sous le titre des trois SS. ROYS, dans l’Eglise des Dames Chanoinesses Regulieres de Berlaimont (Brussel: Guillaume Scheybels, 1671). Zie: Schyrgens, Berlaymont, tegenover p. 79 (afbeelding). 772 H. Henry, ‘Iets over de verschuivingen in de folklore’, in: De Brabantse Folklore, 85-86 (19351936), p. 97-99 (p. 97-99, met afbeelding van koningsbriefjes op p. 99). 773 Goosen, Van Afra, p. 129-130. 774 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 31. 775 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 31. 776 Kopergravure; formaat: ca. 185 × 144 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 973. J. Petyt (Brugge) bracht, in opdracht van Ernest Rembry, de koperplaat over op een lithografische steen. E. Rembry, Saint Gilles: sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le nord de la France, 2 delen (Brugge, 1881), deel 2, buitentekstplaat tegenover p. 256. Volgens deel 1, p. 389-390 werd eveneens in 1760 voor de parochiekerk van Sint-Gillis een reliekhouder voor de H. Gillis vervaardigd.

509

deel IiI – HEILIGEN siale de S. Gille au faux bourg de Bruxelles à la porte de Halle.’ Onderaan vinden we het jaartal: 1760. Watten/Waten (Frankrijk) In de tweede helft van de zestiende eeuw werd de door de godsdiensttroebelen verzwakte Sint-Gillisverering te Watten weer nieuw leven ingeblazen door de Engelse jezuïeten, wier kloosterkapel aan de heilige gewijd was.777 Van de hand van de graveur en plaatsnijder Guillaume du Tielt (werkzaam te Ieper van 1611 tot aan zijn dood in 1653) verscheen een vaantje, dat niet meer informatie bevat dan de signatuur. De heilige is afgebeeld met rondom hem een groep geknielde, biddende aristocratische devoten. Op basis van de overeenkomsten tussen het landschap op de achtergrond en het zicht van Watten in Sanderus’ Flandria illustrata, identificeerde Ernest Rembry het druksel als een vaantje voor de Sint-Gillisverering in Watten.778

Sint-Erasmus van Formia Erasmus (feestdag: 2 juni) was volgens de overlevering onder Diocletianus bisschop van de Syrische stad Antiochië. Nadat hij eerder voor de vervolgingen in zijn stad was gevlucht, keerde hij op goddelijk bevel terug. Hij werd daarop zowel in Antiochië als Illyrië gemarteld om ten slotte in het Italiaanse Campania, daar gebracht door de aartsengel Michaël, als martelaar te sterven. Hoewel men de historiciteit van deze heilige betwijfelt, gaan de oudste sporen van zijn verering terug tot in de zesde eeuw. Hij werd de patroon van zeevaarders en schippers, maar ook van spinners en draaiers. Zijn marteling groeide uit tot een populair iconografisch thema in de Westerse schilderkunst.779 Antwerpen In Antwerpen werden Sint-Erasmusrelieken bewaard in de SintPauluskerk (overgebracht van de afgebroken Sint-Walburgiskerk) en in het SintJulianusgasthuis. Op 14 juni 1758 ontving de Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Loreto, gehuisvest in dit gasthuis, een aflaat van veertig dagen om toe te kennen aan allen die op de feestdag en de octaaf van de H. Erasmus diens relieken zouden vereren.780 Borgerhout De kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Victorie te Borgerhout (Antwerpen), ook bekend als de Beenhouwerskapel, verwierf in 1679 een reliek van de H. Erasmus, patroonheilige van de vleeshouwers. Vanaf dat moment liet de kapel geregeld en zeker tot na het midden van de achttiende eeuw ‘beeldekens’ van die 777 778 779 780

Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 182. Rembry, Saint Gilles, deel 2, p. 379 reproductie tegenover p. 379. Goosen, Van Afra, p. 134-136; Timmers, Christelijke symboliek, p. 255. P.J. Visschers, St. Juliaens Gasthuis te Antwerpen (Antwerpen: Janssens, 1853), p. 108.

510

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering heilige drukken. In 1691 ging het om 1000, in 1707 om 2000, in 1736 opnieuw om 1000 en in 1745 om 500 exemplaren. In 1758 werden drie riemen gedrukt.781 Er is een editie van deze ‘beeldekens’ bewaard gebleven: een geïllustreerd planodrukje met de titel Aenroepinge tot den H. Erasmus, besonderen patroon tegen het kolieck. Den welcken ge-eerdt wordt in de kapelle van Onze Lieve Vrouwe van Victorie; anders genaemdt: de Been-houwers kapelle sijnde binnen Borgerhoudt, al-waer sijne H. Reliquien zyn berustende.782 Onder een kopergravuurtje van Joannes vanden Sande (met een voorstelling van de marteling van de H. Erasmus) staat, over twee kolommen verdeeld, een 48-regelige berijmde aanroeping, gevolgd door twee korte gebeden. Dit planodrukje is zowel de plaatdrukpers als de boekdrukpers gepasseerd. Brussel (Begijnhofkerk) Een prentje voor de H. Erasmus in het begijnhof van Brussel heeft als tekst: ‘S. Erasmvs episc. mart. Caietae in Italia. Cuius Imago magno hominum concursu solatio ac fructu Visitur Bruxellis in Beginagio. Colitur 2 Junij’ en is gesigneerd: ‘Maria Jo[ann]a Caris Delin.’783 Brussel (Sint-Goedelekerk) Een prentje voor de H. Erasmusverering in de Sint-Goedelekerk te Brussel werd gegraveerd door Richard Collin. De tekst op deze prent luidt: ‘S. Erasmvs Episcus. et Martijr, Honoratur in Sacello particulari in Ecclesia Coll: Diuorum Michaelis et Gudulae Bruxellis. Singularis Colici Doloris patronus’ (signatuur: ‘R. Collin sc.’).784 Deze Collin werd in 1678 aangesteld als koninklijk graveur op voorwaarde dat hij (vanuit Antwerpen) te Brussel kwam wonen.785

Sint-Hermes De Romeinse krijger en christelijke martelaar Hermes (feestdag: 28 augustus) wordt in het bijzonder te Ronse gevierd en aanbeden tegen krankzinnigheid.786

781 O. Verschroeven, ‘De eredienst tot Sint-Erasmus in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw-vanVictorie te Borgerhout’, in: Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten, 19 (1971), p. 22-27 (p. 25). 782 Druk: s.l.: s.n., s.a.; drukspiegel: 187 × 127 mm. Het gravuurtje (formaat: ca. 62 × 87 mm) is gesigneerd: Joan. van[den] Sande. Twee verschillende drukken in RG: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Borgerhout. J.B. Stockmans, Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden, 5 delen (Brecht, 1895-1899), deel 2, p. 138-139, met afbeelding. Over de aankoop van ‘beeldekens’: Verschroeven, ‘De eredienst tot Sint-Erasmus’, p. 25. 783 Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, P1. 784 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 890. Zie: Thijs, Antwerpen, p. 46 (Collin). 785 A. Pinchart, Archives des arts, sciences et lettres: documents inédits, 3 delen (Gent: Hebbelynck, 1860-1881), deel 1, p. 191. 786 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 175-176; G. Celis, Volkskundige kalender voor het Vlaamsche land (Gent, 1923), p. 253.

511

deel IiI – HEILIGEN Ronse Van de hand van de Gentse graveur Pieter Wauters (1722-1777) verscheen een vaantje met daarop links Sint-Hermes afgebeeld in armatuur en te paard, een geketende duivel achter hem slepend. Centraal is de Sint-Hermeskerk afgebeeld en langsheen de schuine zijde loopt een processie van geestelijken met de reliekenschrijn. Het onderschrift luidt: ‘ora pro nobis beate hermes martyr.’787

Sint-Jacobus De heilige en martelaar Jacobus (de meerdere) (feestdag: 25 juli) was één van de twaalf apostelen en broer van Johannes. Volgens de Handelingen van de Apostelen werd Jacobus omstreeks het jaar 44 op last van koning Herodes onthoofd en werd zo de eerste martelaar onder de apostelen.788 Volgens een legende brachten Athenasius en Theodorus, twee Spaanse bekeerlingen van Jacobus, het lichaam van Jacobus per schip naar de noord-westkust van Spanje. Sinds de negende eeuw is het apostelgraf één van de belangrijkste pelgrimsoorden van het westerse christendom. Antwerpen In 1653 vernemen we dat het kerkbestuur van de Sint-Jacobskerk te Antwerpen nog steeds, zoals reeds in 1595, prenten laat uitreiken tijdens het SintJacobusfeest en de ommegang. In 1681 betaalde het 6 gulden ‘voor een plaete waer op St Jacops te peerdt, om beldeken te laeten drucken’ en in 1682 7 gulden 10 stuiver voor het drukken van 6000 exemplaren. Gaspar Bouttats leverde in 1693 twee nieuwe platen. Hij zorgde tevens voor 3500 afdrukken. Het ging om twee types, namelijk ‘groote beeldekens’ (minstens 500 exemplaren) en ‘cleyne beeldekens.’ Voor de grote prenten ontving Gaspar Bouttats 12 stuiver per 100 stuks en voor de kleine 10 stuiver. In 1696 kreeg Vanden Sande voor 500 prenten 2 gulden 10 stuiver. Het betrof dus prenten van het kleinste formaat. Eén van de koperplaten was in 1702 al zozeer versleten dat plaatsnijder Thomas de Backer ze onder handen moest nemen. Hij ontving 3 gulden ‘voor’t verhelpen ofte versnyden van de plaedt van St Jacobs om beldekens op te drucken.’ In de periode 1718-1727 leverde Petrus Balthazar Bouttats, zoon van Gaspar, 13.000 prenten aan het kerkbestuur, steeds tegen 10 stuiver per 100, behalve in 1727 toen hij 12 stuiver ontving. In 1722 betaalde het bestuur 4 gulden aan Gaspar van Heylen voor een onbekend aantal prenten. Susanna Verbruggen ontving in 1734 9 gulden 4 stuiver voor het drukken van 2300 exemplaren, wat neerkomt op 8 stuiver voor 100 stuks.789 Een gravure, gesigneerd ‘P.B. Bouttats f. ’, met de voorstelling van de H. Jacobus te paard, staat op een grotendeels uit typografie bestaand diptiekje, getiteld: Privilegien altyd-duerende, ver-

787 Van Heurck, Les drapelets, p. 383; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 268.

788 Timmers, Christelijke symboliek, p. 266. 789 Exemplaar: FAA, Privilegiekamer, nr. 3194.

512

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering gund in het jaer 1688, aen de Confrerie van S. Jacob, in des zelfs vermaerde collégiale kerke binnen Antwerpen.790 Kemzeke Omstreeks 1746 verscheen bij de Gentse drukker Petrus de Goesin Korte oeffeningen van negen dagen, te onderhouden ter eere van den Heyligen apostel en martelaer Jacobus den Meerderen, patroon der parochiale kerke van Kemseke, Lande van Waes. Alwaer syn H. Reliquien van in de twaelfste eeuwe geëert zyn, met grooten toeloop en troost van de inwoonders en pelgrims, die de selve aldaer met devotie en vast betrouwen komen besoeken. Dit boekje bevat onder meer een korte historische schets van het ontstaan van Kemzeke en van de in de parochiekerk bewaarde en vereerde relikwieën. Het anonieme boekje kwam waarschijnlijk tot stand onder impuls van Joannes Baptist Macqué die pastoor was te Kemzeke van 1740 tot 1759 en aan zijn kerk een nieuwe reliek van de H. Jacobus bezorgde, ter vervanging van het exemplaar dat in de periode van de Beeldenstorm verloren was gegaan.791

Sint-Jan-de-Doper Johannes of Jan de Doper (feestdag: 24 juni) was actief als doper en boeteprediker in de woestijn van het Jordaandal. Hij doopte Christus en noemde hem het Lam Gods. Daarom wordt hij vaak afgebeeld met de afbeelding van het Lam Gods op de borst.792 In de middeleeuwen was Sint-Jan een zeer populaire heilige, getuige onder meer de in Vlaanderen zeer verspreide praktijk van de Sint-Jansvuren, waarbij men op de vooravond van de feestdag van de heilige rond een aangemaakt vuur danste. Doordat Sint-Jan in de zestiende eeuw werd geaccapareerd in de hervormingsgezinde beeldende en grafische kunsten, waar hij wordt afgebeeld als ‘Hagepreker’, neemt men aan katholieke zijde geleidelijk afstand van deze heilige en verschuift de populariteit naar Sint-Pieter (met als centraal ritueel de zogenaamde Sint-Pietersvuren).793 Antwerpen In de tweede helft van de achttiende eeuw verscheen in Antwerpen een door Petrus Balthazar Bouttats gegraveerd diptiekje als signalement van de aflaat die vanaf 1745 door de verering van Johannes de Doper in de Sint-Jacobskerk kon worden verworven.794 790 Zonder naam van drukker. Exemplaar: FAA, Iconografie, nr. 53 E/IV/h. 791 H. Heyse, ‘Klapdorp, een “misplaatst” toponiem. Een brede benadering van een toponymisch probleem’, in: Annalen van de Koninklijke oudheidkundige kring van het Land van Waas, 88 (1985), p. 97-208 (p. 112-113). 792 Timmers, Christelijke symboliek, p. 268. 793 Zie hierover: P. De Keyser, ‘De St. Jans- en St. Pietersvuren in Oost-Vlaanderen’, in: Volkskunde, 43 (1940-1941), p. 145-170. 794 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.3.1.

513

deel IiI – HEILIGEN Averbode Het bedevaartvaantje voor de viering van de H. Johannes de Doper in de aan deze heilige toegewijde norbertijnenabdij te Averbode (ScherpenheuvelZichem) is op de plaat gedateerd: 1673. Het toont de nieuwe in 1672 (voorlopig) ingezegende abdijkerk waarvan in 1664 de eerste steen gelegd was door abt Servatius Vaes (wiens wapenschild bovenaan het vlaggetje troont). De tekst op het vlaggetje onderstreepte de rol van Johannes als noodhelper voor wie ‘met smert en pijn in lijff oft siel beswaert’ is.795 Zeker al van in de vroege zestiende eeuw kende Averbode een grote toeloop op de feestdag van Johannes de Doper. Op die dag werd overigens ook jaarmarkt gehouden in de buurt van de abdij.796 Hemelveerdegem De Sint-Jan-Baptistkerk in Hemelveerdegem (Lierde) liet omstreeks 1765 te Geraardsbergen de Korte uytlegging van het leven van den H. Joannes Baptista patroon tegen vallende ziekten drukken.797 Mechelen Uit Mechelen kennen we een prent met de signaturen ‘Lucas Franchoijs inuentor’ en ‘Lommelin fe..’ Met op de achtergrond een kerktoren, leest de tekst: ‘Siet hier het saelich hooft van Godt soo vuijtvercoren / Dat rust tot Mechelen t’St. Ians Seuentooren / Dat aen een lichte vrouw, tot dans-loon is geweest / Is dat soo menich hooft, van vallent quaet geneest.’798 Menen In 1660-1661 waren te Menen tijdens de Sint-Jansdagen, zoals in de vroege zeventiende eeuw, vaantjes te bekomen. In 1703 leverde de plaatselijke boekdrukker Guillaume Lefranc 600 vlaggetjes à 16 stuiver per 100 stuks. De Sint-Janskapel werd in 1706 omgevormd tot een protestantse tempel, zodat de viering van de H. Johannes de Doper voortaan plaatsgreep in de parochiekerk die toegewijd was aan de H. Vedastus. De gewoonte om te Menen Sint-Jansvlaggetjes te verspreiden hield stand tot in de late achttiende eeuw. Zo staan nog inkomsten van de vaantjesverkoop vermeld in de kerkrekening van 1788-1789.799 Nieuwpoort Er is een Nieuwpoorts vaantje voor de H. Johannes de Doper bewaard dat het jaartal 1722 draagt. Een ander type dateert misschien nog uit de 795 Van Heurck, Les drapelets, p. 29-31, met afbeelding. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 29-30, met afbeelding. U.E. Geniets, ‘Sint-Jan de Doper en Averbode’, in: Vlaanderen, 39 (1990), p. 301-304, met afbeelding. 796 P.E. Valvekens, Een premonstratenzerabdij in het begin der zestiende eeuw (Brussel-Den Haag, 1936), p. 190-191. 797 Volgens Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 162: Korte uytlegging van het leven van den H. Joannes Baptista patroon der parochie van sint-Jans-Hemelveerdigem (Gentbrugge: Byl-Canivé, s.a.).’ Exemplaar: RG-Br 137:25. 798 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Mechelen, P1. 799 A. Rembry-Barth, Histoire de Menin d’après les documents authentiques, 4 delen (Brugge, 1881), deel 4, p. 527-528. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 46.

514

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering zeventiende eeuw. Mogelijk functioneerden deze beide uitgaven enkel als processievaantjes, gebruikt door de leden van de Sint-Jansgilde bij hun deelname aan de jaarlijkse ommegang.800 Of het vaantje dat omstreeks het midden van de zestiende eeuw door Hubrecht de Croock voor Nieuwpoort gedrukt werd, eveneens op de H. Joannes betrekking had, is niet bekend. Ouwegem Het vaantje voor de viering van de H. Johannes de Doper in de aan hem toegewijde parochiekerk van Ouwegem (destijds: Auwegem) bij Zingem in de kasselrij Oudenaarde is gesigneerd: ‘I.G. Harrewyn Junior fecit.’ Het is een gravure van de in 1715 jong gestorven Jacobus Gerard Harrewijn, in 1692 te Antwerpen geboren als zoon van de graveur Jacobus Harrewijn. De tekst op het vaantje onderstreept dat Jan de Doper wordt aangeroepen in verband met ‘de vallende sieckten ende andere qualen.’801 Schriek Eerder vermeldden we het bestaan van Sint-Jansvaantjes (parochiepatroon) te Schriek (Heist-op-den-Berg) gedrukt in 1612 en 1655-1726. In 1655 bestelde het kerkbestuur van Schriek 432, in 1656 550 en in 1699 1000 exemplaren. Volgens een getuigenis uit 1660 kwamen de pelgrims vooral omstreeks Sint-Jansdag (24 juni) naar deze plek. Het offergeld (de verkoop van vaantjes inbegrepen) beliep toen gemiddeld niet minder dan 170 gulden. In 1706 betaalde het kerkbestuur de weduwe Bouttats te Antwerpen 9 gulden 15 stuiver voor 500 vaantjes en het ‘verhelpen’ (opsnijden) van de oude koperplaat. In 1726 liet het nog 2000 vaantjes drukken. De processie die in het raam van de Sint-Jansviering uitging passeerde langs de kapel van de Zoete Naam Jezus in het gehucht Grootlo. Daarom staat niet alleen de dorpskerk maar ook deze kleinere bidplaats op het Sint-Jansvaantje uitgebeeld.802 Sint-Jan-in-Eremo Ook in de Sint-Jan-de-Doperkerk van Sint-Jan-in-Eremo (Sint-Laureins) kon Sint-Jan vereerd worden. In 1723 werd bij Jacobus Beernaerts te Brugge voor deze cultus een affiche gedrukt om de door paus Clemens XI uitgevaardigde aflaat te promoten: Vollen aflaet te verdienen in de Parochiale Kercke S. JANS IN HEREMO […]. De affiche vermeldt onder meer dat men deze patroon kon aanroepen ‘teghen de excessen vallende sieckten drayinghen ende swymten des hoofts.’803 800 Van Heurck, Les drapelets, p. 343-344. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 51-52. 801 Van Heurck, Les Harrewijn, p. 20-21, met afbeelding. Van Heurck, Les drapelets, p. 28-29, met reproductie. Zie ook: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen , p. 263 (met afbeelding). 802 J.R. Verellen, Parochiegeschiedenis van Sint-Jan Baptist te Schriek en de H. Naam Jezus te Grootlo (Schriek, 1956), p. 25, 33, 43-44, 54 en 63, met reproductie. 803 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 291.

515

deel IiI – HEILIGEN

Joachim De figuur van de vader van Maria (feestdag: 26 juli) krijgt voor het eerst vorm in het tweede-eeuwse zogenaamde proto-evangelie van Jacobus. Daarin is voor het eerst sprake van de ontmoeting tussen Joachim en Anna voor de Gouden Poort in Jeruzalem nadat een engel de geboorte van Maria had aangekondigd, later een populair motief in de middeleeuwse schilderkunst. Antwerpen (ongeschoeide karmelieten) Voor de verering van Joachim bij de Antwerpse ongeschoeide karmelieten kennen we een anoniem prentje met als tekst: ‘Ste. Ioachim. Vader van […] Maria, besonderen Patroon voor alle siecktens, en qualen der beesten en voor het wel varen, van eenen goeden Oogst […] bij d’Eerw. P.P. Discalsen binnen Antwerpen.’804 Deze tekst is grotendeels gelijklopend met die voor Dendermonde, maar de voorstelling is geheel anders. Dendermonde (ongeschoeide karmelieten) Het sanctje voor de bij de ongeschoeide karmelieten te Dendermonde vereerde H. Joachim, […] Patroon voor alle sieckten en qualen der beesten, en voor het welvaeren van eenen goeden Oost, is gegraveerd door de anno 1687 in de Antwerpse Sint-Lucasgilde aanvaarde plaatsnijder Cornelius de Boudt. Een latere variante is gesigneerd: ‘M. Neel.’ Achter die signatuur gaat wellicht de in 1804 overleden Antwerpse uitgever Charles Neel schuil.805

Sint-Joannes Nepomucenus Joannes Nepomucenus (feestdag: 16 mei) werd geboren omstreeks 1345-1350 te Pomuk in Bohemen. Hij studeerde rechten in Praag en Padua. Na zijn aanstelling als vicaris van het aartsbisdom van Tsjechië in 1389 werd hij in 1393 te Praag door koning Wenceslaus gevangen genomen en in de Moldau geworpen. Dit leidde ertoe dat hij zou worden aanbeden tegen gevaren te water. In 1721 werd hij zalig verklaard en in 1729 volgde zijn heiligverklaring. Zijn verering als patroon van de biechtvaders, schippers en stervenden verspreidde zich veelal in kerken waaraan een kapittel verbonden was. Vooral de jezuïeten ondersteunden zijn devotie.806 Bij uitstek in Antwerpen was deze heilige populair. Hij kon er worden vereerd in de Sint-Andrieskerk, de Sint-Jacobskerk, de Sint-Walburgiskerk, de kathedraal, bij de beggaarden, de jezuïeten en de karmelieten.

804 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Karmelieten, P1. 805 Afbeelding van de prent van C. de Boudt: P. Batselier, ‘Volksdevotie in het land der onbekende santen’, in: Dendermonde. Folklore, 2 delen (Dendermonde, 1974), deel 1, p. 79-107 en 171-176 (p. 92). Exemplaar van de prent van Neel: RG, Plaatsgebonden devoties, Dendermonde, Karmelieten, P1. 806 Timmers, Christelijke symboliek, p. 271; Goosen, Van Afra, p. 215.

516

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Antwerpen (Sint-Andrieskerk) Voor deze kerk verscheen tussen 1780 en 1804 bij drukker P.J. Franck de vier bladzijden tellende Litanie tot den heyligen Joannes Nepomucenus die gevierd word in de parochiale kerke van den H. apostel Andreas, op den derden woensdag van mey. Hij bevat een vignet in houtsnede.807 Antwerpen (beggaarden) De Litanie van den H. Joannes Nepomucenus bevat een anonieme gravure met het opschrift ‘H: Ioannes Nepo: bidt voor ons […]’ en vermeldt dat men dat kon doen bij de ‘Begaerden tot Antwerpen.’808 Van deze litanie verschenen tenminste twee verschillende, ongedateerde drukken. De tussen 1753 en 1805 actieve drukker Hubertus Bincken leverde voor deze cultusplek de ongedateerde publicatie Getyden van den H. Joannes Nepomucenus […] en word bezocht in de kerke der eerw. Paters beggarden tot Antwerpen.809 Antwerpen (Sint-Jacobskerk) In de Sint-Jacobskerk werd in 1740 een wit marmeren beeld van Joannes Nepomucenus van de hand van Laurent Gillis opgericht. De (kortstondige) devotie gaf in 1743 ook aanleiding tot het oprichten van een broederschap.810 Wat drukwerk betreft verschenen de Litanies de Saint Jean Nepomucène (Antwerpen: J.S. Schoesetters, s.a., 4 p., met kopergravure) en de Litanie tot den H. Joannes Nepomucenus (s.l.: s.n., [impr. 1739]).811 Op 14 september 1750 verwierf de Lof-sangh ter eere van den H. Joannes Nepomucenus martelaer en patroon, voor menschen die in perryckel zyn van hunne eere te verliezen een kerkelijke goedkeuring. Het betrof een tekst die verspreid werd in verband met de verering van deze heilige in de Sint-Jacobskerk.812 De anonieme gravure met het opschrift ‘Sancto Ioanni Nepomunc. gratitudo […]’ op deze Lof-sangh vinden we eveneens terug op de Litanie uyt besondere devotie […].813 We kennen ook de anonieme en ongedateerde Lof-zang ter eere (s.l., n.a.) met een (andere en) eveneens anonieme kopergravure.814 807 808 809 810

Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 141. Exemplaar: EHC; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), B.3.1. Exemplaar: RG 3092 I 74. Voor Kruis en Beeld vzw, ‘De verbeelding van Antwerpen’, op: www.verbeelding.be/index. php/actualiteit/11-beeldenpatrimonium/179-vkb1-0360 (geraadpleegd 27 juni 2017). Zie ook: T. van Lerius, Notice des œuvres d’art de l’ église paroissiale et ci-devant insigne collégiale de St. Jacques à Anvers: précédée d’une introduction historique et rédigée d’après des documents authentiques (Borgerhout, 1855), p. 177-178. 811 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 142 (1739). 812 Druk: s.l.: s.n., s.a., [4] p. Op p. [1]: anonieme kopergravure (formaat: 128 × 82 mm) verwijzend naar de H. Joannes Nepomucenus in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 134. Andere druk (Antwerpen: J.F. de Roveroy) en gravure in RG, 3118 E 14/19. 813 Deze litanie bevat een aflaat: 1744 en een imprimatur: 1740. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P1. 814 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 134.

517

deel IiI – HEILIGEN Antwerpen (professenhuis jezuïeten) Een kopergravure op perkament heeft het opschrift: ‘S. Ioannis Nepomuceni Mart. approbatae Reliquiae coluntur Antverpiae in Templo Domus Professae S.J.’ en is gesigneerd: ‘P.B. Bouttats sculp.’815 Dezelfde afbeelding is eveneens bewaard op een zijden-perkamenten prent, met aan de linkerzijde de melding ‘fecit Joannes Gillis’ en rechts: ‘P.B. Bouttats sculp.’816 Zowel in de Antwerpse jezuïetenkerk817 als in de Sint-Jacobskerk van de Scheldestad waren in de achttiende eeuw dergelijke prentjes van de H. Joannes Nepomucenus op wit satijn te bekomen.818 Het heiligenleven geschreven door Joseph Wielens S.J., Het leven van den glorieusen martelaer Joannes Nepomucenus (Antwerpen: Jacobus Bernardus Jouret, 1738), bevat een uitslaande plaat verwijzend naar de kerk van het Antwerpse Professenhuis (‘colitur in templo Domus Professae’), met signaturen ‘Mich: vander Voort fecit’ en ‘P.B. Bouttats.’819 Dat jaren later een Franse vertaling verscheen bij een andere drukker blijkt uit een octrooi van de Raad van Brabant voor Andreas Paulus Colpijn uit 1759 voor het drukken van ‘L’ histoire du saint martir Joan de Nepomucene, par le P. Joseph Wielens.’820 Van dezelfde auteur kennen we tevens het devotieboekje Devotie van negen dagen oft van negen woensdagen ter eere van den H. Joannes Nepomucenus (Antwerpen: Bernardus Jouret, 1740), zonder een verwijzing naar een plaats van devotie.821 Een nieuwe druk van deze titel kwam een jaar later bij Jacobs van de pers: Devotie van negen dagen […] (Antwerpen: Jacobs, 1741, 48 p.).822 Opnieuw vijf jaar later verscheen een derde druk: Devotie van negen dagen oft van negen woensdagen ter eere van den H. Joannes Nepomucenus Uyt het Italiaens overgeset […]. Den derden druck (Antwerpen: Joannes Franciscus de Roveroy, 1751). Als frontispice vinden we opnieuw de gravure met signatuur ‘Fecit Joannes Gillis. P.B. Bouttats sculp.’ en het opschrift ‘in Templo Domus Professae S.J.’ J.F. de Roveroy verkreeg de toelating voor herdruk in 1750, de officiële approbatie van de Antwerpse censor vond plaats in 1740.823 In de tussentijd was ook al een Franse versie op de markt gekomen: Joseph Wielens, Neuvaine à l’ honneur de S. Jean Ne815 Exemplaar: PcA. 816 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 133. 817 Kopergravure; formaat: 128 × 80 mm; zwarte druk; tekst: Sti Ioannis Nepomuceni Mart. approbatae Reliquiae coluntur Antverpiae in Templo Domûs Professae S.J.; signatuur links: fecit Joannes Gillis; signatuur rechts: P.B. Bouttats sculp. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 133. 818 Kopergravure; formaat: 147 × 92 mm; anoniem; zwarte druk. Bevat twee chronogrammen die naar 1740 verwijzen. Exemplaar: UA, Collectie Thijs nr. 840; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.4.1f. 819 Exemplaar: RG 3054 D 16. 820 Exemplaar: RG 3054 E 1. 821 Exemplaar: RG 3054 D 12. 822 Exemplaar: EHC F 217050. 823 Exemplaar: RG 3054 D 13a.

518

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering pomucene (Antwerpen: weduwe Jacques Bernard Jouret, 1745. Approb. 1745).824 De permissie van de jezuïeten aan Wielens en aan de weduwe van Jouret werd eveneens in 1745 verleend. De tekst op het frontispice luidt: ‘Sti Ioannis Nepomuceni Mart. approbatae Reliquiae coluntur Antverpiae in Templo Domus Professae S.J.’825 Op 2 maart 1751 verkreeg de weduwe van Petrus Jouret een octrooi van de Raad van Brabant ‘om te mogen herdrucken voor den termyn van sesse jaeren […] het Leven van den H. Joannes Nepomucenus beneffens de novaine ende de Litanien van den selven.’826 Antwerpen (karmelieten) Voor de ongedateerde en anonieme Litanie tot den H. Joannes Nepomucenus (imprimatur: 1739, aflaat: 1750) werd een anonieme kopergravure uit 1753 gebruikt met als opschrift: ‘S. Ioannes nepoMUCenUs In orDIne eLIano antVerpIae honoratUs aUXILIetUr VobIs.’827 Antwerpen (kathedraal) Er zijn drie litanieën bekend die in het raam van de Nepomucenusverering in de Antwerpse kathedraal werden gedrukt. Uit 1739 dateert de Litanie tot den H. Joannes Nepomucenus met signatuur ‘Grav. I. Aerts sculp.’ en opschrift ‘Sanctus Ioannes Nepomucenus Fama Periclitantium Patronus’ [vervolg in typografie:] ‘Wiens H. geapprobeerde reliquien ge-eert worden in de capelle van den Alderheyligsten Naem Jesus in de cathedrale kercke’, gedrukt bij de Antwerpse drukker Andreas Paulus Colpyn (impr. en aflaat: 1739).828 In een andere versie, met dezelfde gravure, verwijst de tekst niet naar een bepaalde kerk. Op p. 1 onderaan vindt men het uitgeversmerk: weduwe van Jacobus Bernardus Jouret, [imprimatur en aflaat: 1739].829 Een tweede, ongedateerde, litanie is getiteld: Litanie tot den H. Joannes Nepomucenus en kwam te Antwerpen bij P.J. van der Plassche van de pers. Hij bevat op p. 1 een anonieme gravure met de typografische tekst: ‘Wiens H. geapprobeerde […] in de cathedrale kerke.’830 In de Franse vertaling Litanies de S. Jean Nepomucene (Antwerpen: Piere [sic] Jean Vander Plassche, s.a.) daarentegen staat geen illustratie noch een verwijzing naar de kerk.831 Een derde gekende versie van de Litanie, gedrukt bij P.J. Rymers, bevat eveneens Aerts’ gravure.832 824 825 826 827

Exemplaren: PcA en RG 3054 D 11bis. Exemplaren: PcA en RG 3054 D 11bis. ARB, Raad van Brabant, nr. 3680, f. 37 v°. Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.8.4.1. 828 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 136. 829 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 135. 830 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.1.6. 831 Aflaat van de bisschop van Antwerpen ook geldig in de bisdommen van Doornik en Brugge (1740). Exemplaren: PcA en RG 3054 D 28:11. 832 Exemplaren: EHC F 84946:58 (voorheen VMA).

519

deel IiI – HEILIGEN Antwerpen (Sint-Walburgiskerk) Met betrekking tot de Nepomucenusverering in deze kerk kennen we twee verschillende platen: een anonieme kopergravure833 en een kopergravure van Petrus Balthazar Bouttats.834 De gravure van Bouttats vinden we terug in de in 1779 bij P.J. Parys gedrukte Demonstratio solemnitatis festo S. Joannis Nepomuceni, Antverpiae, in ecclesia divae Walburgi sacrae […] Ode in semi-jubilaeum reliquiarum S. Joannis Nepomuceni.835 Ook vooraan het werk van J.M.J., Repraesentationes brevisculae a juventute veteris parochialis ecclesiae D. Walburgae Antverpiae exhibitae die 22. julii anni 1753. Dum per […] Dominicum De Gentis […] sanctae ac verae reliquiae Sancti Joannis Nepomucenii […] à […] Maria Theresia […] ecclesiae divae Walburgae XVII. aprilis dono datae, is de kopergravure van Bouttats terug te vinden.836 Brussel Een anonieme prent voor de Nepomucenusverering in de Brusselse Sint-Jacobskerk vermeldt: ‘Effigies Stie Ioannis Nepomuceni […] Attigit approbatas Reliquias Bruxellis in Coudenbergh.’837 Deze prent zou ook worden gebruikt voor de cultus in Hoogstraten (cfr. infra). In 1760 werd tevens goedkeuring gegeven tot het drukken van het eveneeens ongedateerde en anonieme gebedenfoldertje (van vier pagina’s) Diverses prières pour obtenir l’ intercession de St.-Jean de Népomucène, dont on fait tous les ans la solemnité le 16 mai, à St.-Jacques sur Coudenberg, à Bruxelles, où se repose une partie de ses SS.-Reliques.838 Hoogstraten Te Hoogstraten verspreidde de Broederschap van de H. Joannes Nepomucenus een door de Brusselaar Frans Harrewijn (1700-1764) gegraveerd prentje van haar patroonheilige, met daarop de vermelding ‘Attigit reliquias Hoogstratae.’ Wie goed kijkt, merkt op dat ‘Hoogstratae’ door een geoefende hand manueel is aangebracht bovenop een plaatsnaam die zorgvuldig op de afdrukken is weggeschraapt. Oorspronkelijk stond er namelijk: Attigit reliquias Bruxellis. Harrewijns koperplaatje diende ook voor het illustreren van de inschrijvingsbewijzen van de broederschap te Hoogstraten. Op die blaadjes is aan de prent niets veranderd, omdat de typografische tekst voldoende aanduidde dat het een devotie betrof te Hoogstraten en niet te Brussel.839 833 Exemplaar: Pca (herdruk); exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.7.4.2 . 834 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 841; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.8.7.4.1. 835 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 1, p. 182 (nr. 1230). Exemplaar: EHC 729129. 836 Afbeelding reliekschrijn. 837 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, Sint-Jacobskerk, P1. 838 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 356. 839 Kopergravure; formaat: 130 × 74 mm; teksten: Attigit Reliquias [verwijderd: Bruxellis] en S. Ioannes Nepomucene Ora Pro Nobis; signatuur: F. Harrewijn Sculp. Exemplaren: UA, Collectie Thijs,

520

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Pollare men.840

Te Pollare kon een vaantje van Joannes Nepomucenus worden beko-

Sint-Niklaas Een prentje met signatuur ‘S. Verbruggen excudit’ toont een kopergravure met het opschrift: ‘H. Ioannes Nepomvcenvs Glorieusen Martelaer Bidt voor ons Wiens Heijlige ende geapprobeerde Reliquien met veel eere bewaert worden, inde Prochiale kercke van S. Nicolaes lande van Waes, Waer mede tot troost van alle behoeftige persoonen, t’donderdaeghs naer alle Misse als oock t’savonts naer t’lof gesegent wort, oock alle tweede Sondagen vande maent naer de vespers.’841 Turnhout In Turnhout verscheen voor de plaatselijke Nepomucenusdevotie een prent met opschrift ‘DIVI Ioannis nepoMUCenI antVerpIae tUrnhoUtI reLIqUIae approb eXaLtantUr’ en het chronogram ‘1754.’842 De signatuur, ‘L. Fruytiers f.’, maakt duidelijk dat het om werk van Ludovicus Fruytiers gaat.

Jozef De in de Nederlanden pas in late instantie vereerde bruidegom van Maria is wellicht nooit echt gepromoot als berschermheilige bij materiële noden en ziekten, maar zuiver in het kader van een algemene devotie voor zielenzaligheid. Mogelijk heeft deze devotie daardoor nooit een echt bedevaartkarakter gekregen. De Jozefdevotie is voornamelijk in de reguliere context terug te vinden. Zo nam de Karmel de H. Jozef tot haar bijzondere patroon en beschermer.843 Antwerpen (falcontinnen) Op 19 maart 1637 vond de inhuldiging plaats van de rijke, marmeren kapel ter ere van Sint-Jozef, die de Antwerpse patriciër L. de Romer en zijn echtgenote Catharina Haeck, zijn broer en zijn zus, ingezetenen van het Falconklooster, in dat klooster hadden laten oprichten. Voor deze gelegenheid verscheen, tevens in het jaar 1637, het anonieme werk Plausus magno patri Josepho dei matris sponso dei filii nutritio cum ei in Valle S. Mariae Facontina Antverpiae nr. 462 en RG, Plaatsgebonden devoties, Hoogstraten, P1 (inschrijvingsbewijs ingevuld op 16 mei 1797 op naam van Maria Schouten, begyntien). 840 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 265 (P.J. Parys). De kerkpatroon van Pollare is Christophorus: J. Van Overstraeten & J. Gerits, Gids voor Vlaanderen: toeristische en cultuurhistorische encyclopedie van de Vlaamse gemeenten (Antwerpen, 1985), p. 751. 841 Exemplaar: MAS, nr. 54.52.22 (voorheen VMA). 842 Formaat: 107 × 60 mm. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Turnhout, P1. Zie: J. Bauwens, Het oeuvre van L.J. Fruytiers (Brussel, 1974), p. 45 (nr. S.84) (met onnauwkeurige transcriptie). De devotie tot deze heilige wordt overigens niet vermeld in de volkskalender in: Jansen, ‘Het volksleven’, p. 72-114 en 134-171. 843 Zie: Sint-Jozef te Brugge: vreugdegroet: catalogus van tentoonstelling, onthaalcentrum Bank Brussel-Lambert, Brugge, 21 februari-1 maart 1981 (Brugge, 1981), p. 59.

521

deel IiI – HEILIGEN nobilis et magnificus dominus Ludovicus de Romer illustre sacellum statueret plausus 19. Martii, ann. 1637 quo indulgentia plenaria ab Urbano viii. eo die in eodem sacello ad septennium duratura feliciter coepta est, exhibitus.844 De in de jaren 1632-1633 als meester in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen Jacques Neeffs (Antwerpen, 1604 - na juli 1667)845 ontwierp voor deze Sint-Jozefdevotie bij de falcontinnen een gravure die te vinden is in Devote aendachtighe meditatie ende speculatie op het heyligh leven […] vanden H. Joseph […] in het clooster […] Marien-dael ofte Façons, in 1667 gedrukt bij Jacob Mesens te Antwerpen.846 Het gaat hier om het oudste ons bekende plaatsgebonden diptiekje. Enkele jaren voordien, in 1662, publiceerde de Antwerpse koopman in zijde Nicolaas Omazur: De glorieuse gedachtenisse van den H. Joseph, in sijne capelle tot O.L. Vrouwen-Dael genaemt Facons binnen Antwerpen.847 Antwerpen (ongeschoeide karmelieten ) Bij de ongeschoeide karmelieten in Antwerpen bestond sinds 1627 een Sint-Jozefbroederschap die nog tot diep in de achttiende eeuw middels drukwerk gepromoot werd. Zo publiceerde de ongeschoeide karmeliet Joseph à S. Polycarpo in 1706 het werk De glorie vanden H. Joseph in den hemel, en op d’aerde […] Broederschap […] by de pp. carmeliten discalsen binnen Antwerpen bij de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns.848 In 1746 verscheen bij Joannes Franciscus de Roveroy de druk Verheven broederschap […] onder de bescherminge van den H. […] Joseph […] in de kercke der eerw: carmeliten discalsen tot Antwerpen, die een prent van Gaspar Bouttats (senior) bevat. Ter ere van het honderdvijftigjarige jubilé verscheen in 1777 bij Petrus Lambertus vander Hey: Hondert-vyftig-jaerig jubilé des broederschaps van den heyligen […] Joseph, ingestelt in de kerk der eerw. p.p. carmelieten discalsen, tot Antwerpen 20 mey 1627. Het bevat illustraties van Pieter Franciscus Martenasie (1727-1789) naar een werk van de uit Luik afkomstige maar in Antwerpen werkzame Andries Cornelis Lens. Martenasie was in 1762 benoemd tot directeur van de Antwerpse Academie en in 1764 tot gewoon graveur van prins Karel van Lotharingen, gouverneur-generaal 844 M. Sabbe, De Moretussen en hun kring: verspreide opstellen (Antwerpen, 1928), p. 65. 845 E. Duverger & D. Maufort, ‘De rolbezetting bij de productie van Van Dyck-grafiek’, in: C. Depauw & G. Luijten, Antoon van Dyck en de prentkunst (Antwerpen-Amsterdam, 1999), p. 366390 (p. 380-381). 846 Formaat: 66 × 96 mm. A.K.L. Thijs, ‘De Mechelse boekdrukkerij P.J. Hanicq als uitgeefster van populair beeldmateriaal (1817-1855)’, in: De Gulden Passer, 75 (1997), p. 183-238 (p. 204, noot 37). Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.6.1. In het Duitse taalgebied waren in het midden van de zeventiende eeuw eveneens zulke diptiekjes voor bedevaartplaatsen bekend. A. Spamer, Das kleine Andachtsbild, vom 14. bis 20. Jahrhundert (München, 1930), afbeeldingen 43 en 46. Exemplaar: PcA. 847 Beschreven in STCV: nr. 3143824. 848 Exemplaren: PcA en RG 3018 E 7. De uitgave van De Roveroy met afbeelding van Bouttats is aanwezig in: EHC 759319. De uitgave van P.L. vander Hey met illustraties van P.F. Martenasie is aanwezig in: EHC 756170.

522

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering van de Oostenrijkse Nederlanden, maar had zich in 1770 reeds uit de Academie teruggetrokken.849 Antwerpen (Sint-Jacobskerk) Voor de Sint-Jacobskerk te Antwerpen maakte Petrus Balthazar Bouttats behalve een diptiekje voor de verering van Johannes de Doper ook een exemplaar voor de H. Jozefverering aldaar.850 Ieper (discalsen) Te Ieper werd op 19 maart 1675, op bevel van bisschop Van Halmale de feestdag van de H. Jozef voor het eerst als een verplichte heiligdag-met-processie gevierd. Bisschop Felix de Wavrans schafte in 1771 deze verplichting echter weer af.851 De in 1683 opgerichte Broederschap van de H. Jozef liet in 1720 bij Paulus Roose haar in het voorgaande jaar vernieuwde statuten drukken: Den H. Patriarch Joseph, voester-vader van Jesus, ende bruydegom van Maria voor-gestelt aen alle christene gheloovige […] in sijn weerdigh broederschap, in-gestelt tot Brugghe in de kercke der E. E. P. P. carmeliten discalsen den 22 Augusti 1683, nu vernieuwt […] den 22. October 1719.

Job In de Zuidelijke Nederlanden bestonden diverse kapellen gewijd aan de oudtestamentische man Job.852 In België was hij bovendien patroonheilige in parochies als Wezemaal, Carloo-Sint-Job, Sint-Job-in-’t-Goor en bestonden Sint-Jobsbedevaarten en -feesten in onder meer Antwerpen, Brussel, Kortrijk en de kapel te CarlooSint-Job, Hingene en Wezemaal.853 In de Sint-Jacobskerk te Antwerpen bestond een broederschap.854 Job gold als de patroon tegen melaatsheid, zweren, schurft, pest en later venerische ziekten. Antwerpen Voor de verering van Job in de Sint-Jacobskerk te Antwerpen is een diptiekje bekend. Zoals ook al in eerder besproken gevallen bleek, kenden prenten die voor een bepaalde plaats gemaakt waren soms ook elders verspreiding. Zo kon men in de jaren 1920 in het begijnhof te Leuven nog een kopergravuurtje verkrijgen dat, blijkens zijn tekst, in de tweede helft van de achttiende eeuw gegraveerd 849 De uitgave van P.L. vander Hey met illustraties van P.F. Martenasie is aanwezig in: EHC 756170. Exemplaren van een losse prent hieruit zijn te vinden in: PcA; exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.9.1.1. 850 Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.6.1. Een anonieme prent is toe te schrijven aan Petrus Balthazar Bouttats naar een exemplaar in PcD. 851 Zie: L. Van Acker, ‘De devotie tot Sint-Jozef te Ieper’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 201. 852 Zie: Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 33-35. 853 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 177. 854 J. van Herck, ‘Het retabel van Sint-Job te Schoonbroek’, in: Noordgouw, 5 (1965), p. 89-108 (p. 91).

523

deel IiI – HEILIGEN was voor de verering van de H. Man Job in de Antwerpse Sint-Jacobskerk.855 Ook verschenen bij J.B. Carstiaenssens te Antwerpen, met een imprimatur uit 1765, verschillende edities van een vier pagina’s tellend en met een kleine houtsnede opgeluisterd Rym-dichtjen of godvrugtige groetenisse tot den H. Job, byzonderen patroon voor alle bedrukte herten […]. Vermoedelijk werd dit drukwerkje in het raam van de Sint-Jobsverering in de Sint-Jacobskerk verspreid. Dambrugge (Antwerpen) De Sint-Jobskapel van de leprozerie te Dambrugge, op Antwerps grondgebied maar buiten de stadswallen gelegen, vormde tot in de vroege negentiende eeuw een populair bedevaartsoord, vooral wegens de tijdens het octaaf uitbundig gevierde kermis.856 Voor deze devotie verscheen in de achttiende eeuw een eenbladdruk. Onder een vrij grote houtsnede met episodes uit het levensverhaal van Job, staat een gedicht dat tot besluit de lezer aanspoort om Sint-Job te komen bezoeken ‘op den Dam-Brugge alle Jaeren den 10den dag van Mey (Gy zult welvaeren) met vollen aflaet, Vergunt van den Paus van Roomen.’857 Herentals Het vaantje dat geproduceerd werd voor de Sint-Jobsverering in Herentals bevat ook een afbeelding van Onze-Lieve-Vrouw.858 Heule Ook te Heule werd Sint-Job vereerd; men zou er omstreeks 1677 een bedevaartvaantje hebben laten drukken.859 Karlo Te Karlo, één van de wijken van het Brabantse Ukkel, bevond zich een in 1493 opgetrokken Sint-Jobskapel,860 waar, zo vernemen we in 1725, op zon- en feestdagen een mis opgedragen werd.861 Norbert II Heylbrouck (overleden in 1785) 855 L. Crick, ‘Gegraveerde koperen plaat van de bedevaart te Carloo’, in: De Brabantsche Folklore, 7 (1927), p. 221-223. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.5. Exemplaar van Rym-dichtjen: RG 3111 D 68. 856 Er was daar, volgens een getuigenis uit 1686, een ‘grote devotie ende toeloop van volkeren, zoo van deze stad als van andere omliggende plaatsen.’ Tijdgenoten spraken in verband met dit hele gebeuren van een bedevaart. F. Prims, Antwerpiensia 1935, p. 396 en 398. Arents, Antwerpen in dicht en lied, deel 1, p. 70 (nr. 613) (gedicht uit 1865). 857 Houtsnede; formaat: 172 × 166 mm; blad: 320 × 205 mm; gotische druk; geen titel; aanvangsregels: ‘Tot Exempel wy Sint Jobs patientie beschryven / Daer men hem zag in blijven al was hy in nood […].’ Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 992. – Voor een houtsnede met lichte verschillen voor dezelfde devotie, zie: Van Nespen, Volkskundemuseum, p. 45-46; De Meyer, Volksprenten, afbeelding 32. 858 Van Heurck, Les drapelets, p. 202-201, met afbeelding. 859 H. Rober-Van Hove, ‘Volksdevoties tot Sint-Job in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 38 (1963), p. 285-303 en 39 (1964), p. 81-88 en 120-128 (nr. 39, p. 126). 860 P.J. Goetschalckx, Album pastorum tum veteris tum hodierni archiepiscopatus Mechliniensis (Ekeren, 1908), p. 281. 861 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 103.

524

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering graveerde een prent met een voorstelling van de bijbelse Man Job. De gravure draagt volgende teksten: ‘Exemplar Patientiae’ en ‘Sancte job ora pro nobis.’ Dankzij het wapenschild van de familie Van der Noot dat erop voorkomt, kunnen we deze prent te Karlo thuiswijzen.862 Hetzelfde blazoen staat op een ander eveneens achttiende-eeuws prentje. Hier luidt de tekst: ‘S. Job patroon van Carloo bidt voor ons.’863 Wezemaal De met een aflaat begiftigde devotie in de Sint-Martinuskerk, afhankelijk van de abt van Averbode, ontving jaarlijks rond 10 april bedevaarders uit Leuven en omstreken.864 Een vaantje uit de zestiende eeuw is bekend. Ook publicaties uit 1635 en 1750 werden reeds hierboven aangehaald. Een vouwblaadje, gedrukt te ’s-Hertogenbosch in het jaar 1799, verwijst naar ‘Jab [sic], patroon tot Wesemaal.’865

Sint-Laurentius van Rome Laurentius (feestdag: 10 augustus) was een diaken te Rome die in 258 onder Valerianus gemarteld werd. Volgens de legende zou hij kerkschatten onder de armen hebben verdeeld. Hiervoor zou hij gestraft zijn geworden door verbranding op een rooster.866 Zijn marteling heeft in de loop van de geschiedenis sterk tot de verbeelding gesproken. Zijn verering kreeg in de late middeleeuwen een sterke impuls toen Filips II van Spanje bij een militaire campagne in 1557 onwillekeurig een Laurentiusklooster vernielde en als eerherstel het Escoriaal op de grondvorm van een rooster had laten bouwen, de heilige aanduidde als patroonheilige van het paleis, en aldus de devotie tot de H. Laurentius stimuleerde.867 Hij was in de Nederlanden één van de meest vereerde martelaren.868 Zoals reeds gesignaleerd zijn er vaantjes bekend voor devoties in Ename (1596), Bekegem (1627), Oostmalle (1631), Klerken (1632), Ramskapelle (1642), Dongen (tot 1648), Mortsel (1648) en Zedelgem (1649). Wat vaantjes betreft zijn, na het midden van de zeventiende eeuw, voor zover bekend, nog slechts Hove en Zemst aan dit lijstje toe te voegen.

862 Kopergravure; formaat: 143 × 174 mm; signatuur: N: Heijlbrouck sculp. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 897. 863 Crick, ‘Gegraveerde koperen plaat’, p. 221-223, met afbeelding. De overdruk (op 25 exemplaren) bevat een afdruk van het anonieme koperplaatje. 864 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 229: ‘quod multum visitatur & frequentatur a Lovaniensibus & populis vicinis, praecipue die 10. Aprilis, & frequens ad ejus intercessionem sanatio ab ulceribus, scabie & id genus morbi, & augendae fidelium devotioni Pontifex maximus largitas est indulgentias.’ 865 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 34. 866 Goosen, Van Afra, p. 227-229; Timmers, Christelijke symboliek, p. 276-278. 867 A. Beekman, De H. Laurentius diaken-martelaar (Egmond, 1958), p. 44-45. 868 Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 175; Zender, Gestalt und Wandel, p. 374.

525

deel IiI – HEILIGEN Antwerpen (Sint-Laurentiuskerk) De Antwerpse Sint-Laurentiusparochie kreeg bij haar oprichting in 1659 een reliek van de jezuïetengemeenschap die op het nabijgelegen Bisschoppenhof verbleef. Nog in de eerste helft van de negentiende eeuw organiseerde deze buiten de stadswallen gelegen parochie op de zondag na het feest van de H. Laurentius een processie en kwamen boeren uit Klein-Brabant en het Land van Waas naar de begankenis, die een week duurde en met een kermis gepaard ging.869 In het kader van de verering van deze reliek verscheen een prent met een afbeelding van de reliekschrijn. Bovenaan staat te lezen: ‘De Waeragtige en geapprobeerde Reliquien van den H: Laurentius rusten tot vertroostinge van een iegelijck in sijne Parochiale kercke in de Marckgraveleij bij de Stadt Antwerpen.’ Op het voetstuk staat: ‘H. Laurentius patroon tegen den brant bidt voor ons’ en daaronder: ‘Is iemand door den brant beseert aen sijne leden oft wort door dertel vier in synen geest bestreden vlugt tot Laurentius en eert hier syn gebeent Soo wort voor Siel en lyf door Hem u troost verleent.’870 Antwerpen (Beggaardenkerk) Sint-Laurentius wordt in Antwerpen sinds 1687 tevens in de Beggaardenkerk vereerd. De Antwerpse bisschop Dominicus De Gentis zorgde in 1755 voor een reliek. In 1756 werd de broederschap gesticht en erkend.871 In dat jaar schreef De Gentis de Bekent-maekinge van de instellinge, aflaeten, en privilegien van het broederschap van den H. martelaer Laurentius, opgerecht door syne doorluchtigste hoogweerdigheydt Dominicus de Gentis bisschop van Antwerpen […] In de kerke der Eerw. PP. Begarden, in het jaer ons Heere M.D.CC. LVI. Met een kort begryp van het leven ende de martelie van den selven H. Martelaer, zowel gedrukt bij Hubertus Bincken als bij Gerardus Berbie.872 Eveneens verscheen in 1756 een ongedateerde en anonieme litanie, met gravure, getiteld Litanie ter eere van den H. Laurentius, met op de vierde en laatste pagina: ‘Syne Reliquien […] Paters Begaerden tot Antwerpen.’ Op de gravure lezen we: ‘Dese Reliquien Berusten bij de Eerwerdige Paters Beggaerden. H. Laurentius Bidt voor ons.’873 Getuige een rekeningpost drukte Berbie op 1 november 1785 nog een reeks ‘briefkens’ voor dezelfde broederschap.874 869 F. Mathyssens, Bijdrage tot de geschiedenis van de Lei (Antwerpen, 1933), p. 52-54. 870 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 159. 871 J. de Roveroy, Chronyke van Antwerpen, vervattende de bekeeringe […] met alle het gedenkweerdigste tot den jaere 1775 (Antwerpen: De Roveroy, [ca. 1775]), p. 59. 872 Exemplaar: PcA. De uitgave van Berbie is aanwezig in: RG 3111 D 41, de uitgave van Bincken in: EHC K 84000. De weduwe van Antoon Jozef Du Caju, een telg van het succesvolle Dendermondse drukkersgeslacht, die zich in Antwerpen had gevestigd als boekdrukker en boekhandelaar, hertrouwde in 1753 met de Bosschenaar Gerardus Berbie, die zich onmiddellijk na het huwelijk bij Hubertus Bincken ging bekwamen in het drukkersvak en in 1754 het bedrijf van zijn vrouw voortzette. Zie: L. Simons, Het boek in Vlaanderen sinds 1800: een cultuurgeschiedenis (Tielt, 2013). 873 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.3.2.1. 874 Exemplaar: FAA, Kerken en kloosters, nr. 1985, f. 7: ‘Gedrukt ten diensten van het broederschap van den H. Laurentius door mij G. Berbie den eerste november 1785 een riem nooij briefkens.’

526

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Brugge In Brugge bestierden de beggaarden een stedelijke armenschool voor jongens.875 Ze stimuleerden tevens de verering van Sint-Laurentius. In het kader van deze verering bestelden ze verschillende prenten. Zo kennen we een bij de weduwe van Joannes Clouwet gedrukte prent met signatuur ‘A. de Roose fecit. Gasp: Bouttats sculp.’876 De prent bevat een jaarschrift verwijzend naar de bouw van de kerk: 1676.877 In 1746 verscheen een in Hoegaarden gedrukte prent (ca. 243 × 156 mm) met signatuur: ‘F[ranciscus] Heylbrouck F[ecit] 1746’ en de volgende tekst: Broers en susters die hier dient S: Laurentius ten boogaerde, Op dat godt door desen vriend, U van brand en sieckten spaerde, En oock van den helschen brand; Wilt hier milde uw jonste toonen tot Cieraed der kercke, want: Godt sal’t overvloedig loonen:878 Een koperplaat met dezelfde tekst was aan het einde van de negentiende eeuw nog in gebruik.879 Verder is ook een niet-geïllustreerde litanie overgeleverd die bij de Brugse Cornelis de Moor van de pers kwam en tussen 1786 en 1792 kan gesitueerd worden: Litanie van den H. martelaer Laurentius die geviert word in de KnegtjensStede-Schole, den 10. augusty, alwaer zyne H. Reliquien zyn berustende.880

875 Therry, De religieuze beleving, p. 185; Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 177. 876 Zie voor een reproductie van deze prent: A. de Lattin, Evoluties van het Antwerpse stadsbeeld: geschiedkundige kronijken, 9 delen (Antwerpen, 1940-1955), deel 1, p. 207 (aldaar foutieve identificatie). 877 Cfr. W.P. Dezutter & M. Goetinck, 125 jaar Stedelijke Nijverheidsschool. Techniek als hefboom voor wetenschap en cultuur (Brugge, 1979), p. 307.Voor deze prent: G. Michiels, Iconografie der stad Brugge, 3 delen (Brugge, 1964-1968), deel 2, p. 50 (nr. 666) (beschrijving, met weergave van de tekst: oproep om geld bij broers en zusters opgeschreven in “de gild van S’Laureyns”, voor de betaling van de kerk “daer ’t waeter wort gewijdt. Dat veel qualen afkeeren en van velen brandt bevrijdt”) en (gedeeltelijke) reproductie. Ook Beekman, De H. Laurentius, p. 46 vermeldt dat het ‘water te Brugge gewijd […] aan de leerlingen van de Sint Laurentsschool [werd] meegegeven.’ 878 Dezutter & Goetinck, 125 jaar, p. 40 (reproductie) en uitgebreide beschrijving op p. 308-309. De auteurs maken ook melding van een andere, ongedateerde en ongesigneerde prent (85 × 140 mm) met het opschrift ‘Dese reliquien berustende by de Eerwerdige Paters Beggaerden. H. Laurentius bidt voor ons’ waarvan een afdruk in Rond den Heerd te vinden is, maar laten na verdere bibliografische informatie op te geven. Van Heurck, Les images, p. 65 (foutieve vermelding: bedoeld is Bogardenschool, Brugge). 879 ‘Dagwijzer’, in: Rond den Heerd, 1 (1866), p. 280 meldt dat ‘onlangs’ een ‘ouderen koperen plate’ was uitgegeven waarop Sint-Laurentius en deze verzen op afgebeeld waren. 880 Zie: Schat-kiste der litanien.

527

deel IiI – HEILIGEN Dworp In de parochiekerk van Dworp (Beersel) werden zowel de H. Maagd, als de HH. Anna, Gaugericus, Laurentius en Rochus vereerd. Ze worden allen gezamenlijk afgebeeld op een prent.881 Ename Ter ere van het honderdjarige bestaan van de broederschap in de SintLaurentiuskerk verscheen in 1762 bij Petrus Joannes Vereecken te Oudenaarde de zestien bladzijden tellende publicatie Jubilé van het honderste-jaer der oprechtinge des loffelyk broederschap, onder het aenroepen van den H. Martelaer Laurentius, in de parochiale kercke van Eenaeme, wiens reliquien in deselve zyn rustende […].882 Hove Omstreeks 1675-1679 werd een vaantje gegraveerd voor de Sint-Laurentiusdevotie in de parochiekerk van het ten zuiden van Antwerpen gelegen Hove. Het ontwerp was van J.B. van Heil en het graveerwerk van Joannes van Troyen. Te Hove gingen tijdens het Sint-Laurentiusoctaaf soms meer dan 300 exemplaren van de hand.883 In Hove werd aan pelgrims zogenaamd St. Laurenswater meegegeven, waarmee zieke lichaamsdelen konden worden gewassen om genezing te bespoedigen.884 Ieper In de achttiende eeuw was het groot hospitaal in Ieper een lokaal centrum van Sint-Laurentiusverering. In het kader van deze verering verscheen voor deze devotie een prent met opschrift: ‘H. Lavrentivs in heete sickte en[de] brandt wilt ons wesen hulpe ende bystandt.’885 Lokeren In verband met de viering van de titelheilige van de Sint-Laurentiuskerk te Lokeren verscheen in 1682 of kort daarna een boekje waarvan te Gent bij de weduwe van Petrus de Goesin en Zoon in 1748 (met een kerkelijke goedkeuring van september 1682) een herdruk uitkwam onder de titel: De waepen van Lokeren zynde den fameusen rooster van den H. Laurentius, verdeylt in vyf geestelycke sporten, behelsende verscheyde oeffeningen tot vermeerderinge van de eere Godts in den selven heyligen.886 De vyf geestelycke sporten omvatten: 1) een levensbeschrijving van de H. Laurentius in dichtvorm, 2) een uiteenzetting over de manier waarop men de Lokerse relieken moet vereren, 3) een handleiding voor het bijwonen van de weke881 C. Theys, Geschiedenis van Dworp (Brussel, 1948), p. 167. Exemplaar: MAS, nr. 59.116.212 (voorheen VMA). 882 Exemplaar: UG, BIB.153T032. 883 Stockmans, Geschiedenis der gemeente Mortsel, p. 378. Van Heurck, Les drapelets, p. 215-218, met afbeelding. 884 Beekman, De H. Laurentius, p. 46. 885 Zie voor een afbeelding: Rond den Heerd, 9 (1874), p. 301. M. English, ‘Sint-Vincent, diaken’, in: Ons Heem, 12 (1958), p. 98-103 (p. 103): ‘Het groot hospitaal […] heet [in 1785] Nosocomium B.M. Visitatae, vulgo SS. Laurentii et Vincentii […] Er was in de jaren 1700 een echte begankenis voor Sint-Laurens. Er is een beevaartprent waarop S.L. alleen is voorgesteld.’ 886 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 195 (nr. 2787).

528

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering

Afb. 81. Verrebroek, devotie tot de H. Laurentius. Anonieme kopergravure (112 × 73 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 788

lijkse Sint-Laurentiusmis, 4) een litanie en andere godsdienstige teksten betreffende de heilige en 5) richtlijnen voor de devotie tot lafenis van de zielen in het vagevuur. Het boekje besluit met een historiek van de broederschap en een overzicht van de te verdienen aflaten. De auteur, de priester Baldewinus Henricus Gheldolf, droeg het werkje op aan zijn oom, Adrianus Gheldolf, heer van Boxelare, erfachtige schout van Lokeren en Daknam evenals oud-deken van de Lokerse Sint-Laurentiusbroederschap. Pamel In de achttiende eeuw verscheen te Pamel in Brabant een Sint-Laurentiusbedevaartprent met een gezicht van de parochiekerk, die feitelijk was toegewijd aan de H. Gaugericus. Het onderschrift luidt: ‘Den Heiligen Laurentius, Patroon tegen brand, aan menschen, vee en vruchten, wordt geëerd tot Pamel in Brabant.’887 De 887 Moderne kopie. Lithografie. Zie: Verbouwe, Iconographie van Vlaams-Brabant, deel 8, p. 31 (nr. 128).

529

deel IiI – HEILIGEN parochiekerk van Pamel werd bediend door de norbertijnen van Ninove.888 Verrebroek Voor de H. Laurentiuskerk te Verrebroek verscheen een prent waarop een weergave van haar reliekschrijn te zien is. De tekst op het voetstuk leest: ‘Reliquien Vanden Heylighen Laurentius Gheëert tot Verrebrouck.’889 Wilmarsdonk Een aanplakbiljet uit 1695 voor de Sint-Laurentiusverering te Wilmarsdonk diende promotie te maken voor een ‘Solemnele processie met volle aflaet.’ De affiche werd gedrukt bij de weduwe van Joan Sleghers in Antwerpen en verkreeg kerkelijke goedkeuring op 2 december van datzelfde jaar.890 De beklemtoning van de processie binnen het devotionele gebeuren geschiedde hier met het oog op potentiële bezoekers uit het nabij gelegen Noord-Brabant dat als generaliteitsland van zulke openbare katholieke manifestaties verstoken was. Zemst In verband met de Laurentiusdevotie in Zemst weten we dat een vaantje werd gedrukt dat eveneens dienst deed als promotiemateriaal voor Onze-LieveVrouw van het Hammeken, in wier kapel ook Sint-Laurentius kon worden vereerd (cfr. supra). Een post uit de kerkrekening van 1685 leert ons verder ook dat de Mechelse drukker Gysbrecht Lints de opdracht had ontvangen om aflaataffiches te drukken: ‘Item aen G. Lindts, drucker, van eenige bullen, waer inne vermelt wordt den aflaet vergunt van Syne Heijligheijt op Sinte Laureys dagh, in die cappelle van Onse Lieve Vrouwe in ’t Hammeken. 3 gulden.’891

Sint-Liborius Liborius (feestdag: 23 juli) was de tweede bisschop van Le Mans en stierf in 397, volgens de traditie in de armen van zijn vriend Martinus van Tours. Het belangrijkste centrum van devotie is gesitueerd in het aartsbisdom Paderborn, waar hij patroonheilige is van de kathedraal.892 Antwerpen In de late achttiende of de vroege negentiende eeuw verscheen Den hymnus van den H. Liborius, wiëns HH. en geapprobeérde Reliquiën berusten 888 J. Lindemans, ‘Parochiezorg der Norbertijnen in West-Brabant’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (1933), p. 202-210 (p. 207). Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 132. 889 Formaat: ca. 110 × 73 mm. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 788 en RG, Plaatsgebonden devoties, Verrebroek, P1. 890 C. Engelen (red.), Virga Jesse. Tentoonstelling (Hasselt, 1989), p. 158-159. 891 Van der Hameyde, ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken’, p. 23-24. Zie i.v.m. Lebbeke: Dauwe, Geschiedenis van de verering, p. 28: betaling voor ‘het placken van de bullen voor den feestdagh van onze Lieve Vrouwe Boodschap.’ 892 Zender, Gestalt und Wandel, p. 370.

530

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering in de Droogscheêrders Capelle in de Keyzer straete.893 Naast Den Hymnus bestaat er ook een litanie van de H. Liborius. Daarvan werden in 1814 3600 exemplaren gedrukt.894 De ongedateerde (maar in 1711 geapprobeerde) publicatie Cort begryp van de reghels ende aflaeten van het nieuw Broederschap van den H. Liborius inde vermaerde capelle van de H. Maeghet ende Moeder Godts Maria in de Keyser-straet (gheseyt de Droogh-scheerders capelle) op-gerecht […], gedrukt door de weduwe van Petrus Jouret, nodigt ‘alle mans en vrouws-persoonen, niet alleenlyck die gequelt worden met den steen ende graveel […] maer oock alle andere persoonen’ uit ‘om door de voorspraecke […] van de selve quaelen bevrydt te worden.’895 Brussel In de Sint-Laurentiuskapel te Brussel kon een Sint-Liboriusreliek worden vereerd. Daarvan getuigt een met ‘F. Harrewyn sculp.’ gesigneerde prent met als titelopschrift: ‘S. Liborius. Patronus Contra Calculum.’ Het onderschrift (in typografie) bij deze diptiek luidt: ‘Oraison à S. Liboire, Evêque de Mans, singulier Patron contre les douleurs de la Pierre, & de la Gravelle, du quel les S. Reliques reposent à la Chapelle de S. Laurent à Bruxelles.’896 Brugge Voor de verering van Sint-Liborius in de Brugse Sint-Walburgakerk verscheen aan het einde van de achttiende eeuw, tussen 1786-1792, bij Cornelius de Moor de tweebladige Litanie van den Heyligen Liborius, bisschop van Mans, bezonderen patroon tegen den steen en graveel. Die gevierd word in de parochiale kerke van de H. Walburga den 23. July.897

Sint-Marculphus Deze heilige wordt in de Nederlanden onder meer in Eisen, Wondelgem, Erps, Graven, Wingene en Dinant vereerd, maar was toch vooral populair in Antwerpen (Dorst bekwam van deze stad haar reliek).898 Volgens de overlevering is SintMarculphus de oprichter van het klooster Nanteuil in de Cotentin. Na zijn dood omstreeks 550 gingen de monniken van dit klooster over tot de regel van de H. Benedictus.899

893 Druk: s.l.: s.n., s.a., [3] p; kopergravure op p. [1]; formaat: 84 × 72 mm; anoniem. Op p. [3]: gebed met kerkelijke goedkeuring van 2 oktober 1711. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. C.3.5.2. 894 Geudens, De Keizerskapel, p. 80. 895 Dit citaat staat op p. 16. Exemplaar: FAA (fotokopie van titelblad). 896 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, Laurentiuskapel.P1. 897 Opgenomen in: Schat-kiste der litanien. 898 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 55. G.H. Dexters, ‘Sint-Markoen en ’t Sint-Markoenzeer’, in: De Brabantsche Folklore, 18 (1938-1939), p. 155-182. 899 M. English, ‘Sint Markoen in West-Vlaanderen’, in: Biekorf, 59 (1958), p. 8-17 en 45-50 (p. 8).

531

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 82. Graven (Grez), bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Marcoen (Marculphus). Anonieme burijngravure (170 × 275 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes, Grez-Doiceau

Antwerpen Ten laatste vanaf het jaar 1676 kon Sint-Marculphus in de abdij van Sint-Salvator te Antwerpen worden vereerd.900 Ter bevordering van de devotie van een reliek van deze heilige publiceerde de abt Franciscus Diericx in 1677 het Cort begryp van ’t leven van den H. Marculphus genaempt S. Marcoen, wiens reliquien zijn rustende inde kerke van d’abdije van S. Salvator tot Antwerpen. Deze publicatie bevatte een gravure van Daniel Metdepenningen naar een werk van de schilder Theodoor Boeyermans.901 In datzelfde jaar verscheen bij drukker Seldenslagh te Breda tevens Kleyne ghetyden ter eeren vanden grooten noodt-vriendt van alle ellendige menschen den H. Marcoen, abt ende belyder […] ghefondeert door Heer Peeter Pots, ridder tot Antwerpen.902 In 1741 kwam in Antwerpen zelf een heruitgave van de pers bij Antonius Josephus Du Caju.903 Een anonieme kopergravure, die mogelijk teruggaat op de prent van Metdepenningen, heeft als opschrift: ‘S. Marcvlfvs abt Genaempt S. Marcoen Wiens HH. Reliquien worden Geeert inde kercke van de abdeye van S. Salvator tot Antwerpen.’904 900 Dexters, ‘Sint Markoen’ p. 163. 901 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 1, p. 191 (nr. 1284) (geeft geen drukker op). Zie ook: English, ‘Sint Markoen’, p. 11. ‘Dagwijzer’, in: Rond den Heerd, 8 (1873), p. 169-172 (p. 170). 902 Exemplaar: RG 3014 F 9 a/4. 903 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 250. 904 Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Cisterciënzers, P1. Beide exemplaren bij RG vertonen lichte verschillen, bijvoorbeeld ‘geviert’ i.p.v. ‘geeert.’

532

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Erps De Waerschouwinge voor de pelgrims naer Sinte Marcoen in de kerk tot Erps bezit geen impressum en dateert uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw. Tekst eindigt met: ‘Ten vierden: zy zullen alle jaeren eene Offerande doen aen den H. Marcoen, ten waere dat zy liever hadden eene te Offeren voor altyd.’905 Graven (Grez) Zoals hierboven reeds vermeld, waren vanaf 1643 te Grez-Doiceau Sint-Marculphusvaantjes te verkrijgen.906 In verband met de verering van de H. Marculphus te Graven (Grez-Doiceau) verscheen een planodruk met godsdienstige en therapeutische voorschriften. De Leuvense drukker Bernardyn Maes leverde de eenbladdruk De wetenschap voor de pelgrims van St Marcoen tot Graeff in 1656.907 In 1735 werd een vaantje gegraveerd. Hertberge Voor deze lokale Sint-Marculphusdevotie verscheen een door M. English omstreeks 1750 gedateerde prent, met als opschrift: ‘De Reliquïen van dezen Heyligen berusten in de Kapelle van Hersberghe, alwaer hij bezonderlyck geëerd is als Berscherm-Heyligen tegen het Konings-zeer, zoo gezeyd Keel-pynen en andere kwaelen. Welkers Feest-dag gevierd word den eersten Zondag van Meye, en allen eersten Zondag met deszelfs Reliquiën gezegent. Dit beeldeken heeft de Reliquiën van den H. Marcoen geraekt.’908 Dit opschrift staat in een ovaal waarboven Sint-Markoen is weergegeven en eronder zes pelgrims in gebed zijn afgebeeld. Mechelen Reeds vroeg werd in een zijkapel van de metropolitane kerk van Sint-Rombouts te Mechelen Sint-Marculphus vereerd. Aflaten werden er verleend ‘e principiano anno 1702.’909 Een anonieme kopergravure van datzelfde jaar heeft als opschrift ‘H. Marcoen Bidt voor ons’ en hoorde wellicht thuis in een eveneens in 1702 gepubliceerde vita van de heilige.910

905 Drukspiegel: 115 × 118 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 903. Dit drukwerk is ten onrechte voorgesteld als zijnde zeventiende-eeuws in: H. Vannoppen, ‘Aspecten van de geschiedenis van de groentetuin in Vlaanderen’, in: Ons Heem, 60: 2 (2007), p. 41 (met afbeelding). Tekstuitgave: [P. Lindemans], ‘De boete van Sint-Markoen te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 318-319. 906 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 212 (1725): ‘venerandis reliquiis D. Marculphi, celebre; est illuc accursus peregrinorum maximus, invocaturque potissimum ab iis qui strumarum incommodis laborant.’ 907 J. Pieters, ‘Gezondheidsvoorschriften onzer bedevaarten’, in: K.C. Peeters & R. Roemans (red.), Miscellanea J. Gessler (Deurne, 1948), p. 999-1009 (p. 999). 908 H. Markoen (Marculphus) te Hertsberge. English, ‘Sint Markoen’, p. 47 (met afbeelding). 909 Dexters, ‘Sint-Markoen’, p. 163. 910 Dexters, ‘Sint-Markoen’, p. 159: reproductie van anonieme kopergravure. Commentaar: ‘plaatje verschenen in het “Leven van den H. Markoen” uitgegeven te Mechelen, 1702. De koperen ets was eigendom van wijlen Victor De Meyere.’

533

deel IiI – HEILIGEN Wichelen Voor de H. Marculphusverering te Wichelen is een affiche bekend die diende als aankondiging van een ‘solemnele begankenisse van negen dagen.’911 Wingene In Wingene werd de devotie tot Sint-Marculphus in 1681 voor het eerst gestimuleerd in een poging een hardnekkige rodeloop-epidemie af te wenden.912 Hoewel niet bijzonder begaan met het devotionele programma van zijn parochiekerk, liet de Wingense pastoor Van Lokeren voor de Sint-Marculphusdevotie in 1712 bij de Brugse Andries Wydts dit werk drukken: Joannes vande Weghe, S. Marcous boecxken waer in staet het Leven vanden Heylighen Vader S. Marcou, wiens Relequkien rusten inde Parochiekercke van Wyngene by Thielt, waer achter oock volght wanneer men den selven (aldermeest) viert. En wat de Pelgrems moeten doen die denselven komen dienen en waer van sy hun moeten onthouden van eten die gequollen zyn met het Koninkxseer ofte Krop gheswel waer van den H. Marcou Patroon is. In 1714 en 1724 werden in opdracht van Van Lokeren de aflaten vernieuwd en omstreeks 1717 richtte hij een eerste Sint-Marcou-altaar op.913 Opvolger pastoor de Busschere van Wingene liet in 1733, nadat hij in 1732 de plaatselijke Sint-Marculphusbroederschap gereorganiseerd had, voor 3 pond, 19 schellingen en 4 denieren 7000 ‘billietten inhoudende de privilegien van de confrerie van St. Marcou’ drukken bij Michiel de Goesin te Gent ‘omme gratis te distribueeren aen de pelgrims.’ Het druksel droeg volgende titel: Bewijs der aflaeten ende previlegien gejont door Sijne Heiligheit Innocentius XI, paus van Roomen, in de parochiale kercke van Wynghene, alwaer zijn de heilige reliquien en het broederschap van den H. Marcou, besonderen patroon voor de welcke met het coningx-seer ofte crop-geswel besmet sijn.’914 Wondelgem Een plakkaat voor Sint-Marculphus te Wondelgem, verschenen bij de Gentse drukker P.C. Gysdaele-Emanuel, wijst op het weerkerende karakter van de ommegang: Luysterlyke en Jaerlyksche Solemniteyt in de Paroch. Kerke van Wondelgem op den eersten dag van de maend May […] zynde den feestdag van den H. Marculphus, gezegd Sinte Marcoen, Bezonderen Patroon tegen Keélzweiren, Klieren, zeeren ende andere besmetheden des lichaems (eerste helft negentiende eeuw).915 Een vaantje voor de Sint-Marculphusdevotie in de Sint-Catharinakerk van het Oost-Vlaamse Wondelgem (waar men sinds 1688 over een reliek van deze heilige

911 R. Ruys (red.), Langs Schelde en Durme (Gent, 1986), p. 128 (druk van Joannes Franciscus van der Elst te Mechelen uit 1775-1788). 912 G. Lams, Het leven van Sint Marcou te Wingene (Wingene, 1975), p. 8. 913 Lams, Het leven van Sint Marcou, p. 13-14. 914 Lams, Het leven van Sint Marcou, p. 16-18. 915 R. Haeseryn, Tentoonstelling Gentse drukwerken uit de verzamelingen van het Gentse Museum voor Volkskunde (Gent, 1974), p. 12.

534

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering beschikte) is door Pieter Wauters gegraveerd in 1770.916 Zellik Op het einde van de zeventiende eeuw etste Jan Baptist Berterham uit Brussel een vaantje voor de bedevaarders naar de H. Marculphus in de Sint-Bavokerk van Zellik. Onderaan staat: S. Marcoen besonderen patroon tegen quaede geswillen en[de] aposteumen wiens H. Reliquien ruste[n] inde paroch[ia]le kercke van Zellick 1698.’917

Sint-Martinus Martinus van Tours (feestdag: 11 november) werd in 317/318 te Sabaria (Pannonië) geboren. Sulpicius Severus beschreef diens leven nog voor zijn dood in Vita Martini. Volgens deze historie bracht Martinus zijn jeugd door in Pavia, waar hij in navolging van zijn vader militair werd. Hij verliet de dienst na een ontmoeting met een bedelaar te Amiens, aan wie hij de helft van zijn soldatenmantel schonk en in wie hij later in een droom Jezus herkende. Na een opleiding, een kluizenaarsleven en een missietocht werd hij in 371 verkozen tot bisschop van Tours. Tot zijn dood in 397 bleef hij rondtrekken en prediken. Zijn verering verspreidde zich vanuit Frankrijk naar de rest van West-Europa. Hij was de patroon van talrijke vroege parochiekerken.918 Zo zouden in België op een bepaald moment rond de vierhonderd kerken hebben bestaan die Martinus als beschermheilige hadden.919 De drie grote zendelingen van Vlaanderen – Amandus, Eligius, Audomarus – koesterden volgens de overlevering een bijzondere devotie tot de H. Martinus; mogelijk stonden zij mede aan de basis van deze wijd verspreide verering. In tal van Oost-Vlaamse kerken wordt Sint-Martinus vereerd als paardenheilige.920 De mantelbedeling werd het meest karakteristieke element in zijn iconografie.921 Het prominente thema van liefdadigheid in zijn biografie maakte Sint-Martinus tot patroon van vele hospitalen.922 916 Van Heurck, Les drapelets, p. 473, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 329, met afbeelding. 917 Van Heurck, Les drapelets, p. 490. Aposteumen zijn ettergezwellen. Cfr. Van Haver, ‘De Zellikse bedevaartvaantjes’, p. 36. 918 J. Pieters, ‘Rond de Sint-Maartensommegangen te Asper’, in: Oostvlaamse Zanten, 27 (1952), p. 25-34 (p. 31). 919 Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 191. 920 J. Pieters, ‘Bedevaartvaantjes en paardenommegangen’, in: P. De Keyser (red.), Ars Folklorica Belgica. Noord- en Zuid-Nederlandse volkskunst, 2 delen (Antwerpen, 1949-1956), deel 2, p. 225-264 (p. 241). Ondanks deze populariteit zou de feitelijke volkseredienst tegenover deze kerkpatroon slechts bij uitzondering zijn voorgekomen, zie: Pieters, ‘Rond de Sint-Maartensommegangen’, p. 28. 921 Goosen, Van Afra, p. 252-254. 922 M. Smeyers, ‘De iconografie van de H. Martinus van Tours’, in: L. Robijns, K. Baert & J. Dauwe, 500 jaar Sint-Martinuskerk Aalst: catalogus over kerk, kerkschat en patroonheilige (Aalst, 1980), p. 22-47 (p. 23).

535

deel IiI – HEILIGEN Antwerpen (kapel in de Schoytestraat) Een zeventiende-eeuwse anonieme prent (152 × 114 mm) draagt als onderschrift: ‘s: martinus. / wort geviert in de Schuyt-straet ii November tot Antwerpen / Gebedt / Godt, aen wie bekend is dat wy uyt onze eyge kragten / geensints konnen bestaen, geeft ons genaedelyk dat /wy door de voorspraek van den H: Martinus Bisschop / ende Belyder, tegen alle rampen mogen versterkt / worden door onzen heer jezus Christus, uwen Zoon, / die met Uw leeft ende heerscht in de eenigheyd van / den H: Geest Godt in alle eeuwen der euwigheden / amen//. […].’923 Asper De kerkrekening van de Sint-Martinuskerk te Asper uit 1755 vermeldt een betaling van 40 pond parisis voor het graveren van een Sint-Martinusvaantje en één van 22 pond parisis voor het maken van 1000 afdrukken.924 Berlare Te Dendermonde verscheen in 1733 voor Berlare de anonieme, vierbladige Litanie van den H. Martinus bisschop van Tours, patroon en beschermer der parochiale kerk ende heerlykheyd van Berlaere (Lande van Dendermonde).925 Beveren Een in houtsnede uitgevoerd Sint-Martinusvaantje dat men te Beveren-Waas verspreidde in het raam van de viering van de kerkpatroon kwam vermoedelijk vóór 1651 tot stand.926 Deze verering bleef nog zeker tot in 1808 in zwang.927 Moerzeke Bij de verheffing in 1713 van de relieken van de H. Martinus te Moerzeke verscheen een korte levensbeschrijving van deze heilige. Deze werd in 1766 herdrukt door Hubertus Bincken te Antwerpen, niet zonder op de titelpagina uitdrukkelijk te verwijzen naar de omstandigheid waarin de eerste editie tot stand was gekomen: Het leven van den H. Martinus bisschop van Tours ende patroon van Moersecke in’t Landt van Dendermonde, getrocken uyt Sulpitius Severus, ende in druck gegeven op den dagh van de verheffingh van syne H. Reliquien in de voornoemde parochie den 2 july in het jaer 1713. Tweeden druck.928 Het werkje, blijkens de voorrede bestemd voor ‘alle christenen en in het bijzonder de parochianen van Moerzeke’, 923 924 925 926

Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), C.7.1 (moderne afdruk). Van Heurck, Les drapelets, p. 20; De Potter & Broeckaert, Gent: Asper, p. 30-31. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 328. Van Heurck, Les drapelets, p. 521. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 35, met afbeelding. Buvé & Nauts, ‘Iconografie en volksgebruiken’, p. 115-117, met reproductie. – Voor de datering, zie: ‘Vandaag is ’t Sinte-Marten…’ Sint-Martinus in kunst en volkskunde: tentoonstelling, 6 november-14 november 1982 (Beveren, 1982), p. 67-68. 927 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 233. 928 Datering van de herdruk (in 12°, 96 pagina’s) op basis van meerdere chronogrammen. De approbatie is van 21 juli 1713. A.K.L. Thijs, ‘Over bedevaarten in Vlaanderen: van stichtelijke propaganda naar wetenschappelijke interesse’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 272-349 (p. 290) (afbeelding van titelpagina en frontispice).

536

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering bevat achteraan een 28 strofen tellend Liedeken ter eeren van S. Marten dat men op vijf verschillende melodieën kon zingen. Oekene (Roeselare) De Litanie tot den H. Martinus, Bisschop, in 1765 bij Joannes De Langhe te Kortrijk van de pers gekomen, meldt op de vierde en laatste bladzijde: De waerachtige Reliquien van den Heyligen Martinus, Patroon tegen de kortse, syn berustende in de Parochiale Kercke van Ouckene.929 De bisschop van Brugge verleende in 1765 weliswaar enkel een aflaat aan wie de litanie van de H. Martinus in de kerk van Oekene bad, maar dat belette de gelovigen uiteraard niet dit gebed ook elders met godsvrucht te bidden. Peutie (Vilvoorde) In 1735 betaalde het kerkbestuur van de Sint-Martinuskerk te Peutie 9 stuiver voor ‘26 vuyntjes van S. Meerten.’930 Het erg beperkt aantal aangeschafte exemplaren kan erop wijzen dat het om vlaggetjes ging die voorbehouden waren aan bepaalde deelnemers aan de processie. Wellicht werden te Peutie reeds eerder Sint-Martinusvaantjes verspreid, vermits de koperplaat voor dit vlaggetje mogelijk nog uit de zeventiende eeuw dateert.

Sint-Leonardus Volgens de overlevering was Sint-Leonardus (feestdag: 6 november) lid van een Frankische adellijke familie ten tijde van Clovis I en werd hij gedoopt en onderwezen door de H. Remigius, bisschop van Reims. In een aan hem geschonken domein nabij Limoges stichtte hij een religieuze gemeenschap. Na Leonardus’ dood lag het centrum van zijn verering in de omgeving van Limoges, maar sinds ten laatste het begin van de vijftiende eeuw werd hij ook in onze streken vereerd.931 Voor de H. Leonardus zien we vóór het midden van de zeventiende eeuw vaantjes opduiken in Aartselaar (1594), Brecht, Dudzele (vóór 1585) en Zoutleeuw (vóór 1585). Brecht Zoals we reeds zagen is er een vaantje voor Brecht voorhanden uit de late zeventiende of de vroege achttiende eeuw. Daarnaast verschenen in het raam van deze Leonardusdevotie in de lokale Sint-Lenaartskapel ook het anonieme Het leven ende mirakelen […] capelle […] Brecht (1706)932 en te Antwerpen bij Josephus Henricus Heyliger Het leven ende mirakelen van den H. Leonardus belyder, wiëns geapprobeérde reliquien berusten in de kerke ofte capelle van den zelven heyligen, onder de parochie van Brecht (1793-1819) van de hand van Laurentius Surius.933 Moge929 Drukspiegel: 135 × 74 mm; impressum op p. [4]: Tot Cortryck, By Joannes De Langhe, Boeck-Drucker, by de Ley-Brugge. 1765. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 685. 930 Zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 375-376, met afbeelding; J. Lauwers, Peutie en zijn voormalig begijnhof van Steenvoort (Tielt, 1976), p. 149. 931 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 82-83; Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 185-186. 932 Volgens: De Roeck, ‘Devotie aan de grens’, p. 49. Geen naam van drukker vermeld. 933 Exemplaren: RG 3087 I 53 en EHC 752633 (voorheen VMA).

537

deel IiI – HEILIGEN lijk kunnen we deze laatste publicatie identificeren met de in de kapelrekeningen van 1797-1798 opgetekende kosten van ‘boexkens van den H. Leonardus ten profijte der kerke.’934 Dudzele Gegevens over de Sint-Leonardusvaantjes ontbreken voor de periode 1656-1672, wat niet noodzakelijk wil zeggen dat er toen geen vaantjes meer in omloop waren. In de jaren 1673-1696 kocht het kerkbestuur van de parochiekerk van Dudzele in totaal 1200 vlaggetjes. Van 1668 tot 1673 drukte Maarten vanden Hende de vaantjes, in 1678 was drukker Pieter van Pee aan de beurt. Die laatste zorgde in 1680 ook voor het verdiepen van de plaat. In 1684 nam een horlogemaker, Pieter Cools, de plaat opnieuw onder handen. Weldra legde Cools zich ook toe op het drukken. Verder werden nog vaantjes gedrukt voor Dudzele door Alexander vanden Berghe (1699-1715), Paulus Roose (1716-1722), N. Capelle (1723-1725) en Jan Beernaert (1726-1743). Geconfronteerd met een gevoelige vermindering van de Sint-Leonardusdevotie, zag het kerkbestuur zich echter in het midden van de achttiende eeuw genoodzaakt te breken met de eeuwenoude vaantjestraditie. De neergang van de Sint-Leonardusbedevaart te Dudzele vertaalde zich in een slinkende afname van vaantjes. Nochtans had het bestuur in 1732 door Hendrik Pierens net nog een nieuwe plaat laten graveren, ondanks het bestaan van het oude exemplaar. In de periode 1699-1733 kocht het kerkbestuur om en bij de 1438 exemplaren aan. In 1741-1743 (de ooit gerenommeerde Sint-Leonardusommegang was dan al ter ziele gegaan) schafte het zich voor een allerlaatste maal een voorraad vaantjes aan: een schamele 300 stuks.935 Huizingen Tijdens de achttiende eeuw was in het Brabantse Huizingen, waar toen al sinds eeuwen de H. Leonardus vereerd werd, een in kopergravure uitgevoerd vaantje te verkrijgen waarop, naast genoemde heilige, ook de patroon van de kerk, Johannes de Doper, afgebeeld stond.936 Ten behoeve van de talrijke bedevaarders goot de pastoor omstreeks 1725 zelf medailles ter ere van beide heiligen.937 934 De Roeck, ‘Devotie aan de grens’, p. 52 (zie ook aldaar p. 49). Zie over de moeizame geschiedenis van de kapel na de godsdienstonrusten: Goetschalckx, Geschiedenis van het bisdom Antwerpen, deel 4, p. 103-119. 935 M. Coornaert, ‘De pelgrimstekens van Sint-Lenaart te Dudzele’, in: Biekorf, 88 (1988), p. 241256 (p. 249-251). De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 138. M. English, De Sint-Lenaardbeevaart te Dudzele (s.l., 1950), p. 19-23. Voor een beschrijving van de twee nog voorhanden versies, zie: Van Heurck, Les drapelets, p. 107-108. 936 Van Heurck, Les drapelets, p. 220. Pesch, Wallfahrtsfänchen, p. 176 (afbeelding). Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 123 (1725). J. Vermeyen, ‘De kerk van Huissinghen’, De Brabantse Folklore, 4 (1924), p. 37: De bedevaart is zeer oud en in niet nader bepaalde vijftiende-eeuwse archiefstukken is reeds sprake van ‘eeuwenoude bedevaart van Sint-Lenaerts te Huissinghen.’ 937 ‘Uit de prondelschuif. Om tinnen medailles te maken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 319.

538

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Peutie (Vilvoorde) In het Brabantse Peutie (waar men ook vlaggetjes voor de kerkpatroon Martinus verspreidde, cfr. supra) waren zeker vanaf 1687 Sint-Leonardusvaantjes beschikbaar. Er werden toen voor 3 gulden 400 exemplaren gedrukt ter gelegenheid van Peutiekermis. In 1734 leverde de plaatsnijder Jan Baptist Lefils 600 vaantjes waarvoor hij 7 gulden 18 en een halve stuiver ontving. In 1759 kreeg de Mechelse boekdrukker Van der Elst (actief tussen 1754 en 1788) 4 gulden 4 stuiver voor 500 en in 1764 10 gulden 10 stuiver voor 600 vaantjes. In 1776 bezorgde hij 500 en in 1780 1000 exemplaren te Peutie.938 Voor de Sint-Leonardusverering te Peutie bestaat ook een in kopergravure uitgevoerde bedevaartprent waarvan de voorstelling in zeer grote mate aan die van het vaantje beantwoordt. Alle figuren staan min of meer binnen een rechthoekige driehoek. Dat kan erop wijzen dat het vaantje uit 1734 als voorbeeld gediend heeft voor deze wellicht kort daarna tot stand gekomen prent.939 In diezelfde periode, in het jaar 1735, verscheen een aflaataffiche die werd geleverd door de Brusselse drukker Nicolaus Stryckwant en als aanhef heeft: Aflaet van seven jaeren en seven-mael veertigh daegen verleent door syne heyligheyt Innocentius den XIII. paus van Roomen in de parochiale kercke van Peuthy by Vilvoorden.940 Enkel leden van de Sint-Leonardusbroederschap te Peutie konden deze aflaat verdienen.941 Een decennium eerder, op 22 september 1725, werd een approbatie verleend voor een bedevaartboekje. Later verscheen te Mechelen bij Van der Elst een herdruk van het werkje met volgende wijdlopige titel: Kort begryp der aflaeten vergunt door syn heyligheyt Innocentius den XIII. paus van Roomen aen het broederschap van den H. Leonardus op-gerecht door syn eminentie den cardinael d’Alsase arts-bisschop van Mechelen &c. &c. in de parochiale kercke van S. Mertens Peuthy by Vilvoorden, mitsgaeders de regels desselfs broederschaps en een kort verhael van het leven van den H. Leonardus. Het boekje bevat tevens een litanie en enkele andere gebeden. Het gaat hier naar alle waarschijnlijkheid om het Sint-Leonardusboekje waarvan in het jaar 1773 een oplage van 776 exemplaren door Van der Elst te Peutie geleverd werd.942 Spijker In 1661-1662 leverde de graveur en schilder Pieter du Tielt (gest. 1679) 800 vlaggetjes voor de Sint-Leonardusviering in de Sint-Leonarduskerk van Spij938 E. Torfs, ‘De vereering van St. Lenaart en zijne broederschap te Peuthy’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927-1928), p. 1-13 (p. 3). Van Heurck, Les drapelets, p. 373-375, met afbeelding. Lauwers, Peutie, p. 148. 939 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 17, met afbeeldingen. 940 Torfs, ‘De vereering van St.-Lenaart’, p. 4. 941 Lauwers, Peutie, p. 157. 942 In 12°, 23 p. Het boekje bevat tevens een litanie en enkele andere gebeden. J.F. van der Elst was werkzaam in de jaren 1754-1788. Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 316. Torfs, ‘De vereering van St. Lenaart’, p. 3. Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 115 (1725) over Peutie: ‘colitur in hac parochiali magna populi devotione et accursu S. Leonardus mart. et ad eum hic fit plurima peregrinatio, pro cujusvis corporis infirmatibus.’

539

deel IiI – HEILIGEN ker.943 In deze druk gefrequenteerde Zuid-Vlaamse bedevaartplaats in het bisdom Sint-Omaars konden pelgrims minstens vanaf 1611 tinnen en zilveren ‘vestelkens’ (insignes) bekomen.944 In 1664 drukte ook Jacobus Ketelaere te Sint-Winoksbergen affiches voor de H. Leonardusdevotie te Spijker. Zoutleeuw De kerkrekeningen van de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw laten ons zien dat vanaf het einde van de zestiende eeuw met regelmaat kleine druksels werden besteld om de devotie te ondersteunen en uit te dragen (zie deel II). Ook in de tweede helft van de zeventiende eeuw vinden we sporen van besteld drukwerk. Zo vermeldt een post in de kerkmeesterrekeningen voor het dienstjaar 1663-1664 een betaling aan de conciërge ‘voor de vaenckens te plecken.’945 Later, aan het begin van de achttiende eeuw verscheen te Tienen bij L. Fauconier Het leven en de mirakelen van den H. Leonardus […] geviert in de parochiale ende collegiale kerke van S. Lenaert tot Zout-Leeuw (approbatie 3 mei 1706) van de hand van Laurentius Surius.946

Sint-Nicolaas De deels historische, deels legendarische Sint-Nicolaas (feestdag: 6 december) was mogelijk in de vierde eeuw bisschop van Myra in Lycië. Hij is vooral bekend omwille van het Sinterklaasfeest, waarvan vele elementen teruggaan op de Sint-Nicolaaslegende in de Gulden legende van Jacobus de Voragine. Antwerpen Voor de verering van Sint-Nicolaas in de in zijn naam gewijde kapel in de Lange Nieuwstraat verscheen in 1757 bij Gerardus Berbie Roem-weirdige instellinge van het nieuw, ende loffelyck broederschap van den H. bisschop Nicolaus; in de oude en seer vermaerde kapelle van den selven heyligen; In de Lange-Nieuwstraet, binnen dese stadt Antwerpen; alwaer zoo des selfs HH. Reliquien, als die van de H. martelaeresse Barbara, zyn rustende.947 Volgens de rekening van 1785 werd aan J.E. Parys een halve riem plakkaten van de kapel betaald.948

943 R. Flahault, ‘Notes et documents sur le culte rendu à Spycker […] à Saint Léonard’, in: Annales du Comité flamand de France, 21 (1893), p. 485-534 (p. 517): ‘1661-1662. Betaelt non [= aen] Pieter Dutielt, schilder tot Ypre over den coop van acht hondert vaenties van Ste Leonaert tot de somme van volgens acq[ui]t xxviij: x: o.’ Over Pieter du Tielt zie: Flahault, ‘Notes et documents’, p. 519. 944 Flahault, ‘Notes et documents’, p. 517-519, met lithografische weergave van het vaantje. Van Heurck, Les drapelets, p. 505-506. 945 F. De Ridder, ‘De H. Leonardus te Zout-Leeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 3 (1923-1924), p. 143-146 (p. 145). 946 Exemplaren: EHC 752002 (voorheen VMA) en RG 3087 I 54. 947 Exemplaar: EHC K 84010 (voorheen VMA). 948 Exemplaar: FAA, Kerken en kloosters, nr. 1985.

540

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering

Afb. 83. Antwerpen, Sint-Joriskerk, HH. Petrus en Paulusbroederschap. Diptiek met links een anonieme burijngravure (87 × 66 mm) en rechts een zetwerk met een gebed (Antwerpen: J.J.G. de Marcour, 1766) – UA, Collectie Thijs, nr. 251

De apostelen Petrus en Paulus Deze apostelen worden door de Kerk op dezelfde dag herdacht (feestdag: 29 juni). Net als de andere apostelen stierven ze de marteldood. Petrus werd volgens de traditie tijdens de eerste christenvervolging onder Nero in Rome gekruisigd. Hij wordt herinnerd en vereerd als de eerste paus van het christendom. Paulus, een tot het christendom bekeerde joodse wetgeleerde, staat bekend als groot missionaris. Na grote delen van het Romeinse rijk te hebben doorkruist, werd hij eveneens te Rome geëxecuteerd. Antwerpen Een pen- en gewassen tekening, gehoogd met waterverf, van Jan Baptist Guldens herinnert aan zijn verkiezing op 5 oktober 1755 tot secretaris van de Broederschap der apostelen Petrus en Paulus in de Sint-Joriskerk te Antwerpen.949 De oorspronkelijk in de kathedraal opgerichte maar in 1681 naar de Sint-Joriskerk verhuisde broederschap, werd ook wel aangeduid als de Confrérie van de ‘Romanisten’, daar haar ledenbestand bestond uit Antwerpenaren die een studiereis naar Rome hadden ondernomen en daar het graf van beide apostelen bezochten. In 1716 was de ingesluimerde broederschap weer opgebloeid wanneer Rome enkele relieken aan de kerk schonk.950 949 A.K.L. Thijs, ‘Private en openbare feesten: communicatie, educatie en omgaan met macht (Vlaanderen en Brabant, 16de-midden 19de eeuw)’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 81-145 (afbeelding op 122). 950 Arents, Antwerpen in dicht en lied, deel 1, p. 53 (nr. 381).

541

deel IiI – HEILIGEN Hoewel diptiekjes in het algemeen geheel in koper werden gegraveerd, paste J.J.G. de Marcour voor zijn diptiekje voor de HH. Petrus en Paulusbroederschap uit 1766 een andere techniek toe. Voor de linkerzijde is een anoniem koperplaatje gebruikt, maar de tekst op de rechterzijde bestaat uit zetwerk met een gebed.951 Hij vermeldt dat deze heiligen tegen ‘alle siekten en quaelen’ kunnen worden aangeroepen en dat in de St.-Joriskerk een aflaat valt te verdienen. Opwijk Nadat de aan Sint-Paulus toegewijde parochiekerk van Opwijk in 1742 vanuit Rome een reliek van de H. Paulus (met een eraan verbonden aflaat) bekomen had, bloeide daar de devotie tot de patroonheilige sterk op. Er kwam een (anoniem) prentje met een afbeelding van het reliekschrijn tot stand. Het verzekerde: ‘Dit Beeldt heeft geraeckt aen de H. Reliquien van sinte Pauwel Apostel, Rustende in de Parochiale kercke tot Op Wijck Besonderen Patroon Tegens de Blintheijt en alle gebreken der ooghen, Benevens oock alle Perijckeleuse wonden.’952

Sint-Queldric of Sint-Servulus Volgens de Dialogi van Gregorius de Grote, paus van 590 tot 604, die Servulus (feestdag: 23 december) persoonlijk had gekend, was deze heilige gedurende zijn hele leven een arme, kreupele en zieke bedelaar in Rome.953 Brugge (begijnhof ‘Wijngaard’) Een prent voor deze devotie heeft het opschrift: ‘Sint Qveldrijck […] Een deel van sijn ghebeent hier inden Wijngaert rust, daer t’sijnder eer nu is een Ghilde op-gherust.’ Op de plaat staat gegraveerd: ‘Ghedruckt tot brugge bij Alex. van[den] Berghe.’954

Sint-Quintinus De Romeinse Quintinus (feestdag: 31 oktober) was actief als missionaris in Gallië maar werd volgens de overlevering na een gruwelijke marteling in de Somme geworpen.955 Vanwege deze marteldood werd hij onder meer aangeroepen tegen waterzucht. Brugge Tot 1620 vonden in het Magdalenagasthuis, waar men Sint-Quintinus kon vereren, zogenaamde opwegingen plaats. Bij het beeld van de heilige was een weegschaal opgesteld. De om genezing biddende zieke nam plaats op de ene schaal 951 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 251. 952 Paulus was de patroonheilige van de parochie. J. Lindemans, ‘De eeredienst tot St. Paulus te Opwijk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 273-280 (p. 276-278), met afbeelding. J. Lindemans, Geschiedenis der gemeente Opwijk (Brussel, 1937), p. 138, met afbeelding. Exemplaar: MAS, nr. 59.116.222 (voorheen VMA). 953 Ribadineira & Rosweydus, Generale legende, deel 2, p. 613-614 (editie 1711). 954 Exemplaren: PcA (signatuur ontbreekt deels) en RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, Begijnen, P1. 955 Celis, Volkskundige kalender, p. 287.

542

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering

Afb. 84. Heverlee, Abdij van Park, devotie tot de HH. Quirinus en Balbina. Anonieme burijngravure (95 × 65 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 459

van de balans met de reliekschrijn in de ene en een brandende kaars in de andere hand. De andere schaal werd gevuld met tarwe, vlas of was, tot de balans in evenwicht kwam. Bisschop Triest trachtte deze praktijk in 1620 een halt toe te roepen.956 Leuven De Sint-Kwintenskerk te Leuven verwierf pas in 1775 een reliek van haar patroonheilige.957 Een beeld van de heilige dateerde al van de zeventiende eeuw.958 In 1701 graveerde P. Calaber een prent (176 × 127 mm) die een beeld van de H. Quintinus voorstelt. De tekst op het voetstuk leest: ‘S. Quintine ora pro nobis.’ De signaturen luiden: ‘L. Blendef del.’ en ‘Ph. Calaber sculp: Lovanij 1701.’959

956 Therry, De religieuze beleving, p. 189 (en uitgebreide verwijzing in noot 244). 957 Cfr. J.F. Vincx, Levensschets van den H. Quintinus martelaar (Sint-Kwintens-Lennik, 1911), p. 16. Over de Quintinusverering te Leuven, zie: J. Sannen, ‘Volksbedevaarten tegen kwaal van mensch en vee in Oost-Brabant’, in: De Brabantse Folklore, 128 (1950), p. 299-414 (p. 321). 958 Van Overstraeten & Gerits, Gids voor Vlaanderen, p. 611. 959 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 949.

543

deel IiI – HEILIGEN Sint-Kwintens-Lennik Van het einde van de zeventiende eeuw dateert het vaantje voor de H. Quintinus, door tal van bedevaarders (vooral uit de Vlaamse gewesten) vereerd in de aan Maria en genoemde heilige toegewijde dorpskerk van Sint-Kwintens-Lennik.960 Het is gesigneerd: ‘L. Hillen fecit.’ Uit overlevering was omstreeks 1930 nog bekend dat boeren het Sint-Quintinusvaantje op de haverkist in hun paardenstal plakten.961

Sint-Quirinus De legendarische figuur Sint-Quirinus (feestdag: 30 maart) stierf de marteldood in 130 en wordt aanbeden tegen halszweren, oogziekten, oorpijn en blaasziekten.962 Onder meer in Noord-Brabant was Quirinus een populaire beschermheilige.963 Heverlee Reeds in de jaren 1637-1639 werden boekjes gedrukt in verband met de Sint-Quirinuscultus in de Parkabdij (Heverlee), maar voor aanwijzingen inzake prentjes is het wachten tot de vroege achttiende eeuw, wanneer een prent opduikt met een voorstelling van de H. Quirinus en zijn dochter, de H. Balbina. Tussen de twee heiligen bevindt zich onderaan het gravuurtje het wapenschild van de abdij met de wapenspreuk ‘Ne qvid nimis.’ De tekst omheen de achthoekige omlijsting luidt: ‘S. Qvirinvs Mart: met syne Dochter S. Balbina. woort Geuiert 30 april Cloester van heeren Parck by Loven.’ Onder de voorstelling staat: ‘S. Qvirinvs. S. Balbina.’ De signatuur (‘ph: Calaber fec: lovan:’) verwijst naar de Leuvense edelsmid Philippe Calaber.964 Van dit prentje bleef een anonieme en licht afwijkende versie bewaard.965 Zellik (Asse) We stipten eerder aan dat er in de achttiende eeuw een nieuwe plaat gegraveerd werd voor een vaantje ten behoeve van de Sint-Quirinuscultus te Zellik en dat men daar minstens vanaf de jaren 1630 vlaggetjes verspreidde. Cornelius van Gestel noteerde in 1725 dat er geregeld bedevaarders naar de Zellikse Sint-Quirinuskapel trokken, onder meer in verband met oorpijn.966 960 H. De Vis & P. Lindemans, ‘Het hoen in de West-Brabantsche folklore’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 1-18 (p. 5). 961 Van Heurck, Les drapelets, p. 249-251, met afbeelding. J.F. Vincx, ‘St.-Kwintens-Lennik. De kerk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 73-109 (p. 95-96). Verbouwe, Iconographie van Vlaams-Brabant, deel 8, p. 34 (nr. 138). Volgens een onbevestigde informatie zou Jacobus Harrewijn (1660-1727) een vaantje gegraveerd hebben voor deze devotie. Van Heurck, Les Harrewijn, p. 19. 962 Celis, Volkskundige kalender, p. 152. Zie over deze heilige: E. Van Autenboer, ‘De verering van Sint-Quirinus in West-Europa en speciaal te Vlimmeren’, in: Heemkundige kring De Vlierbes, 10 (1988), p. 75-93. 963 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 32; Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 176-177. 964 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 700, met afbeelding. 965 Kopergravuurtje; formaat: 94 × 61 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 459. 966 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 110.

544

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering

Sint-Rochus Rochus (feestdag: 16-18 augustus) zou in 1295 in Montpellier uit rijke ouders geboren zijn en aldaar in 1327 zijn gestorven. Volgens zijn vita schonk de twintigjarige Rochus zijn bezit aan de armen om voortaan als pelgrim en verzorger van pestlijders door het leven te gaan. Toen hijzelf ziek werd, verzorgde een engel zijn wonden en bracht zijn hond brood. Hij stierf in een cel toen hij, in zijn geboortestad teruggekeerd, als een spion werd aangezien. Zijn verering verspreidde zich over heel Europa vanuit de Venetiaanse broederschap Scuola di San Rocco, die in 1485 zijn gebeente verwierf.967 Daar hij beschermheilige was tegen pest, cholera en andere besmettelijke ziekten, kozen behalve kerken en kapellen ook tal van pesthuizen en hospitalen Rochus als patroon.968 In een pesttraktaat van Willem de Pretere uit 1625, Remedien teghen de haestighe sieckte tot Hulpe en troost van alle benauwde Christenen ende ter eere vande HH. Marschalcken oft behoeders der selver (Antwerpen: Jan Cnobbaert, 1625) wordt hij genoemd als de vijfde ‘marschalck der peste’ na Sint-Sebastiaan, Sint-Adrianus, Sint-Christoforus en Sint-Antonius en voor Sint-Benno.969 Aalst In 1516 koos de koopliedengilde te Aalst voor Sint-Rochus als patroonheilige. In 1631 en in 1744 werden de statuten van deze gilde bekrachtigd. Deze confrérie bezat het Sint-Rochusaltaar in de Sint-Martinuskerk.970 In of kort na 1768 verscheen te Aalst bij Judocus d’Herdt het Kort verhael van de solemniteyten geschiet ter occasie van het honderdste jaer van bewaerenisse van de alverwoestende ziekte door de voorspraeke van den H. Rochus der ingesetene van de twee steden ende lande van Aelst.971 Antwerpen (kapel Sint-Rochusstraat) De Broederschap van Sint-Rochus te Antwerpen dankt zijn ontstaan mogelijk aan de handelsrelaties tussen Venetië en Antwerpen.972 Een kapel in de Sint-Rochusstraat bezat sinds het jaar 1671 een reliek uit de rug van Sint-Rochus, een geschenk van Frans Dierickx, abt van het Pieter Potklooster.973 967 Zie over zijn verering in Brabant: Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 83-84. 968 Goosen, Van Afra, p. 287-288. Zie over Rochus tevens: M.T. Schmitz-Eichhoff, St. Rochus. Ikonographische und medizin-historische Studien (Keulen, 1977). 969 Van Schevensteen, Les traités, p. 82-83 (met afbeelding, beschrijving en inhoudsopgave). 970 W. Van de Putte, De Heilige Rochus en zijn eeredienst (Gent, 1885), p. 51-52. Schilderij P.P. Rubens, uitgevoerd omstreeks 1623-1626: ‘St. Roch interceding for the plague-stricken.’ Altaar opgericht door de Sint-Rochusbroederschap. H. Vlieghe, Saints, 2 delen (Brussel, 1972-1973), deel 2, p. 142-144. 971 Van de Putte, De Heilige Rochus, p. 53-57. 972 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 84; Over de Sint-Rochusverering in Antwerpen, zie: F. Prims, ‘De Sint Rochusvereering te Antwerpen’, in: F. Prims, Antwerpiensia 1932 (Antwerpen, 1933), p. 261-269. 973 Van de Putte, De Heilige Rochus, p. 79.

545

deel IiI – HEILIGEN Een anonieme prent voor deze kapel heeft het opschrift: ‘S. Rochvs. Wordt geuiert den 16. Augustus inde Rochus-straet tot Antwerpen […] dootlycke peste des lichaems en der zielen.’974 Antwerpen (Sint-Jacobskerk) Rochus werd in Antwerpen ook in de SintJacobskerk vereerd.975 Op 12 augustus 1658 richtte de bisschop van Antwerpen, Ambrosius Capello, in deze kerk een Sint-Rochusbroederschap op ‘welke tot leden telde de voornaamste inwoners.’ Een maand later werd de confrérie goedgekeurd en met aflaten verrijkt door Alexander VII.976 Twee decennia later zien we deze broederschap promotie maken met een door Peeter Verdussen gedrukte affiche: Solemnele devotie vanden Heylighen Rochvs inde collegiale kercke van St. Jacob. […] particulier patroon ende beschermer teghens alle quade ende haestighe sieckten (1670 of 1676).977 Kort daarna kwam bij dezelfde drukker Instellinge ende onderwysinghe van het broederschap vanden Heylighen Rochus confessoor, inghestelt in de collegiale kercke van Sint Jacob binnen Antwerpen 1658. Die over de hondert jaren aldaer gheviert is gheweest (1679) van de pers.978 Haast een eeuw later, in 1748, verscheen bij de weduwe van Petrus Jouret de duodecimo Vollen aflaet voor het broederschap van den H. Rochus […] Syn Heyligheyt Alexander den VII. vergunt dese naervolgende aflaeten aen het broederschap […] met eene bulle gegeven […] den 4.mey […] 1658.979 In de achttiende eeuw zette de broederschap haar promotie onverminderd verder. De rekening van 1720 vermeldt de betaling aan J.P. Robyns voor het drukken van ‘vijfhonderd boecxkens’ voor ‘het broederschap vanden H. Rochus inde collegiale kercke’ alsook aan J.B. vanden Sande voor het leveren van ‘beldekens en 15 groot.’ In 1747 en 1750 werd met A.P. Colpyn de rekening vereffend voor het bezorgen van onder andere litanieën ‘met plaet druck’ en in 1751 met J.B. Gilis voor het drukken van ‘belekens’. Nog in het rekenjaar 1750 vinden we de betaling aan P.B. Bouttats, wellicht voor het graveren en verdiepen van een burijngravure waarvoor deze zich mogelijk baseerde op Rubens’ altaarstuk in de Sint-Martinuskerk in

974 Er is een versie gekend waarbij Rochus naar rechts kijkt en een versie waarbij Rochus naar links kijkt. Van beide versies een exemplaar in RG: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. C.8.1.1 en C.8.1.2. 975 Zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.7. In de Collectie Thijs bevindt zich een exemplaar van een anomieme prent van S. Rochus: UA, Collectie Thijs, nr. 258, met als tekst bij de afbeelding: ‘Byzonderen Patroon tegen de PEST en haestige Ziektens, wiens […] Reliquiën berustende zyn in de […] Kerk van den H. Jacobus […].’ 976 Van de Putte, De Heilige Rochus, p. 80 977 Exemplaar: FAA, Kerken en kloosters, nr. 1872. 978 Peré, De St.-Jacobskerk, p. 99. Exemplaar: EHC, K 84007 (niet gedateerde uitgave, gedrukt bij Robyns, actief tussen 1701-1724). 979 Exemplaar: EHC, F 83471.

546

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering Aalst.980 Een kopergravure met opschrift ‘Iesus bevrydt ons vande peste. H. Rochus bidt voor ons’ kan worden toegewezen aan de Sint-Jacobskerk van Antwerpen.981 Antwerpen (kathedraal) Een kopergravure met opschrift ‘H. Rochus / Patroon tegen pest en besmettelyke ziekten’ kan worden toegewezen aan de kathedraal van Antwerpen.982 Boom Vermoedelijk in 1665 werd te Boom een Sint-Rochusvaantje verspreid ter gelegenheid van de inwijding van de wegens bouwvalligheid heropgebouwde parochiekerk. Deze uitgave paste in de pogingen, door pastoor Petrus de Vrijer sinds ruim een decennium ondernomen om zijn parochie, toegewijd aan Onze-LieveVrouw, een nieuwe patroonheilige op te dringen: de pestheilige Rochus die een toenemende populariteit genoot ten gevolge van de tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw geregeld voorkomende besmettelijke ziekten. Het vaantje vermeldt abusievelijk (maar dus bewust) de H. Rochus als ‘patroon van de prochie kerck van Boom.’983 Cassel In 1646 brak pest uit te Belle, in 1647 te Cassel en in 1664-1667 werd ook Frans-Vlaanderen (een laatste maal) door deze ziekte geteisterd. Mogelijk graveerde Pieter du Tielt (overleden in 1679) tijdens één van deze periodes voor het Frans-Vlaamse Cassel de rechthoekige Sint-Rochusprent die daar als rechthoekig vaantje gefunctioneerd heeft. Het werkwoord ‘vergaan’ in één van de teksten op de gravure lijkt zulks te suggereren: O Heilighen Roche siet ons aen En wilt de peste doen vergan En weest ons bystandt in de noot Van pest ons helper voor de doot.984 Te Cassel verspreidde men ook een anoniem driehoekig Sint-Rochusvaantje.985 Mogelijk werd het eveneens door Pieter du Tielt gegraveerd of misschien nog door zijn vader Guillaume. 980 FAA, Kerken en kloosters, nr. 1872; J.M. Muller, St. Jacob’s Antwerp art and Counter Reformation in Rubens’s parish church (Leiden, 2016), p. 393-394 (met afbeeldingen). 981 Exemplaar: PcA. Zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.4.7.1. 982 Zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.1.7. 983 B. Lamot, Hoe Boom groeide (Antwerpen, 1957), p. 20-21 en 92. Van Heurck, Les drapelets, p. 54-55. 984 R. Flahault, Le culte de Saint Roch dans la Flandre Maritime (Duinkerke, 1904), p. 18-19 en 24-25 (met reproductie). R. de Bertrand, Dévotions populaires chez les Flamands de l’arrondissement d’Hazebrouck (Duinkerken, 1855), reproductie tegenover p. 105. 985 Van Heurck, Les drapelets, p. 500.

547

deel IiI – HEILIGEN Dendermonde Vanaf 1489 bestond in de Sint-Rochuskapel te Dendermonde een broederschap die nauw verbonden was met de rederijkerskamer de ‘Destilieren.’ Aflaten werden verleend in het jaar 1698. In 1795 werd de kapel als domeingoed verkocht.986 In de achttiende eeuw verscheen bij J.F. de Roveroy te Antwerpen Litanien ende ghebeden ter eeren van den H. Rochus. Besonderen pattoon [sic] tegen de peste, die besocht wordt in de capelle van den voorn. H. binnen Dendermonde.987 Dworp De Sint-Gorikskerk in Dworp bezat relieken van de Heilige Rochus. Sint-Gorik bekleedde de eerste plaats als patroon van de parochie, Laurentius en Rochus waren de secundaire patronen. Een schilderij door Jacques de Clerck uit 1654 boven het hoogaltaar stelde deze drie heiligen voor. Er bestond een koperen plaat die een afbeelding toonde van de H. Maagd en de HH. Anna, Gaugericus, Laurentius en Rochus.988 Gaasbeek Voor Gaasbeek verscheen te Brussel bij P.J. Lemmens (actief ca. 17421779) in de achttiende eeuw de ongedateerde affiche: Solemnele begankenis tot de reliquien van den H. Rochus, met vollen aflaet, gejont door Syne Heyligheyt Clemens den XIV. paus van Roomen, te verdienen in de parochiale kerk van Gaesbeke. […] Rochus, bezonderen vriend Gods en Patroon in de Pest en alle heete Siektens van Menschen, als voor de Sterfte der beesten […] Daer zullen Biechtvader genoeg zyn tot gerief der Pelgrims.989 Lier De schilder en graveur Joannes Verhoeven, in 1637 opgenomen in de Antwerpse Sint-Lucasgilde, vervaardigde een Sint-Rochusprent voor de Sint-Gummaruskerk in Lier (‘Ians Verhouen fec.’).990 Zij toont de H. Rochus neergezeten, de rug tegen een boom, met voor hem een hond met een brood in de muil. Een engel wijst met de rechterhand naar de hemel en met de linkerhand naar de hond. Onder deze 986 Van de Putte, De Heilige Rochus, p. 58-59. Volgens Dendermonde folklore, 2 delen (Dendermonde, 1974), deel 1, p. 165-167 (met een verwijzing naar o.m.: P. Van Duyse, De rederijkkamers in Nederland: hun invloed op letterkundig, politiek & zedelijk gebied, 2 delen (Gent, 1900-1902), deel 2, p. 155) werd de kapel in 1489 gebouwd door de rederijkerskamer en werd de broederschap zelf pas in 1698, het jaar waarin aflaten werden verleend, opgericht. Zie ook: Batselier, ‘Volksdevotie’, p. 91. 987 Na de litanie volgen zes andere gebeden, waaronder het Antiphone. Tot de Alderheyligste Maghet Maria teghen de Peste. Houtsnede die de H. Rochus voorstelt; formaat: 41 × 27 mm; drukspiegel: 134 × 72 mm; 8 p.; impressum: T’Antwerpen, By Joannes Franciscus de Roveroy Boeck-drucker ende Boeck-verkooper in de Wolstraet in den H. Joseph; niet gedateerd. De Groote, Vijftig jaar, p. 109. 988 Theys, Geschiedenis van Dworp, p. 167. Exemplaar: MAS, nr. 59.116.212 (voorheen VMA). 989 P. Borremans, ‘Kunstschatten in de Lennikse Sint-Kwintinuskerk. De H. Rochus van Montpellier’, in: Het Oude Land van Edingen en Omliggende, 34 (2006), p. 197-201 (p. 200) (druk uit 1769-1771). 990 Kopergravure; formaat: 122 × 82 mm. Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Lier, Sint-Gummaruskerk, P1. Reproductie: Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 118.

548

1. Heilige martelaren en belijders met een algemene verering voorstelling staat in de plaat gegraveerd: ‘S. Rochvs. Wordt gevierdt den 16. Augustus tot Lier in Ste Gommers kerck.’ Daarop volgt een gebed waarin de gelovige God smeekt hem te verlossen ‘van de[n] dootlijcke peste des lichaems ende der zielen.’ Deze voorstelling vertoont gelijkenis met die op een prent voor de kapel in de SintRochusstraat te Antwerpen (daar kijkt de H. Rochus naar links). Tevens in verband met de Sint-Rochusviering in de Lierse hoofdkerk drukte J.H. Le Tellier in 1783 te Lier een korte levensbeschrijving van de heilige.991 Sint-Pieters-Leeuw Voor de Rochusverering in Sint-Pieters-Leeuw verscheen een wandprent met een anonieme kopergravure. De tekst luidt: ‘Het Broederschap van ’t Heijlich Cruijs ende Ste. Rochus te Leeu Ste. Peeters.’992

Sint-Sebastianus De Heilige Sebastianus (feestdag: 20 januari) stierf als martelaar tijdens de vervolgingen van christenen door keizer Diocletianus. Volgens een legendarische passio uit het begin van de vijfde eeuw was Sebastianus onder deze keizer officier van de keizerlijke lijfgarde. Op bevel van de keizer werd hij met pijlen doorboord. Zijn lichaam zou omstreeks het jaar 354 zijn begraven vlakbij de graven van Petrus en Paulus aan de Via Appia. Hij genoot verering als patroon tegen de pest; toen te Rome in 680 een pestepidemie woedde, werd hij met succes aanbeden.993 Dessel De aanroeping ‘H. vrindt ende martelaer S. Sebastiaen, wilt ons van pest en haestighe sickten ontslaen’ op het vermoedelijk in de periode 1666-1696 gegraveerde vaantje voor Dessel in de Antwerpse Kempen wijst op een minstens deels uit bedevaarders bestaand doelpubliek.994

Sint-Vincentius van Zaragoza De H. Vincentius (feestdag: 22 januari) was bisschop van Zaragoza tot hij dood gemarteld werd.995 Zijn lichaam kwam via Valencia en de Algarve in de kathedraal van Lissabon terecht. In de middeleeuwen werd Vincentius in heel Europa vereerd. 991 Goovaerts & Génard., Les collections, deel 3, p. 328 (nr. 5840). Van In, ‘Maria- en heiligenvereering’, p. 119 (zonder vermelding van het jaartal). Exemplaar: RG 4077 B 92. – Eveneens in 1783 drukte J.H. Le Tellier een gelijkaardig boekje voor de Lierse alexianen: Het leven van den H. Rochus belyder, patroon tegen de peste. Welken heyligen bezonderlyk geviert word in de kerke der Alexiaenen, gezeyd Celle-broeders, binnen Lier, alwaer de reliquien van den zelven heyligen zijn berustende. Beschreven in STCV: nr. 12917148. Beide boekjes bevatten 32 pagina’s. 992 MAS, nr. 1961.031.129 (voorheen VMA). 993 Timmers, Christelijke symboliek, p. 296; Goosen, Van Afra, p. 289-293. 994 Van Heurck, Les drapelets, p. 89-90 hield het voor een confrérievaantje. De kerkpatroon van Dessel is de H. Nicolaas. 995 Celis, Volkskundige kalender, p. 109.

549

deel IiI – HEILIGEN Vanwege de verering, in Zaragoza en vanaf de zesde eeuw in Frankrijk, van zijn tuniek, kozen vele weversgilden hem als patroonheilige. Daarnaast was hij de beschermheilige van de wijnboeren en houthakkers.996 Rexpoëde Pieter du Tielt ontwierp een Sint-Vincentiusvaantje voor de verering in de Sint-Omaarskerk te Rexpoëde.997

996 Goosen, Van Afra, p. 319-320. Zie: Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 159, 161, 165-166 en 179 voor onder meer devoties in Eeklo en Beselare. 997 Flahault, ‘Notes et documents’, p. 519.

550

2. Ordeheiligen Dat orden talrijke niet-plaatsgebonden prenten van ‘hun’ heiligen verspreidden betekent niet dat ordeheiligen ook enkel ‘niet-plaatsgebonden’ werden vereerd, noch dat er louter in kloosterkerken devoties bestonden. Ook in verschillende parochiekerken en kapellen werden ordeheiligen vereerd, zoals Nicolaas van Tolentino in de parochiekerk van Tielt en Benedictus in de parochiekerken van Steenokkerzeel en Mortsel. Toch zijn vaantjes – een traditionele indicator van bedevaartactiviteiten – voor ordeheiligen behalve voor deze genoemde plaatsen, zeer zeldzaam.

2.1. Vrouwelijke heiligen Sint-Coleta De in 1381 in Frankrijk geboren Nicolette Boëllet (feestdag: 6 en 7 maart) trad in 1406 na een visioen van Franciscus van Assisi toe tot de orde van de clarissen. Van paus Benedictus XIII kreeg ze de opdracht om de clarissenkloosters te hervormen en terug te leiden naar de regel van armoede en soberheid. Ze stichtte haar eerste eigen klooster in Besançon. In 1442 richtte ze het Monasterium Bethlehem in Gent op. Ze stierf in 1447 tijdens een volgend bezoek aan diezelfde stad. In 1807 werd ze heilig verklaard.998 Gent In het jaar 1492 werden de relieken van Coleta voor het eerst opgegraven, en in 1493 in een houten reliekkast opgeborgen. In 1536 werden de relieken nogmaals verheven door de bisschop van Doornik, onder wie Gent toen ressorteerde, en in 1577, tijdens de religieuze conflicten, namen de naar Arras gevluchte zusters de relieken tijdelijk mee. In 1747 werd de houten kist in opdracht van bisschop Van der Noot uitvoerig onderzocht, wat de devotie aanzienlijk stimuleerde. De geschiedenis van Coleta en haar relieken wordt beschreven in het in 1781 ter promotie van deze cultus door Jan Gimblet gepubliceerde Kort begrijp van het leven en deugden van de heylige Coleta.999

Johanna van Valois Johanna (feestdag: 4 mei) werd geboren als jongste dochter van Lodewijk XI van Frankrijk en Charlotte van Savoye in Nogent-le-Roi in 1464. Haar echtgenoot, hertog Lodewijk van Orléans, veronachtzaamde haar en toen hij tot koning van Frank998 J. Mueller & N.B. Warren, A companion to Colette of Corbie (Leiden/Boston, 2016), p. 6-31. 999 Exemplaar: RG 3033 K 29. Zie ook: J. Vermeulen, ‘Kerkpatronen en bedevaartplaatsen in Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 12 (1937), p. 111-117 (p. 113): ‘Bedevaart te Gent, in de kapel der arme klaren Rabotstraat; toekomstige moeders vereeren er den mantel van Sinte Coleta.’

551

deel IiI – HEILIGEN rijk werd gekroond, liet hij hun huwelijk ontbinden, tegen de wil van Johanna in, maar met toestemming van paus Alexander VI Borgia. Na de scheiding trok Johanna, de rechtmatige koningin van Frankrijk, zich terug in de stad Bourges. Daar stichtte ze de kloosterorde van de zusters annunciaten, waarvan paus Alexander VI, ironisch genoeg, de statuten in 1501 bekrachtigde. Johanna werd in 1743 zalig en in 1950 heilig verklaard.1000 Antwerpen De verering van Johanna van Valois ontwikkelde zich vanzelfsprekend in belangrijke mate binnen gemeenschappen van de door haar gestichte kloosterorde. In het klooster der annunciaten in Antwerpen promootte men de devotie tot de stichtster middels het bij Alexander Everaerts uitgegeven Leven van de salige Joanna de Valois in haer leven coninginne van Vranckryck en fondatersse der religieuse annuntiaten onder den regel der thien principaele deughden van de H. Maghet en Moeder Godts Maria. Wiens feest-dagh geviert wort den 4. februarius in de kercke der religieusen annuntiaten.1001 Niet-plaatsgebonden Een anonieme en niet plaatsgebonden kopergravure heeft als opschrift ‘H. Ioanna Coninghinne van Vranckrijck en Fondatersse vande H. Orden onser Lieve Vrouwen ghenomt Annuntiaten Bidt voor ons, sij woort gheeert voor alle qualen besonderlijk voor Flerecijn en Graveels.’1002 Mogelijk werd deze gravure wel aangewend voor drukwerk van lokale devoties.

2.2. Mannelijke heiligen Alexius van Edessa Volgens een vijfde-eeuwse Syrische legende besliste Alexius (feestdag: 17 juli), de zoon van een Romeinse patriciër, vlak voor zijn huwelijk in Edessa een ascetisch leven te gaan leiden. Het bekendste element uit zijn legende is wellicht de passage waarin hij vlak voor zijn dood terugkeert naar zijn ouderlijk huis en daar onder de trap, onherkend en bespot door de huisknecht, zijn laatste dagen slijt. Zijn belangrijkste relieken bevinden zich in de kerk van SS. Bonifazio e Alessio in Rome. Hij werd de patroon van pelgrims en bedelaars. Leden van de naar hem genoemde kloosterorde – alexianen, ook wel cellebroeders – wijdden zich aan de verzorging van zwakzinnigen en zieken.1003 1000 A. Girard, Heilige Johanna van Frankrijk (s.l., 1988); J.F. Bonnefoy, Leven van de heilige Johanne van Frankrijk: kroniek van de Annonciade (Heverlee, 1980). 1001 Exemplaren: PcA en RG 3111 D 20. 1002 Exemplaren: PcA (gekleurd) en RG, Heiligen, Joanna van Frankrijk, H1. Nog een ander gravuurtje op een devotieblaadje: PcA en RG 3118 E 14/4. 1003 Goosen, Van Afra, p. 25-27; Jöckle, Heiligen van alle tijden, p. 25.

552

2. Ordeheiligen

Afb. 85. Antwerpen, alexianen, devotie tot de H. Alexius. Burijngravure door Gaspar Huberti (142 × 92 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 808

Antwerpen Voor de Alexiusdevotie in de kapel van de alexianen in Antwerpen werd door Gaspar Huberti een kopergravure vervaardigd met de tekst: ‘den H. Alexivs alder-edelsten Romeijn […] dit beldeken heeft aengerackt aen desselfs H. oprechte waerachtighe eijgene reliquien voor desen toebehoort hebbende aen drij pausen Ivlivs den II, Leo den X. ende Pivs den V. berustende in de capelle van de Alexianen tot Antwerpen die aldaer iaerlijckx geuiert worden op den 17 iul.’1004 1004 Gravure van Gaspar Huberti. Vermelding in: Werken van Barmhartigheid. 650 jaar alexianen in de Zuidelijke Nederlanden (Leuven, 1985), p. 219 (nr. 155). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 808.

553

deel IiI – HEILIGEN Brugge Soms maakten instanties voor hun devotioneel drukwerk gebruik van drukblokjes die op dat moment toevallig beschikbaar waren. Zo vindt men op de achtste en laatste pagina van de Litanie van den H. Alexius. Wiens solemnelen feestdag geviert wordt in het Princelyck Beggyn-hof, binnen Brugge op den XVII. Julius, uit het laatste derde van de achttiende eeuw, een houtsnede uit 1612 die niet Alexius, maar wel Maria, Jezus en de H. Anna voorstelt. Voorts vermeldt dit drukwerkje expliciet: ‘Dese Litanien zyn te bekomen in de voornoemde Kercke.’1005 Brussel In verband met de verering van de H. Alexius bij de Brusselse alexianen verscheen in 1674 bij Jacob vande Velde te Brussel: Het wonder leven, uytnemende deughden, kostelycke doodt van den H. Alexius belyder, oorsprongh der alexianen, voortgangh der selve, ende verheffinge van syne reliquien, ghedaen binnen deser stadt van Brussel in de kapelle der alexianen, ghenoemt celle-broeders, den 4. November 1673. Het werkje, een prozatekst, is opgedragen aan Theodorus de Vreye, provinciaal van de alexianen en overste te Antwerpen. De auteur liet zich enkel kennen via de initialen ‘P.L.V.E.’ en de vermelding lid te zijn van de orde der predikheren. Vermoedelijk ging de dominicaan Lodewijk vander Elst achter deze initialen schuil. De kerkelijke goedkeuring was toegekend op 14 juli 1674, slechts enkele dagen nadat de Mechelse aartsbisschop (op 3 juli 1674) veertig dagen aflaat had verleend aan al wie op de feestdag van de H. Alexius diens relieken te Brussel kwam vereren. In 1694 werd Het wonder leven […] van den H. Alexius […] te Leuven herdrukt door Guiliam Stryckwant.1006 Gent In 1681 herbouwden de Gentse alexianen hun kloosterkapel. Vijf jaar later verscheen een met vier kopergravures van Alexander Voet geïllustreerd dichtwerkje, getiteld: Het seldsaem leven, uyt-muntende deughden, ende wonderlycke dood vanden H. Alexius, oorsprongh der alexianen (gheseyt) celle-broeders: wiens HH. Ghebeenten binnen dese stadt van Ghendt, inde capelle der voor-ghenoemde alexianen zijn rustende […] in rym ghestelt […] op de verheffinghe van sijnen jaerlijckschen feest-dagh, gheviert den 17. Julij 1686 (Gent: erfgenamen van Maximiliaan Graet, met approbatie van 15 juli 1686). De anonieme dichter omschreef zichzelf als een nederige ‘dienaer’ van de H. Alexius. De (in proza gestelde) dedicatie richtte zich met naam 1005 Druk: s.l.: s.n., s.a., 8 p.; houtsnede; formaat: 100 × 73 mm; drukspiegel: 124 × 82 mm; anoniem; teksten: Sit Nomen Domini benedictus en S. Maria 1.6.1.2 S. Anna). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 332. Kerkelijke goedkeuring van A. van Thienevelt die omstreeks 1766-1775 te Brugge actief was. T.H.J. Clemens, De godsdienstigheid in de Nederlanden in de spiegel van de katholieke kerkboeken, 1680-1840 (Tilburg, 1988), p. 216. 1006 De herdruk van 1694 verscheen met de approbatie van 14 juli 1674. S. Axters, ‘Bijdragen tot een bibliographie van de Nederlandsch dominikaansche vroomheid’, in: Ons Geestelijk Erf, 8 (1934), p. 39-104 (p. 44-45) (nr. 696 en 698). BCNI, nr. 13175 en 15318. Beschreven in STCV: nr. 6154170 en 3168527. Werken van barmhartigheid, p. 219-221 (nr. 156 en 159).

554

2. Ordeheiligen en toenaam tot de zestien Gentse cellebroeders. De auteur onderstreepte de ‘particuliere devotie’ die vele gelovigen, maar toch vooral de Gentenaars, voor de H. Alexius hadden, en dat hij daarom tot het besluit was gekomen het leven van deze heilige ‘in het kort, op rym te stellen […] om dat de voornoemde devotie ende yver dies te meerder soude worden, ofte te minder verslappen.’ Verder zwaaide hij in de opdracht lof toe aan de Gentse alexianen omdat zij ten behoeve van de relieken van de H. Alexius een ‘uytnemende schoone capelle […] met soo groote kosten’ hadden laten bouwen.1007

Sint-Angelus Angelus (feestdag: 5 mei) werd omstreeks 1185 geboren in een Siciliaanse joodse familie. Toen de moeder zich tot het christendom bekeerde werden ook Angelus en zijn tweelingbroer gedoopt. Na het overlijden van hun ouders traden beide broers in het karmelietenklooster. In zijn 26ste levensjaar werd Angelus ontboden in Jeruzalem, waar hij op de Karmelberg leefde als een eremiet om de roem die hem tengevolge van verschillende mirakels te beurt was gevallen te ontvluchten, tot hij naar Italië werd gestuurd om er te prediken tegen de Albigenzen, bogomielen en patarini. Volgens de overlevering doodde een kathaarse ridder hem in 1220 te Licata. In 1456 volgde de heiligverklaring door paus Pius II. Een eerste druk van zijn vita verscheen in 1527.1008 Toen de orde der karmelieten in 1461 in Brussel een generaal kapittel hield, werd beslist over een nieuw brevier waarin men, onder andere, de feestdag van de H. Angelus vastlegde op 5 mei.1009 Ieper Het anonieme en ongedateerde blaadje met de litanie ter ere van de in de Ieperse karmelietenkerk vereerde H. Angelus vermeldt in zijn titel uitdrukkelijk waarvoor dit gebed dient: Litanie van den H. Angelus Carmeliet om uyt Devotie by syn selven te lesen. We mogen hieruit dus afleiden dat persoonlijke devotie gestimuleerd werd. Het bevat een eveneens anonieme kopergavure met tekst: ‘Den H. Angelus Carmeliet wordt geviert met vollen Aflaet den 5 Mey wiens H. Reliquien rusten in de Kercke der eerw: PP: onse Lievrouwe Broeders tot Ipere, en Dickebusse.’1010

1007 Axters, ‘Bijdragen tot een biblioghraphie’, p. 45 (nr. 697). Volgens Axters betreft het vermoedelijk ook hier werk van Lodewijk van der Elst. BCNI, nr. 14577. Beschreven in STCV: nr. 6153792. Werken van barmhartigheid, p. 220-221 (nr. 157). 1008 J.B. de Lezana (vertaling: P. Wemmers), Chronycke van den oorspronck, en voortganck der orden van de H. Maghet Maria des Berghs Carmeli (Antwerpen: C. Woons, 1666), p. 443. Beschreven in STCV: nr. 3168371. L. Saggi, S. Angelo di Sicilia (Rome, 1962). 1009 De Lezana, Chronycke van den oorspronck, p. 694 1010 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 465.

555

deel IiI – HEILIGEN

Antonius van Padua Antonius (feestdag: 13 juni) werd geboren in 1195 in Lissabon, trad in 1205 aldaar in het Vincentiusklooster en sloot zich in 1220 aan bij de nieuwe orde van Franciscus van Assisi. Na een mislukte missie in Marokko reisde hij naar Assisi, waar hij Franciscus ontmoette en de opdracht ontving in Bologna theologie te doceren. De laatste jaren van zijn leven werkte hij te Padua, waar hij in 1231 stierf en waar tot op heden zijn relieken rusten. De heiligverklaring volgde al in 1232. Gelijklopend met de verspreiding van zijn verering – eerst in Padua, daarna in Italië en zijn geboortestad Lissabon en in de zestiende eeuw over heel West-Europa – nam ook de legendevorming rond de man toe.1011 Antwerpen Een anoniem diptiekje in kopergravure (96 × 137 mm) leest aan de linkerkant: ‘H. Antonivs v. Padva b.v. ons. Wort geviert ende geert bij de Eerw: P.P: van de derde Order van S. Franciscvs genaemt Beggaerden tot Antwerpen alwaer sijne Heijlighe Reliquien sijn berustende.’ Rechts vinden we: ‘Gebedt tot den H. Antonius van Padua […].’ Het diptiekje vermeldt tevens dat op 22 december 1739 een aflaat werd verleend.1012 Kortrijk Ook de kapucijnen van Kortrijk lieten in de (mogelijk: late) achttiende eeuw het volgende anonieme werkje drukken om hun Antoniusdevotie in hun kerk te promoten: Litanie tot den H. Antonius van Padua toevlucht van alle bedruckte menschen wonderbaer in mirakelen en besonderen patroon voor de gene die eenige saeken verloren hebben welkers H. Reliquien rusten, en ge-eert worden inde kercke vande eerweerdige paters capucinen tot Cortryck.1013 Oostende In 1755 publiceerde de Sint-Antoniusbroederschap in de kapucijnenkerk te Oostende een publicitair werkje naar aanleiding van hun stichting in datzelfde jaar: De kleyne getyden van den H. Antonius van Padua […] Hier by zyn gevoegt de Bullen van de Aflaeten […] Gejont aen ’t Godtvruchtig Broederschap onder de bescherminge van den H. Antonius van Padua. Ingestelt in de Kercke der EE. Paters Capucinen binnen de Stadt Oostende ten Jaere 1755. De 79 pagina’s tellende duodecimo kwam van de pers bij de Gentse drukker Emmanuel le Maire.1014

Benedictus van Nursia Benedictus (feestdag: 21 maart) was een zoon van welgestelde ouders uit het Italiaanse Norcia die rond 500 besliste zijn studies in Rome af te breken, zich aan te sluiten bij een ascetengemeenschap in Enfide, en zich vervolgens drie jaar lang in 1011 1012 1013 1014

Goosen, Van Afra, p. 40-42. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 29. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 509. Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books).

556

2. Ordeheiligen een grot bij Subiaco terug te trekken als kluizenaar. Rond het jaar 529 stichtte hij te Montecassino een klooster, waar hij tevens zijn regel schreef en dat het centrum zou worden van de orde der benedictijnen. Na zijn dood in 547 werd hij begraven in zijn kloosterkerk. Gregorius de Grote wijdde in zijn Dialogen (593-594) niet minder dan een veertigtal anekdotische verhalen aan Benedictus. Vanwege zijn feestdag in het voorjaar en de betekenis van zijn naam (‘gezegende’) is hij beschermer geworden van de boeren, hun vee en oogst.1015 Drukgrafiek voor plaatsgebonden verering van Sint-Benedictus dateert echter hoofdzakelijk pas van na 1800.1016 Antwerpen Een anonieme prent (een kopergravure) gedrukt voor de Benedictusverering in de Sint-Salvatorskloosterkerk te Antwerpen heeft in een cartouche het volgende opschrift: ‘S. Benedictus Abt ende Wetgeuer wort geuiert den 21 Meert’ en onderaan: ‘Inde Kerck vande Abdije van St. Saluator tot Antwerpen alwaer sijne H: Reliquien sijn rustende.’ Het plaatje verzekert: ‘dit Belt heeft aengerackt de H: Reliquien.’1017 Brecht Voor de verering in Brecht kennen we een affiche met opschrift: Solemnele Begankenisse met Vollen Aflaet op de jaerelyksche gedagtenisse van den H. Benedictus besonderen patroon tegen de siekte der hore-beesten vergunt door Syne Heyligheyd Benedictus den XIV. en vernieuwt door Clemens den XIV. te verdienen in de parochiale kerke van Brecht. Dit ongedateerde drukwerk kwam van de pers bij de Antwerpse drukker P.J. Parys, die actief was tussen circa 1759 en 1784. Bij dezelfde drukker verscheen in 1759 tevens een affiche voor de H. Corneliusdevotie in Brecht (cfr. supra).

Bernardus van Clairvaux Bernardus van Clairvaux (feestdag: 20 augustus) werd in 1090 geboren als zoon van Bourgondische edellieden. Op een kerstnacht besliste hij in te treden in het benedictijnenklooster van Cîteaux. Drie jaar na zijn intrede werd hij belast met de opdracht een nieuw klooster te stichten in Clairvaux. Hij bleef daar abt tot zijn dood in 1153. Als abt instrueerde hij wereldlijke en religieuze leiders, was scheidsrechter in een schisma, preekte hij de tweede kruistocht en beslechtte hij theologische conflicten. Naar aanleiding van de vele geschriften die aan hem werden toegeschreven, ontving hij in de vijftiende eeuw de titel doctor mellifluus, de ‘honingvloeiende leraar.’ Zijn denken en geschriften oefenden een grote invloed uit op de West-Europese theologie, monastiek en mystiek. Hij werd gecanoniseerd in 1173 en in 1830 volgde de uitroeping tot kerkleraar. Bernardus groeide uit tot de beschermer van onder meer 1015 Goosen, Van Afra, p. 65-70. 1016 A.G. Homblé, ‘De volksdevotie tot Sint-Benedictus’, in: Oostvlaamse Zanten, 56 (1981), p. 163-182. 1017 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 43.

557

deel IiI – HEILIGEN mijnwerkers, imkers en kaarsenmakers.1018 Daartegenover staat dat Sint-Bernardus zeker geen algemeen gevierde heilige was. Behalve in de omgeving van enkele abdijen, zoals in Bornem en Affligem, wordt hij zelfs amper gevierd. In Brabant gingen gelovigen op bedevaart naar Steenokkerzeel en Gooik. In het Antwerpse Lier en ook in Bornem werden Sint-Bernardusbroodjes gewijd tegen vuurkoorts en de vallende ziekte.1019 Steenokkerzeel Er zijn geen exemplaren meer voorhanden van de ‘geschilderde bellekens’ die de Sint-Bernardusbroederschap van Steenokkerzeel vanaf 1631 en zeker tot 1645 verspreidde, evenmin van de vaantjes die tussen 1650 en 1654 in de rekeningen vermeld worden.1020 Wel bleven twee achttiende-eeuwse anonieme koperplaten bewaard. Eén ervan is geïnspireerd op een bedevaartprent van Jacobus Harrewijn voor de Sint-Servatiusdevotie te Schaarbeek. Het beeld van de H. Bernardus staat hier op een expositietroon waarvan het voetstuk de kerk van Steenokkerzeel en haar omgeving lijkt te willen uitbeelden. Verscheidene gelovigen aanroepen de heilige. Onderaan lezen we: ‘S. Bernard Abbe et Confesseur honoré à Steenockerseel.’ Op de andere prent staat het Sint-Bernardusbeeld voor een nis op een altaar. Enkele van zijn vereerders hebben dieren meegebracht: een rund, een schaap en een kip. Hier luidt het onderschrift: ‘S. Bernard Abbé et Confesseur honoré à Steenockerseel. Heyligen Bernardus Abt en Belyder bid voor ons. Word geeert tot Steynockerseel.’1021

Sint-Carolus Borromeus Carlo Borromeo (feestdag: 4 november) werd in 1538 geboren in het voorname Noord-Italiaanse bankiersgeslacht de’ Medici, maar was als tweede zoon van het gezin bestemd voor een kerkelijke loopbaan. In 1563 werd hij eerst tot priester en vijf maanden later reeds tot bisschop van Milaan gewijd. Hij ontpopte zich tot een belangrijke speler op het Concilie van Trente en promotor van de Contra-Reformatie. Hij stierf in 1584 en werd in 1610 gecanoniseerd. Zijn verering vond vooral in Zuid-Europa en de katholieke delen van Duitsland snelle verspreiding.1022 1018 Goosen, Van Afra, p. 72-75. 1019 Janssens, ‘Sint-Bernardusverering, p. 91. Zie over de verering van Bernardus ook: Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 56-57. 1020 L. Le Clercq, ‘Michel van Hamont, “figuersnijder” te Brussel (1556-1585)’, in: De Gulden Passer, 21 (1943), p. 113-118 (p. 118). E.H. van Heurck, ‘Le culte de saint Bernard à Steenockerzeel’, in: Le Folklore brabançon, 3 (1923-1924), p. 37-41 (p. 41). 1021 Van Heurck, ‘Le culte de Saint Bernard’, p. 39, met reproducties van afdrukken van de versleten koperplaten. – Geen van beide voorstellingen stemt overeen met het Sint-Bernardusaltaar te Steenokkerzeel. P. Van Boxmeer, Steenockerzeel et Humelghem et leurs seigneurs. Généalogies des van Hamme (Diest, 1930), p. 150. 1022 Goosen, Van Afra, p. 86-88.

558

2. Ordeheiligen Antwerpen Voor de Antwerpse verering van Sint-Carolus Borromeus zijn enkele geïllustreerde devotieblaadjes bekend. Zo bevat de Litanie van den Heylige Carolus Borromaeus bezonderen patroon tegen de pest; wiens Heylige Reliquien geëert worden in de capel van den Zoeten Naem Jesus in Onse Lieve Vrouwe kerk een anonieme kopergravure van de heilige.1023 Tevens kennen we een geïllustreerde diptiek met litanie, gesigneerd door Jacobus de Man le père, met een typografische tekst onder het portret: ‘Besonderen Patroon teghen de Peste, wiens / Broederschap is ingestelt in de Kercke der / Eerw. Paters Lieve-vrouwe Broeders, in / ’t jaer 1648. ende den Feest-dagh aldaer ge- / viert wort den eerstes Sondag naer den 10. / November met vollen aflaet op den / eersten dag van de solemnele Octave, al- / waer oock sijne H. Geapprobeerde –Reliquien sijn rustende.’1024 In 1649 verleende de Antwerpse bisschop Gaspar Nemius een aflaat van veertig dagen voor de verering van een bloedreliek van de H. Carolus Borromeus die door de Milanese aartsbisschop Cesar Monti aan de Antwerpse karmelietenkerk was geschonken. Een anonieme en ongedateerde, allicht in Antwerpen gedrukte, ovale kopergravure voor deze verering heeft als opschrift: ‘S. Carolvs Borromaevs [vervolgens in typografie:] Bezonderen patroon tegen de peste en andere behaelyke ziekten, wiens broederschap is ingestelt in de kerk der eerw. paters O.L.Vrouwe-broeders in ’t jaer 1648 en vernieuwt in’t jaer 1778, alwaer de reliquien van desen H. berusten.’1025 Verder maakt Floris Prims ook melding van een ongedateerde gelegenheidsprent, met onbekende afmetingen, gesigneerd door plaatsnijder Gaspar Bouttats (‘Gasp. Bouttats fecit’) en uitgever Jacobus de Man (‘Jac. De Man exc’). De uitgave gebeurde naar aanleiding van een jubileum.1026

Franciscus van Assisi Franciscus (feestdag: 4 oktober) werd geboren te Assisi in 1181 als zoon van een stoffenkoopman. Na een jeugd als joyeuze handelaar volgde tussen 1206 en 1209 een geleidelijke bekering tot asceet en spiritueel leider. In 1209 werd zijn regel goedgekeurd door paus Innocentius III en een weinig later ontstond bij een Mariakerk bij Assisi het eerste franciscaanse klooster. In de daaropvolgende jaren verspreidde de orde zich over heel Europa. Volgens zijn heiligenleven ontving Franciscus tijdens een visioen in 1224 op een berg bij Arezzo de tekens van Christus’ wonden: de stigmatisatie. Twee jaar na zijn dood in 1226 werd hij door Gregorius IX gecanoniseerd 1023 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 51 (onvolledig: p. 3-4 ontbreken); negentiende-eeuws, met persoonlijke notitie waarin de kathedraal vermeld wordt. 1024 Kopergravure; formaat: 85 × 61 mm. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.8.3.1. 1025 De Lezana, Chronycke van den oorspronck, p. 882. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 52. 1026 F. Prims, Op de gronden van Sint-Jan Berchmans college: van houtmere tot carmelklooster, stapelhuis en gymnasium (Antwerpen, 1949) (reproductie tussen p. 55 en 56).

559

deel IiI – HEILIGEN en nog eens twee jaar later volgde de overbrenging van zijn lichaam naar een rotsgraf in de San Giorgiobasiliek in Assisi.1027 Antwerpen Voor de verering van Sint-Franciscus bij de Antwerpse minderbroeders werden verschillende prenten geproduceerd. Zo is een prent bekend van de etser en graveur Jacobus Neeffs (1610-1660) met signatuur ‘Iac. Neeffs excudit Cum priuilegio’ en opschrift: ‘Vera ac miraculosa effigies […] apud FF. Minores Reg. obs. Antverpiae.1028 Ook Joannes vanden Sande (signatuur: ‘Io. van[den] Sande’) graveerde een prent met op de afgebeelde banderol: ‘Miracvlevs beeldt S. Francisci t’Antwerpen.’ ‘Gebedt’ werd in de plaat gesneden.1029 Dezelfde voorstelling van Joannes vanden Sande is ook bekend in oblongformaat. Onder de signatuur (‘Io van[den] Sande’) bevindt zich in typografie: ‘Laeft, ô Jesus, mynen dorst.’1030 In het minderbroedersklooster van Antwerpen bevond zich ook een schilderij van de heilige – volgens de overlevering geschilderd tijdens zijn leven – dat door Petrus Visscher, geneesheer van Keizer Karel, uit Assisi naar de Sint-Goedelekerk in Brussel was gebracht. Toen deze kerk in 1581 werd geplunderd, raakte dit schilderij weliswaar beschadigd, maar ontkwam het toch op miraculeuze wijze aan de vernieling. Het belandde nadien in handen van Elisabeth Van den Busdom, die het aan de minderbroeders van Antwerpen schonk.1031 Een wandprent met signatuur ‘Philippus Fruitiers delin.’ en ‘Jacobus Neeffs fecit et excud.’ verwijst naar deze historie middels opschriften in het Latijn en het Nederlands: ‘Antverpiae miracvlosa et vera imago S. Francisci qvam iconoclastae frvstra sclopetis traiicere conati svnt Brvx: A° 1581 in D. Gvdilae templo’/‘Miraculeus belt naer ’t leuen S. Francisci d’welck de beltstormers te vergeefs hebben willen door schieten tot Brussel in S. Gudulae Kercke Anno 1581.’1032 Oudenaarde Met de bedoeling om de ‘devotie ende viericheyt van de aertsbroederschap der stede van Audenaerde’ te vernieuwen, bestelden de minderbroeders van Oudenaarde in 1621 bij de Gentse drukker Joos Dooms het werk Boom des levens inhoudende veel schoone vruchten van gratien ende aflaten, by een vergadert door de Minder-Broeders der Stede van Audenaerde, tot behoeve van het aerts-broederschap vande coorde van Sinte Francisci der selver Stede ende ander plaetsen ende Stede.1033 1027 1028 1029 1030 1031

Goosen, Van Afra, p. 150-158. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 94. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 95. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 96. S. Schoutens, Geschiedenis van het voormalig Minderbroedersklooster van Antwerpen (14461797) (Antwerpen, 1894), p. 238-239. 1032 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 837. 1033 Beschreven in STCV: nr. 6146774.

560

2. Ordeheiligen

Franciscus Xaverius De in 1506 geboren Navarrees Francisco de Yasu de Azpilicueta y Xavier behoorde als student filosofie en theologie tot de intimi van Ignatius van Loyola en speelde een belangrijke rol in de oprichting van de Sociëteit van Jezus. Van 1541 tot aan zijn overlijden in 1552 verrichtte hij missiewerk in Indië, Japan en China. Xaverius werd zalig verklaard in 1619 en gecanoniseerd in 1622. Heroïsche en individualistische contrareformatorische heiligen zoals Ignatius, Xaverius en Theresia blijken het in de rurale gebieden echter te moeten afleggen tegen de traditionele noodhelpers. Indien zij toch succes kenden, ligt de verklaring in de integratie in de traditionele geneesfunctie (bijv. het Ignatiuswater). Xaverius werd voornamelijk gepropageerd tegen de pest.1034 Antwerpen Op 9 februari 1661 werd te Antwerpen beslist Franciscus Xaverius op te nemen bij de ‘patroonen tegen de haestige sieckte.’1035 Uit ‘vreese der peste’ werden op 28 juli 1669 door de Sodaliteit ‘beeldekens van den h. Xaverius die geraeckt hadden de reliquien eenieder uytgedeylt om voor de deurens der huysen teghen de peste te placken.’1036 Een prent van de graveur Alexander Goetiers heeft als opschrift: ‘S. Fran: Xaverivs. Colitur Antuerpiae in Templo Soc.tis Iesv’ en bevat de garantie: ‘Geheijlight door het aenraecken der Reliquien vanden H. Franciscvs Xaverivs.’1037 De dubbele signatuur ‘A. Goetiers’ en ‘Jacobus de Man ju[nior]’ is te zien op een prent met de voorstelling van ‘De Wonderen van Franciscus Xaverius’, een afbeelding naar het altaarstuk van P.P. Rubens, met als onderschrift: ‘S. Franciscvs Xaverivs Indiae orientalis apostolvs.’1038 Een prent met dezelfde voorstelling heeft de signatuur van Adriaan Moermans.1039 Een grote gravure met signatuur ‘Geeraet [sic] Donck excudit Antverpiae’ laat een altaar zien met ex voto’s van Franciscus Xaverius ‘in templo Domvs professae Societatis Iesv […].’1040 Bij Carstiaenssens verscheen een ongedateerde Litanie van den H. Franciscus Xaverius apostel van Indien en Japonien vermaert door mirakelen. In fine vindt men daar: ‘Wiens H. Reliqui1034 Over Xaverius als pestheilige, zie: C.M. Boeckl, ‘Plague imagery as metaphor for heresy in Rubens’ The miracles of Saint Francis Xavier’, in: The Sixteenth Century Journal, 27 (1996), p. 979995 en de referenties aldaar. 1035 A.F.C. van Schevensteen, Documents pour servir à l’ étude des maladies pestilentielles dans le Marquisat d’Anvers jusqu’ à la chute de l’Ancien Régime, 2 delen (Brussel, 1931-1932), deel 2, p. 207: ‘9 février [1661]: Saint François-Xavier choisi comme patron contre la peste.’ 1036 Handschrift: Antwerpen, OLV-college, 86 A 4, p. 218. 1037 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.7.4.1. 1038 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.7.4.3. 1039 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.7.4.2. 1040 Exemplaar: UA, Prentenkabinet, nr. 871.

561

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 86. Mechelen, jezuïeten. Mirakelen ende wel-daeden, ver-kreghen door het aen-roepen vanden H.P. Franciscus Xaverius Aen sijne HH. Ge-approbeerde reliquien Rustende in de Kercke vande Societeyt Iesu tot Mechelen (Antwerpen: C. Woons, 1660) – RG 3068 K 3

en geëert worden in de Parochiale Kerk van den heyligen Apostel Andreas binnen Antwerpen […].’1041 Brugge Een prent met opschrift ‘Den H. Franciscus Xauerius Besonderen Patroon teghen de Peste aenghenomen vande Stadt van Brugge 1666’ bevestigt bovenaan: ‘Heeft aen geraeckt syne reliqvien.’1042

1041 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Sint-Andrieskerk, P1. 1042 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, Kerken van regulieren, P1.

562

2. Ordeheiligen Brussel Een Brusselse prent met een afbeelding van Franciscus Xaverius uit 1699 is getiteld: ‘In templo Societatis Jesu Bruxellis.’ De signatuur leest: ‘De Bruijn invenit. I. [Jan Baptist] Bertherham sculpst Bruxel.’1043 Mechelen In de jaren 1660, een periode waarin de stad geplaagd werd door aanvallen van besmettelijke ziekten, voerden de jezuïeten uitdrukkelijk promotie rond de als pestheilige geldende Franciscus Xaverius. Nadat zij in 1659 een stuk van de rechterarm van hun ordeheilige verworven hadden, verspreidden ze niet enkel duizenden prentjes, maar publiceerden ze in enkele jaren tijd ook allerlei boekjes in het Nederlands, Frans, Latijn en Engels over de mirakelen die zich door het vereren van deze reliek zouden hebben voorgedaan. Zo kwam bij Cornelis Woons te Antwerpen reeds in 1660 een dergelijk werkje van de pers: Mirakelen ende wel-daeden ver-kreghen door het aen-roepen vanden H. P. Franciscus Xaverius aen sijne HH. ge-approbeerde Reliquien rustende in de kercke vande Societeyt Iesu tot Mechelen.1044 Als frontispice werd in dit boek een anonieme kopergravure (143 × 90 mm) afgedrukt, waarop het reliekschrijn met het stuk van de rechterarm van Franciscus Xaverius wordt afgebeeld.1045 Verder prijkt op pagina 31 een kopergravure (135 × 90 mm) met een voorstelling van de mirakelen van Franciscus Xaverius die een weergave zou zijn van een schilderij dat in 1659 werd verworven voor het hoofdaltaar in de jezuïetenkerk. De plaat is gesigneerd door P. Clouwet.1046 In 1661 en 1662 verschenen bij dezelfde drukker aanvullingen met als respectievelijke titels Vervolgh op de mirakelen ende nieuwe weldaeden verkreghen door het aenroepen vanden heylighen P. Franciscus Xaverius […] aen sijne HH. ghe-approbeerde reliquien rustende in de kercke vande Societeyt Iesu tot Mechelen en Tweede vervolgh op de Mirakelen ende andere nieuwe weldaeden verkreghen door het aenroepen van den H. P. Franciscvs Xaverivs […] in’t licht uyt-ghekomen tot verheffinghe van[de] solemnele novene beginnende den 4. martij tot den 12. 1662. In 1663 publiceerde de jezuïet Philippus Franciscus Taisne bij Michiel Cnobbaert te Antwerpen een meer dan duizend bladzijden tellend boekwerk, getiteld: Het leven, apostolycke deughden, gheduerighe mirakelen ende glorie vanden H. Franciscus Xaverius vande Societeyt 1043 Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, Kerken van regulieren, P1. 1044 Exemplaar: RG 3065 K 3. Zie voor deze en andere uitgaven over hetzelfde onderwerp: BCNI, nr. 11668, 11.669, 11.765, 11.787, 11.795, 12.068, 12.308, 12.376, 14.262, 14.263 en 14.623. V. Hermans, ‘Bibliothèque malinoise. Catalogue spécial’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, 12 (1902), p. 185-326 en 13 (1903), p. 395-546 (12: p. 195). R. Foncke, ‘Bij de verering van de Heilige Franciscus-Xaverius te Mechelen’, in: Mechelsche bijdragen, 9 (1942), p. 12-26 en p. 37-53 (p. 18-19 en 41-44). 1045 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mechelen, B.2.2.1. 1046 De vijf genummerde mirakelen worden beschreven door pater Taisne. L. Brouwers, De jezuïeten te Mechelen in de 17e en 18e eeuw en hun Xaveriuskerk (Mechelen, 1977), p. 47-48 vermeldt de naam van plaatsnijder H. Causé, maar die prent kon niet worden teruggevonden.

563

deel IiI – HEILIGEN Jesu […] Eerst in het kort by een vergadert uyt veel schrijvers ende nu in desen tweeden druck seer vermeerdert.1047 In dit boek prijkt tegenover pagina 907 een anonieme kopergavure (139 × 88 mm), een variant van de reliekgravure gebruikt in de editie van Woons (de omlijsting van de armreliek werd echter wel gewijzigd).1048 Mede op basis van het zopas geciteerde mirakelboekje uit 1660 wijdde Taisne verscheidene kapittels aan de gebeurtenissen te Mechelen. Daarnaast besteedde hij ruime aandacht aan de verering van de H. Franciscus Xaverius te Antwerpen en Brugge en aan enkele daarmee in verband gebrachte mirakelen. Ook Taisne liet in zijn werk een prent over de vijf mirakelen van Xaverius plaatsen (tegenover pagina 912). Deze prent is een anoniem spiegelbeeld (134 × 92 mm) van de hierboven vermelde plaat in de editie van Woons. We vinden deze voorstelling overigens ook terug op een als bedevaartprentje verspreid kopergravuurtje. Pater Taisne is ongetwijfeld ook de auteur van een boekje over de H. Franciscus Xaverius dat in 1666 te Brugge door de weduwe van Joannes Clouwet gedrukt werd nadat de Brugse stedelijke overheid deze heilige uitgeroepen had tot ‘besonderen patroon tegen de peste.’1049 Onmiddellijk nadat de verering van de pas verworven reliek van de H. Franciscus Xaverius in de jezuïetenkerk te Mechelen in het najaar van 1659 een aanvang had genomen, waren daar prentjes van deze heilige beschikbaar. In drie jaar tijd, zo wist Taisne in 1663 te vertellen, werden meer dan 36.000 exemplaren verdeeld onder de pelgrims die niet enkel uit Brabant, maar ook vanuit plaatsen in Henegouwen, Holland, Limburg, Utrecht, Vlaanderen en Zeeland en zelfs Bohemen naar Mechelen kwamen.1050 Verschillende van deze Mechelse prentjes zijn bekend. Een prent met een afbeelding van het (Sint-Franciscus Xaverius?) altaar heeft als tekst ‘Dit beeldeken heeft geraeckt aen de reliquien van den H. Franciscus Xaverius in de kerck der societeijt Jesu tot Mechelen’ en is gesigneerd ‘a. op De beeck.’1051 Een andere prent, met signatuur ‘J.K. Campenhoudt Mech:’ beeldt de reliekschrijn af en heeft als opschrift ‘Attigit miraculosas Mechliniae S. Xaverii Reliquias Per similes multi beneficia adepti.’1052 Een eeuw later, in 1760, kwamen bij Joannes Franciscus van 1047 Exemplaar: RG 3044 E 10 (tweede druk, editie Cnobbaert 1663). De zogenaamde eerste druk was een vertaling van een werk van F. Scortia S.J. door pater Taisne: Kort verhael van het leven van den H. Franciscus Xaverius (Brussel: J. Mommaert, 1660). BCNI, nr. 11689. Beschreven in STCV: nr. 3183088. 1048 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mechelen, nr. B.2.2.2. 1049 Therry, De religieuze beleving, p. 149. J.L. Meulemeester, ‘Over een zeldzaam Brugs druksel’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 357-361, met afbeeldingen van de titelpagina en de titelprent. 1050 P.F. Taisne, Het leven, apostolycke deughden, gheduerighe mirakelen ende glorie vanden H. Franciscus Xaverius vande Societeyt Jesu (Antwerpen: M. Cnobbaert, 1663), p. 977-978. 1051 Exemplaar: PcA. 1052 Exemplaar: PcA.

564

2. Ordeheiligen der Elst Latijnse, Franse en Nederlandstalige devotieblaadjes van de pers.1053 Voortgaande op de staat van de afdrukken, is dit plaatje ontelbare keren afgedrukt.1054 In 1807 drukte Franciscus Josephus van der Elst, die reeds de derde generatie van deze drukkersfamilie vertegenwoordigde, een litanie van de H. Franciscus Xaverius. Het gaat om een diptiekje met op de voorkant de prent, op de derde bladzijde de litanie en op de vierde bladzijde een tekst die melding maakt van het feit dat ‘Dit beeldeken heeft aengeraekt tot Mechelen de H. Reliquien en door diergelycke heeft men verkreghen verscheyde weldaden’ De prent betreft een anonieme en mogelijk oudere kopergravure met een voorstelling van mirakelen en met op de achtergrond de Sint-Romboutstoren. Mogelijk ging het om een herbruikt plaatje dat op naam staat van H.F. Diamaer (meester-plaatsnijder in 1710-1711). Het is een spiegelbeeld van de door Van der Elst gebruikte voorstelling.1055 De plaat van Diamaer werd daarvoor al gebruikt als frontispice in het anonieme werk Godvrugtige maniere van eene novene of negen-daegsche devotie te houden ter eere van den Heyligen Franciscus Xaverius dat in 1757 te Antwerpen gedrukt werd bij Andreas Paulus Colpyn.1056 De tekst, identiek aan de prent van Campenhoudt, luidt: ‘Attigit miraculosas Mechliniae S. Xavery Reliquias, Per similes multi beneficia adepti.’ Ten behoeve van wie het Latijn niet zou verstaan, staat op dezelfde bladzijde in typografie: ‘Aengeraekt de mirakeleuse reliquien van den H. Franciscus Xaverius; door welke, vele weldaeden bekomen worden in de Metropolitaene Kerke van den H. Rumoldus tot Mechelen, alwaer deze Reliquien (bestaende in een deel van het Vleesch, uyt den regten arm van den zelven Heyligen) zyn overgebragt uyt de kerke der vernietigde Societeyt Jesu, en alsnu geëert worden.’1057

Sint-Hyacinthus Hyacinthus (feestdag: 17 augustus), de ‘apostel van Polen’, werd in 1185 geboren in een adellijke Silezische familie. Na een opleiding in de rechten en theologie in Krakau, Praag, Parijs en Bologna, raakte Hyacinthus te Rome betrokken bij de dominicanenorde, die hij vervolgens verspreidde in onder meer Polen, Litouwen, Rusland en Scandinavië maar ook in Griekenland en Turkijë. Hij stierf in 1257 en werd heilig verklaard in 1594.1058 1053 Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 334-335. 1054 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mechelen, nr. B.2.2.5a-b-c Nederlandse, Franse, en Latijnse druk. 1055 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mechelen, nr. B.2.2.6a-b-c. 1056 Exemplaar: RG 3068 I 15. Beschreven in STCV: nr. 3183088. 1057 Op p. [2]: Litanie van den Heyligen Franciscus Xaverius, Vermaert door Mirakelen tot Mechelen. Gravure; formaat: 95 × 54 mm; drukspiegel: 132 × 65 mm; [4] p. Exemplaar: PcA. Verriest, ‘Mechelse bijdragen’, p. 222-223, met afbeelding van de eerste pagina. 1058 Zie: Jöckle, Heiligen van alle tijden, p. 219.

565

deel IiI – HEILIGEN Antwerpen Het bij Jacob Woons (gest. 1695) gedrukte werk Den H. Hyacinthus belijder van de Orden der predick-heeren apostel van Polen en besonderen patroon voor de vrouwen, die in barens-noot sijn, met op p. [1] een anonieme kopergravure, bevat een korte levensbeschrijving, een overzicht van aan Sint-Hyacinthus toegeschreven mirakelen en een gebed. Pagina [4] vermeldt een aflaat, door de bisschop van Antwerpen op 14 augustus 1681 verleend aan wie de relieken van de heilige bezoekt in de kapel van het Allerheiligste Sacrament in de Antwerpse predikherenkerk.1059 In de achttiende eeuw verschenen zowel bij Joannes Judocus Gerardus de Marcour (1731-1797) als bij Jan Baptist Carstiaenssens heruitgaven van dit devotieblaadje.1060 Deze laatste kon zijn heruitgave voorzien van een kerkelijke goedkeuring van 15 oktober 1783. Het gravuurtje is eenvoudiger opgevat dan dat in de uitgave van Woons. Brussel Voor de Sint-Hyacinthusverering te Brussel verscheen in 1641 en 1644 bij Guillaume Scheybels het boek Kort begryp van het leven ende mirakelen van den heylighen Hyacinthus, confessoor der Predick-heeren Orde. Grooten favoriet van de alder heylighste Moeder Godts Maria.1061 Gent De Gentse predikheren bestelden in 1751 bij De Goesin het vijftien pagina’s tellende drukwerk: Polschen thaumaturgus Hyacinthus, voor alle sieckten en quaelen, besonderlyck voor de groot-gaende en baerende vrouwen, geëert in syne H.H. Reliquien, by de Eerw. P.P. Predick-heeren tot Gendt. Het bevat een gravure van Alexander Voet uit hetzelfde jaar.1062

Ignatius van Loyola De in 1491 in het Baskenland geboren Ignazio Loiolakoa leefde aanvankelijk een losbandig leven als militair. Nadat hij bij een veldslag gewond raakte, had hij op zijn ziekbed verschillende spirituele ervaringen die hij later zou vastleggen in zijn hoogst invloedrijke werk de Geestelijke oefeningen. Samen met enkele intimi legde hij de basis voor de orde der jezuïeten. Vanuit Parijs ondernam hij in 1534 een pelgrimsreis naar Palestina en werd in 1537 in Venetië tot priester gewijd. Hij overleed in 1556 in 1059 Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 03819, map nr. 32, ‘H. Hyacinthus.’ 1060 Den H. Hyacintus beleyder van de orde der eerw. PP. predik-heeren, apostel van Polen en bezonderen patroon voôr de vrouwen die in baerens-nood zyn (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, s.a.), [4] p. Op p. [1]: kopergravure; formaat: 102 × 63 mm; drukspiegel: 137 × 78 mm; tekst: S. Hyacinthvs. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 126. Den H. Hyacintus beleyder van de ordre der eerw. PP. predik-heeren, apostel van Polen en bezonderen patroon voôr de vrouwen die in baerens-nood zyn (Antwerpen: J.J.G. de Marcour, s.a.). Exemplaar: EHC K 85176. 1061 Exemplaar van uitgave van 1641: RG 3087 I 10. Beschreven in STCV: nr. 12921748. 1062 Exemplaar: UG (beschikbaar via Google Books). Beschreven in STCV: nr. 12923444.

566

2. Ordeheiligen Rome en werd begraven in de jezuïetenkerk Gesù. Zijn zalig- en heiligverklaring volgden respectievelijk in 1609 en in 1622.1063 Antwerpen Als lokaal vereerde heilige raakte Ignatius nooit echt ingeburgerd. Niet toevallig in de jezuïtische centrumstad Antwerpen werd de devotie tot hem wel gecultiveerd. Zo is er een prentje bekend met opschrift: ‘Waerachtighe afbeeldinghe van S. Ignativs de Loiola instelder der societeyt Iesv geraeckt aen zyne geapprobeerde Reliquien rustende in de kercke van het Professen-huys tot Antwerpen’ en signatuur ‘Henricus Causé sculp..’1064 Er bestaat ook een prent met signatuur ‘Th. van Merlen’ en met als titel ‘S. Ignativs de Loyola.’1065 Twee andere bekende prenten (132 × 92 mm) tonen ‘De Wonderen van Ignatius’, naar het altaarstuk van P.P. Rubens. De ene plaat draagt de signatuur van Adriaan Moermans, de tweede plaat deze van Jaco(bus) de Man.1066

Johannes van Capistrano De in 1380 geboren minderbroeder Johannes van Capistrano (feestdag: 28 maart) wijdde het grootste deel van zijn leven aan prediking en dit voornamelijk in de Duitse landen. Hij overleed in 1454 en werd in 1690 heilig verklaard.1067 Antwerpen De verering van Johannes van Capistrano concentreerde zich voornamelijk in Antwerpen, meer bepaald in de Minderbroederskerk, waar zich een schilderij bevond van het mirakel van de H. Johannes van Capistrano van de hand van Peter van Lint (1609-1690).1068 Naar aanleiding van de canonisatie van de heilige in 1690 streefde men in deze stad naar de oprichting van een broederschap. Op 10 januari 1693 werd dit door paus Innocentius XII goedgekeurd en op 24 mei 1694 door de Antwerpse bisschop bekrachtigd. De statuten van de broederschap, samen met een leven van de heilige, verschenen in 1695 bij Hendrick Thieullier: Kort begryp van het wonderlyck leven van den H. Joannes Capistranus, confesseur van de orden der Minder-Broeders, met den oorsprongh en instellinge van het Broederschap Minderbroeder Recollect.1069 Bij J.E. Parys te Antwerpen verscheen naar aanleiding van het honderdjarige jubilee van de heiligverklaring in 1790 het Kort begryp van het wonderbaer leven van den H. Joannes Capistranus, belyder, van ’t Orden der Minderbroeders, met den oorsprong en instellinge van het broederschap onder 1063 P. Caraman, Ignatius Loyola: a biography of the founder of the Jesuits (New York, 1990); J.P. Donnelly, Ignatius of Loyola (New York, 2004). 1064 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.7.5.1. 1065 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 127. 1066 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.7.5.2 en B.7.5.3. 1067 Jöckle, Heiligen van alle tijden, p. 242. 1068 E. Vandamme (red.), Catalogus schilderkunst oude meesters (Antwerpen, 1988), p. 231. 1069 Exemplaar: RG 3033 K 22.

567

deel IiI – HEILIGEN de Aenroepinge van den zelven Heyligen. Bij dit Kort begryp behoorde ook de Litanie van den H. Joannes Capistranus, minderbroeder, patroon der capiteyns, officialen en alpherissen der stad Antwerpen die bij dezelfde drukker tevens in een zelfstandige variant verscheen.1070 In het kader van deze festiviteiten drukte J.S. Schoesetters eveneens het zestien bladzijden tellende Kort begryp van den plegtigen toestel van het honderd-jaerig jubilé der instellinge van het loffelyk Broederschap onder de aenroeping van den H. Joannes Capistranus in de kerke der Eerw. Paters Minderbroeders tot Antwerpen, op den 30. van junius en de 7. volgende dagen.1071

Nicolaas van Tolentino, augustijn Nicolaas van Tolentino werd geboren te Santo-Angelo in Italië in 1245. Hij trad er in bij de augustijnen-eremieten. Omstreeks het jaar 1275 vestigde hij zich definitief in Tolentino, waar hij op 10 september 1305 overleed. Zijn heiligverklaring volgde op 5 juni 1446. De augustijnen hebben de devotie tot hun ordebroeder in hun kerken sterk gestimuleerd.1072 Antwerpen In 1706 verwierven de Antwerpse augustijnen een met Nicolaas’ bloed doorweekt stuk zijde. Een jaar later volgde de verheffing van deze reliek.1073 Naar aanleiding hiervan verschenen in 1707 bij de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns twee drukwerken: Oratio panegyrica in laudem D. Nicolai Tolentinatis eremitae augustiniani ejusque miraculosi sanguinis solemniter exaltati Antverpiae, een lofwerk van de hand van Gerardus Melyn1074 en Godts wonderheden in het leven ende doodt van den grooten mirakel-doender den H. Nicolaus Tolentinas, wiens mirakeleus bloedt syn heyligheydt Clemens XI. heeft gejont aen het convent van de Eerw. PP. augustijnen tot Antwerpen, toe te schrijven aan de augustijn Franciscus de Corte. Het tweede werk bevat een opdracht aan de ‘sodalissen van het bermhertigh broederschap van de zielen in het vagevier onder de aenroepinge van den H. Nicolaus Tolentinas’, gedateerd op 4 juni 1707. De approbatie vond plaats op 23 mei en 2 juni 1707.1075 Zowel bij De Roveroy (1737-1767) als bij Schoesetters (-1800) verscheen een Litanie van den H. Nicolaus Tolentinas, algemeynen patroon in allen noodt. 1070 Exemplaar van Kort begryp: RG 3032 E 18, hierin gebonden Litanie van den H. Joannes Capistranus. Geen exemplaar gevonden van de zelfstandige variant. 1071 Exemplaar: EHC, F 250158. 1072 L. Van Eeckhoudt, ‘De verering van Nikolaas van Tolentijn (1305-jubeljaar 2005). Een vermaarde volksheilige in Vlaanderen’, in: Ons Heem, 57:3 (2004), p. 17-33; H. Claeys, Leven van Sint Niklaas van Tolentijn (Pittem, 1901), p. 5, 7, 21 (patroon zielen in het vagevuur), 62, 77, 97 (over gewijd brood). 1073 Claeys, Leven van Sint Niklaas, p. 107: verwerving zijde doorweekt met bloed (1706); p. 108110: verheffing (1707). 1074 BCNI, nr. 16589. Beschreven in STCV: nr. 7057727. 1075 Exemplaar: EHC 754325 (voorheen VMA) (met handschriftelijke aanroeping uit 1730). Beschreven in STCV: nr. 7057719.

568

2. Ordeheiligen Brugge Voor de verering in Brugge kennen we een in 1681 te dateren anonieme koperen drukplaat met een afbeelding van Nicolaas van Tolentino voor het beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Regula.1076 Onder de afbeelding staat een rijmgebed tot de H. Nicolaus Tolentinus. Naar aanleiding van de verheffing van de relieken op 10 september 1724 verscheen bij Jan Baptist Macqué het Kort begryp van het wonderbaer leven van den grooten Heyligen Nicolaus van Tolentyn van het Order der Eremyten van den Heyligen Vader Augustinus, Syne mirakelen, instellinghe van het gebenedyt Broodt met de uytwerckinge van hetselve, ende besonderlyck van het mirakuleus Bloedt, het welcke vloeyt uyt syne gebenedyde armen.1077 Gent Het augustijnenklooster te Gent zou als eerste in onze regio in 1705 een bloedreliek van Nicolaas hebben ontvangen.1078 Dit werd gevierd met een ‘volle processie langs de stad, vergezelschapt van de vier biddende Orders, onder het weder luiden van de groote stads-klokke en het spelen van den beijaerd.’ Te Gent verscheen een halve eeuw eerder bij Bartholomeus Pauwels een werk van de hand van de augustijn Cornelius Dielmans Cort begrijp van de mirakelen oft wonderwercken geschiet door ’t gebruyck des ghewyet broodts ende door t’aenroepen van den H. Noot-Helper S. Nicolaus Tolentijn (Gent, 1644).1079 Tielt Behalve in kloosterkerken kwam de cultus van deze heilige eveneens in sommige parochiekerken tot ontwikkeling. Zo werd in 1714 in de Sint-Pieterskerk van het West-Vlaamse Tielt de Broederschap van de Zielen des Vagevuurs ‘onder aanroeping van Sint Niklaas van Tolentijn’ opgericht. Nadat deze confrérie een pauselijke volle aflaat bekomen had, trok op 16 september 1714 een plechtige processie uit om de aandacht van de gelovigen daarop te vestigen. Vanaf dat moment had bij de jaarlijkse viering van de heilige een uitdeling van gewijde broodjes plaats. Na de feestelijke inhaling in 1730 van een via pater Libens verkregen reliek nam de belangstelling voor de H. Nicolaas van Tolentino te Tielt en in de omliggende dorpen snel toe. Een reglement, uitgewerkt op 26 juli 1734 door de kerkelijke overheid in overleg met het stadsbestuur, bepaalde onder meer dat er tweemaal per jaar een octaaf diende plaats te vinden: een beginnend op de zondag na 10 september (de feestdag van de heilige) en een beginnend op Allerzielen. Ook tijdens dit tweede octaaf stond de H. Nicolaas van Tolentino, als zogeheten voorspreker van de zielen 1076 Van Eeckhoudt, ‘De verering’, p. 28; L. Van Eeckhoudt, ‘De Vlaamse prentjes van Nikolaas van Tolentijn’, in: Ons Heem, 58:4 (2005), p. 19-28 (p. 21-22), met afbeelding koperplaat. Over Onze-Lieve-Vrouw van Regula; L. Van Eeckhoudt, ‘Brugse herinneringen aan de Eremieten van Augustinus’, in: Ons Heem, 59:4 (2006), nr. 4, p. 13-20 ( p. 18). 1077 Claeys, Leven van Sint Niklaas, p. 107. Beschreven in STCV: nr. 12915463. 1078 Claeys, Leven van Sint Niklaas, p. 106. Over de Broederschap van Sint-Nicolaas van Tolentino, zie: P. Braem, Augustijnenklooster te Gent (Gent, 1976), p. 24-29. 1079 Aldaar p. 31. Beschreven in STCV: nr. 3246890.

569

deel IiI – HEILIGEN in het vagevuur, in het middelpunt van de belangstelling. Toen in 1744 een besmettelijke ziekte uitbrak onder het hoornvee en de paarden, werden in de verschillende bisdommen biddagen en bedevaarten georganiseerd. Veel gelovigen richtten zich toen tot de H. Nicolaas van Tolentijn, die tevens bekend stond als pestheilige. Te Tielt zouden toen, in de loop van twee weken, 30.000 gewijde broodjes zijn uitgedeeld. Datzelfde jaar verscheen er ook een Franstalig bedevaartboekje voor deze Tieltse devotie.1080 Vermoedelijk dateert een in kopergravure uitgevoerd vaantje eveneens uit deze periode. De tekst ervan verwijst uitdrukkelijk naar de broodjesuitdeling: Mirakileus bloedt ende gebenendyt broodt vanden H: Nicolaus Tolentinas inde parochiale Kercke vande Stadt van thielt. Eveneens in de achttiende eeuw verscheen nog een vereenvoudigde en deels gewijzigde weergave van dit vaantje in houtsnede.1081

Paschalis Baylon De in 1540 in Torrehermosa geboren Paschalis (feestdag: 17 mei) trad na een herdersbestaan in 1564 in als lekebroeder in het franciscanenklooster van Montforte bij Alicante. Hij overleed op 17 mei 1592 te Villarreal bij Valencia en werd in 1618 en 1690 respectievelijk zalig en heilig verklaard.1082 Paschalis Baylon wordt vermeld bij de ‘heylige landtslieden’ in het werk Kort-begryp der Levens van de Heylighe, Salighe ende vermaerde Dienaers en Dienaressen Godts die te Lande door het goet gebruyck van hunnen arbeydt hunne Salicgheyt en Heyligheyt vervoordert, ofte bekomen hebben (Ieper: Petrus Jacobus de Rave, 1742).1083 Net als bij Sint-Walburga, SintAgnes van Montepulciano en Sint-Magdalena van Pazzi vloeiden uit het lichaam van Sint-Paschalis Baylon oliën met miraculeuze eigenschappen.1084 Antwerpen Uit 1735 dateert de Lof-sangh ter eeren van den ootmoedigen ende heyligen broeder Paschalis Baylon besonderen patroon in sieckten en pynen, soo in’t leven, als naer syne doodt. De bijhorende kopergravure vertelt ons dat relieken van Paschalis bij de Antwerpse minderbroeders-recolletten berustten: ‘Reliquiae S. Paschalis in Choro F.F. Min. Recoll: Antv.’1085

1080 Claeys, Leven van Sint Niklaas, p. 120-122. 1081 Van Heurck, Les drapelets, p. 427-431. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 66.

1082 Jöckle, Heiligen van alle tijden, p. 353. 1083 Zie ook: A. Viaene, ‘De heilige akkerman Isidorus. Zijn verering in het Westland. 1742’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 403-408 (p. 404). 1084 I. Beaufays, Geschiedenis van den heiligen Paschalis Baylon, minderbroeder (Gent, 1900). 1085 Druk: s.l.: s.n., s.a., [4] p. Op p. [1]: kopergravure; formaat: 110 × 73 mm; anoniem. Aflaat en goedkeuring: 21 mei 1735. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 246 en: RG 3118 E 14/20.

570

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Sommige heiligen werden vooral – zoniet uitsluitend – binnen het bestudeerde gebied vereerd, overigens vaak in een relatief beperkt aantal bedevaartplaatsen (al zal in een volgend hoofdstuk blijken dat de Eligiusverering hierop een uitzondering vormt). Deze zogeheten lokale heiligen waren figuren van wie de gelovigen – terecht of niet – aannamen dat zij door elementen uit hun levensloop in verband stonden met een of meerdere plaatsen in Brabant of Vlaanderen.1086

3.1. Vrouwelijke heiligen In de bladzijden gewijd aan de periode vóór het midden van de zeventiende eeuw zijn reeds verscheidene vrouwelijke lokale heiligen ten tonele gevoerd, namelijk Aldegondis, Alena (Dilbeek en Vorst), Amelberga (Temse), Berlindis (Meerbeke), Dimphna (Geel), Gertrudis (Nijvel), Godelieve (Gistel), Lenneke Mare en Wivina (Groot-Bijgaarden). Tot dit type heiligen behoren ook vrouwen als Adilia, Fiere Margriet van Leuven (ofschoon geen erkende heilige), Odrada, Pharaïldis, Ragenufla, Reinildis en Ermelindis.

Sint-Amelberga Volgens elfde-eeuwse vitae zou Amelberga (feestdag: 10 juli) in de achtste eeuw hebben geleefd.1087 Het voornaamste attribuut in haar iconografie is de steur. Volgens de mirakelverhalen redde zij mensen van grote vissen in de Zenne en de Schelde en stak ze op de rug van een grote vis de Schelde over.1088 Mater Twee anonieme achttiende-eeuwse in kopergravure uitgevoerde blazoentjes voor de bedevaart naar de H. Amelberga te Mater zijn rechthoekige ruiten. Zij dragen alle kenmerken van de blazoentjes die in het Land van Oudenaarde door talrijke beroepsverenigingen, schuttersgilden en broederschappen (waaronder die

1086 Cfr. Zender, Gestalt und Wandel, p. 276: ‘iedere streek had haar bijzondere heiligen die daar op het voorplan van de devoties stonden. Het waren vooral die heiligen wier relikwieën daar berustten, of vroegere bisschoppen van het diocees […] of oprichters van kloosters: in gebieden die cultureel en economisch van het klooster afhankelijk waren.’ 1087 L. Van den Storme, ‘De Heilige Amelbergaverering in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 62 (1987), p. 143-178. 1088 L. van der Essen, Etude critique et littéraire sur les Vitae des saints mérovingiens de l’ancienne Belgique (Leuven, 1907), p. 177.

571

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 87. Temse, devotie tot de H. Amelberga. Burijngravure door F. v. Leuven (76 × 45 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 776

van Onze-Lieve-Vrouw van Halle te Oudenaarde) werden verspreid.1089 Blazoentjes waren nog in de twintigste eeuw te Mater in omloop om de inwoners uit te nodigen voor de Sint-Amelbergaviering op 10 juli.1090 Van het Sint-Amelbergalied gebruikt in Temse (cfr. infra) verscheen tevens een versie ten behoeve van de bedevaartplaats Mater: Lof-dicht ter eeren van de Heylige maegd Amelberga, welkers reliquien geëert worden in de parochiale kerke van Mater.1091 Temse In 1720 blijken te Temse – mogelijk al sinds enkele decennia – Sint-Amelbergavlaggetjes beschikbaar te zijn, geleverd door de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns.1092 In het jaar 1753 werd hier een feestelijke processie georganiseerd 1089 De zijden meten ongeveer 75 mm. In de negentiende eeuw drukte de firma Gebroeders Bevernaege te Oudenaarde gelithografeerde blazoentjes voor Mater. J. de Beer, ‘De papieren blazoenen der gilden, neeringen, broederschappen en andere vereenigingen van het Land van Audenarde’, in: De Brabantsche Folklore, 12 (1932-1933), p. 135-186 (p. 172-173 en 176-179, met afbeeldingen). Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 310. H. Daems, ‘De Narrendans van Mater’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 183-187 (p. 184). In het midden van de twintigste eeuw werden de blazoentjes te Mater in de kerk verkocht. Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 226. 1090 Van den Storme, ‘De Heilige Amelbergaverering’, p. 173. 1091 Gegevens over datering of drukker ontbreken. Het is bovendien onduidelijk of het een liedblad dan wel een plaquette betrof. E. vander Straeten, Le théâtre villageois en Flandre. Histoire, littérature, musique, religion, politique, mœurs, 2 delen (Brussel, 1881), deel 2, p. 229. De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 84 en 108. Daems, ‘De Narrendans’, p. 183-187. 1092 T. Bryssinck, ‘De verering van de Heilige Amelberga te Temse’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 149-203 (p. 150). Robyns wordt daar, ten onrechte, als een drukker uit Temse voorgesteld.

572

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen ter gelegenheid van het tiende eeuwfeest van de H. Amelberga.1093 Naar aanleiding hiervan verscheen een bewerkte, ingekorte versie van het in 1625 bij Alexander Sarsanders te Gent verschenen Het leven vande vvonderbare maeght S. Amelberga, eene sondelinghe hulpe der ghener, die met den langhen evel, ende alderley sieckten beladen zijn, dat voor het grootste deel bestaat uit een vertaling door Jacob Heyndricx, pastoor te Merelbeke, van een elfde-eeuws Latijns heiligenleven geschreven in de benedictijnenabdij van Sint-Truiden. Judocus Geyrst drukte in 1753 te Temse Den nieuwen ommegang den welcken sal geschieden binnen de burgt en heerlyckhede van Temsche met cavalcade en triumph waegens op den 15 july 1753 by gelegentheyt van de thiende eeuw […] H. Amelberga […].1094 De voorstelling van de H. Amelberga, beschermheilige van Temse, op een zeventiende-eeuws met ‘F. v. Leuven’ gesigneerd kopergravuurtje uit het laatste derde van de zeventiende eeuw is rechts en links begrensd door een sterk gebogen lijn en onder- en bovenaan door een min of meer horizontale lijn.1095 Alles wijst erop dat we te maken hebben met een (aan een stokje of pluimpje te bevestigen) blazoentje.1096 Een door de Antwerpse prentkunstenaar Arnold Wielans (overleden op 6 juni 1699) gesigneerde kopergravure met de voorstelling van de H. Amelberga was, gezien de banderol met ‘S. Amelberga Patroonersse van Temsche’ die erop voorkomt, wellicht te Temse zelf te bekomen.1097 Een variant op deze prent verscheen 1093 Daem, ‘Reuzendieren’, p. 23-24. 1094 Voor een bespreking en heruitgave van dit werk, zie: E. Dilis, Sinte Amelberga’s ommegang te Temsche in 1753 (Sint-Niklaas, 1908). 1095 Signatuur: F. v. Leuven is mogelijk te vereenzelvigen met Franciscus van Leuven die in 16741675 als handelaar in de Antwerpse Sint-Lucasgilde is opgenomen. P. Rombouts & T. van Lerius, De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 2 delen (Antwerpen, 1864), deel 2, p. 437. In de hoogte meet de voorstelling 76 mm; haar breedte bedraagt bovenaan 11 mm en onderaan 19 mm; de doormeter in het midden is 45 mm; tekst binnen de omlijsting: S. Amelberga Patronersse van Temsch. 10 Iulij; afdruk op perkament; de plaatindruk is niet zichtbaar. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 776. Voor een gelijkaardig maar anoniem prentje (plaatindruk: ca. 90 × 60 mm) op papier in RG, zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Temse, nr. 2a-b, met afbeelding. Zie ook: J. Smet, ‘Sint-Amalberga, adelheilige en symbool in het volksgeloof ’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 119-147 (p. 142 (afbeelding)). L. Reypens noemde deze ovaalvormen ‘kaarsprentjes’, zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), afdeling Temse. Hoewel deze benaming tot nu toe niet werd overgenomen in andere publicaties, is het niet uitgesloten dat uitgesneden gravuurtjes in die vorm inderdaad ook bedoeld waren tot versiering van offerkaarsen, een functie die thans is overgenomen door het procedé van de decalcomanie. 1096 De gildeblazoentjes die tijdens de achttiende eeuw in het Antwerpse en het Brusselse en tijdens de negentiende eeuw in het Land van Waas verspreid werden, hadden ongeveer dezelfde vorm als het prentje van F. van Leuven, enkel liepen zij onder en boven uit op een min of meer scherpe punt. O. van Schoor, ‘Gildevaantjes’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 124-128. 1097 R. Ruys, ‘Devotieprentjes als bron voor de studie van de volksdevotie’, in: W.P. Dezutter & R. Van de Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 119-122 (p. 121, afbeelding). Prent met eenzelfde aanduiding, uitgegeven door L. Fruytiers:

573

deel IiI – HEILIGEN met signatuur Isabella Hertsens (tekst eveneens: ‘S. Amelberga. Patroonersse van Temsch’).1098 In hoeverre echter het sanctje op naam van Cornelius de Boudt (Antwerpen, 1660 – na 11 maart 1739),1099 met onder de heilige enkel de vermelding ‘S. Amelberga’, als een bedevaartprentje bedoeld was, blijft een open vraag.1100 Antwerpse uitgevers brachten in de zeventiende en de achttiende eeuw prentjes van talloze heiligen op de markt zonder een rechtstreekse binding met een welbepaalde cultusplaats. Waarom dan eventueel niet een sanctje voor een in onze contreien populaire heilige zoals Amelberga? Drukker Alexander Antonius Bruers, die in 1806 vanuit Antwerpen naar Sint-Niklaas was uitgeweken, publiceerde in zijn nieuwe woonplaats een liedblad in plano ten behoeve van de Sint-Amelbergaviering in het nabijgelegen Temse, getiteld: Lof dicht ter eeren van de H. Amelberga Maegd. Patroonersse der heerlykheyd en burgt van Temsche,1101 een lied dat tijdens de plechtige Sint-Amelberga-ommegang gezongen werd.1102 Deze verspreiding van een gedrukte liedtekst ter ere van de H. Amelberga aan het begin van de negentiende eeuw kon te Temse bogen op een oude traditie. De Sint-Amelbergagilde aldaar schafte zich immers al in 1713 500 exemplaren Lofdichten aan, ongetwijfeld liedbladen. Ook in 1718 werden door Hendrik II Thieullier, eveneens te Antwerpen, 500 liedjes gepubliceerd.1103 Bij drukker Hendrik II Thieullier te Antwerpen bestelde de gilde in 1718 500 liedjes en enige jaren later leverde drukker [Joannes] Paulus Robyns (eveneens te Antwerpen werkzaam) 1500 liedekens ter eeren van St. Amelberga.1104 De rekeningen voor het jaar 1732 ten slotte melden de betaling aan de Antwerpse drukker Joannes Paulus Robyns (vermoedelijk diens weduwe) voor ‘het drucken van 1500 Liedekens ter eeren van Ruys, Tot heil, p. 35 (afbeelding). De prenten op naam van A. Wielans en L. Fruytiers zijn – op de signatuur na – identiek. Fruytiers was via zijn tante, de weduwe van Wielans, immers erfgenaam van diens koperplaten. 1098 Exemplaar: MAS, nr. 64.76.5462 (voorheen VMA); exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Temse, nr. 3 en 4, met afbeelding. 1099 Nadat C. de Boudt (de Baut) op 23 augustus 1738 hertrouwd was, werd op 11 maart 1739 een inventaris opgemaakt van de nagelaten goederen van zijn eerste echtgenote, Anna Isabella de Baillu. Thijs, Antwerpen, p. 102, noot 82 en het aldaar geciteerde document. 1100 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 777 en exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Temse, nr. 1. Smet, ‘Sint-Amalberga’, p. 144 (afbeelding). 1101 Impressum: Te bekomen by A.-A. Bruers, Boekdrukker en Zoôn te St.-Nicolaes. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Temse, P3. Ten laatste in 1826 liet A.A. Bruers zijn drukkerij over aan zijn zoon A.F. Bruers. Cfr: W. Braekman, ‘Vijf nieuwe moordliederen uit Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 76 (2001), p. 338-357 (p. 344): vermelding van impressum uit 1826: A.-F. Bruers, Zoon. 1102 A. Van Loo, Leven der Heilige Amelberga. Patrones van Temsche (Gent-Knesselare, 1898), p. 23-32 (met tekstuitgave). 1103 Van Loo, Leven der Heilige Amelberga, p. 150. 1104 Bryssinck, ‘De verering’, p. 150 en 202 (afbeelding van niet nader gedateerde rekening betreffende de levering door Robyns).

574

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen St. Amelberga.’1105 De achttiende-eeuwse Sint-Amelbergagilde rekende voor haar Lofdicht, net zoals later ook nog Bruers, op een afzet onder de bedevaarders die de heilige te Temse kwamen vereren. Voor andere liedjesdrukkers uit deze periode, zoals Joseph Thys, Isabella Carolina Van Paemel en Albertus Felix Lambin-Verwaerde lagen de zaken geheel anders. Voor hen was, bij het samenstellen van hun genummerde reeks liedbladen, een lied dat naar een bepaalde bedevaartplaats verwees niet meer dan één van de vele teksten van uiteenlopende aard die zij ten behoeve van marktzangers en andere gegadigden verzamelden.

Sint-Adilia Adilia of Odilia van Orp (feestdag: 30 juni) zou volgens de overlevering met de hulp van Pepijn II van Herstal een klooster hebben gesticht in Orp-le-Grand bij Tienen.1106 Orp-le-Grand Voor het Waals-Brabantse Orp-le-Grand, waarover de abdij van Tongerlo het patronaatsrecht bezat,1107 is een tweetalig in houtsnede uitgevoerd Sint-Adiliavaantje bekend dat mogelijk nog uit de tweede helft van de zeventiende eeuw dateert.1108 Ook vervaardigde men voor deze devotie een anonieme kopergravure met opschrift ‘Ste. Adelle Priez Pour Nous, H. Adilia bidt voor ons. Cette image a touché aux Reliques de Ste. Adelle à Orp le grand’1109 en in 1791 een door de Naamse koperetser J.J. Martin gesigneerde kopergravure met het opschrift ‘Ste Adèle ora pro nobis’ en de garantie ‘Cette image a touché aux Reliques de la ditte sainte.’1110

Sint-Aldegondis De Henegouwse heilige Aldegonda van Maubeuge (feestdag: 30 januari) vluchtte volgens de overlevering weg om een huwelijk met een Engelse koning te ontlopen en werd door Autbertus van Kamerijk opgenomen in een klooster. Zij stierf in de abdij van Malbode op 30 januari 684 of tussen 695 of 700.1111 1105 Bryssinck, ‘De verering’, p. 202. 1106 Hillegeer, België en zijne heiligen, deel 1, p. 288 e.v. 1107 A. Erens, ‘Parochiezorg der Norbertijnen in Oost-Brabant’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (1933), p. 161-199 (p. 181-182); Wichmans, Brabantia Mariana tripartite, p. 690: ‘Orpium Magnum, Walonibus, Orp grand, nobis, Adorp, in dioecesi quidem Namurcensi est, sed sub Brabantia. Quiescit hic, et in magna veneratione est, corpus S. Adiliae virginis.’ 1108 Van Heurck, Les drapelets, p. 362-363, met afbeelding; tweetalig vaantje van Harrewijn. Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 35. Verwijst naar: R. Lambrechts, ‘Een onbekend bedevaartvaantje van Orp-le-Grand’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 30 (1957), p. 69-71. 1109 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 691. 1110 Illustratie op p. 252 bij: R. Cornette, ‘Deux images de Sainte Adèle’, in: Le Folklore Brabançon, 4 (1928), p. 257-259. 1111 Van der Essen, Etude critique, p. 219; A.T. van Biervliet, Heiligen uit de Nederlanden (Brugge, 1985), p. 13.

575

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 88. Mespelare, devotie tot de H. Aldegondis. Burijngravure naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek (330 × 560 mm), uitgegeven door Martinus vanden Enden te Antwerpen – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Mespelare, P3

576

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Mespelare Mespelare bleef tot in de achttiende eeuw een vrij belangrijke Sint-Aldegondisbedevaartplaats. Cornelius van Gestel noteerde in 1725 dat gelovigen, zowel vanuit de omgeving als vanuit ver afgelegen plaatsen, gedurende het hele jaar naar de relieken van de H. Aldegondis pelgrimeerden, maar toch vooral tijdens de zondag na Onze-Lieve-Vrouw Geboorte (8 september) en de aansluitende noveen, en uiteraard ook op 30 januari, de feestdag van de heilige.1112 De Antwerpse uitgever Martinus vanden Enden liet in 1649 voor de Sint-Aldegondisverering te Mespelare een wandprent van respectabele afmetingen (330 × 260 mm) graveren naar een ontwerp van de uit Den Bosch naar Antwerpen uitgeweken schilder en glasschilder Abraham van Diepenbeek.1113 Hij droeg ze op aan Alexander Goubau, heer van Mespelare en Gijzegem en burgemeester van Antwerpen, ongetwijfeld in ruil voor een verkregen financiële tegemoetkoming. Als dorpsheer zag Goubau in deze prent allicht een bijkomend middel om, in aansluiting bij het Cort verhael van de jezuïet Andreas de Boeye uit 1645, propaganda te maken voor de door zijn familie gepatroneerde Sint-Aldegondisdevotie. In de loop der jaren verschenen ook kleinere prenten voor Mespelare. We kennen er twee. De eerste is gesigneerd door de op 29 januari 1705 overleden Antwerpse graveur en uitgever Alexander Goetiers. Het stelt de heilige voor in de kledij van een abdis, vergezeld van een engel. Op een banderol staat: ‘S. Aldegondis’ en daaronder: ‘Dit Beldeken heeft geraeckt haer H: Reliquien tot mespelaer.’ Het tweede prentje is anoniem maar waarschijnlijk eveneens aan Goetiers toe te schrijven. Het is schatplichtig aan het dertiende gravuurtje uit het boekje van Andreas de Boeye (cfr. supra en infra). Boven de voorstelling van het altaar-met-bedevaarders lezen we: ‘S. Aldegonde tot Mespelaer Patroonersse teghen Kancker ende quaet vier advocatersse.’ Onderaan is een gebed tot de H. Aldegondis gegraveerd, gevolgd door een mededeling over de jaarlijks op de eerste zondag na Onze-Lieve-Vrouw Geboorte (8 september) te verdienen volle aflaat.1114 1112 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 181-182. Over de viering op 30 januari: De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 71 (gegeven uit 1626). Blijkens het vanaf 1643 aangelegde broederschapsboek kwamen veel bedevaarders van over de Schelde, onder meer uit Antwerpen en de Kempen. J. de Beer, ‘De Heilige Maarschalken en Noodhelpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36 (p. 35). 1113 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) afdeling Mespelare, nr. 1. Ste.-Aldegonde in de volksverering: tentoonstelling van 1 tot 9 juni in de Sinte Aldegondekerk te Zwevezele (Zwevezele, 1975), p. 8 (afbeelding), 34-35 en 56. 1114 Thijs, Antwerpen, p. 73 (reproductie van de anonieme gravure). Reproductie van het prentje van A. Goetiers in: Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 68. Vermeldenswaardig zijn hier nog twee anonieme prentjes die werden gebruikt als boekillustraties in het Cort verhael van’t wonderlijck leven der enghelsche maeght S. Aldegonde van A. de Boeye S.J. (Antwerpen: A. van Brakel, 1670). Een eerste betreft een ovale prent met de afbeelding van Aldegondis in abtsgewaad en vergezeld van een engeltje, met een tweetalig onderschrift: ‘Door ALDEGONDIS hulp en cracht / Wordt Mespelaer soo seer gheacht.’ Een tweede prent, eveneens ovaalvormig, bevat een altaarvoorstelling die is geïnspireerd op de altaarprent toegeschreven aan A. Goetiers en met als tweetalig onderschrift: Kompt hier in noot,

577

deel IiI – HEILIGEN Het boekje van Andreas de Boeye uit 1645 werd nog herdrukt in 1659, 1670, 1743 en 1762 evenals omstreeks het midden van de negentiende eeuw.1115 Daarnaast verscheen, met een approbatie van 1 september 1663, een door de plaatselijke pastoor Thomas Cocx samengesteld mirakelboekje, uitgegeven door Daniël van Noorthover te Dendermonde: Kort verhael van de wonderlycke genesinghen ende weldaeden, gheschiet door de voorspraecke vande H. maghet Aldegondis patronersse van Mespelaer, gheleghen tusschen Aelst en Dendermonde, sedert het jaer 1634. Om belangstelling te wekken bij potentiële bedevaarders verspreidde het kerkbestuur geïllustreerde affiches buiten het eigen dorp. In 1658 liet het aan de karmelietenkerk te Aalst zulk een plakkaat uithangen.1116 Hoe die druksels er uitzagen, kunnen we ons enigszins voorstellen aan de hand van een plano die in 1764 bij de Dendermondse drukker Jacobus Du Caju van de pers kwam, getiteld: S. Aldegonde rustende in de parochiale kercke van Mespelaer gelegen tusschen Aelst en Dendermonde, alwaer haer H. Reliquien zyn, om bevryd te wezen van peste, kancker, heete kortsen, hoofd-pyne, ende sweirende vier &c. Deze plakbrief bestaat uit een houtsnede die de heilige voorstelt, een gedicht dat zieken aanspoort om op bedevaart te gaan, een kort gebed en informatie over een aflaat.1117

Sint-Alena De volgens de overlevering omstreeks 640 overleden Alena van Dilbeek of Vorst (feestdag: 17 juni) praktiseerde het christendom tegen de wil van haar vader in. Ze stierf toen wachters haar hierop betrapten en haar arm afrukten.1118 Dilbeek Op een anoniem sanctje voor de eeuwenoude devotie tot de H. Alena in de parochiekerk te Dilbeek lezen we: ‘S. Alena Patrona in Dielbeke ora Pro nobis. 1663.’1119 De stoffelijke resten van deze heilige mochten dan al officieel te Vorst berusten,1120 te Dilbeek bevond zich in het Sint-Alenabos een fontein waar bedein last, in quaet: / Sij sal v. wesen troost en baet. Exemplaren van beide prentjes in RG, zie: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Mespelare, 3a-c & 4a-c. 1115 A. De Backer, e.a., Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, 12 delen (Brussel-Parijs, 18901930), deel 1, kolom 1587. BCNI, nr. 11504 en 12681. Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 31 (nr. 36), p. 44 (nr. 82) en p. 115 (nr. 453). De negentiende-eeuwse editie (Aalst, A. Byl, s.a.) verscheen met approbaties van 5 mei 1645 en 11 juli 1743 en bevatte nog steeds de opdracht aan Magdalena Vekemans. – Een affiche voor de Sint-Aldegondisviering in het West-Vlaamse Zwevezele uit het laatste kwart van de achttiende eeuw vermeldde dat er boekjes te verkrijgen waren. Ste.-Aldegonde in de volksverering, p. 33 (reproductie). Mogelijk ging het om exemplaren van de editie uit 1762 van het boekje van Andreas de Boeye. 1116 Celis, De bedevaartplaatsen, p. 14. 1117 De houtsnede is gesigneerd: AS. Exemplaar: PcA (fotografische reproductie). 1118 Van der Essen, Etude critique, p. 320. 1119 Kopergravure; formaat: 83 × 58 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 388. 1120 Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 63-64.

578

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Afb. 89. Dilbeek, devotie tot de H. Alena. Anonieme burijngravure (65 × 51 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 388

vaarders uit Brussel, Aalst en omgeving geneeskrachtig water kwamen halen.1121 Een affiche, te Brussel gedrukt door Jacob vande Velde (werkzaam in de jaren 17121744), herinnerde de gelovigen jaarlijks aan de plechtigheden die op de feestdag van de H. Alena te Dilbeek plaatsgrepen: een vroegmis en een hoogmis, een processie naar de Sint-Alenabron en de zegening aldaar van het water ‘het welck gebruyckt wordt voor blindtheyt, pynen ende quaelen in d’oogen.’ Tijdens de hoogmis werd, zo meldt het aanplakbiljet, gepredikt over het leven en het lijden van de heilige.1122 Vorst In 1697, liet Agnes Scholastica de Rivière d’Arschot, abdis van de benedictinessenabdij van Vorst, ‘trouvant que tous les exemplaires de l’histoire […] étoient distribuez’, na bijna een eeuw een nieuwe en vermeerderde editie op de markt brengen van het boekje uit 1602 over de H. Alena, ‘afin que son culte ne vint pas à se ralentir.’1123 Uit deze periode is tevens een sanctje bekend van de hand van

1121 Ribadineira & Rosweydus, Generale legende, deel 1, p. 637. 1122 Den feest-dagh van de H. Maeget en Martelaresse Alena wordt iaerelijcks geviert inde parochiale kercke van Dilbeke […] (Brussel: J. vande Velde, s.a). Illustratie in: Volksheiligen in het Pajottenland (Lennik, 1981). 1123 L’ histoire de la vie et des miracles de la bien-heureuse vierge et martyre Sainte Helene. Dont les precieuses reliques reposent en l’ église de l’ illustre abbaye de Forest prés de Bruxelles de l’ordre de Saint Benoist. Nouvelle édition (Brussel: E.H. Fricx, 1697). BCNI, nr. 15568. Beschreven in STCV: nr. 12918747. Reproducties van het titelblad en de titelprent in: Histoire du livre et de l’ imprimerie en

579

deel IiI – HEILIGEN Jan Baptist Berterham.1124 In de publicatie van 1679 werd de H. Alena uit puristische overwegingen omgedoopt tot Hélène. Dat is bij de derde editie, in 1753, via een Avertissement echter weer ongedaan gemaakt met volgend argument: ‘On l’appelle communément S. Alene au lieu de S. Helene: mais comme c’est une corruption de langage, & que toutes les anciennes écritures l’appellent Alene; on a crû que pour parler purement il falloit lui rendre ce nom.’ Van dit Franstalige boekje werd in 1753 bij J.B. Slevens te Brussel nog een vermeerderde editie uitgebracht: L’Histoire de la vie et des miracles de la bien-heureuse vierge et martyre sainte Alene, volgens het titelblad een ‘nouvelle édition revuë, corrigée & augmentée.’1125 In 1756 verscheen, met een goedkeuring uit 1745, een Nederlandse vertaling van de hand van de miniem Antonius Lefebvre: De historie van het leven ende mirakelen van de geluck-salige maghet en martelaresse de H. Alena. Vertaelt uyt den nieuwen Franschen druck, oversien, verbetert, en vermeerdert (Brussel, J.J. Boucherie).1126 Deze historie werd nog in 1829 te Brussel herdrukt door Demanet. De titelpagina van deze laatste uitgave onderstreepte dat de relieken ondertussen in de parochiekerk van Vorst berustten.

Sint-Anna van Sint-Bartholomeus Er verscheen in de Scheldestad een opvallend groot aantal afbeeldingen van Anna van Sint-Bartholomeus.1127 Dit wijst niet alleen op de grote populariteit van deze in 1626 overleden stichteres van het Antwerpse klooster der Spaanse theresianen, maar ook op het eeuwenlange streven van de Antwerpse karmelietessen om haar zaligverklaring te bekomen.1128 Belgique des origines à nos jours, 6 delen (Brussel, 1924-1934), deel 4, p. 31. – Over de rol van de abdis terzake: L’ histoire de la vie et des miracles de […] Sainte Alene […] (Brussel: J.B. Slevens, 1753), p. 109. 1124 Kopergravure; formaat: ca. 122 × 72 mm; tekst: Sancta Helena Virgo et Martyr Foresti; signatuur: J. Berterham sculp. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 793. 1125 L’ histoire de la vie et des miracles de […] Sainte Alene […] (met approbaties van 24 mei 1602, 26 maart 1695 en 11 april 1753). Exemplaar: RG 3088 E 30. 1126 Exemplaren: RG 3088 E 29 en EHC 759079 (voorheen VMA), gedeeltelijke fotokopie. Sommige exemplaren bevatten een bijvoegsel over de benedictinessen ‘om de omwenteling des lands hebbende moeten de abdye verlaeten.’ 1127 Afgezien van anonieme prenten, verschenen kopergravures gesigneerd door Jan Baptist Barbé, Michiel Cabbaeij, Cornelius de Boudt, Gerard Donck, Ludovicus Fruytiers, Cornelis Galle, Cornelius van Bael, Joannes vanden Sande, Van Maldegem, Susanna Verbruggen, Joannes Verhoeven, Alexander Voet en Maria Volders. Exemplaren RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.10. Uitgave gesigneerd: M. Volders, met tekst: Vera Effigies Ven. M. Annae a S. Bartholomaeo […]. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 819. Uitgave Michiel Cabbaeij, met oudere signaturen: Van Maldegem (wellicht de Antwerpse verluchter Franciscus van Maldegem) en Io. van [den] Sande, met tekst: V.M. Anna a S. Bartholomaeo. obijt Antverpiae A. Iunij. 1626. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 23. 1128 J.D. Baldomero, Anna van Sint-Bartholomeus: de Zalige van Antwerpen (1549-1626) (Antwerpen, 1980).

580

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Antwerpen Ter bevordering van haar cultus te Antwerpen verscheen in deze stad in 1707 bij Parys La vie et les instructions de la Vénérable Mère Anne de S. Barthélémy, par un solitaire du saint désert de Marlaigne. 1129 Op p. 345-353 van het in 1733 bij Petrus Jouret verschenen Jesus, Maria, Joseph. Het wonderbaer leven van de getrouwe dienaresse des Heere, Anna a S. Bartholomaeo ongeschoeide carmelitersse, ende fondatersse van het convent der carmelterssen discalsen op den Rogier, binnen Antwerpen is sprake van een recent mirakel waarover tevens een afzonderlijk (anoniem en ongedateerd) druksel bekend is: Decret ou mandement de monseigneur l’ évêque d’Anvers touchant le miracle y arrivé le 8. Novembre 1731 au couvent des RR. peres carmes deschaussez sous l’ intercession de […] Anne de S. Barthelemi.1130

Sint-Berlindis Volgens het heiligenleven van Sint-Berlindis (feestdag: 3 februari) geschreven door Hugo van Lobbes, bracht zij het grootste deel van haar leven door in een klooster te Moorsel en in de Sint-Pieterskerk in Meerbeke.1131 Meerbeke We stipten eerder al aan dat jaarlijks 300 à 500 Sint-Berlindisvaantjes van de hand gingen te Meerbeke. Bedevaartvaantjes zijn ook bekend uit het jaar 1639 en uit de tweede helft van de zeventiende eeuw.1132 In 1714 verscheen een uit het Latijn vertaald dichtwerkje van A.J. [=Albertus Ignatius?] d’Hanins met de titel Het leven, mirakelen, ende doodt van de H. Maghet Berlendis, patronersse der prochie van Meerbeke neffens Ninove (druk: Joannes van Vlaenderen, Brussel). Ruim twee decennia later, in 1737, zorgde kanunnik P.J. Walckiers, pastoor van Meerbeke, voor een nieuwe levensbeschrijving, grotendeels gebaseerd op de Acta Sanctorum van de bollandisten. Walckiers’ werkje werd tot in de negentiende eeuw in het Nederlands en het Frans herdrukt.1133

Sint-Christiana en Sint-Hilduardus Deze Engelse prinses en Frankische bisschop vestigden zich in de achtste eeuw in de omgeving van Dikkelvenne. Hilduardus stichtte er de Sint-Pietersabdij en Christiana leefde er onder zijn leiding samen met enkele levensgezellinnen als kluizenares. 1129 1130 1131 1132

Exemplaar in: RG 3017 C 3. Exemplaren: PcA en RG 3017 B 7. Van der Essen, Etude critique, p. 309. Berlindis zou in 702 zijn overleden. Voor een afbeelding van een houten drukvorm voor een bedevaartvaantje zie: D. van de Perre, ‘De middeleeuwse Berlindisverering te Meerbeke’, in: Land van Aalst, 58 (2006), p. 114-138 (p. 133). 1133 Approbatie van 10 juni 1737. J.B. Lavaut, De luister van Meerbeek of Leven en wonderdaden der H. Maagd Berlendis (Gent, 1867), p. 27. D’Herdt, ‘De boekhandel’, p. 249 (over edities van 1818 en 1822). Giraldo, Duizend jaar, p. 146; De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 51, 71 en 85.

581

deel IiI – HEILIGEN Tijdens de plundertochten van de Noormannen zouden hun relieken in Dendermonde zijn beland.1134 Dendermonde Op 15 september 1754 en de daarop volgende dagen werd te Dendermonde het negenhonderdjarige jubileum gevierd van de komst van de relieken van de stadspatroonheiligen Sint-Hilduardus en Christiana. Bij Jacobus J. Du Caju verscheen dat jaar een beschrijving in dichtvorm van de reuzen en triomfwagens die tijdens de feestelijke ommegang te zien waren: Ommegang ende cavalcade Noyt voor desen gesien binnen de stadt Dendermonde Ten op-sigte van het negen-hondert-jarig Jubile Over het inbrengen der Gebeenderen van hunnen Apostel en Voor-bidders de HH. Hilduardus ende Christina […].1135

Sint-Dimphna Volgens de overlevering was de legendarische heilige Dimphna (feestdag: 13 mei) de dochter van een heidense Ierse koning en een christelijke moeder. Wanneer ze na de dood van haar moeder wordt gedwongen met haar vader te huwen, vlucht ze samen met haar biechtvader naar het vasteland. Ze vestigen zich als kluizenaars in de Kempen. Beiden worden echter opgespoord en terechtgesteld door de koning. De relieken van de twee martelaars werden overgebracht naar Geel.1136 Antwerpen De ongedateerde Litanie van de H. maegd en martelaeresse Dymphna, gedrukt bij J.S. Schoesetters te Antwerpen, bevat een aflaat gedateerd op 5 mei 1766. Wie een bezoek bracht aan de ‘parochie kerk van den H. Jacobus binnen Antwerpen’ had hierop recht.1137 Diezelfde aflaat was ook te verdienen in de SintJoriskerk in dezelfde stad. Een anoniem gedrukt diptiekje met een kopergravure op naam van P. Clouwet toont een gebedstekst met een eraan verbonden aflaat die eveneens verstrekt was op 5 mei 1766. In de aflaattekst wordt verwezen naar de Sint-Joriskerk: ‘[…] verleenen wy veertig dagen Aflaet aen alle Christi geloovige die bezoekende de Parochiale Kerk van den H. Georgius binnen Antwerpen, aldaer godvruchtiglyk leesen het voorgemelt Gebed ter eere van de voorzeyde H. Dympna.’1138 1134 K. Janssens, Hilduardus en Christiana, de patroonheiligen van Dendermonde. Hun devotie in de schriftelijke bronnen (Gent, 1999). 1135 Exemplaar: UG, BL 005582/-12. 1136 Y. Onkeunx, ‘Het leven van de H. Dimpna volgens Hs. KB 388 uitgegeven en toegelicht, met een codicologische beschrijving van de codex’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 18 (1981), p. 73-132. 1137 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 23. 1138 Tekst: S. Dimpna; signatuur: P. Clouwet ex. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.5.2.1. Er verscheen voor deze devotie in de Sint-Joriskerk: Litanie van de H. maegd en martelaeresse Dymphna (Antwerpen: J.S. Schoesetters, s.a.). Exemplaar: RG 3090 h 31/19. Er is ook een niet-plaatsgebonden achthoekige prent bekend van Michiel Cabbaeij met een oud signatuur van P. Clouwet. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 405.

582

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Geel Kanunnik Augustinus Wichmans had omstreeks 1640 een in het Latijn gestelde tekst persklaar over het leven en de mirakelen van de H. Dimphna. De kopij zou echter zoek zijn geraakt bij de drukker.1139 Reddeloos verloren was het handschrift blijkbaar niet, daar de norbertijn Joannes Ludolphus van Craywinckel, vicaris in het norbertinessenklooster Leliëndaal te Mechelen, er later, met instemming van ordebroeder Wichmans, over kon beschikken voor een levensbeschrijving van de H. Dimphna. Daarvan liet hij in 1658 bij Robert Iaye te Mechelen, met een kerkelijke goedkeuring uit datzelfde jaar, een tweede en vermeerderde editie verschijnen, alsdan getiteld: De triumpherende suyverheyt. Het leven, martelie ende mirakelen van de H. Maeghdt ende Martelersse Dympna, dochter van den coninck van Irlandt patronersse van de wyt-vermaerde vryheyt van Gheel.1140 Ten opzichte van de eerste uitgave, zo verzekerde de titelbladzijde, was het werk uitgebreid met ‘veele kurieuse historien ende levens van Neder-landtsche maeghdekens.’ Het boek richtte zich hoofdzakelijk tot een vrouwelijk publiek, met name ‘alle dochters ende lief-hebbers van de suyverheyt.’1141 Of deze tweede uitgave, een in octavo van 536 pagina’s, onder de bedevaarders te Geel verspreid werd, valt sterk te betwijfelen. Meer kans op afname door bezoekers van de Sint-Dimphnastede maakte een beknopter boekje dat eveneens op naam staat van Joannes Ludolphus van Craywinckel en tot in de negentiende eeuw herdrukt werd onder de titel Een lelie onder de doornen, de edele, doorlugtige en heylige maeget Dymphna […] patroonersse van de vryheyd van Gheel […].1142 Dit werkje dat, naast een levensbeschrijving en gebeden, onder meer nog ‘diversche geestelyke liedekens tot vermaek en stigtinge van den leezer’ bevat, kreeg een approbatie op 29 april 1652. Het vormde blijkbaar de zogeheten eerste uitgave waarop de titelpagina van De triumpherende suyverheyt in 1658 alludeerde.1143 Er is van Een lelie onder de doornen een uitgave gesignaleerd uit 1660, te Antwerpen van de pers gekomen bij

1139 F.J.M. Hoppenbrouwers, ‘Franciscus Augustinus Wichmans (1596-1661). Kanunnik, zielzorger en abt van de norbertijnenabdij van Tongerlo ten tijde van de vroege Katholieke Reformatie’, in: Analecta Praemonstratensia, 70 (1994), p. 226-293 en 71 (1995), p. 96-149 (70: p. 135). 1140 Volgens Paquot zou een eerste editie (in 4°), met ongeveer dezelfde titel, in 1652 te Mechelen van de pers gekomen zijn. J.F. Paquot, Mémoires pour servir à l’ histoire littéraire des Dix-Sept Provinces des Pays-Bas, de la Principauté de Liege, et de quelques contrées voisines, 18 delen (Leuven, 1763-1770), deel 7, p. 48. Een veilingcatalogus vermeldt echter een eerste editie (in 8°) die, zoals de tweede, van 1658 dateert en door Robert Iaye gedrukt is. Goovaerts & Génard, Les collections, deel 3, p. 321, (nr. 5785 en 5786). 1141 P.D. Kuyl, Gheel vermaerd door den eerdienst der Heilige Dimphna (Antwerpen, 1863), p. IVV. BCNI, nr. 11416. Beschreven in STCV: nr. 3164362. 1142 Een boekje van 72 pagina’s. Editie: Turnhout: P.J. Brepols, s.a. Kuyl vermeldt uitdrukkelijk dat Een lelie onder de doornen in de Sint-Dimphnakerk verkocht werd. Kuyl, Gheel vermaerd, p. IV. 1143 N.J. Weyns, ‘Craywinckel, Joannes Ludolphus van, geestelijk schrijver’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen, (Brussel, 1964-currens), deel 5, kol. 258-259.

583

deel IiI – HEILIGEN Godtgaf Verhulst.1144 Latere edities werden te Brussel gedrukt bij de weduwe van Guillaume Cawe,1145 te Antwerpen bij de weduwe van Joan Sleghers,1146 bij J.B. Carstiaenssens,1147 en (in de eerste decennia van de negentiende eeuw) te Turnhout bij P.J. Brepols.1148 Een Liedeken op het leven van de edele, doórlugtige en Heylige Maegd Dymphna, dogter van den koning van Irland, patronersse van Geel in Braband (op de melodie van Den dragonder te peérd) verscheen bij drukker-uitgever Joseph Thys op een tweezijdig bedrukt quartoblaadje.1149 Niet-plaatsgebonden Net zoals ook de H. Amelberga (die men niet alleen te Temse maar onder meer ook te Mater vereerde) werd de H. Dimphna in meerdere plaatsen aangeroepen, zodat niet-plaatsgebonden prenten van deze heilige desgewenst voor meerdere cultusplaatsen konden dienen. Dimphnaprenten werden vervaardigd door Joannes vanden Sande (met opschrift ‘S. Dimpna Virg. et Mart. et S. Gerebernvs Mart.’),1150 Jacobus Josephus (‘H. Dimphna. O! koninckx dochter’)1151 en Cornelius de Boudt. Een anonieme niet-plaatsgebonden prent op zijde leest ‘S. Dimpna ora pro nobis.’1152 Bij Susanna Verbruggen, een belangrijke ‘beldekens vercoopster’ tijdens de eerste helft van de achttiende eeuw, kon men prenten 1144 A. van Doninck, ‘De legende der marteldood van Ste Dimphna in de dichtkunst XVIde en XVIIde eeuw’, in: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1929), p. 881-914 (p. 914). 1145 L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen. De edele, doorlugtige ende heylige maghet Dympna, dogter van den koninck van Yrlandt, petroonersse van de Vryheyd van Gheel (Brussel: weduwe G. Cawe, [tussen 1733-1777]). BCNI, nr. 10861. Beschreven in STCV: nr. 12921544. De drukkerij was werkzaam tot 1777. 1146 L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen, de edele, doorluchtighe ende heylighe maghet Dymphna dochter vanden koninck van Yrlandt, patronersse vande vrijheydt van Gheel (Antwerpen: weduwe J. Sleghers, [tussen 1688-1714]). De drukkerij was werkzaam van 1689 tot 1742. Beschreven in STCV: nr. 12914507. 1147 L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doornen, de edele, doorlugtige ende heylige maget Dympna, dogter van den koninck van Yrlandt patroonersse van de vryheyd van Gheel (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, [ca. 1780]). BCNI, nr. 10860. Beschreven in STCV: nr. 12915939. Carstiaenssens was werkzaam vanaf 1772 en overleed in 1812. 1148 L. van Craeywinckel, Een lelie onder de doórnen, de edele, doorlugtige en heylige maeget Dympna, dogter van den koning van Yrland, patroonersse van de vryheyd van Gheel, wiens leven, martelie en dood, ook van den H. priester Gerebernus haeren biegt-vader, hier in ’t kort beschreven is (Turnhout: Brepols, [1848]). Exemplaar: EHC, 755366. 1149 W. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken. Een inventaris van 394 Vlaamsche volksliederen uit de XVIIIe en XIXe eeuw’, in: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1931), p. 483-580 (p. 516). Tekstuitgave met reproductie van de voorzijde van het liedblad: L. Luyten, ‘Een Dimpna-curiosum’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 32 (1996), p. 134-140. 1150 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 404. 1151 Exemplaar: RG, Heiligen, Sint-Dimphna, H1. 1152 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 406.

584

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen voor deze heilige kopen.1153 Waren de prentjes van de H. Dimphna, gesigneerd door Antwerpse uitgevers zoals Petrus Clouwet (1629-1670), Cornelius de Boudt, Jacobus Josephus Emmerechts (1719-1765), Joannes vanden Sande en Susanna Verbruggen (1684-1752) bestemd voor de bedevaarders naar de relieken van deze heilige te Geel?1154 Niet noodzakelijk. Ook wie niet naar Geel op bedevaart ging, wou eventueel wel een prentje in zijn of haar bezit hebben van deze beschermheilige tegen krankzinnigheid. Net zoals overigens ook de H. Amelberga (die men niet alleen te Temse maar onder meer ook te Mater vereerde) werd de H. Dimphna in meerdere plaatsen aangeroepen, zodat niet-plaatsgebonden prentjes van deze heilige desgewenst voor meerdere cultusplaatsen konden dienen.

Sint-Elisabeth van Thüringen Elisabeth van Thüringen of Hongarije (feestdag: 17 november) werd als dochter van koning Andreas II van Hongarije uitgehuwelijkt aan Lodewijk IV van Thüringen. Ze stond de armen bij tijdens een hongersnood van 1226. In 1229, twee jaar na de dood van haar echtgenoot tijdens een kruistocht, treedt ze in bij de franciscanen en wijdt ze haar verdere leven aan de ziekenzorg. Meteen na haar dood in 1231 ontstond een intense verering, en reeds in 1235 volgde de heiligverklaring door paus Gregorius IX. Caesarius van Heisterbach schreef haar vita. Ze werd de patrones van onder meer de caritas, ziekenhuizen en verpleegsters. Ze is de moeder van Sophia van Thüringen, die huwde met de Brabantse hertog Hendrik II.1155 Haren Voor de verering van de patroonheilige van de parochiekerk van Haren verscheen een vaantje met tweetalig opschrift: S. Elisabeth patronesse tegen den hayr-worm etc. geviert tot Haren / S. Elisabeth patrone contre la grosse galle etc. honoree a Haren.’1156 Centraal staat de heilige afgebeeld, omgeven door aanbidders. Rechts is de parochiekerk weergegeven. In de jaren twintig van de twintigste eeuw kwamen bedevaarders nog steeds naar Haren om er de H. Elisabeth te aanroepen om genezen te worden van hoofdpijn.1157 1153 C. Depauw, ‘Devotiegrafiek in Vlaanderen (circa 1550-1750): een globale kunsthistorische benadering’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 175-184 (p. 178). 1154 Thijs, Antwerpen, p. 111, met afbeelding (P. Clouwet, prent heruitgegeven door Michiel II Cabbaeij). J. Peeters & J. Van Hemelryck, Antwerpse devotieprenten vanaf de contrareformatie tot aan de Franse Revolutie (Leuven, 1981), p. 29, afbeelding (Emmerechts). Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 404 (Vanden Sande) en RG, Heiligen, engelen en begenadigden, H. Dimphna, H1 (De Boudt en Verbruggen). 1155 N. Sanders, De H. Elisabeth van Thüringen (Nijmegen, 1935); A. Mulder-Bakker & M. Carasso-Kok (red.), Gouden legenden: heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (Hilversum, 1997), p. 50-59. 1156 Van Heurck, Les drapelets, p. 182. 1157 J. de Borchgrave d’Altena, ‘Le mobilier de l’église de Haren’, in: Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles 1929:4, p. 13-16 (p. 13-14).

585

deel IiI – HEILIGEN Zoersel Het bedevaartvaantje voor Sint-Elisabeth, kerkpatroon en vereerd te Zoersel in de Antwerpse Kempen, is gegraveerd door de Antwerpse plaatsnijder Jan Baptist Goossens en stamt uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw of de eerste jaren van de achttiende eeuw.1158

Sint-Ermelindis Volgens de overlevering groeide Ermelindis (feestdag: 29 oktober) in de zesde eeuw op als kind van de Frankische edelman Ermenoldus en zijn echtgenote Ermesendis.1159 Eenmaal volwassen trok ze zich als kluizenares terug in Meldert. In 648 werd haar gebeente ontgraven en in een reliekschrijn geplaatst. Tot in 1848 bleven de relieken bewaard in een schrijn, in 1236 vervaardigd in opdracht van de abten van Averbode en Heylissem.1160 Meldert Het oudste voorhanden vaantje voor de H. Ermelindis, vereerd te Meldert (bij Tienen) waar zij in de zevende eeuw zou zijn gestorven, draagt het jaartal 1681. Daarvan werd in 1727 een nieuwe versie gegraveerd.1161 Het patronaat berustte bij het kapittel van Sint-Bartholomeus te Luik.1162 Gedurende de in 1701 uitgebroken Spaanse Successieoorlog waren de relieken van de H. Ermelindis om veiligheidsredenen vanuit Meldert naar het Groot Begijnhof te Leuven overgebracht. In 1713 werden ze opnieuw verplaatst naar de kerk van Meldert die tijdens de krijgsverrichtingen tweemaal geplunderd was. Bij die gelegenheid verscheen bij Michiel de Zangere te Leuven La vie de Sainte Ermelinde, patronne de Meldaert, ongetwijfeld met de bedoeling de devotie rond deze lokale heilige na de langdurige afwezigheid van het cultusobject nieuw leven in te blazen.1163 Vijftien jaar later, op 29 april 1728, werd een kerkelijke goedkeuring verleend voor een boekje over de H. Ermelindis, waarvan J.P.G. Michel te Leuven in de periode 1777-1785 een herdruk bezorgde: Kort begryp van het leven van de H. Ermelindis maegd, wonderbaere patroonersse van Meldaert.1164

1158 Van Heurck, Les drapelets, p. 492-494, met afbeelding. 1159 Van der Essen, Etude critique, p. 307. 1160 I. Van Cauteren, De Heilige Ermelindis. Patrones van Meldert 550-600 (Leuven, 1950), p. 2123.

1161 Van Heurck, Les drapelets, p. 301-302. Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 5, p. 36-37 (nr. 190) deelt mee dat het om een gefantaseerde afbeelding gaat van de kerk, de kapel en het kasteel. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 67-68, met afbeelding. 1162 Kapel op het kerkhof: Van Gestel: ad illud maximus accursus peregrinorum ultimo die feste pentecostes, enz. Zie ook: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 98. 1163 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 3, p. 321 (nr. 5790). 1164 Exemplaar: ehc 752787.

586

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Sint-Gertrudis van Nijvel Gertrudis (feestdag: 17 maart) trad na de dood van haar vader Pepijn van Landen op twintigjarige leeftijd in het klooster in Nijvel dat in 640 door haar moeder Idelberga was gesticht. Ze werd er abdis. Na haar dood in 659 groeide ze uit tot een belangrijke heilige in het noorden van Gallië en de Nederlanden.1165 We stipten eerder al aan dat vanuit Vorst en Wetteren vaantjes werden verspreid. Van de talrijke devotieprentjes met een voorstelling van de H. Gertrudis zijn er slechts enkele die via hun tekst uitdrukkelijk naar een welbepaalde cultusplaats verwijzen: Bovekerke, de Sint-Trudoabdij te Brugge, de parochiekerk van Bovekerke (waar genoemde abdij bezittingen had) en de Sint-Gertrudisabdij te Leuven. Bovekerke Te Bovekerke werd in 1665, ter bevordering van de reeds langer bestaande maar in deze periode tanende Sint-Gertrudiscultus, een broederschap opgericht.1166 Mogelijk dateert het prentje van Joannes vanden Sande voor deze devotie uit die periode. De tekst op het gravuurtje luidt als volgt: ‘S. Gertrvdis. Patronersse der parochie kercke van Boeuekercke Heylige Geertruijt wilt duyuel, dulheyt, ratten, muysen uan ons iaghen Want Godt u vereert heeft te wesen patronersse voor sulcke plagen. wort geviert den 17 meert.’1167 Vele decennia later graveerde Franciscus Heylbrouck (overleden in 1780) een nieuwe prent met (op enkele spellingsvarianten na) dezelfde tekst. Brugge Heylbroucks gravuurtje lijkt sterk op een ander exemplaar dat een anonymus graveerde voor de Sint-Gertrudisdevotie in de Brugse Sint-Trudoabdij en dat zelf geïnspireerd was op een schilderij door Jacob van Oost de Oudere in 1657 of 1658 in opdracht van deze abdij geborsteld.1168 Te Brugge werd de heilige, blijkens deze prent, voor andere noden aangeroepen dan te Bovekerke: ‘S. Geertruyt inde Abdie van S. Trudo tot Brugge. O! Gertrudis Staet ons bij, als wij inde kortsen woelen en verkrijght van Godt dat wij geenen hooft-sweir en gevoelen.’1169 Leuven Bedevaarders die deze heilige in de Sint-Gertrudisabdij te Leuven kwamen aanroepen, konden minstens vanaf 1720 een ruw uitgevoerde houtsnede beko1165 Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 109-112. 1166 Therry, De religieuze beleving, p. 65. 1167 De voorstelling is een navolging van een sanctje van Jan Baptist Barbé. Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Bovekerke (Koekelare), nr. 1. 1168 Therry, De religieuze beleving, p. 65. 1169 M. English, ‘Westvlaamsche Gertrudis-prentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 1 (1939), p. 7-15 (p. 13-15), met afbeelding van de (anonieme) prent voor Brugge. M. Madou, De H. Gertrudis van Nijvel, 2 delen (Brussel, 1975), deel 1, p. 154 (waar ook het prentje van Brugge aan Franciscus Heylbrouck wordt toegeschreven), 270 en 336 evenals plaat 43 (Heylbrouck: Bovekerke).

587

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 90. Zandvliet, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Gertrudis. Anonieme burijngravure (205 × 355 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes

men. De patroonheilige is voorgesteld onder een baldakijn met op het voetstuk het wapenschild van Alexander Carolus de Pallant, abt te Leuven van 1699 tot 1720. Er bestaan minstens drie versies van deze prent, gedrukt met telkens een andere houten drukvorm (waarvan een mogelijk uit de negentiende eeuw dateert). Dit wijst alleszins op een flinke en langdurige verspreiding.1170 Nijvel Voor de Gertrudisverering in Nijvel zijn drie prenten bekend. Een met de titel ‘S. Gertrvde Fille de […] Niuelle, gesigneerd door Cornelis Galle, een prent met een ovale voorstelling door Jan-Baptist Barbé, met opschrift ‘S. Getrude […] Niuelle’ en met signatuur ‘barbé fecit et ex. c[um] Privilegio’ en een derde, anonieme prent met een voorstelling in een achthoek met het opschrift: ‘S. Gertrude […] Niuelle. Son iour est le 17me. de mars.’ 1171 Zandvliet Het vaantje voor de Sint-Gertrudisbedevaart in het ten noorden van Antwerpen gelegen Scheldedorp Zandvliet dateert vermoedelijk uit de tweede 1170 Eerste versie: Madou, De Heilige Gertrudis, deel 1, p. 154 en 331 en plaat 66. Tweede versie: Lambrechts, Bezem en Kruis, p. 71 (afbeelding); exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 945 (houtsnede; formaat: 135 × 102 mm; typografisch toegevoegde tekst: Ste. Gertrudis, bid voor ons.). De derde versie (formaat: 138 × 104 mm) sluit nauw aan bij die gepubliceerd bij Madou (dezelfde tekst: S Gertrvdis ora pro nobis. GCB). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 946. 1171 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Nijvel, 1 (C. Galle), 3 (Barbé) 2 (Anoniem). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 684 (Barbé) en 683 (anoniem).

588

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen helft van de zeventiende eeuw. De erop afgebeelde kerk werd in 1648 op initiatief van de abt van de Antwerpse Sint-Michielsabdij heropgebouwd.1172

Sint-Godelieve van Gistel Volgens de legende liet Bertof, heer van Gistel, zijn echtgenote martelen, wurgen en in een vijver werpen. Sinds het dochtertje uit Bertofs tweede huwelijk van blindheid genas na een oogbad in deze vijver, trokken talrijke ooglijders naar Gistel. Deze plaats groeide door de verering van Sint-Godelieve (feestdag: 6 juli) vanaf de elfde eeuw uit tot een belangrijke bedevaartplaats met een grote uitstraling in de Nederlanden en Noord-Frankrijk.1173 Brugge Vermoedelijk in de tweede helft van de zeventiende eeuw kwam de koperplaat tot stand waarmee nieuwe Sint-Godelievevaantjes (gekenmerkt door hun opgekleefde getande boord) werden gedrukt.1174 Nog in 1868 waren deze ‘ouder wetsche vaantjes’ aan de ingang van de Brugse Sint-Godelieveabdij te verkrijgen.1175 Twee anonieme achttiende-eeuwse prenten van de H. Godelieve van Gistel, zonder enige verwijzing naar een concrete cultusplaats, kon Michiel English in verband brengen met de Brugse Sint-Godelieveabdij, aangezien hij de daartoe benodigde koperplaatjes nog in die abdij aantrof.1176 Er is tevens een bijzondere soort devotieprentje bekend: een zogenaamde ‘vitaprent’ met de voorstelling van Godelieve, rechtstaand in een grote rechthoek.1177 In de rand van het prentje staan zes medaillons, die hoogtepunten uit haar leven voorstellen (huwelijk, kraaienwacht, vlucht, wurging, onderdompeling), alsook een wondere gebeurtenis net na haar dood. Elk medaillon is voorzien van een korte Nederlandse tekst. De abdij bezit een uniek exemplaar van deze prent, waarop de kledij van de rechtstaande Godelieve kunstig werd vervangen door fijne stof. Het is een mooi voorbeeld van devote huisvlijt, zoals die destijds vooral in kloosters beoefend werd.1178 Volgens English vervaardigde men voor Brugge eveneens twee versies van de wurgscène uit 1172 Van Heurck, Les drapelets, p. 405-406, met afbeelding. Madou, De Heilige Gertrudis, deel 1, p. 345-346 en deel 2, plaat 72B. 1173 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 184-185. 1174 Van Heurck, Les drapelets, p. 146-147, met afbeelding. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 29-30. Voor de toewijzing aan Brugge, zie: D. Callewaert, ‘De Godelieveverering in de Brugse abdij. Een volkskundige benadering’, in: De Sint-Godelieveabdij te Brugge (Brugge, 1984), p. 219-244 (p. 227-228). 1175 O., ‘Brieven’, in: Rond den Heerd, 3 (1867-1868), p. 262-263. 1176 M. English, Godelieve van Gistel (Heiligen van onzen stam) (Brugge-Brussel, 1944), p. 86, 88 (afbeelding) en 102 (afbeelding). Zie ook: H. Stalpaert, ‘Devotieprenten doorlichten’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 670-685 (p. 674-675, met afbeelding (prent hier gedateerd: tweede helft van de zeventiende eeuw)). Callewaert, ‘De Godelieveverering’, p. 231-233, met afbeeldingen. 1177 English, Godelieve van Gistel, p. 20 (afbeelding ‘beevaartprent’), 71 en 99. 1178 Callewaert, ‘De Godelieveverering’, p. 228.

589

deel IiI – HEILIGEN Godelieves vita in een ovale omlijsting. De tekst op het ene (gekleurde) exemplaar luidt: ‘S. Godeleva’ (met de in tweevoud afgebeelde wurgscène).1179 De tekst op het andere exemplaar (met links onder: de H. Godelieve wordt in het water geworpen): ‘S. Godeliva.’1180 Een andere prent (eveneens met een afbeelding van de wurgscène) bevat een uitvoerige tekst: ‘vuyt edelen gheslaght was godelief gheboren […].’1181 Op een prent met dezelfde voorstelling leest men de waarschuwing: ‘dat men van weghen dit broederschap niet om en gaet door de stadt om ghildeghelt […] in het clooster van de Heylighe Godelieva […].’1182 In Brugge werd tevens een affiche voor een volle aflaat gedrukt.1183 In de achttiende eeuw verscheen in deze stad, zowel bij de weduwe van Franciscus Beernaerts als bij Pieter de Sloovere de ongedateerde verzameling Geestelyke liedekens waer in betoont wort het Leven van de H. Godelieve Martelaeresse ende Patroonersse van Ghistel, voorzien van een houtsnede.1184 Eveneens te Brugge drukte Cornelis de Moor een vier bladzijden tellend en volgens een chronogram uit 1770 daterend blaadje: Lof-galm tot de Heylige maget ende martelaeresse Godelieve, dat een lofzang in rijm bevat.1185 Gistel We bespraken reeds eerder het Leven van de H. Godelieve van Gistel als schoolboek (cfr. deel I, ‘4.2.8. Een schoolboek, uitzonderlijk ook voor bedevaarders’). Er verschenen ook vaantjes te Gistel.1186 Uit een mirakelverhaal weten we dat in de late vijftiende eeuw te Gistel ‘imagines papyrae’ van de Heilige Godelieve te verkrijgen waren. Het is echter onduidelijk of het om prenten of vaantjes gaat.1187 Nog volgens een mirakelverhaal, ditmaal uit 1602, leed een vrouw uit Ieper eens aan een keelkwaal. Ze had haar gebruikelijke devotionalia niet bij de hand, maar vond een bedevaartvaantje van de H. Godelieve van Gistel en dompelde het in wat water (vexillulum in aquam inmittit). Toen het vaantje onveranderd bleef, dronk zij het water (dat nu Godelievewater geworden was) en voelde geen hinder meer.1188 1179 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 422. 1180 Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 423 en RG, Plaatsgebonden devoties, Brugge, P1. Voor een variant zie: English, Godelieve van Gistel, p. 86, 88 (afbeelding) en 103. 1181 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 424 (herdruk), cfr. English, Godelieve van Gistel, p. 102 (afbeelding). 1182 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 340. 1183 Callewaert, ‘De Godelieveverering’, p. 235. 1184 Exemplaar: EHC 754170. 1185 Exemplaar: RG 3061 E 22/6. Op de eerste pagina staat een houtsnede (formaat: 85 × 60 mm) met daaronder: H. Godelieve bid voor ons. 1186 Gaby Gyselen signaleerde het bestaan van een onbekend bedevaartvaantje in het Gistelse Sint-Godelievemuseum dat afwijkt van de versies die zijn aangegeven bij Van Coppenolle (p. 28-30) en bij Van der Linden. Zie: G. Gyselen, ‘Een nieuw bedevaartvaantje te Gistel’, in: Biekorf, 91 (1991), p. 322-327 (p. 325-326). 1187 D.A. Stracke, ‘Onze oudste Vlaamsche santjes?’, in: Ons Geestelijk Erf, 18 (1944), p. 241-243. 1188 Giraldo, Duizend jaar, p. 63.

590

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Gent Waarschijnlijk waren exemplaren van Gistel of gelijkaardige Sint-Godelievevaantjes eveneens te bekomen in het begijnhof van Onze-Lieve-Vrouw ter Hooie te Gent. Dit zogeheten Klein Begijnhof bezat al sinds de tweede helft van de zestiende eeuw een reliek van de Gistelse heilige, maar de Godelievedevotie kreeg er vooral betekenis en bekendheid nadat de pastoor van het begijnhof anno 1659 een bijkomende reliek onder de vorm van een schedelfragment had bekomen en in de infirmeriekapel had geplaatst.1189 Het twaalf pagina’s tellende brochuurtje Geestelyke liedekens waer in betoont wort het leven van de H. Godelieve martelaresse ende patroonersse van Ghistel werd hier aangeboden aan gelovigen.1190 Het omvat zeven liederen en werd vaak in combinatie met de Kleyne getydekens ende litanie van de H. Godelieve verspreid.1191 Van de Geestelyke liedekens zijn vier verschillende edities bekend, waarvan twee te Brugge werden gedrukt door respectievelijk Pieter de Sloovere (werkzaam van 1740 tot 1767) en de weduwe van Franciscus Beernaerts (actief van 1762 tot 1798). Ze zijn beide nog grotendeels gezet in een toen door gestudeerden als oudmodisch beschouwd gotisch lettertype, wat wijst op een volks afnemerspubliek. De twee andere uitgaven zijn in romein gezet en verschenen te Gent bij Jan Meyer en Bernard Poelman, drukkers die respectievelijk van 1735 tot 1771 en van 1785 tot 1823 actief waren.1192 In 1771 verscheen bij Jan Meyer tevens een treurspel van de hand van de uit Zele afkomstige J.B. Hendrix dat opgedragen was aan de abdis van de Godelieveabdij te Brugge: De verdrukte Godvruchtigheyd afgebeeld In’t Houwelyk, Lyden, en Dood van de H. Maegd en martelaeresse Godelieve, treurspel. Speelwys opgesteld en op het Tonneel gevoerd door J.B. Hendrix, Schoolmeester tot Zele, Lande van Dendermonde.1193 Bernard Poelman publiceerde in 1800 nog H. Godelieve, martelaeresse van Vlaenderen, bid voor ons met daarin gebeden (‘verzuchtinge’) tot de H. Godelieve. Op genummerde liedbladen met telkens meerdere teksten treffen we bij Isabella Carolina Van Paemel (Gent) liederen aan met betrekking tot de H. Godelieve van Gistel1194 en de viering in 1808 te Gent van de canonisatie van de H. Coleta.1195 Een lied voor de H. Godelieve is ook te vinden op de genummerde vliegende bladen van de Ieperse drukker Albertus Felix Lambin-Verwaerde.1196 Het ligt voor de hand dat 1189 Van Heurck, Les drapelets, p. 142-144. 1190 English, Godelieve van Gistel, p. 86. 1191 H. Stalpaert, ‘Liedekens van Sint Godelieve’, in: Biekorf, 58 (1957), p. 267-272 (p. 268-269). D. Callewaert, ‘Liederen rond Godelieve van Gistel 18e, 19e en 20e eeuw’, in: Volkskunde, 82 (1981), p. 172-173. Aldaar ook gegevens over de inhoud van de liederen. 1192 Huybens, Thesaurus, deel 1, p. 67-69 (nr. 49a tot 49d). Over de drukkers: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 304 en 313. 1193 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 60 (nr. 2086). 1194 Liedblad nr. 22. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 487. H. Stalpaert, ‘Repertorium van volksliederen op genummerde vliegende bladen’, in: Volkskunde, 62 (1961), p. 49-92 en 121-156 (p. 126); Stalpaert, ‘Liedekens’, p. 267. Zie ook: Braekman, Hier heb ik, p. 547. 1195 Liedblad nr. 40. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 143. 1196 Liedblad nr. 63. Stalpaert, ‘Repertorium’, p. 126; Stalpaert, ‘Liedekens’, p. 267.

591

deel IiI – HEILIGEN de zangers de liedbladen die voor hun rekening werden gedrukt niet enkel of zelfs niet noodzakelijk verkochten in de betrokken bedevaartplaats.1197

Sint-Gudula Volgens het in 1048 door Onolfus van Hautmont opgetekende heiligenleven was Goedele de dochter van de heilige Amelberga van Maubeuge en dus de zus van Reinilde en Pharaïlde. Ze zou zijn gestorven tussen 680 en 714. Haar lichaam kwam terecht in de kerk van Moorsel en later in de Sint-Gorikskerk van Brussel. In 1047 verhuisden de relieken naar de Sint-Michielskerk, waar een Sint-Goedelekapittel werd gesticht. Hieruit zou later de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele ontstaan.1198 Moorsel Over de H. Gudula, niet enkel patrones van Brussel maar ook van de baronie Moorsel, verscheen in 1663 te Brussel bij Guilliam Scheybels op initiatief van de pastoor van Moorsel, Aegidius Lemmens, Het leven, deughden en mirakelen der Heylighe Maeghd Gudila, patronersse der baronnije Moorssel, ende oock van de princelijcke stadt Brussel. Uyt verscheydene autheurs bij een vergadert door den Eerw. Heer Em. V. Hoyvorst, priester ende religieus der abdije van Afflighem, prioor van Waver […]. Het werkje is opgedragen aan baron Luis Caïro en bevat onder meer een gedicht aan diens adres, geredigeerd door Peter de Vleeschoudere, pastoor van Teralfene.1199 Het boek werd nog herdrukt in 1703 en 1778.1200

Lenneke Mare (Ellendige Maria) De Ellendige Maria of Maria Dolorosa van Brabant (feestdag: 18 juni), vaak verbasterd tot Lenneke Mare, is een Brabantse zalige die volgens de traditie leefde als een kluizenares in de bossen bij Sint-Lambrechts-Woluwe. Op 28 januari 1363 kende paus Urbanus V aflaten toe aan een kapel, gebouwd op de plek waar ze was gestorven.1201 Sint-Lambrechts-Woluwe Om de devotie rond Lenneke Mare te promoten, verschenen in de belichte periode verschillende drukwerken. In 1679 publiceerde 1197 Cfr. Callewaert, ‘Liederen rond Godelieve van Gistel’, p. 174. 1198 P. de Ridder, Inventaris van het Oud Archief van de kapittelkerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel, 3 delen (Brussel, 1987-1988), deel 1, p. 7; R. Jacobs, Een geschiedenis van Brussel (Tielt, 2004), p. 15. 1199 J. Vander Weeën, ‘Magister Peeter De Vleeschoudere, pastoor van Teralfene. Een Brabantsch dichter uit de XVIIe eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1943), p. 217-230 (p. 227228). BCNI, nr. 11925. Beschreven in STCV: nr. 12918746. 1200 Het leven ende wonderheden van de H. Maegd Gudula, patroonersse der baronnye van Moorssel ende oock van de princelyke stad Brussel (Aalst: J. d’Herdt, [1778]). De approbatie van 7 augustus 1777 vermeldt de eerdere uitgaven van 1663 en 1703. D’Herdt, ‘De boekhandel’, p. 126-127. 1201 J. Helbig, ‘Maria de Ellendige Maagd en Martelares van Woluwe’, in: De Brabantsche Folklore, 19 (1939-1940), p. 29-73.

592

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Hendrik Anton van Berchem, gehuwd met Agatha Clemencia Kieffel, vrouw van Kraainem, Sint-Pieters-Woluwe en Sint-Lambrechts-Woluwe, het werk Capelle ende capellerye der elendige Marie martelaresse tot St. Lambrechts-Woluwe.1202 Omstreeks 1702 schreef Serafijn van den Branden (Brugge, 1658 – Brussel, 1728), een kapucijn uit Tervuren: Geschiedenis van de heylige maeget ende martelaresse Maria, genaemt de Ellendighe, patronesse van S. Lambrechts Woluwe, een rapsodisch gedicht in 1404 verzen, het enige van hem bewaarde werk.1203 In 1769 verscheen bij Joannes Franciscus van der Elst te Mechelen van de hand van J. De Munck het in octavo Het leven van de salige maeget ende martelaeresse Maria bygenaemt de Ellendige, waerby gevoegt is de beschryvinge van het dorp, parochie ende heerlykheid van S. Lambrechts-Woluwe, alwaer de geseyde maeget wordt geëerd.1204 Nog in 1837 kwam te Brussel een nieuwe editie op de markt.

Sint-Margaretha (‘Fiere Margriet’) van Leuven De zaligverklaarde Margaretha (feestdag: 2 september) zou omstreeks 1207 zijn geboren als kind van arme ouders en trad als jonge vrouw in het cisterciënzerinnenklooster van Villes. Volgens de legenden van Caesarius van Heisterbach en Johannes Gielemans werd ze in 1225 door overvallers vermoord en in de Dijle geworpen. Zowel de plek waar haar lichaam uit het water werd gehaald en begraven, als haar latere tombe in de Sint-Pieterskerk in Leuven groeiden uit tot centra van verering.1205 Leuven Aan Philippe Calaber wordt een wandprent toegeschreven voor de Fiere Margriet van Leuven.1206 Een klein anoniem kopergravuurtje in een ovale omlijsting bevat de tekst ‘Salige Margaretha van Loven 2 september 1225.’1207 Op een variant van deze gravure staat daarnaast ook de mededeling ‘is geraeckt 1202 M. Holvoet-Dewit, ‘Volksbeewegen tegen ziekten van mensch en dier tusschen Zenne en Dijle’, in: De Brabantsche Folklore, 23 (1951), p. 5-166 (p. 160). 1203 Exemplaar: KBR (latere kopie). 1204 Helbig, ‘Maria de Ellendige Maagd’, p. 39; Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 12: p. 261. Beschreven in STCV: nr. 7006821. 1205 K. Cruysberghs, Fiere Margriet van Leuven (Leuven, 1958); E. van Even, La bienheureuse Marguerite de Louvain dite Marguerite la fière. Sa légende, son culte, sa chapelle (Leuven, 1896). 1206 In de achttiende eeuw verschenen eveneens sanctjes voor Fiere Margriet. Van Even, La bienheureuse Marguerite, p. 21-22. G. Baggerman, ‘Fiere Margriet van Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 98-104 (p. 99-101), met afbeeldingen. R. Hostie, Fiere Margrietken van Leuven (Antwerpen, 1936), p. 23-24 (afbeeldingen). Exemplaar van de wandplaat met een tekstdruk die afwijkt ten opzichte van de door Baggerman en Hostie geciteerde uitgaven: MAS, nr. 59.30.1296 (voorheen VMA). Een sterk verkleinde weergave ervan: MAS, nr. 64.76.3243 (voorheen VMA). Fragment van een sanctje op een vondelingenakte uit 1831: A. Verheyen, ‘Aan vreemden overgeleverd. De zorg voor vondelingen en verlaten kinderen te Leuven’, in: Noordbrabants historisch jaarboek, 14 (1997), p. 227249 (afbeelding op p. 245). 1207 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 532.

593

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 91. Leuven, devotie tot de H. Margareta van Leuven (Fiere Margriet). Anonieme burijngravure (125 × 71 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 533

aen haere reliquien.’1208 Een eveneens anonieme kopergravure heeft een Latijnse tekst: ‘B. Margaretha Vir. Mar. ora pro nobis.’1209 In 1699 verscheen voor het eerst de Histoire abrégée de la Bienheureuse Marguerite de Louvain, dite communément Fière Marguerite, een werk waarvan liefst elf edities zouden verschijnen. Ook de Nederlandse vertaling zou meerdere uitgaven kennen.1210 Zo verscheen in 1757 bij Joannes Franciscus Van Overbeke de vijfde druk met als titel Kort begryp van het leven, doodt, wonderheden, ende weldaeden van de weerdige en salige Margaretha van Loven, om haere Maeghdelycke suyverheyt te bewaren, wreedelyck gemarteliseert 1208 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 533. 1209 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 534. 1210 E. van Even, De gelukzalige Margareta van Leuven, bijgenaamd Fier Margerietken: hare legende, haren eeredienst, hare kapel (Leuven, 1899), p. 25.

594

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen op den 2. September in’t jaer 1225 (1757).1211 Een zesde druk volgde in 1805.1212 In het jubeljaar 1725 verscheen bij de weduwe van Jacobus Sassenus tevens het in quarto Solemnelen jubel-dag van het vyfhonderste jaer van de glorieuse dood van de salige Margaretha van Loven, maegd en martelersse, gehouden tot Loven, op den 9 september 1725.1213

Sint-Odrada Volgens de overlevering werd deze heilige (feestdag: 3 november) in de achtste eeuw geboren te Scheps bij Balen. In de zestiende en zeventiende eeuw kwamen haar relieken onder meer in Antwerpen, Hooge Mierde en Macharen terecht, terwijl de voornaamste in Balen en Millegem werden vereerd.1214 Millegem Nadat Joannes de Rover, van 1679 tot aan zijn dood in 1717 pastoor van het Noord-Brabantse Macharen, in 1686 te Millegem (‘gheleghen tusschen de vrijheydt van Gheel en Moll’) de bron ontdekt had die de H. Odrada volgens de legende daar had doen ontspringen, verscheen in 1688 te Antwerpen bij Gonzales van Heylen een geïllustreerd dichtwerk van de Geelse kanunnik Judocus Coene over de ‘patronersse tot Millegen.’ Jacob Mesens, eveneens te Antwerpen, drukte reeds in 1689 een tweede nu evenwel niet-geïllustreerde uitgave van dit werkje.1215 Er werd een geïllustreerde planodruk verspreid, getiteld S. Odrada. Met dit beelt offert hem op R.D. Joannes de Rover pastor in Macharen. 1699. Bovenaan staat een anonieme kopergravure, daaronder de zojuist geciteerde titel en de vermelding ‘Dit beelt heeft geraeckt de reliquie van de H. Maget.’ Verder bevat het druksel bijbelcitaten, een aanroeping van de H. Odrada in versvorm (met onder meer verwijzingen naar Millegem [bij Geel] en Balen) en twee gebeden.1216

Sint-Pharaïldis De heilige Pharaïldis of Veerle van Gent (feestdag: 4 januari) leefde in de zevende en achtste eeuw en staat vooral bekend om het volhouden van haar trouwe gelofte van maagdelijkheid tijdens een gedwongen huwelijk met een edelman. In Gent ont1211 Exemplaar: RG 3088 F 16. 1212 Kort begryp van het leven, dood, wonderheden en weldaeden van de weerdige en Zalige Margareta van Loven (Leuven: Marneff-Vannes, [ca. 1805]). Een Franse versie verscheen als het ongedateerd Histoire abrégée de la bienheureuse Marguerite de Louvain, dite communément Fière Marguerite (Leuven: Marneff-Vannes, s.a.). Beide edities zijn samen ingebonden: RG 3088 H 16. 1213 Exemplaar: RG-Br 3:6. 1214 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 69-70; J. Jansen, ‘De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw’, in: Taxandria, 78 (2006), p. 83-98. 1215 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 570 en 572-573. 1216 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 2, p. 571 (afbeelding) en 573. Over de actie van Joannes de Rover in verband met de devotie tot de H. Odrada, zie: Jansen, ‘De devotie tot de H. Odrada’, p. 91-94.

595

deel IiI – HEILIGEN stond een intense verering nadat haar relieken in 754 vanuit Bruay (Valenciennes) naar de Sint-Baafsabdij werden overgebracht.1217 Ieper Voor de Sint-Veerleverering werd in 1679 een koperplaat herdrukt met het opschrift: Sancta Pharaildis aen[de] Eerweer[de] en[de] Edele Meurauwe C.V.H. Abdesse van[de] vermaer[de] abd[y] van Nonnenbossche tot ypre 1679.1218 Steenokkerzeel Op 17 december 1685 schonk het Sint-Pharaïldiskapittel te Gent een deel van haar Sint-Pharaïldisrelieken aan de kapel te Steenokkerzeel.1219 Volgens een overlevering zou deze kapel door de heilige zelf zijn opgericht.1220 Op voorspraak van de heilige zou God er broden in steen hebben veranderd. Voor deze devotie werd een kopergravure vervaardigd alsook een vaantje.1221

Sint-Ragenufla Deze heilige uit de tweede helft van de zevende eeuw (feestdag: 14 juli) liet zich volgens de overlevering inspireren door Aldegondis van Maubeuge en Geertrui van Nijvel tot een leven als kluizenares in de bossen van Incourt.1222 Incourt Overgeleverd voor de devotie in Incourt is een vaantje gedateerd in 1724. Het bevat een ietwat stuntelige anonieme kopergravure en de tekst: ‘Ste Ragenvele natit et patronne * D’ incourt * tovt * miracvlevse pour le * fieve * et hipotrisie * 1724.’1223 De dag voor de processie werd de relikwiekast in aanraking gebracht met het water van een fontein, wat leidde tot de genezing van waterzuchtigen en andere ‘quelende menschen.’1224 1217 Van der Essen, Etude critique, p. 303. 1218 Exemplaren: PcA en RG, Plaatsgebonden devoties, Ieper, P1. 1219 P. De Keyser, ‘De steenen brooden van de St Niklaaskerk te Gent’, in: Oostvlaamse Zanten, 14 (1939), p. 85-110 (p. 90 en 98). Zie over deze devotie: Wichmans, Brabantia Mariana tripartite, p. 560: ‘Steyn-ockerzeel; ubi in sacello quoque S. Pharaildis virginis, miraculis, claro, nonnulli panes adservantur’ en Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 129: ‘intra limites hujus pagi sacellum S. Pharaildi Virg. sacrum possidetque ejus reliquias […] propter miracula plurimum frequentatur, ubi nonnulli panes adservantur quae Dei et praedictae virginis judicio in lapides sunt conversi, hoc autem contigisse putant anno 1440, ita fere J. Molanus ad natales 4 januarii.’ 1220 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 100. 1221 Voor een reproductie van dit vaantje, zie: Van Boxmeer, Steenockerzeel et Humelghem, tussen p. 168 en 169. 1222 A. Miraeus, Fasti Belgici et Burgundici (Brussel: J. Peperman, [ca. 1662]), p. 405-406; Van der Essen, Etude critique, p. 187. 1223 P. Moureau, ‘Une petite sainte de chez nous: Sainte Ragenufle d’Incourt’, in: Le Folklore Brabançon, 17 (1937), p. 13-57 (p. 53). 1224 Janssen, ‘Les drapelets de pèlerinage’, p. 57. Parochiekerk sedert 1456; fontein met muur rond (Moureau, ‘Une petite sainte’, p. 43 en 45). Over H. Ragenufla: Ribadineira & Rosweydus, Generale legende, deel 2, p. 42. 14 juli: miraculeuze genezingen aan de fontein in 1722.

596

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Sint-Reinildis Volgens het heiligenleven door Hugo van Lobbes was Reinildis van Saintes (of Sint-Renelde) (feestdag: 16 juli) de dochter van Amelberga van Maubeuge. Ze schonk haar bezittingen aan de abdij van Lobbes en ondernam een pelgrimstocht naar het Heilig Land. In haar thuisdorp werd ze door twee rovers gedood.1225 Saintes (Sint-Renelde) Een vaantje met houtsnede is gesigneerd: ‘V Campenhoudt f. Exempl. coll. Guillaume Michiels.’1226 Dit vaantje was niet bekend aan Emile van Heurck. In een privécollectie te Deurne bevindt zich een anoniem kopergravuurtje met voorstelling van de H. Reinildis als pelgrim en volgend onderschrift: ‘S: Renel Bidt voor ons. heeft aengeraekt zijne H. Reliquien.’

Sint-Walburga Walburga (feestdag: 1 mei) werd omstreeks 710 geboren als dochter van Richard van Wessex. Zij leidde een leven als religieuze en trok op missie in het huidige Duitsland. Volgens een legende zou ze hierbij ondermeer langs Antwerpen zijn gepasseerd.1227 Antwerpen In Antwerpen werd Sint-Walburga voornamelijk vereerd als patrones van de schippers.1228 Voor deze verering verschenen verschillende prenten. Zo treffen we in de rekeningen van de Sint-Walburgiskerk voor de jaren 1666, 1667 en 1669 rekeningen voor ‘beeldekens’ aan. De rekening voor het jaar 1788 getuigt van de investering in ‘vier plaeten voor het drukken van de beldekens.’1229 Van de hand van Joannes vanden Sande verscheen een grote prent met als opschrift ‘S. Walburgis patrona ecclesiae castri devixit anno 776, Die 25 Februarii’ en toont aan de linkerkant een zicht op de kerk.1230 De prent van Sara Voet, die na de dood van haar echtgenoot Gaspar Huberti (1619-ca. 1684) nog één jaar diens drukkerij draaiende hield, heeft de titel ‘S. Walbvrgis’ en de signatuur: ‘V[idua] G[aspar] Huberti’ en 1225 Miraeus, Fasti Belgici, p. 427-428; Van der Essen, Etude critique, p. 229. 1226 Janssen, ‘Les drapelets de pèlegrinage’, p. 68-70 (met reproductie). 1227 A. Coucke (red.), Sint-Walburga. Een Brugse kerk vol geschiedenis (Brugge, 1982); Over de verering in Veurne, Brugge, Oudenaarde, Meldert en Antwerpen, zie: L. Soetewey (red.), 1200 jaar Sint-Walburgis in Vlaanderen (Antwerpen, 1979); C. Stroo, ‘De iconografie van de Heilige Walburga in Vlaanderen’, in: Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (Antwerpen, 1985), p. 189-276. Over de Walburgisprenten voor Brugge en Antwerpen zie: C. Stroo, ‘De heilige Walburga en het wonder van de olievloeiing: iconografische analyse van een 17de-eeuwse “Brugse” devotieprent’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1988), p. 59-80. Zie over legendarisch verblijf van Walburga te Antwerpen: A. Viaene, ‘Walburga-verering in Vlaanderen’, in: Biekorf, 65 (1964), p. 104-106. 1228 F. Prims, De Antwerpsche heiligen (Antwerpen, 1943), p. 7. 1229 E.H. Van den Eynden, Antwerpsch: verzameling van aanteekeningen betrekkelyk de geschiedenis dezer stad, deels uyt onuytgegeven kronyken en handschriften, en deels uyt gedrukte oorkonden by een vergaderd, 4 delen (Antwerpen, 1887-1889), deel 3, p. 41-45, deel 4, p. 63. 1230 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1012.

597

deel IiI – HEILIGEN toont aan de rechterkant een zicht op de burchtkerk.1231 Een anoniem koperplaatje uit 1699 vermeldt ‘Fluit oleum ex ossibus divae Walburgis.’ Een anonieme prent met opschrift ‘Gebeden tot de Heylige maget Walburgis patroonersse van de Parochiale Kerke van de Borgt binnen Antwerpen alwaer in Haere capelle ge-eert word de H. Olie gedrupt uyt Haer maegdelyk Lichaem’ bevat noch drukker noch jaar van uitgave, maar vermeldt wel een aflaat uit 1764.1232 In 1682 publiceerde Godtgaf Verhulst de derde druk van een duodecimo van de hand van Henricus Melyn (‘eertydts priester van haere capelle’) Het wonder leven vande H. Maghedt ende Abdisse Walburgis Koninckx Dochter van Engelandt, die de gravure van Joannes vanden Sande bevat.1233 Brugge In de kerk van de Sint-Walburgaparochie in Brugge bestond een broederschap, gewijd aan de heilige Walburga en de Heilige Olie. In het kader van deze verering verschenen in deze stad de drukwerken [P. Aerts e.a.], Instellinghe van het broederschap der Gheloovighe soo mans als vrauwen, onder den tytle van de Heylighe Walburghe, ende des Heylighe Olie. Inde parochiale kercke van de voornoamde Heylighe Walburghe binnen Brugge […], (weduwe van Joannes Clouwet, 1670)1234 en Kort begryp van ’t wonderbaer leven en de gelukzalige dood der h. Maegd Walburga (Jan Baptist Macqué, 1765), een vertaling van de hand van de jezuïet Joannes Nepomucenus de Klugmann van een origineel werk van de Regenburgse benedictijn Anselmus Goudin. Het bevat onder meer een Kort begryp der aflaten toegekend aan de broederschap, alsook Getuigenissen der waeragtigheid van de H. Olie.1235 De Broederschap van de H. Walburga te Brugge noemde de prentjes die zij verspreidde, zo bleek in 1769, eveneens ‘santjens.’1236 Veurne Voor Veurne is een Walburgavaantje overgeleverd.1237

1231 Exemplaren: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.7.5.1. 1232 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. A.7.5.2. Twee exemplaren: PcA. 1233 Goovaerts & Génard, Les collections, deel 2, p. 58 (nr. 2098). Zie over deze drukker: H. van Cuyck, Aanteekeningen over Godtgaf Verhulst den oudere, drukker en boekverkoper te Antwerpen in de 17de eeuw (Antwerpen, 1884), p. 68. 1234 M. Therry, ‘Devotie en magie voor het bekomen van een gelukkige bevalling in het 17de-eeuwse bisdom Brugge’, in: Biekorf, 90 (1990), p. 175-182 (p. 179). 1235 Exemplaren: PcA en in: RG 3088 E 39. 1236 J. Van den Heuvel, ‘De Heilige Walburga en haar verering in Brugge’, in: A. Coucke (red.), Sint-Walburga. Een Brugse kerk vol geschiedenis (Brugge, 1982), p. 7-61 (p. 46 en afbeelding op p. 6). 1237 Van Heurck, Les drapelets, p. 138; Van Coppenolle, Westvlaamse bedevaartvaantjes, p. 68-70 (afbeelding).

598

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Sint-Wivina De heilige Wivina van Bijgaarden (feestdag: 17 december) leidde haar leven in kuisheid in dienst van God. Volgens de overlevering verliet zij in 1127 haar ouderlijk huis in Oisy om in de bossen in de nabijheid van Groot-Bijgaarden een kluizenaarsbestaan te leiden. In 1126-1129 zou ze samen met hertog Godfried I van Brabant het klooster van Groot-Bijgaarden (afhankelijk van de Affligemse benedictijnen) hebben gesticht.1238 Gent In 1714 had de abdis van Groot-Bijgaarden de Gentse bisschop, nadat die in de abdij de relieken naar een nieuw schrijn had overgebracht en authentiek verklaard, enkele kleine fragmenten geschonken. Tijdens daarop volgende jaren heeft de bisschop de aldus verworven relieken over verschillende kerken van zijn bisdom verdeeld, waaronder bijvoorbeeld die van Sint-Amandsberg.1239 Naar aanleiding van deze schenking drukte Petrus Franciscus I de Goesin te Gent nog datzelfde jaar een brochure van acht pagina’s: Het leven van de H. Wivina, eerste abdisse ende fondatersse van de edele abdye van den Grooten Bygarde by Brussel, besondere patronersse teghen de peste, pleuris en cortse; teghen de keel-pyne en quaede humeuren, soo van den menschen, als van de beesten.1240 Groot-Bijgaarden Het ‘Tot den leser’ van Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden alwaer rust haer weirdigh lichaem, besonder patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, quaede humeuren, ende oock tegen alle quaelen van het vee, dat in 1722 bij de Brusselse drukker Emmanuel de Grieck van de drukpers kwam – een tweede en met nieuwe mirakelverhalen aangevulde editie van Gabriël Colins’ werkje uit 1632 (cfr. supra) – onderstreept dat deze nieuwe editie er na bijna een eeuw verscheen om te voldoen ‘aen de geduerige begeirten der devote pelgerims, onder de welcke oock vele persoonen zyn van besondere distinctie.’ Dit waren geen loze woorden.1241 Het herwerkte boekje kende succes, want het werd nog verschillende keren herdrukt: in 1728, 1757, 1819, 1820 en 1846.1242 Er verscheen 1238 C. Coppens, ‘Sint-Wivina. Biografie’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 17-24. 1239 M. Janssens, ‘Sinte Wivina’s begankenis te Burcht’, in: Het Land van Beveren, 14 (1971), p. 4-12 (p. 8). 1240 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 160 (nr. 2603). BCNI, nr. 17694; De Beer, De Heilige Maarschalken, p. 34. 1241 Over de toeloop van gelovigen die er genezing zochten: Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 116. 1242 Coppens, ‘Sint Wivina’, p. 19. BCNI, nr. 17837. Beschreven in STCV: nr. 7026097. Reproductie van de titelpagina van de editie van de weduwe Petrus Jacobs (Antwerpen) uit 1728: M.R. Christiaens, Kort verhaal van de Heilige Wivina en van de voormalige benedictinessenabdij te Groot-Bijgaarden (s.l., 1977), p. 5.

599

deel IiI – HEILIGEN in 1723 tevens een Franse versie die in 1757 beweerde al aan haar vierde editie toe te zijn.1243 Als frontispice is vanaf 1722 en tot 1757 een ook als losse prent aangetroffen gravuurtje gebruikt dat de heilige voorstelt als benedictines en abdis met staf, kaars en boek. Het is gesigneerd door de plaatsnijder Jacobus Harrewijn. Onderaan vermeldt de Latijnse gegraveerde tekst de ook op de titelpagina aangegeven kwalen waarvoor men de H. Wivina aanriep: ‘S. Wivina Prima Abbatissa et fundatrix Illustris et Nobilis monasterij maioris Bigardiae prope Bruxellam singularis Patrona contra Pestem, Pleuritidem et febrim Dolorem gutturis et Malos humores, tam hominum quam bestiarum.’ Uit de eerste helft van de negentiende eeuw – het klooster was definitief opgeheven in 1796 – dateert een eenbladdruk met daarop een houtsnede die een weerga vormt van Harrewijns gravuurtje. Er is in typografie aan toegevoegd: ‘S. Wivina, Patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, kwaede humeuren, ende ook tegen alle kwaelen van het vee, wiens H. Reliquien berusten in de kerk der parochie van Grooten Beygaerden.’ Mogelijk werd de houten drukvorm nog tijdens de achttiende eeuw gesneden.1244 Harrewijns gravuurtje (met inbegrip van het Latijnse onderschrift) diende als inspiratiebron voor een type prentje waarvan de voorstelling afwijkt door de vorm en de inplanting van het afgebeelde kerkgebouw.1245 De kapel op dit tweede type vertoont, vooral door haar oriëntatie, verwantschap met die op een prent voor de Sint-Wivinacultus te Sint-Amandsberg (Gent). De tekst is evenwel anders opgevat. Hij brengt onder meer de herkomst van de reliek in herinnering: ‘De H. Wivina Fondatersse vande Abdye van grooten Bygaerden in ’t jaer 1133. saliglyk gestorven 1170. uyt d’aerde verheven 1177. besondere patroonersse tegen alle menschelyke quaelen naementlyk tegen de korsen, keelpyn, als ook tegen de siekten der beesten, welkers Reliquien in St. Amans=capelle nevens Gendt solemnelyk vervoert syn door den Doorluchtende Hoogw. Bisschop Philippus Erardus vander Noot, in’t jaer 1720.’1246 Ohain In het Waals-Brabantse Ohain, waar men sinds 1719 in de Sint-Stephanuskerk een in 1715 door de Gentse bisschop aan de burggravin d’Angest d’Ohain geschonken reliek van de H. Wivina vereerde, was vanaf 1763 een in kopergravure uitgevoerd vaantje beschikbaar.1247 1243 BCNI, nr. 17912 (1723). La Vie et les Miracles de Sainte Wivine première abbesse et fondatrice de la noble et illustre Abbaye du Grand Bygard, Où repose son précieux Corps, Patrone singuliere pour le mal de Gorge, Peste, Pleuresie, Fiévre maligne & toutes sortes des maux, tant pour les Personnes que pour les Bestiaux (Brussel: J.J. Boucherie, 1757). Exemplaar: RG 3087 F 2. 1244 Houtsnede ; formaat: 92 × 75 mm ; drukspiegel: 171 × 104 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 916. 1245 Van dit type prentje bestaan twee licht verschillende versies: UA, Collectie Thijs, nr. 427 en 429. Kopergravures; formaat: ca. 98 × 78 mm; anoniem. 1246 Kopergravure; formaat: 161 × 114 mm. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 758. 1247 Janssen, ‘Les drapelets de pèlerinage’, p. 67-68, met reproductie. Litanieblaadje uit de twintigste eeuw: Eglise de Saint-Etienne à Ohain, lieu de pèlerinage à Sainte Wivine (s.l., s.a.).

600

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

3.2. Mannelijke heiligen Sint-Bonifatius van Brussel De heilige Bonifatius (1181-1265) (feestdag: 19 februari) was afkomstig uit de Brusselse adel en genoot zijn theologische opleiding in Ter Kameren en Parijs. Hij was kanunnik van de Sint-Goedelekerk in Brussel, doceerde in Parijs en Keulen en werd in 1231 bisschop van Lausanne. Hij stierf in de abdijkerk van Ter Kameren en werd er begraven. Omstreeks 1600 ontstond rond zijn opgebaarde relieken een lokale cultus.1248 Ter Kameren In 1763 liet abdis Snoy van de cisterciënzerinnenabdij Ter Kameren bij de Brusselse H. Vleminckx een klein werk van acht pagina’s drukken dat getiteld was: Abrégé de la vie de Saint-Boniface, natif de Bruxelles.1249

Sint-Fredegandus Over het leven van Fredegandus (feestdag: 1 mei en 17 juli) is weinig bekend. Mogelijk was hij in de eerste helft van de achtste eeuw monnik en abt in een abdij te Deurne bij Antwerpen.1250 Deurne Voor de verering in Deurne werden van 1548 tot 1608 vaantjes besteld en waren tot 1662 nog vaantjes te koop.1251

Sint-Gerlachus Pas in de twintigste eeuw is gebleken dat de norbertijnen eeuwenlang ten onrechte de overtuiging toegedaan waren dat Gerlachus één van hun ordebroeders was.1252 De heilige kluizenaar en pelgrim Gerlachus (feestdag: 5 januari) werd omstreeks 1100 geboren in het Maastrichtse en overleed op 5 januari 1164 of 1165 te Houthem in het huidige Nederlands Limburg.1253 In 1599 werd de zoektocht naar de waterput van Gerlachus, ondernomen op last van de Roermondse bisschop Henricus van Cuyck, te Houthem met succes bekroond. 1248 J.F. Commun, Historisch bewys over het leven van den heyligen en roemweerdigen Bonifacius, gebooren te Brussel, gewezenen bisschop van Lausanne, belyder der H. Kerk, en overleden in het klooster Terkameren (Brussel, 1837). 1249 Ryckman de Betz, T. de Maisières & G. Dansaert, L’abbaye cistercienne de La Cambre (Antwerpen, 1948), p. 50. 1250 J. Proost, De St. Fredeganduskerk te Deurne: verwoesting en heropbouw (Borgerhout, 1962). 1251 Van Heurck, Les drapelets, p. 94; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 103. 1252 J. Gerits, ‘Sint-Gerlach van Houthem, beschermheilige tegen ziekten van mens en dier’, in: Ons Heem, 41 (1987), p. 69-94 (p. 74). 1253 Gerits, ‘Sint-Gerlach van Houthem’, p. 69-94 (reproducties van een prentje en een vaantje op p. 71 en 78).

601

deel IiI – HEILIGEN Houthem-Sint-Gerlach Reeds in 1600 verzorgde kanunnik Erasmus Ghoyee, proost van het premonstratenzer vrouwenklooster Houthem-Sint-Gerlach, een uitgave van een Vita Beati Gerlaci eremytae (op basis van een tekst van een premonstratenzer uit 1225). Met het oog op een ruimer bereik werd daarvan in 1612 een Nederlandse vertaling uitgebracht, geredigeerd door pater Cornelius Thielmans, gardiaan van de Maastrichtse minderbroeders. De titelpagina vermeldde uitdrukkelijk dat het werk uitgegeven was op bevel van de Roermondse bisschop. In 1618 kwam er ook een Franse versie op de markt. Van beide vertalingen verscheen in 1745 te Maastricht bij Jacob Lekens een vermeerderde herdruk.1254 Het anonieme vaantje voor de Sint-Gerlachusverering in de kerk van het norbertinessenklooster te Houthem-Sint-Gerlach kwam vermoedelijk vóór 1725 tot stand. Zeker vanaf 1737 waren in deze bedevaartplaats ook Sint-Gerlachusprentjes beschikbaar.1255

Sint-Gerulphus De heilige Gerulphus (feestdag: 21 of 25 september) was een jonge martelaar die omstreeks het midden van de achtste eeuw zou hebben geleefd. Hij zou zijn vermoord door zijn vormselpeter toen hij op de terugweg was van de Sint-Pietersabdij, waar hij zijn vormsel had ontvangen. Hij werd begraven in de Sint-Gerolfkerk van Drongen.1256 Drongen Kanunnik Martinus Steyt, premonstratenzer van de abdij van Drongen, onderstreepte de doeltreffendheid van de heiligenverering inzake de bestrijding van ziekten. Zijn in 1658 te Gent door Boudewijn Manilius gedrukt werkje over de H. Gerulphus vermeldt in de titel dat deze heilige in de parochiekerk van Drongen ‘besonderlijck met groot profijt ende troost der christenen teghen de kortsen besocht ende aenroepen wort.’ Een ander boekje van hem, datzelfde jaar bij dezelfde drukker verschenen, gewijd aan het leven van de HH. Basinus, Gerulphus en Aldegondis, patroonheiligen van de parochiekerk van Drongen, verzekerde dat vele zieken troost vonden door deze drie heiligen ter plaatse te aanroepen.1257 1254 E. Heynen, ‘Maastrichtse drukken (1552-1816). Een bescheiden aanzet tot een Maastrichtse bibliografie’, in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, 83 (1947), p. 1-174 en 84 (1948), p. 1-139 (83: p. 16, nr. 22 ; p. 18, nr. 29 ; p. 19, nr. 33 en p. 96-97, nr. 333 en 334). 1255 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 3, p. 335 (afbeelding van het vaantje) en 346347. Naast de vijf daar gesignaleerde achttiende-eeuwse prenten, bestaat er nog een zesde, anoniem kopergravuurtje (formaat: 150 × 90 mm). Bovenaan de prent knielt de heilige voor een kruisbeeld dat zich voor de holle boom bevindt die Gerlachus tot woning diende. In een cartouche in rococostijl (met vermelding: Mona: S. Ger) is onderaan het (vrouwen)klooster van Sint-Gerlach afgebeeld. De tekst luidt: S. Gerlacvs Ord: Praem: dit Beeld heeft aangeraakt aan de H: Reliquie. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 759. 1256 R. Moelaert, ‘Sint-Gerolf in geschiedenis en legende’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 28 (1977), p. 106-159. 1257 Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 2, p. 149 (nr. 1199 en 1200). BCNI, nr. 11470 en 11471. Beschreven in STCV: nr. 3165480 en 3165465.

602

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Sint-Gislenus Volgens een apocriefe traditie was Ghislenus (feestdag: 9 oktober ) ofwel een Frank of een Griek die zich in de loop van de zevende eeuw in Henegouwen vestigde en er een kloostergemeenschap stichtte, die zou uitgroeien tot de nederzetting Saint-Ghislain.1258 Brugge Op een Brugse prent wordt de H. Gislenus samen afgebeeld met de H. Cornelius.1259 Machelen Ook op vaantjes vervaardigd voor Machelen is Gislenus te zien samen met Cornelius.1260

Sint-Guido van Anderlecht De heilige Guido (feestdag: 12 september) was achtereenvolgens boer, koster in de Onze-Lieve-Vrouwekapel in Laken en koopman. Hij overleed de nacht na de terugkomst van een jarenlange pelgrimage naar Jeruzalem. Hij werd vereerd als patroon van Anderlecht.1261 Anderlecht Het werk van Joannes Gooris van omstreeks 1633 over de H. Guido (zie deel II) heeft vele generaties bedevaarders weten te bekoren. Zacharias Bettens, te Brussel werkzaam in de periode 1691-1712, herdrukte het als La vie et les miracles du bien-heureux S. Guidon. Ter gelegenheid van de zevenhonderdvijftigste verjaring van de dood (in 1012) van de H. Guido verscheen in 1762 bij Antonius d’Ours een deels geactualiseerde heruitgave van Gooris’ werkje: Cort begryp van het leven ende mirakelen van den H. Guido, belyder besonderen patroon tegen den rooden loop, quaede siecktens, subiete doodt, ende beschermer van het vee […], opgedragen aan Carolus Josephus Gislenus de Man, heer van Walcourt-Anderlecht en patronus van de Sint-Pieterskerk. Het imprimatur is van 6 augustus 1762. Het frontispice, een kopergravure van Joannes Baptist Berterham, stelt de heilige voor als pelgrim. Het rund, het paard en de driehoekige eg die de heilige flankeren herinneren aan Guido’s landbouwersverleden. Boven de heilige zweeft de duif die, volgens de legende, als een lichtbundel te zien was bij zijn overlijden. Antonius d’Ours zorgde in 1762 ook voor een Franse editie: Jean Gooris, Abrégé de la vie et des miracles de S. 1258 Miraeus, Fasti Belgici, p. 582-584, volgens index: ‘abbas et fundator Cellae’; Van der Essen, Etude critique, p. 249; Ribadineira & Rosweydus, Generale legende, deel 2, p. 356 e.v.: ‘abt die te S. Gheleyn by Berghen in Henegouwe rust.’ 1259 G. Maréchal, e.a. (red.), Sint-Janshospitaal Brugge, 1188-1976, 2 delen (Brugge, 1976), deel 2, p. 411. 1260 Verdegem, Geschiedenis van de Corneliusbedevaart, p. 38 (afbeelding); Van Heurck, Les drapelets, p.273-277 (afbeelding). 1261 Miraeus, Fasti Belgici, p. 530-531.

603

deel IiI – HEILIGEN Guidon, confesseur patron contre la dissenterie, & maladies contagieuses & protecteur du bétail (Brussel: Antonius d’Ours, 1762).1262 Van beide versies verscheen in de vroege negentiende eeuw een heruitgave bij P. Pauwels, weduwe Van Campenhout, te Brussel.1263 Ook naar aanleiding van het jubileum kwam in 1762 bij de weduwe van Guillaume Cawe te Brussel het drukwerk Jubilé van seven hondert vyftig jaeren in de collegiaele ende parochiaele kercke van St. Peeter, tot Anderlecht over den sterfdag van den H. Beleyder Guido, Besonderen Patroon tegen den Rooden-Loop, Sieckten ende alle Quaelen der Beesten van de pers.1264 Vermoedelijk uit de late achttiende of de vroege negentiende eeuw dateert een liedblad met een tekst over de H. Guido vereerd in Anderlecht: Lofzang van den H. Guido wiens H. Gebeente zyn rustende in de collegiale kerke tot Anderlecht by Brussel, ende word aldaer bezocht op den tweeden sinxen-dag met veel devotie (melodie: Chere Philis).1265 Jacobus Panneels (Brussel) graveerde een (ongedateerde) bedevaartprent, met als tekst: ‘S. Guido Wilt ons door uw’ Heijligh leven En gebeden voor ons all’ Dat ons beesten niet en sneven Door veel soort van ongeval.’ De signatuur leest: ‘J. Panneels.’1266 Een houtsnede uitgegeven in Brussel door de broederschap van de koetsiers draagt het opschrift ‘S. Guido, ora pro nobis.’1267 Er is tevens een offerandeprent (koperplaat) bekend.1268 Antwerpen Ook te Antwerpen verschenen verscheidene uitgaven van Gooris’ Leven ende mirakelen van den H. Guido (cfr. supra), achtereenvolgens bij Alexander Everaerts (werkzaam in de jaren 1723-1767), bij diens schoonzoon Michaël Bruers (in 1772) en bij Hubertus Bincken (in 1793).1269 De fel afgeslankte versies van het origineel waren bestemd voor wie de H. Guido in de Antwerpse Sint-Jacobskerk 1262 Exemplaren: RG 3087 F 31 (Nederlandse edtitie) en RG 3087 F 33 (Franse editie). 1263 J. Vercruysse, ‘De H. Guido en de heer van Lennik (1762)’, in: Vriendenboek Dr. Gaston Renson (Brussel, 1979), p. 105-108. – Voor de viering in 1762 drukte de weduwe G. Cawe te Brussel een affiche. Reproductie in: F. Mortier, ‘La légende de Saint-Guidon d’Anderlecht’, in: Le Folklore Brabançon, 10 (1930), p. 46-55 (tegenover p. 48). 1264 Voor een reproductie van deze affiche, zie: Mortier, ‘La légende de Saint-Guidon’, tegenover p. 48. 1265 Bewaard als knipsel zonder impressum. Koninckx, ‘Twee kostbare liederboeken’, p. 512. Tekst: M. Sacré, ‘Oude West-Brabantsche volksliederen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (19311932), p. 352-355. Tekstuitgave (zonder bronvermelding): D. Wouters, Hofken van geestelijke liederen (Utrecht, [1943]), p. 44-51. 1266 Kopergravure; formaat: ca. 90 × 62 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 310. 1267 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1014. 1268 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1136. 1269 J. Gooris, Leven ende mirakelen van den H. Guido (Antwerpen: H. Bincken, 1793). Exemplaar: RG 3087 F 30. Zie voor J. Gooris, Het leven en de mirakelen van den H. Guido (Antwerpen: M. Bruers, 1772): De Groote, Vijftig jaar, p. 31. Exemplaar: MPM.

604

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen kwam vereren. Zij bevatten nog wel de dedicatie van Gooris aan het Brusselse stadsbestuur evenals de eerste kerkelijke goedkeuring van 10 december 1633. Ter aanvulling van dit standaardwerkje verscheen bij Hubertus Bincken het op 5 augustus 1740 geapprobeerde Kort begryp van de aflaeten van het broederschap van den H. Guido, vergund door syne heylighyd Clemens XII. paus van Roomen. Te verdienen in de parochiale ende collégiale kerke van S. Jacob binnen Antwerpen.1270 De anonieme en ongedateerde Litanie van den Heyligen Guido, met op p. [1] een eveneens anonieme kopergravure getiteld ‘H. Guido Bidt voor ons’, bevat naast de litanie en vier andere gebeden ook een Kort begryp uyt het Leven van den H. Guido. Hij vermeldt tevens een aflaat verleend door de bisschop van Antwerpen op 5 september 1754.1271

Sint-Gummarus De heilige Gummarus (feestdag: 11 oktober) was volgens de overlevering een ridder aan het hof van Pepijn die zijn wreedaardige echtgenote ontvluchtte door zich als kluizenaar terug te trekken. Hij bouwde een vriendschap op met Sint-Rombout, met wie hij in Lier een kapel liet bouwen. Hij is tevens de legendarische stichter van Lier en beschermheilige voor zowel been- als echtbreuken.1272 Antwerpen In de periode 1765-1792 liet het Antwerpse houtbrekersambacht ter ere van de patroonheilige Gummarus in het totaal ongeveer 34 riem litanieën drukken, aanvankelijk bij de weduwe Verdussen en vanaf 1771-1772 bij Jacobus van Camp.1273 Vermoedelijk betrof het eenbladdrukken in de aard van die welke daarna bij Joseph de Cort en Philippe Ville van de pers kwamen. Een riem bevatte 500 vel. Nemen we aan dat op elk vel twee afdrukken stonden (in folioformaat), dan ging het in de periode 1765-1792 om liefst 34.000 exemplaren van de Sint-Gummaruslitanie. Een oplage van ongeveer 1250 litanieën per jaar stond niet in verhouding tot het vrij geringe ledenaantal van het houtbrekersambacht, zodat we mogen aannemen dat de meeste exemplaren terecht kwamen bij vereerders van de H. Gummarus die niet tot deze beroepsorganisatie behoorden.1274 Een planodruk van Joseph de Cort (actief te Antwerpen van 1783 tot 1814) is getiteld: Litanie ter eere van den glorieusen H. Gummarus. Bezonderen patroon tegen de geborstenheyd. Wiens Heylige geaprobeerde Reliquien berusten in de cathedrale kerke 1270 Exemplaren: PcA en RG 3092 F 33. 1271 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 119. 1272 J. Meerbergen, Sint Gummarus’ leven (Tongerlo, 1937); P. Baudouin, e.a. (red.), Sint-Gummarus: iconografie en verering (Lier, 1990). 1273 Zie het rekenboek van het houtbrekersambacht van 1765-1793. FAA, Gilden en ambachten, nr. 4104. 1274 In 1738 omvatte het Antwerpse houtbrekersambacht 92 meesters, 42 knechten en 29 leerlingen. F. Smekens, Ambachtswezen en ‘nieuwe nijverheid.’ Antwerpen in de XVIIIde eeuw (Antwerpen, 1952), p. 65.

605

deel IiI – HEILIGEN van Onze Lieve Vrouwe, binnen Antwerpen. Voor de illustratie is een vermoedelijk zeventiende-eeuwse houtsnede gebruikt.1275 Een herdruk van deze litanie (eveneens als eenbladdruk maar met een andere houtsnede) werd omstreeks 1815-1821 geleverd door Philippe Ville, een andere Antwerpse boekdrukker.1276 Lier Hoe lang Boonens drukvorm uit 1610 voor de Lierse Sint-Gummarusdevotie (zie deel II) in gebruik bleef, is niet bekend. In 1694 graveerde de Antwerpenaar Joannes vanden Sande alleszins een nieuw Sint-Gummarusvaantje.1277 Het bestuur van de Lierse hoofdkerk betaalde in 1737 aan de Antwerpse graveur Peter van Pinxen 6 gulden voor het snijden van de koperplaat voor een nieuw Sint-Gummarusvaantje.1278 In 1752 oordeelde het bestuur van de hoofdkerk te Lier het opnieuw nodig een nieuw Sint-Gummarusprentje te laten graveren, en wendde zich daartoe tot Ludovicus Fruytiers te Antwerpen. Twintig jaar later, in 1772 keerde het 26 gulden uit aan Henri Wauters voor het ‘snijden van de plaet van de beeldekens en de vaentjes.’1279 Het werk was echter uitgevoerd door zijn zoon, Ignatius Livinus Wauters, wiens signatuur overigens op de plaat voorkomt. In werkelijkheid deed deze Ignatius Livinus Wauters echter niets meer dan de plaat van Peter van Pinxen uit 1737 uitdiepen.1280 De prentenuitgever en schilderijenhandelaar Augustinus Joannes Heydreix, te Antwerpen actief omstreeks het midden van de achttiende eeuw, heeft minstens twee verschillende Sint-Gummarusprentjes op de markt gebracht, klaarblijkelijk voor eigen rekening. Of deze sanctjes eveneens functioneerden binnen een bedevaartcontext, is niet meer te achterhalen.1281 De Mechelse drukker Laurentius van der Elst werd in 1735 door het kerkbestuur van de Lierse Sint-Gummaruskerk betaald voor het drukken en binden van 1000 ‘boekskens van het leven van den H. Gummarus.’ De Antwerpse drukker Joannes Franciscus de Roveroy ontving in 1751 van dezelfde instantie 150 gulden 10 stuiver voor het drukken en binden van ‘1.500 boekskens van het leven van den 1275 Onder de litanie staat een kort gebed. Impressum: T’Antwerpen, uyt de Drukkerye van J. De Cort, op de Vlasmerkt. Exemplaren: MAS, nr. 64.76.3031 (voorheen VMA) en EHC, F 83881. 1276 Litanie ter eere van den glorieuzen H. Gummarus, bezonderen patroon tegen de geborstenheyd; Wiëns heylige geäbrobeérde Reliquien berusten in de Parochiaele Kerke van Onze Lieve Vrouwe, binnen Antwerpen, (Antwerpen: P. Ville, s.a.). Impressum: T’Antwerpen, uyt de Drukkery van Philippe Ville, op de oude Koorde-merkt. Drukspiegel: 299 × 172 mm. Gereproduceerd in: Baudouin, Sint-Gummarus, p. 84. 1277 J. Van In, De H. Gummarus, patroon van Lier: biblio-iconographische studie (Antwerpen, s.a.), p. 117 en 120 (afbeelding). 1278 Van In, De H. Gummarus, p. 118. 1279 Van In, De H. Gummarus, p. 121. 1280 Van In, De H. Gummarus, p. 118-119 (afbeelding) en 121-122. 1281 Van In, De H. Gummarus, p. 117 (1694), 121 (1772), 138 (1752) en 149-150 (reproductie van één der uitgaven van Heydreix, met spellingsfout in de signatuur: Heydericx). Prentje (niet vermeld bij J. Van In). Formaat: ca. 88 × 62 mm; tekst: S. Gomarus; signatuur: A.J. Heydreix. Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 545 en 546.

606

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Afb. 92. Lier, devotie tot de H. Gummarus. Ingekleurde, anonieme burijngravure (90 × 63 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 548

H. Gummarus.’ Het daaropvolgende jaar vermeldt de kerkrekening: ‘betaelt aen J.F. Roveroy over het drukken en binden van 4000 litanieën van den H. Gummarus à 2 gulden per 100 […] komt 80 gulden.’1282 Apart uitgegeven litanieën treffen we vooral op devotieblaadjes aan. Sommige litanieën echter verschenen onder de vorm van een brochuurtje. Een voorbeeld daarvan is de Litanie ter eeren van den H. Gummarus, bezonderen patroon tegen de gesletenheyd, en gemeynen beschermer der stad Lier, in de periode 1779-1809 gedrukt door Jacobus Henricus Le Tellier en in 1833 nog heruitgegeven door Franciscus Gaspar Adrianus Verhoeven te Lier.1283 Naast de litanie bevat dit drukje een berijmde Inleydinge die de stad Lier gelukkig prijst wegens het bezit van de relieken van haar stadspatroon, een aanroeping van de H. Gummarus (eveneens in versvorm) en een tot God gericht smeekgebed. De titel1282 Van In, De H. Gummarus, p. 103-104 en 113. 1283 De door J.F. de Roveroy in 1752 gedrukte litanie van de H. Gummarus had eveneens de vorm van een boekje, vermits in de kerkrekening niet enkel sprake was van het drukken maar ook van het binden ervan. Van In, De H. Gummarus, p. 113-114. De edities van Le Tellier, geciteerd door Van In, bevatten acht genummerde pagina’s. Een exemplaar (met oorspronkelijk blauw papieren omslag) van een editie van Le Tellier (s.a.) met twaalf ongenummerde pagina’s (plus een frontispice) in PcA en RG 3092 F 37.

607

deel IiI – HEILIGEN prent in deze levensbeschrijving beweert: ‘Dit beldt heeft aengeraeckt de reliquien van den H. Gommarus, die geert wordt tegen de gesletentheijt in sijne collegiale kercke tot Lier.’ Dit gravuurtje, als frontispice ook aanwezig in Le Telliers uitgaven van de litanie van de H. Gummarus, is gedrukt met een koperplaatje dat oorspronkelijk voor het vervaardigen van prentjes diende.1284 Behalve de reeds genoemde publicaties verscheen voor de Sint-Gummarusverering te Lier ook nog drukwerk in 1682 bij Gysbrecht Lints (Mechelen), in 1744 bij de weduwe van Petrus Jouret (Antwerpen), in 1773 bij A.G. Verhoeven (Lier), in 1840 (Gebroeders Van In en Joseph van In en compagnie, Lier) en in 1841 (Joseph van In en compagnie).1285 Ten slotte betreft een marktliedje uit 1818 de Lierse patroonheilige: Gezang over het herstellen van ’t groot konst- en puykstuk de zilvere reliqui-kas van den H. Gummarus, patroon der stad Lier, met als zangwijze: Sa jongheyd van het Nederland laet uwen iver blyken. Het blaadje bevat verder nog drie liedjes. Achteraan staat: ‘De dichter Jan Van Dam en Simon De Gelder. 20 september 1818.’1286

Sint-Hathebrandus De relieken van de op 30 juli 1198 overleden benedictijn Hathebrandus (feestdag: 30 juli), oprichter en eerste abt van het dubbelklooster te Feldwirth (Oldenklooster), werden overgedragen aan de cisterciënzenpriorij van Sint-Salvator te Antwerpen nadat de gebouwen van het Friese benedictijnenklooster anno 1617 in protestantse handen waren gekomen. Op 17 januari 1620 verleende de Antwerpse bisschop, Joannes Malderus, toestemming tot openbare verering van deze relieken.1287 Antwerpen Eén van Malderus’ opvolgers, Ambrosius Capello, voegde in 1671 Hathebrandus’ overblijfselen toe aan de relieken van de 35 heiligen die de SintSalvatorspriorij eerder, in 1633, verworven had uit het bezit van don Emmanuel, prins van Portugal.1288 De in 1671 opgerichte Broederschap der XXXVI Heiligen verspreidde het koperplaatje met de voorstelling van Hathebrandus samen met de 35 heiligen. 1284 Het Lierse kerkbestuur liet het plaatje in 1752 te Antwerpen graveren door Ludovicus Joseph Fruytiers. Van In, De H. Gummarus, p. 99 (afbeelding), 104-106, 113-114 en 138-140. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 550. 1285 Van In, De H. Gummarus, p. 101-111. Editie 1682: BCNI, nr. 14114. Beschreven in STCV: nr. 7002590. 1286 Druk: s.l.: s.n., s.a., [4] p. F. Bonnet, (comp.), Liederboek, exemplaar: EHC, E 63239, deel 8, fol. 132. Tijdens de Franse bezetting waren de zilveren platen van de relikwiekast verwijderd en verborgen gehouden. In 1818 werd de kast in haar oorspronkelijke staat hersteld. H. Leemans, De Sint-Gummaruskerk te Lier (Antwerpen-Utrecht, 1972), p. 337. 1287 R. Pepermans, ‘De heilige Hatebrand en zijne relikwieën te Mortsel’, in: Jaarboek Heemkundige Kring Mortsel, 1 (1957), p. 45-58. 1288 Miraeus, Fasti Belgici, p. 450-453 (30 juli). De Raisse, Ad natales Sanctorum Belgii, fol. 153 r° - 154 v°: 31 [sic] juli. Pepermans, ‘De Heilige Hatebrand’, p. 45-58.

608

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Brussel Hathebrandus werd niet enkel te Antwerpen vereerd. Een gravuurtje uit de late zeventiende of vroege achttiende eeuw, gesigneerd door één van de Harrewijns, draagt de volgende tekst: ‘S. Hathebranda Ora pro nobis.’ De in typografie bijgevoegde aanroeping noemt deze heilige een patroon tegen koortsen, gezwellen, ‘aposteumen’ (ettergezwellen) en verlammingen. Verder vernemen we daar dat zieken zich elke dag te Brussel bij de dominicanen konden laten overlezen en zegenen.1289

Sint-Hilduardus Zie onder Sint-Christiana

Sint-Himelinus Volgens de traditie zou de Schotse heremiet Himelinus (feestdag: 10 maart) op doorreis van Rome in Vissenaken zijn overleden en er in de lokale, door de norbertijnen van Tongerlo bediende Sint-Martinuskerk begraven liggen.1290 Augustinus Wichmans constateerde in 1632 een voortdurende ‘magnus populi concursus’ op die plaats.1291 Vissenaken Nadat pastoor Guilielmus van Tulder anno 1646 op aandringen van zijn parochianen opgravingen had verricht onder de stenen kerkvloer en daar beenderen had aangetroffen, liet de aartsbisschop een onderzoek instellen met het oog op een eventuele erkenning van de relieken en de cultus. In het raam daarvan verklaarde Van Tulder op 10 april 1646 dat de H. Himelinus in het openbaar vereerd werd, dat men licht brandde voor zijn altaar en zijn schilderij en dat er afbeeldingen van hem werden ‘geschilderd’ en verspreid: ‘imagines ipsius pingi et distribui.’1292 Of het hierbij om gedrukte prenten ging en hoe lang deze imagines toen reeds te bekomen waren, blijven onbeantwoorde vragen. In 1709 drukte Franciscus vande Velde te Leuven een met drie kleine houtsneden opgesmukte planodruk getiteld: Het leven van den H. Hymelinus priester ende belyder getrocken uyt het oudt register: hy is gestorven in’t iaer 631. den 10. meert, op welcken dagh te verdienen is vollen aflaet tot S. Hymelinus, anders S. Martens Vissenaeken.1293 De in grote letters aangebrachte verwijzing naar de volle aflaat die gelovigen op Himelinus’ feestdag te Vissenaken konden verdienen, wijst erop dat het kerkbestuur met deze uitgave meer beoogde dan enkel informatie te verstrekken over het leven van deze heilige. Deze planodruk diende om propaganda te maken 1289 1290 1291 1292

Reproductie bij: J. Wouters, Volksdiergeneeskunde (Wetteren, 1966), tegenover p. 153. J. Hillegeer, België en zijne heiligen, 5 delen (Gent, 1868-1871), deel 2, p. 117 e.v. Wichmans, Brabantia Mariana tripartite, p. 690. Miraeus, Fasti Belgici, p. 145. J. Laenen, Les reliques de Saint Hymelin à Vissenaeken (Leuven, 1905), citaat op p. 13. C. Van de Wiel, Vissenaken’s ongekend verleden (Leuven, 1968), p. 145. 1293 Van de Wiel, Vissenaken’s ongekend verleden, p. 153 (reproductie).

609

deel IiI – HEILIGEN voor Vissenaken als bedevaartplaats. Hij was veeleer bestemd om in kerken en openbare plaatsen ad valvas uitgehangen te worden dan om als gedenkenis door de individuele bedevaarder mee naar huis te worden genomen. Hij staat daardoor dichtbij de talrijke plakbrieven die bedevaartinstanties op openbare plaatsen lieten aanbrengen om religieuze plechtigheden en te verdienen aflaten aan te kondigen. Vissenaken zou deze vorm van communicatie trouw blijven, tot diep in de negentiende eeuw. Ook Jan Baptist van de Haert, te Leuven werkzaam van 1723 tot 1759, drukte een plano met de levensbeschrijving van Himelinus. Hier is een kopergravure van de Leuvense plaatsnijder Philippe Calaber gebruikt. Dezelfde plaat vindt men terug op de versie die te Tienen bij L. Fauconier (actief tot in 1792) van de pers kwam. De gebroeders Vanlinthout te Leuven drukten nog een laatste editie in 1875.1294

Zalige Idesbaldus In 1138 sloot de uit een kluizenaarsgemeenschap ontstane Duinenabdij in Koksijde zich aan bij de cisterciënzerorde. Onder Idesbald van der Gracht, de derde abt van deze gemeenschap, groeide de abdij in omvang en aanzien. Na zijn dood ontstond een verering en in 1894 werd hij zalig verklaard.1295 Bij het openen van zijn graf in 1237 en in 1623 werd zijn lichaam ongeschonden aangetroffen. Brugge In 1686 liet de monnik Nivardus van Hove zijn Het leven, mirakelen ende wonderlycke vindinge van het heyligh ende ongeschonden lichaem van den S. Idesbaldus, derden abt van de vermaerde abdye van Duynen, nu binnen de stadt van Brugghe drukken bij de Brugse uitgever Pieter vande Cappelle.1296 Een jaar later werd het in dezelfde stad heruitgegeven bij Joos vander Meulen. Bewerkingen verschenen in de achttiende en negentiende eeuw.1297 Naar aanleiding van het aantreffen van het ongeschonden lichaam van Idesbald verscheen een gravure van Michael Snyders (1588-1630) met de tekst ‘Beatvs P. Idesbaldvs […] Obijt anno 1161 […] 1624 inuenitur.’1298 Een andere, anonieme en ongedateerde kopergravure leest: ‘Hoc Habitv et cvltv B. Idesbaldvs iacet integer Brvgis in monasterio Dvnensi. Obiit anno 1161.’1299 1294 Van de Wiel, Vissenaken’s ongekend verleden, p. 153-154 en afbeelding 14 (druk van 1709). – Over Van der Haert en Fauconier: Desmaele, ‘Les imprimeurs’, p. 315 en 319. 1295 Zie ook M. Tock & P. Schroeder, Les processions et les pèlerinages: manifestations de notre folklore (Aarlen, 1956), p. 125-127. 1296 Exemplaar: RG 3021 K 3. Als frontispice werd een prent afgedrukt van plaatsnijder Martin Bouché. 1297 BCNI, nr. 14110 (aldaar: 1682) en 14696. Beschreven in STCV: nr. 3139836 en 3140132. 1298 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Brugge 1. 1299 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Brugge 3.

610

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen

Sint-Macharius Na een pelgrimstocht vanuit Palestina stierf Macharius van Antiochië (feestdag: 10 april) in de Gentse Sint-Baafsabdij aan de pest, waardoor hij ook wel ‘van Gent’ wordt genoemd.1300 In een pesttraktaat van Willem de Pretere uit 1625, Remedien teghen de haestighe sieckte tot Hulpe en troost van alle benauwde Christenen ende ter eere vande HH. Marschalcken oft behoeders der selver (Antwerpen: Jan Cnobbaert, 1625) wordt ‘den heylighen Macarius’ genoemd als ‘patroon teghen de peste binnen Ghent’ en kon men allerlei ‘geestelijcke ende lichamelijcke remedie[n] teghen de peste’ terugvinden, waaronder een gebed tot Sint-Macharius.1301 Gent In het jaar 1767 vonden te Gent festiviteiten plaats ter ere van het zevenhonderdjarige jubilee van de elevatie van de relieken van deze volgens de overlevering in de benedictijnenabdij van Sint-Baafs overleden heilige. Naar aanleiding van dit jubilee verscheen een drietal publicaties. In dit jaar drukte Jan Meyer te Gent de Beschryvinge van het zeven honderdjaerig Jubilé van den heyligen Macarius, bezonderen patroon tegen de peste, Het welk geviert zal worden binnen de Stad van Gend Hoofdstad van Vlaenderen, Te beginnen met den 30. Mey tot den 15. Juny 1767 en de Franstalige uitgave Description du jubilé de sept cens ans de S. Macaire […] qui sera célébré dans la ville de Gand […] a commencer le 30. de mai jusqu’au 15. juin 1767. In hetzelfde jaar publiceerde de weduwe van Michiel de Goesin: Seven-honderd jaerig jubilé van de verheffinge der reliquien van den H. Ards-Bisschop Macharius, gehouden binnen de exempte cathedrale kerk van S. Baefs, ten jaere 1767 en Kort begryp van het wonderbaer leven en miraekelen van den heyligen Macharius, Ards-Bisschop en Patriarch van Antiochien.1302 Of er in deze periode ook Sint-Machariusprenten voorhanden waren, is ons niet bekend. Het is wel opvallend dat de kerkelijke overheid bij deze gelegenheid devotieprentjes verspreidde die, blijkens een aangehecht getuigschrift, met de relieken in contact waren gebracht maar die de H. Macharius niet voorstelden. Mogelijk gebruikte men deze niet-geëigende prenten bij gebrek aan prentmateriaal.1303

Sint-Norbertus van Xanten (of Maagdenburg) Norbertus (feestdag: 7 april) werd circa 1080-1082 geboren te Xanten en sloot zich als kanunnik van Sint-Victor aan bij de hoven van de bisschop van Keulen en van keizer Hendrik V. In 1115 volgde zijn bekering tot een meer ascetische levensstijl 1300 F. de Potter, Het boekje van St. Macharius: verhaal van zyn leven, dood en verering (Gent, 1867).

1301 Van Schevensteen, Les traités, p. 82-83 (met afbeelding, beschrijving en inhoudsopgave). 1302 Deze laatste twee zijn samen terug te vinden in het convoluut RG 3087 F 11. De uitgaven bij Jan Meyer in Gent zijn beschreven in STCV: nr. 12920116 en 12917770. 1303 Gereproduceerd in: Thijs, Antwerpen, p. 77. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 941.

611

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 93. Antwerpen, devotie tot de H. Norbertus. Ingekleurde burijngravure door Michiel Bunel (110 × 80 mm) – RG, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Norbertijnen, B.13.1.8a

en trok hij rond als zwervende prediker. Op aansturen van Maria, die hem in een visioen was verschenen, stichtte hij in 1120 met volgelingen in het dal van Prémontré de orde van de premonstratenzers. Daarna bleef hij preken, onder meer in Antwerpen, waar hij de ketterij van Tanchelm zou hebben bestreden. In 1126 werd hij bisschop van Maagdenburg, waar hij in 1134 stierf. Zijn canonisatie volgde pas in 1582. Na overbrenging van zijn gebeente naar Bohemen in 1628 werd hij hiervan de patroon.1304

1304 Goosen, Van Afra, p. 263-265. Volgens Gerits, Sint Norbertus was Norbertus geen typische volksheilige, werden maar weinig kerken aan hem toegewijd en was zijn verering hoofdzakelijk beperkt tot premonstratenzenabdijen en de parochies die door zijn volgelingen werden bediend. Gerits noemt verschillende niet-plaatsgebonden Norbertus-prenten. Zie: p. 23-76 (nr. 1, 2, 7, 10, 21, 25, 28, 48-55, 57-65, 95-97, 100, 103, 104 en 117).

612

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen Antwerpen Voor deze heilige verschenen prenten van de hand van Charles Neel, Michiel Bunel, Henricus Causé en Franciscus Huberti.1305 Norbertus van Xanten werd vereerd als apostel van Antwerpen. Getuige daarvan is het opschrift op een wandprent van graveur Henricus Causé (1648-1699): ‘S. Norbertus … Antverpiae Apostolus.’1306

Sint-Rumoldus Men nam aan dat de H. Rumoldus (feestdag: 1 juli), de stadspatroon van Mechelen, in 775 de marteldood gestorven was. Deze volgens de overlevering uit Ierland afkomstige heilige zou goede contacten hebben gehad met Gummarus van Lier. Na zijn dood werd zijn graf al snel een centrum van verering.1307 Mechelen1308 Joannes van Wachtendonck noemde de H. Rumoldus in 1638: ‘apostolus Mechliniensis & martyr’, een betiteling die we ook terugvinden in de Nederlandse vertaling, uitgegeven in 1639 en 1667 (zie deel II).1309 In 1648 heet de H. Rumoldus de ‘patroon’ van Mechelen in de titel van het bij de weduwe van Hendrik Jaye verschenen programmaboekje van de ommegang van dat jaar: Processie ghenaemt Omme-ganck oft kermisse van de provincie, graefsstadt ende jurisdictie van Mechelen, onder welcke de reliquien vanden H. Romboudt patroon der selver berustende in eene vermaerde costelycke silvere kasse, met groote eerbiedinghe omgedragen worden […].1310 Terloops weze opgemerkt hoe de begrippen processie en kermis hier in één adem genoemd worden. Terecht spreekt de drukker zijn lezers dan ook niet aan als vrome bedevaarders maar als vrindelycke kermis-gasten. Het bestuur van de Sint-Rumoldusbroederschap stelde reeds in 1667 een luisterrijke viering van de negenhonderdste verjaring van Rumoldus’ marteldood in het vooruitzicht. De geplande jubileumviering kon in 1675 echter niet doorgaan ten gevolge van de oorlog tussen Frankrijk en Spanje. Uiteindelijk vond zij in 1680 plaats. Bij die gelegenheid lieten de kerkmeesters van de metropolitane kerk 9300 papieren en perkamenten ‘beeldekens’ drukken te Antwerpen bij Joannes Baptist 1305 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1007 (H. Causé). Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.13.1.1 (A. Huberti), B.13.1.3 (Joan Galle), B.13.1.4 (F. Huberti), B.13.1.6 (J. vanden Sande), B.13.1.8 (M. Bunel), B.13.1.2 en B.13.1.7 (anoniem). 1306 Formaat: 217 × 142 mm; handgekleurd. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1007; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2002), nr. B.13.1.5. 1307 De H. Rumoldus en het opkomend christendom in Mechelen (Mechelen, 1857); A. Rassaerts, Sint-Rombout: op speurtocht naar zijn persoon, leven en tijd (Mechelen, 1995). 1308 Niet alle door Thijs teruggevonden publicaties die het licht zagen in het kader van de Rumoldusverering in Mechelen worden hier apart besproken. Het resultaat van zijn opzoekingen is wel terug te vinden als selectieve bibliografie in Bijlage 2. 1309 BCNI, nr. 12462. Beschreven in STCV: nr. 3127661. 1310 BCNI, nr. 10248. Beschreven in STCV: nr. 6524221.

613

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 94. Mechelen, devotie tot de H. Rumoldus. Ingekleurde burijngravure door Ludovicus Fruytiers (111 × 84 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 637

van Tienen. Het ging om 4200 ‘swarte papiere beeldekens’ aan 18 stuiver per 100 stuks, 1000 perkamenten ‘witte beeldekens’ aan 30 stuiver per 100, 3400 ‘afgesette francyne beeldekens’ aan 48 stuiver per 100, 100 ‘swarte parquemente beeldekens’ aan 80 stuiver per 100 en 400 ‘van de selve groote’ aan 200 stuiver per 100.1311 Na 1680 werden ook in 1775 en 1825 jubilea van de H. Rumoldus gevierd, telkens onder een grote toeloop van mensen die naar de Dijlestad kwamen om er de bij die gelegenheid georganiseerde cavalcade te komen bewonderen. In het jubileumjaar 1775 publiceerde de Mechelse uitgever-drukker Joannes Franciscus van der Elst de voor1311 [J.J. de Munck], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige jubel-feest van den H. Rumoldus, bisschop ende martelaer, mitsgaders apostel ende patroon van Mechelen, aldaer geviert in het jaer 1680 (Mechelen: J.F. van der Elst, 1774), p. 2 en 8. J. Laenen, Histoire de l’ église métropolitaine de Saint-Rombaut à Malines, 2 delen (Mechelen, 1919-1920), deel 1, p. 63. Het is niet duidelijk wat met witte en zwarte ‘beeldekens’ bedoeld werd en hoe we de grote prijsverschillen moeten verklaren.

614

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen name eenbladdruk Afbeeldinge der slinke zyde van het beckeneel van den Heyligen bisschop ende martelaer Rumoldus, apostel ende patroon van Mechelen, bestaande uit een gravure (gesigneerd ‘G. Herreijns delineavit Mechliniae 1775’) en een tekst in typografie.1312 In de zeventiende eeuw werd te Mechelen een vaantje verspreid ter ere van de H. Rumoldus. In 1914 ging het enige nog voorhanden exemplaar verloren in een brand.1313 Tijdens de jubileumjaren genoot Rumoldus van een hoog oplaaiende belangstelling, een bewijs dat de heilige een belangrijke rol speelde voor de identiteit van de stad, maar daarbuiten was hij niet meteen een erg populaire heilige.1314 Relatief weinig Rumoldusprenten richtten zich op de bedevaarders.1315 De prentjes met een gebed tot de H. Rumoldus en de H. Libertus die men te Mechelen uitdeelde in 1669, toen daar de pest heerste, waren voor de inwoners bestemd.1316 Op het prentje van Ludovicus Fruytiers met de tekst ‘S. Rumoldus. martijr et Archiepiscopus Mechliniensis’ staat de Mechelse Sint-Romboutskathedraal weergegeven, maar dat bewijst uiteraard niet dat deze uitgave als bedevaartprentje geconcipieerd is.1317 Naar aanleiding van het jubileum in 1680 verschenen enkele bescheiden gelegenheidsgeschriften: twee programma’s (een in het Nederlands en een in het Latijn) van een toneelstuk over de H. Rumoldus, opgevoerd door de leerlingen van de paters oratorianen en drie met een of meer liedjes opgefleurde beschrijvingen van de (geplande) ommegang, de triomfbogen en andere in de stad aangebrachte versieringen.1318 In het vooruitzicht van de jubileumviering van 1775 herdrukte J.F. 1312 Formaat: 158 × 226 mm; drukspiegel: 288 × 246 mm; blad: 410 × 325 mm. Exemplaar: PcA. Ter gelegenheid van het jubileum van 1775 had een hernieuwd onderzoek van de Rumoldusrelieken plaats. G. van Caster, ‘Festivités en l’honneur de Saint Rumold’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire & artistique de Malines, 13 (1903), p. 221-366 (p. 251-252). 1313 Laenen, Histoire de l’ église, deel 1, p. 62. 1314 Zelfs niet te Mechelen zelf, zoals blijkt uit de naamgeving aldaar. J. Mertens, ‘De Mechelse familienamen’, in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 55 (1951), p. 49-66 (p. 53). 1315 Uit de eerste helft van de negentiende eeuw is niet één voorbeeld bekend. Verriest, ‘Mechelse bijdragen’, p. 199-200, met afbeelding. Het door J. Laenen gesignaleerde zeventiende-eeuwse drapelet de pèlerinage de Saint Rombaut (waarvan het enig bekende exemplaar in oktober 1914 vernietigd werd) was wellicht veeleer een processievaantje dan een bedevaartvaantje. Laenen, Histoire de l’ église, deel 1, p. 62. 1316 Van Caster, ‘Festivités’, p. 239 en 314. 1317 Exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002) afdeling Mechelen, nr. A.1.2. Het Ruusbroecgenootschap bezit tevens een anoniem prentje van de H. Rumoldus met eveneens op de achtergrond de Sint-Romboutskathedraal: RG, Plaatsgebonden devoties, Mechelen, P1. Een tweede Sint-Rumoldusprentje van Fruytiers verwijst noch via de tekst noch via de afbeelding naar Mechelen. K.C. Peeters & J. Bauwens, L. Fruytiers. Een jaar met sanctjes (Brussel, 1974), afbeelding nr. 27. 1318 Van Caster, ‘Festivités’, p. 297-298. Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 401, 404 en 431. BCNI, nr. 13911. Beschreven in STCV: nr. 6524118.

615

deel IiI – HEILIGEN van der Elst te Mechelen deze boekjes reeds in 1774 en dit met behoud van het oorspronkelijke impressum.1319 Philippus Claudius Basuel, priester en organist van de Sint-Romboutskathedraal, publiceerde bij Jan Jaye (Mechelen) zijn Bly-eyndende-treur-spel van het leven ende wondere daeden vanden H. Rombout […] verthoont op het schouburg vande reden-rycke gulde-broeders vande vergaederinge van S. Jan (geseyt de Peioene) op den 12. 15. 16 ende 17 julii 1680.1320 Augustinus Casimirus Redel, een jonge student theologie van het aartsbisschoppelijke seminarie, die ook de Afbeeldinghe vanden ommeganck ende parade […] op zijn actief had staan, dichtte eveneens met het oog op de viering in 1680 Het leven vanden H. Rumoldus bisschop, martelaer, apostel, ende patroon vande provincie, jurisdictie ende graefschap Mechelen, beschreven in poësie […], dat bij Gysbrecht Lints gedrukt werd. Zelf Mechelaar van geboorte, droeg hij zijn werk op aan het stadsbestuur.1321 Ter gelegenheid van het negenhonderdjarige jubileum in 1680 werd een afzonderlijk Liedeken van S. Rombaut (Stemme: Vrienden ‘ k sal u in’t kort gaen noemen) verspreid.1322 Ook bij de uitbundige viering in 1775 verschenen op naam van marktzangers verscheidene plano’s met liederen. Op één van deze bladen staat: Het wonderbaer leven en dood van den H. Rumoldus, patroon van Mechelen […] Gerymt ende gezongen door Guilielmus De Coen, Brusselaer. Dezelfde Guilielmus De Coen verspreidde nog een andere eenbladdruk met daarop twee voor deze gelegenheid samengestelde teksten: Jubel liedeken van alle de schoone cieraeten die met dezen duyzend-jaerigen jubile binnen Mechelen zullen te zien zyn en Klugtig jubile liedeken. Zijn collega-componist Jan Baptist, te identificeren als de Antwerpse marktzanger Jan Baptist van Werelijck huysen,1323 kwam eveneens met een liedblad te voorschijn met daarop twee liederen in verband met de Mechelse feestelijkheden: Rumoldus H. Leven, word hier in’t kort beschreven, syn deugd gesteld in ’t licht, met sangen en gedicht en Triumph-liedeken.1324 Zondereigen (Baarle-Hertog) In Zondereigen bestond reeds sinds de zestiende eeuw een Rumoldusdevotie en in 1680 verwierf men er een reliek.1325 In 1763 verscheen te Leuven van de hand van de Mechelse kroniekschrijver Gerardus Dominicus de Azevedo Coutinho y Bernal (1712-1782) een duodecimo getiteld Cort begryp van ’t leven van den H. Rumoldus, patroon van Mechelen waer van een deel 1319 [De Munck], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige jubel-feest. Beschreven in STCV: nr. 7007476. 1320 Van Caster, ‘Festivités’, p. 298. Beschreven in STCV: nr. 3127331. 1321 BCNI, nr. 13939. Beschreven in STCV: nr. 70074703. 1322 Cfr. [De Munck], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige jubel-feest, p. [3] met een herdruk van de liedtekst aldaar op p. 8 van het onderdeel Negen-hondert-jaerigh jubilé-vreught […]. Beschreven in STCV: nr. 7007476. 1323 Over deze marktzanger: Braekman, Hier heb ik, p. 31-40. 1324 Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 433-434. 1325 Verriest, ‘Mechelse bijdragen’, p. 193-194.

616

3. Heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen der gebeederen [sic] geéerd worden in de capelle van Sondereygen onder Baerle in ’t bisdom van Antwerpen. Enkele jaren later, in 1775, kwam in Brussel een heruitgave van dit werk op de markt ‘avec quelques changements.’1326

Sint-Ursmarus van Lobbes Ursmarus (feestdag: 18 en 19 april) leefde van omstreeks 644 tot 713. Hij genoot zijn opleiding in de abdij van Lobbes aan de Sambre en trok na zijn priesterwijding in de wijde omgeving rond als prediker.1327 Baasrode In een poging om bij de gelovigen het belang van de H. Eucharistie te beklemtonen, werden vanaf de zeventiende eeuw, onder impuls van de kerkelijke hiërarchie, in tal van dorpen en steden broederschappen opgericht ter ere van het H. Sacrament. Deze recruteerden hun leden voornamelijk onder de plaatselijke bevolking. Het drukwerk van deze broederschappen was dan ook niet bestemd voor bedevaarders. Een uitzondering hierop vormt het Cort begryp der regelen privilegien ende aflaeten, van het broederschap van het Alder-heylighste Sacrament des Autaers in-ghestelt in de parochiale kercke van Baesrode Lande van Dendermonde, gedrukt bij Lenaert vande Walle te Dendermonde, vermoedelijk in het jaar 1710. Behalve gebeden, statuten, privileges en aflaten van de confrérie, maakt ook een levensbeschrijving van de H. Ursmarus hiervan deel uit. Opdat die tekst de bedevaarders zeker niet zou ontgaan, wordt er op het titelblad uitdrukkelijk naar verwezen: ‘Mitsgaders het leven van den H. Ursmarus bisschop &c. patroon der selve kercke, ende d’aflaeten vergunt tot verheffinghe van den voornoemden heylighen.’1328

Sint-Winocus De heilige Winok of Winocus (feestdag: 6 november) stierf in 717 als eerste abt van het klooster van Wormhout. Volgens de overlevering vonden bij zijn graf allerlei miraculeuze genezingen plaats en ontstond hier één van de eerste lokale bedevaartsoorden in onze contreien. Het epicentrum van deze verering verschoof weliswaar naar Bergen toen de relieken van deze heilige in 902 door Boudewijn de Kale, graaf van Vlaanderen, daar werden ondergebracht.1329 1326 F.V. Goethals, Lectures relatives à l’ histoire des sciences, des arts, des lettres, des mœurs et de la politique en Belgique, et dans les pays limitrophes, commencées en 1818 et publiées en 1838, 4 delen (Brussel, 1837-1838), deel 1, p. 254. Beschreven in STCV: nr. 7024391 (Leuven). 1327 G. Morin, ‘La plus ancienne vie de S. Ursmer. Poème acrostiche inédit de S. Ermin, son successeur’, in: Analecta Bollandiana, 23 (1904), p. 315-319; P.J. Meertens & M. De Meyer (red.), Volkskunde-atlas voor Nederland en Vlaams-België, 4 delen (Antwerpen, 1959-1969), deel 3, p. 58. 1328 De levensbeschrijving staat op p. 36-49. Approbatie: Gent, 7 februari 1710. Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 11. 1329 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 183-184: gestorven als eerste abt van het klooster van Wormhout in 717.

617

deel IiI – HEILIGEN Sint-Winoksbergen In 1659 drukte Lucas vanden Kerckhove te Brugge Het leven van den Heylighen confesseur St.-Winnoc, apostel ende patroon der stede St.-Winnocx-Berghen, wiens H. Lichaem aldaer is rustende, een werk ‘in Vlaemsche dichten ghestelt’ geschreven door Oswald Vervlaeke, een religieus in de benedictijnenabdij van Sint-Winoksbergen.1330 Voor de Sint-Winocusverering in Sint-Winoksbergen werd in 1717 nog een zijden vaantje vervaardigd.1331

1330 A. Pruvost, Chronique et cartulaire de l’abbaye de Bergues-Saint-Winoc de l’ordre de SaintBenoît, 2 delen (Brugge, 1875-1878), deel 2, p. 507. 1331 Van Heurck, Les drapelets, p. 498.

618

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen: bedevaartdrukwerk uit 1648-1800 Sinds de middeleeuwen waren talrijke kerken toegewijd aan lokale bisschoppen. De overgeleverde vaantjes en (hoofdzakelijk) prenten waren waarschijnlijk in de eerste plaats bestemd voor parochianen, maar in de teksten en afbeeldingen vinden we soms aanwijzingen dat ook een ruimer publiek, met name bedevaarders, werd beoogd. Zo richtte de verering van Eligius zich uitdrukkelijk tot de bedevaarders. De schaarse overlevering van vaantjes voor de Hubertusdevotie toont dan weer aan dat de extra-lokale populariteit van een heilige niet noodzakelijk impliceert dat er ook bedevaartvaantjes werden verspreid. In de drukgrafiek waren bisschoppen, vaak titelheiligen, goed vertegenwoordigd.

Sint-Amandus Amandus (feestdag: 6 februari) missioneerde in Noord-Frankrijk, Haspengouw, Brabant en Vlaanderen (o.a. in Antwerpen en Gent) en oefende even de functie uit van bisschop van Tongeren-Maastricht (647-650). Hij overleed in 679.1332 Hij staat bekend als stichter van de eerste kerk in Antwerpen. Talrijke kerken in de Zuidelijke Nederlanden kozen Amandus als patroon.1333 Erps (Kortenberg) De Sint-Amanduskerk van Erps werd bediend door de benedictijnenabdij van Kortenberg.1334 Men vond er behalve een beeld van de heilige Amandus (ca. 1600) ook een Corneliusbeeld (uit de tweede helft van de zeventiende eeuw).1335 Amandus prijkt samen met Cornelius op een achttiende-eeuws vaantje (houtsnede), waarvan het onderschrift wel aangeeft dat het vaantje bij de Corneliusverering hoorde: ‘S. CORNELIUS Patroon tegen de vallende ziekte en andere kwaelen, in de Kerk van den H. Amandus tot Erps.’1336 Hoeleden (Kortenaken) Op het Sint-Amandusvaantje van de door norbertijnen van Heylissem bediende Sint-Amandusparochie van Hoeleden staat het jaartal 1669. De Antwerpse graveur wiens signatuur op de plaat voorkomt, Jan Baptist Jongelinx, was toen echter nog niet geboren. Hij kwam pas in 1689 ter wereld en 1332 Van der Essen, Etude critique, p. 336. 1333 Knippenberg, Oude pelgrimages, p. 65. Zie: Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 1529 (met een lijst van bedevaartplaatsen). 1334 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 94. 1335 Van Overstraeten & Gerits, Gids voor Vlaanderen, p. 543. 1336 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 41-42 en 154.

619

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 95. Zammelen, devotie tot de H. Amandus. Burijngravure door Franciscus Huberti (132 × 92 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 802

verwierf in 1710-1711 het meesterschap als plaatsnijder.1337 Misschien heeft hij een reeds langer gebruikte koperplaat opgesneden en bij die gelegenheid er zijn naam op geplaatst. In de vroege achttiende eeuw kende de kerk van Hoeleden een gestage toeloop van Sint-Amandusvereerders: zij was ‘quotidiano concursu celebris.’1338 Sint-Amands

Zie ‘Sint-Amands’ onder ‘Sint-Eligius’

1337 Van Heurck, Les drapelets, p. 208-209; Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 54-55 (met afbeelding). J.B. Jongelinx zou in 1733 op gewelddadige wijze om het leven zijn gekomen. W. Nys, ‘Joannes Claudius de Cock als ontwerper van boekillustraties. Een overzicht’, in: De Gulden Passer, 73 (1995), p. 155-186 (p. 164). 1338 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 264.

620

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen Zammelen Franciscus Huberti signeerde ten laatste in 1687, het jaar waarin hij overleed, een prentje met een voorstelling van de H. Amandus. Het gravuurtje draagt onderaan de volgende tekst: ‘S. Amandvs besonderen patroon der gebreckelyke menschen rvstende tot Zammell.’1339 De H. Amandus, uitgebeeld in bisschopsgewaad, staat op een heuveltje met daarrond een achttal volwassenen, van wie een priester. Een vrouw heeft twee kinderen bij zich. Op de achtergrond zien we een kerkgebouw. Achteraan links staat een man onder een galg waaraan een doorgesneden koord bengelt. Het is de terdoodveroordeelde die, volgens de legende, door de H. Amandus gered werd. De plaatsnaam ‘Zammell’ verwijst naar Zammelen, een gehucht van Gors-op-Leeuw (vandaag een deelgemeente van Borgloon in het huidige Limburg) waar vooral jichtlijders de H. Amandus kwamen aanroepen.1340

Sint-Bonifatius De heilige Bonifatius (feestdag: 5 juni) leefde van 675/680 tot 754-755 en was een belangrijke Angelsaksische kerkhervormer die missioneerde bij de Friezen en de Germanen.1341 Brugge In de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk werden relieken van Bonifatius vereerd.1342 In 1618 verving een nieuwe ‘rijve’ (reliekkast) het uit 1471 daterende en in 1578 tijdens de troebelen opgeëiste en gesmolten exemplaar.1343 Een achttiende-eeuwse anonieme kopergravure heeft het opschrift ‘S. Bonifacius Arts-Bisschop en Martelaer. Patroon der Collegiale Kercke Van Onse Lieve Vrauwe tot Brugghe’, in een medaillon aan de voeten van de heilige en toont een schematische afbeelding van de Brugse Onze-Lieve-Vrouwekerk.1344 De Schat-kiste der litanien [Brugge, Cornelis de Moor, circa 1786-1792] bevat de Litanie van den Heyligen Bonifacius, arts-bisschop van Mentz, patroon van de collegiale en parochiale kerke van O.L. Vrouwe, alwaer zyne H. Reliquien zyn berustende.1345 1339 Kopergravure; formaat: 138 × 98 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 802. H. Aertgeerts & A. Claes, Patroonheiligen van ambachten en beroepen (Sint-Katelijne-Waver, 1995), p. 7 (reproductie). Vermelding bij: Van Heurck, Les images, p. 66 (aldaar foutievelijk in verband gebracht met Zammel in de provincie Antwerpen). 1340 V. de Meyere, ‘Limburgsche bedevaartplaatsen in de XVIIIe en XIXe eeuw’, in: Nederlandsch tijdschrift voor Volkskunde, 31 (1926), p. 96-99 (p. 97). Frère, Limburgsche volkskunde, deel 2, p. 69. Meertens & De Meyer, Volkskunde-atlas, deel 2, p. 88. Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 26. 1341 Margry & Caspers, Bedevaartplaatsen, deel 1, p. 290-304 (Dokkum; verwijst ook naar Brugge). Jöckle, Heiligen van alle tijden, p. 80. 1342 ‘De verering van Sint Bonifacius te Brugge’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 221. 1343 A. Dewitte, ‘De fierter van Bonifacius, Brugge 1471. Een ontwerp van Matheus van Stakenburch?’, in: Biekorf, 94 (1994), p. 268-271. 1344 Formaat: ca. 120 × 78 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 334. Zie: Therry, De religieuze beleving, p. 158: opening van de rijve in 1679. 1345 Over de bundel: H. Stalpaert, Volkskunde van Brugge (Brugge, 1974), p. 196.

621

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 96. Brugge, Onze-Lieve-Vrouwekerk, devotie tot de H. Bonifacius. Anonieme burijngravure (119 × 78 mm), kortgeknipt exemplaar – UA, Collectie Thijs, nr. 334

Sint-Eligius Eligius (558-660) (feestdag: 1 december) werd geboren te Chaptelat bij Limoges.1346 Hij was goudsmid en later muntmeester van achtereenvolgens Chlotarius II (584629) en Dagobert I (629-639). Vanaf 641 werd hij bisschop van Noyon-Doornik. Hij ondernam een missietocht in Vlaanderen en zou ook te Antwerpen gepredikt hebben.1347 De populariteit van deze heilige, die een echte ‘marktleider’ was inzake 1346 Van der Essen, Etude critique, p. 324; A. de Cock, Volkssage, volksgeloof en volksgebruik (Antwerpen, 1918), p. 128 e.v.; Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 256; Vande Velde, Feesten van het kerkelijk jaar, p. 83. 1347 Zie: J. Van Brabant, ‘Sint Willibrord en de dageraad van de kerstening te Antwerpen in de spiegel van traditie en kunst’, in: P. Schritz & A. Hoffmann (red.), Abteistadt Echternach: feestbundel

622

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen vaantjes, hield in grote mate verband met paardenzegeningen en -ommegangen die in het kader van zijn verering plaatsvonden. 1348 Voornamelijk tijdens de achttiende eeuw ontdekken we sporen van de verspreiding van Sint-Eligiusvaantjes. Op een enkele uitzondering na betreft het bedevaartplaatsen op het grondgebied van het graafschap Vlaanderen. 1. Verering in kerken Antwerpen Volgens een vita uit de achtste eeuw heeft de H. Eligius te Antwerpen gepredikt. Hij werd hier daarom vereerd als patroonheilige van de burchtkerk. Daar vertrok elk jaar een processie (‘Loykens ommeganck’) waarin de stadsmagistraat een beeld van de heilige droeg. Verder bestond ook een ‘Loykens kermis.’ In de vijftiende eeuw richtte het ambacht van de smeden het Sint-Eligiusgodshuis en in 1462 een Sint-Eligiuskapel aan de Paardenmarkt op. Boven het smedenaltaar in de kathedraal hing het in het verleden zowel aan Hiëronymus Francken de Oude als aan Ambrosius Francken toegeschreven drieluik ‘Sint-Eligius predikt te Antwerpen in de oude Sint-Walburgiskerk’ van omstreeks 1588.1349 Er zijn verschillende Eligiusprenten bekend voor de verering in de Sint-Walburgiskerk. Het opschrift bij een prent vervaardigd door één van de omstreeks 1610 uit Amsterdam naar Antwerpen gemigreerde gebroeders Bolswert leest: ‘S. Eligivs episcopvs Noviomensis, apostolvs Antverpiensis. obiit A° 665 1. Dec.’ (Signatuur: ‘Bolswert fecit’). Op de achtergrond is de Burchtkerk te zien.1350 Tweemaal dezelfde voorstelling kan ook worden teruggevonden op een anonieme prent en op een devotieblaadje.1351 Bertem De prentjes in verband met de jaarlijkse Sint-Eligiusviering staan in de kerkrekeningen van de Sint-Pieterskerk in het Brabantse Bertem vanaf 1619-1620 en tot in de vroege twintigste eeuw onveranderlijk als ‘beeldekens’ of (in de zevenvoor Georges Kiesel (Luxemburg, 1981), p. 101-112 (p. 103). 1348 Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 170-171; Viaene, ‘De Heilige akkerman Isidorus’, p. 405: ‘de ijverige pastoor van Arnèke en […] zijn medewerker, pater Fulgentius [Hellynckx, augustijn]: blijkbaar hebben zij Isidorus als boerenheilige opzettelijk willen “lanceren” als een concurrent van Sint-Elooi, wiens zomer- en winterfeest zodanig met het landleven was vergroeid dat men er weinig of geen “verlichte” devotie kon aan vastknopen [… noch een] meer rationele devotie bij het volk ingang doen vinden.’ 1349 Vandamme, Catalogus schilderkunst, p. 148. ‘Eligius predikend in de burchtkerk’ werd eveneens in plaat gesneden door Joan Galle (155 × 102 mm) naar M. De Vos. Deze is te vinden als prent nr. 19 uit de prentensuite A. Creusen, Sanctorvm Galliae Belgicae / Imagines et elogia […] (Antwerpen: J. Galle, 1663), zie: RG 3118 B 8. 1350 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 85. 1351 Exemplaren: UA, Collectie Thijs, nr. 86 en 87.

623

deel IiI – HEILIGEN tiende eeuw) als ‘bellekens’ aangeduid.1352 In de dagen voorafgaand aan de feestdag werd er bij de landbouwers graan ingezameld voor het bakken van Sint-Elooisbroodjes, die tijdens de solemnele mis werden gewijd. Na de kerkelijke dienst deelde men de broodjes aan de landbouwers uit. Deze voedden ze aan hun dieren om ze te beschermen tegen onheil en ziekten. Landbouwers ontvingen tevens prenten, die deze op hun staldeuren bevestigden om de kwade hand te weren.1353 Brugge Sint-Eligius was de tweede patroon van de Sint-Salvatorskerk en zijn verering werd bestierd door een broederschap die al sinds de vijftiende eeuw actief was.1354 Omstreeks 1850 hergebruikte deze broederschap een oorspronkelijk in 1741 voor Snellegem gedrukt gildevaantje (cfr. infra).1355 Buken De prent voor de Sint-Eligiusdevotie te Buken, gesigneerd ‘F. Ruvet’, dateert uit de achttiende eeuw. Zij draagt volgende tekst: ‘H. Eloy Behoeder Van Onse Beesten Bidt Voor Ons wort geviert tot Buecken.’ In het midden staat de H. Eligius bij zijn aambeeld. Gekleed als bisschop, houdt hij zijn staf in de rechter- en zijn hamer in de linkerhand. Twee ruiters komen toegereden, een derde zit geknield naast zijn paard. Achter de heilige bemerken we een rund en een schaap, verderop een kerkje en een moeilijk te definiëren langwerpig gebouw. Omstreeks het midden van de negentiende eeuw verschenen nog afdrukken van de toen al erg versleten koperplaat met volgend typografisch impressum: ‘Lith. Steenackers te Mechelen.’1356 Burst De kerkrekening van Burst (Land van Aalst), een lokaliteit die bekend stond voor haar Sint-Eligiusbegankenis, vermeldt in 1769 de aankoop van 8000 vaantjes. Een twintigtal jaren later leverde de Aalsterse drukker Judocus d’Hert hier 2000 vlaggetjes.1357 Eine De kanunniken van de collegiale kerk van Eine lieten in 1664 een vlaggetje graveren, dat bedoeld was voor de H. Kruisdevotie, maar dan met de weerga1352 E. Persoons, ‘De Sint-Elooisviering te Bertem’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 65 (1982), p. 71-89 (p. 74-76). 1353 J.B. Vogelaers, ‘Nota’s over Bertem’, in: De Brabantsche Folklore, 107 (1939), p. 325-329 (p. 326 en 328-329) (reproductie van een negentiende-eeuwse houtgravure). 1354 De kerk zou volgens een overlevering zelfs door hem gesticht zijn, zie: H. Claeys, Sint Eloy, apostel van Vlaanderen (Pittem, 1901), p. 118-121. 1355 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 18. 1356 Kopergravure; formaat: 194 × 143 mm. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 896. Reproductie: Lambrechts, Bezem en kruis, p. 176. 1357 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 230 en 263, noot 10. Mogelijk waren dit niet de eerste edities. De houten drukvorm zou uit het midden van de zeventiende eeuw kunnen dateren. Van Heurck, Les drapelets, p. 67-69, met afbeeldingen. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 50-51, met afbeeldingen.

624

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen ve van een priester, die enkele paarden zegent, en dat ook refereert aan de lokale Sint-Eligiusdevotie (cfr. ‘4. Cultussen in het vaandel gedragen’). J. Pieters brengt ook een blazoentje van de H. Eligius, door J. de Beer toegewezen aan de smeden te Oudenaarde, in verband met Eine, evenwel zonder argumentatie.1358 Ettelgem Omstreeks 1681-1693 kocht het West-Vlaamse Ettelgem 50 vaantjes om uit te delen aan de gelovigen die hun paarden met de Sint-Eligiushamer lieten zegenen.1359 Grembergen Sint-Eligius was de tweede patroonheilige van de parochiekerk van Grembergen, waar tevens een Sint-Eligiusbroederschap was gehuisvest. Ze verwierf in 1711 een reliek van de bisschop van Gent, Philippus Erardus van der Noot. Vlakbij de kerk van Grembergen bevond zich een waterput die bekend stond als ‘het putje van Sint-Eloy’ en die als miraculeus werd beschouwd gezien hij, hoewel gelegen op een hoogte, nooit droog stond.1360 Een massale dierensterfte in 1714 bracht veel bedevaarders naar Grembergen. In 1715 verscheen te Dendermonde het werk Kort begryp van den Oorspronck, Regels, Aflaten ende Privilegien, van het Broederschap van S. Eloy, apostel van Nederlandt, Bisschop van Doornyck ende Noyon, Patroon tegen de Pest en andere behaelyke Siekten der Menschen ende Beestialen &c. In-gestelt in de Parochiale Kercke van Grembergen Lande van Dendermonde, dat statuten bevat die op 17 mei van dat jaar door de bisschop waren goedgekeurd.1361 Leden moesten begrafenissen bijwonen en ‘vreemdelingen’ konden deel uitmaken van de dienst ‘mits jaerlyks een aelmoes te storten in den offerblok der confrerie.’1362 In de tweede helft van de negentiende eeuw verscheen bij Karel Poelman nog een vaantje in lithografie naar een oudere houtsnede in Lodewijk XV-stijl.1363 Herdersem Herdersem was binnen haar directe omgeving een centrum van Eligiusdevotie. Een oude houtgravure voor een vaantje, ongesigneerd, ongedateerd en zonder drukkersmerk, toont de heilige in pontificale klederdracht, vereerd door bedevaartgangers, met op de achtergrond links de parochiekerk. Het opschrift leest: ‘De Relikwien van St Eloij worden geëerd in de parochiale kerk van Herdersem, by Aelst.’1364 1358 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 227. 1359 De Smet, ‘Kerkelijke gebruiken’, p. 139. In 1646 blijkt daar een Sint-Eligiusbroederschap te bestaan. J.L. Meulemeester, ‘De confrerie van St.-Elooi te Ettelgem’, in: Biekorf, 89 (1989), p. 15-19. 1360 Claeys, Sint Eloy, p. 131. 1361 Broeckaert, Dendermondsche drukpers, deel 1, p. 57. 1362 Levensbeschryving van den H. Eligius, bisschop van Noyon, patroon van Grembergen en byzonderen beschermer tegen de plaeg der beesten (Sint-Niklaas: E. Dalschaert-Praet, [1859]), p. 24-28. 1363 Van Heurck, Les drapelets, p. 156; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie, p. 91. 1364 Van Heurck, Les drapelets, p. 197; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 92; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 163 met afbeelding. Exem-

625

deel IiI – HEILIGEN Ieper Voor de Eligiusverering in de Sint-Pieterskerk, waar in het jaar 1688 een Sint-Eloysbroederschap werd opgericht en waar jaarlijks een paardenommegang werd gehouden, is één vaantje bekend.1365 De versleten staat van deze enige bekende kopergravure laat slechts toe vast te stellen dat het uit de eerste helft van de zeventiende eeuw stamt en aan Guillaume du Tielt kan worden toegeschreven.1366 Het leesbare opschrift luidt: ‘Sancte ELEGI ora pro nobis.’ Eveneens uit de zeventiende eeuw vermeldt Van Heurck nog een tweede type met als onderschrift: ‘Confraternitas S. Eligy Senatui ac territorio iprense DDCQ.’1367 Kieldrecht De cultus van Sint-Eligius in het Wase Kieldrecht heeft een lange voorgeschiedenis, maar kende haar hoogtepunt in het tweede kwart van de achttiende eeuw nadat paus Benedictus XIII in 1724 de oprichting van een broederschap en de uitreiking van aflaten goedkeurde. Wellicht naar aanleiding hiervan verscheen een vaantje (op koperplaat) dat de heilige verbeeldt, met voor hem een knielende bedevaarder die zijn paard komt laten zegenen. Het onderschrift leest: ‘Reliquien van S. ELOY die niet sonder troost der Christenen besocht worden binnen de Parochie kercke van KIELDRECHT met VOLLEN AFLAET vergunt door sijn H. BENEDICTUS den XIII paus van ROOMEN te verdienen op den Feestdagh der verheffingh van sijne H. Reliquien den 24 Junii met een noveene midtsgaders op sijnen Sterfdagh den 1. December.’1368 Kruishoutem De rekeningen van de kerkfabriek van Kruishoutem uit 1625 vermelden de ontvangst voor het zegenen van de paarden en de verkoop van vaantjes. Men betaalde 4 schellingen en 15 stuiver voor het schilderen van acht dozijn vaantjes. Tot in de achttiende eeuw werden hier vaantjes (houtsneden) besteld.1369 Leeuwergem De titelheilige van deze parochie was Sint-Amandus, maar men vereerde er ook relieken van Sint-Eligius die werden bewaard in een ‘kostelijcke vergulde kasse.’1370 Sinds 1668 bestond er een Sint-Eligiusbroederschap. Volgens de verklaring van de deken in 1599 bezat men echter geen relieken, maar een ijzeren of plaar: PcA (zonder tekst, op oud geel (= eenzijdig) papier). 1365 Claeys, Sint Eloy, p. 126; Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 235. 1366 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 34-35 (du Tielt). Van Heurck, Les drapelets, p. 487. 1367 Van Heurck, Les drapelets, p. 486-487. 1368 Van Heurck, Les drapelets, p. 230 (afbeelding); Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 92; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 167 met reproductie. 1369 Zie over dit vaantje: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 92; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 169-171. 1370 Ruys, Tot heil, p. 82.

626

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen houten hamer, waarin relieken zouden berusten en die de kerkmeester bij publieke plechtigheden gebruikte om mensen en paarden te zegenen.1371 Een in 1747 voorgelegde rekening van Leeuwergem vermeldt een uitgave van 3 pond 10 schellingen ‘over leveringe van vaentjens.’ Of reeds eerder vaantjes in verband met de Leeuwergemse Sint-Eligiusbegankenis verspreid werden, weten we niet.1372 Bij de Gentse drukker Jan Meyer (actief tussen 1735 en 1771) verscheen een affiche met opschrift ‘Vollen aflaet op den feestdag van den H. Eloy in de prochiale kercke van Leeuwerghem.’ Deze affiche vermeldt het bestaan van de broederschap.1373 Een rechthoekige houtsnede met bijgevoegde typografische teksten (‘Naer Leewerghem wildt V met uwe Peerden spoeden, Aenroept daer Sint Elooi ende Godt sal V behoeden’ en onder de houtsnede: ‘Sancte Eligi Ora Pro Nobis’) draagt een onduidelijk signatuur: ‘E.(?) D.C.’, mogelijk verwijzend naar Du Caju.1374 Liefferingen Op 23 oktober 1764 ontstond te Liefferingen een Sint-Eligiusbroederschap. Allicht naar aanleiding hiervan werd een ongedateerde, ongesigneerde houtgravure vervaardigd voor een vaantje. Centraal op de afbeelding staat een standbeeld van de heilige in een kerkinterieur in Lodewijk XIV-stijl. Het onderschrift leest: ‘S. Eloy, tot Liefferinghen, bidt voor ons.’1375 Lissewege Het vaantje voor de devotie tot de H. Eligius in de kerk van OnzeLieve-Vrouw Visitatie te Lissewege dateert van 1742. Het werd verspreid tijdens de jaarlijkse paardenzegening.1376 Maarke Onder een naamloze kopergravure die een devotiebeeld van de H. Eligius voorstelt, is in 1751 met losse letters een tekst gezet die verwijst naar de viering van deze heilige te Maarke. De datering blijkt uit het chronogram: ‘h. eLoY getroUWen behoeDer Van onse beesten, Weest ons eeUWeLyk geDaCtIgh In Den noot.’ Daaronder staat: ‘Wordt geviert tot Marcke op den eersten December.’1377 1371 De Brouwer, Bijdrage tot de geschiedenis, p. 50 en 70. 1372 Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 230. Vaantje uit de achttiende eeuw afgebeeld bij: Van Heurck, Les drapelets, p. 246. 1373 Ruys, Tot heil, p. 82 (met reproductie). 1374 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1077; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 93. 1375 Van Heurck, Les drapelets, p. 523; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 93-94; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 193. 1376 Van Heurck, Les drapelets, p. 265. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 45, met afbeelding van een onbeholpen natekening. In 1625-1626 was er al een wekelijkse Sente Loysmesse. M. English, Op beevaart naar Onze Lieve Vrouw van Lissewege (Brugge, 1930), p. 9. 1377 Van Heurck, Les drapelets, p. 277-278; Vaantje: Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 197-199; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 94 (met afbeelding). Exemplaar: MAS, zonder nummer (voorheen VMA).

627

deel IiI – HEILIGEN Sint-Amands Het vaantje van de HH. Eligius, Cornelius en Amandus te SintAmands, gesigneerd door J.L. Wauters, is gedateerd 1772.1378 Deze uitgave staat in verband met de veepest van 1769 en volgende jaren. Snellegem Blijkens een geschilderde afbeelding op een vaandel uit 1741, ontvingen ruiters die in het West-Vlaamse Snellegem hun paarden tijdens de SintEligiusviering lieten zegenen, een vaantje dat zij op het hoofd van het dier konden bevestigen.1379 Wanneer deze praktijk begon, is niet bekend. De Snellegemse Eligiushoutsnede werd omstreeks 1850 gebruikt voor de verering in Brugge.1380 Walter Giraldo trof in de verzameling van Guillaume Michiels een exemplaar aan waarin ‘in de hypotenusa niet “Snelleghem” maar wel “S. Salvators” [is] ingekerfd. Er bestaat nog een derde exemplaar, in het bezit van Z.E.H. Michiel English met dezelfde voorstelling doch waar op de inkerving “Drukkerij C. de Moor” te lezen staat.’1381 Tielrode In de jaren 1786-1787 verscheen in Gent bij Petrus de Goesin en Zonen een affiche met informatie over de negen dagen durende begankenis en de door paus Pius VI uitgereikte volle aflaat die in de parochiekerk te verkijgen was.1382 Vosselare De parochiekerk van Vosselare bood sinds de dertiende eeuw onderdak aan een Sint-Eloysbroederschap. Op de kerkdeur spijkerde men ter ere van Sint-Eligius paardenhoefijzers.1383 In 1711 werden te Vosselare 1800 Sint-Eligiusvaantjes verspreid onder de deelnemers aan de paardenommegang en onder de andere bedevaarders. Meestal echter schommelde de totale omzet ‘slechts’ rond de 1000 per jaar.1384 In de negentiende eeuw verspreidde men er vaantjes die gedrukt waren met een anonieme achttiende-eeuwse houtblok (voorzien van een voorstelling die niet naar een welbepaalde lokaliteit verwees) die in deze periode ook voor de 1378 Van Heurck, Les drapelets, p. 394. 1379 Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 63-64, met de afbeelding van de voorstelling op het vaandel en van een achttiende-eeuws vaantje. De veronderstelling van M. Van Coppenolle als zou het vaantje met een zeventiende-eeuwse drukvorm gedrukt zijn, is niet te verantwoorden. 1380 Van Heurck, Les drapelets, p. 415; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 88; Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 63. 1381 Giraldo, ‘Guillaume Michiels’, p. 42-43. 1382 Zie voor een reproductie: R. Ruys, 250 jaar Confrerie van Sint-Elooi te Tielrode. Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen (Tielrode, 1982), p. 65. De affiche wordt hier verkeerdelijk rond 1750 gesitueerd. De merknaam ‘De Goesin en Zoonen’ werd gebruikt in de jaren 1786 en 1787. 1383 Claeys, Sint Eloy, p. 129-130. 1384 De Potter & Broeckaert, Gent: Vosselare, p. 47-48, met citaat overgenomen van de vaantjes: ‘Nae Vosselaere wilt u met uw’ peirden spoeden, Aenroept daer S. Eloy; zoo zal u God behoeden.’ Celis, De bedevaartplaatsen, p. 63. Van Heurck, Les drapelets, p. 450. Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 170-171.

628

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen Sint-Eligiusvlaggetjes van Grembergen, Gentbrugge en Tielrode gebruikt werd.1385 Zeveneken Tot het midden van de negentiende eeuw werd de jaarlijkse feestdag van Sint-Eligius, op 25 juni, de dag van de translatie van de relieken, hier op een heel eigen manier gevierd. Een stoet bestaande uit twee trompettisten te paard, een vaandeldrager, leden van de Sint-Eligiusbroederschap en de Broederschap van de Heilige Rozenkrans, het lokale koor, vertegenwoordigers van de kerkelijke en wereldlijke overheden en pelgrims, trok naar de grens van het dorp om vanaf daar de ruiters met paarden naar de kerk te begeleiden om aldaar gezegend te worden en een vaantje te ontvangen.1386 Op de ene kant van dit in Gent door A. Van der Meersch gedrukte vaantje stond de kerk van Zeveneken afgebeeld (met onderschrift: ‘S. ELOY te SEVENEECKEN’), op de andere Sint-Eligius in bisschoppelijk gewaad staande naast een kapel en tussen zeven eiken, met onderaan: ‘AVE MARIA GRATIA PLENA. Die God bidt door S. Eligius, Verkrygt al dat hem zalig is.’1387 2. Verering in gilden en ambachten Aalst De gilde van Sint-Elooi van Aalst betaalde in 1770 15 gulden 12 stuiver aan de Dendermondse drukker Jacobus Du Caju voor de levering van vaantjes. Voor het ambacht der smeden drukte Judocus Ludovicus d’Herdt 1500 ‘boeckxkens behelsende het leven van Sint-Eloy aen twee oorden en een negenmanneken per stuck’, die hem voldaan worden in 1770.1388 In 1786 schaften zij zich opnieuw vlaggetjes aan, nu 400 stuks. De gilde groepeerde de Aalsterse smeden, maar met haar vaantje richtte zij zich tot een ruimer publiek, want in de tekst op de gravure prees zij haar patroonheilige aan als genezer van de ziekten van paarden, schapen en hoornvee.1389 Antwerpen Een Antwerps gildeprentje is gesigneerd: ‘J.B. Jongelinx sculp.’ Op de keerzijde staat te lezen: ‘Lof-sang ter eeren van den Heyligen Eligius bisschop van Noyon grooten apostel van Nederlandt patroon van de Vrye erfmunters van 1385 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 139, 151, 311 en 318; Mak, ‘Vlaamse volksdevoties’, p. 170-171. 1386 Van Heurck, Les drapelets, p. 413; De Potter & Broeckaert, Gent: Zeveneeken, p. 22-23; Claeys, Sint Eloy, p. 130. 1387 Exemplaar: PcA (fragmentair bewaard, negentiende-eeuwse afdruk); Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 96; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 335-336. 1388 D’Herdt, ‘De boekhandel’, p. 120. 1389 Zie over deze achttiende-eeuwse kopergravure: Van Heurck, Les drapelets, p. 6. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 4-5, met afbeelding; Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 88.

629

deel IiI – HEILIGEN

Afb. 97. Brugge, Sint-Eligiuskapel, devotie tot de H. Eligius. Anonieme burijngravure (132 × 92 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 339

Brabandt binnen Antwerpen residerende, ende grooten beschermer tegen de peste, soo der menschen als beesten.’1390 Brugge In Brugge bevond zich een Sint-Eligiuskapel waar men een in een zilveren hamer besloten reliek kon vereren. Zowel hier als aan de Sint-Salvatorskerk voltrok zich tot het jaar 1782 het jaarlijkse Sint-Eligiusritueel waarbij de proost van het smedenambacht met de zilveren hamer de paarden zegende.1391 Van het Eligius-gildevaantje der Brugse smeden (dat ook als bedevaartvaantje dienst deed) 1390 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1135 (onvolledig: enkel p. 1-2 aanwezig). 1391 Claeys, Sint Eloy, p. 12. Volgens Pieters, ‘Bedevaartvaantjes’, p. 235 werd de zegening afgeschaft in 1782 (verwijst naar E.d.K., ‘Naar aanleiding van’, p. 89-94).

630

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen zijn de jaarlijkse oplagecijfers bekend voor de periode 1708 tot 1728. Zij schommelen tussen de 600 en de 1000 stuks. In het totaal kocht het smedenambacht gedurende deze 21 jaar 15.875 vaantjes aan. Vanaf 1749 tot aan de opheffing in 1795 schafte het zich per jaar 800 exemplaren aan.1392 Een anonieme kopergravure toont Eligius als bisschop met staf en gekroonde hamer bij een aambeeld waarop een hoefijzer ligt, met op de achtergrond twee paarden en een kapel.1393 De teksten zijn ‘S. Eloy’ en: ‘Besoeckt ende dient den goeden vrient S. Eloy verheuen / die de smeden vijeren Gode sal v gheuen / benedictie ende sal v beesten regieren / peerden coyen ende andere dieren / aen de smede poorte.’ 3. Onbekend Eeklo In 1781 liet de Confrérie van Sint-Elooi van Eeklo 1000 vaantjes drukken. Mogelijk gebeurde dat vroeger ook al, maar daarover bestaat geen informatie.1394 Evergem Voor de verering van de Eligiusrelieken in de parochiekerk van Evergem verscheen in de achttiende eeuw een vaantje met de signatuur ‘F. H[eylbrouck] F[ecit]’ met onderaan het opschrift: ‘Sint Eloij die Bisschop van Doornick hebt geweest / die menig mensch en Peirdt van hunne quael geneest / Heijligen Eloij weest ons alhier gedachtig die van U Landt en oock die sijn tot everghem woonachtig’ en op de schuine zijde ‘Sint Eloij die wort gedient tot everghem al waer sijn H. Reliquien sijn berustende Eligius.’1395 Aan de linkerkant staat Eligius afgebeeld als bisschop. Met een hamer zegent hij een paard met aan de nek een vaantje op een stokje bevestigd. De rechterzijde toont een zicht op Evergem en de parochiekerk.1396 Meise Hoewel Sint-Martinus de titelheilige van de parochiekerk van Meise was, wordt reeds in 1222 melding gemaakt van een Sint-Eligiuskapel (in het gehucht Hasselt), die een bedevaartplaats was voor gelovigen uit omliggende dorpen.1397 In de zeventiende eeuw verscheen hier een vaantje (kopergravure) met het opschrift: ‘S. Eloy behoeder van onse beesten bidt voor ons.’1398 Merelbeke In Merelbeke kon men een reliek van deze heilige vereren. Op een achttiende-eeuws bedevaartvaantje (houtsnede) leest men het opschrift: ‘Sint Eloy 1392 M. Van Coppenolle, ‘Van een Brugsch Sint-Elooisvaantje’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak, 5 (1946), p. 44-47 (p. 45); H. Stalpaert, ‘Brugse devotieprenten van Sint-Elooi’, in: Volkskunde, 78 (1977), p. 234-245. 1393 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 339 (132 × 93 mm). 1394 Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 84. 1395 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 91; Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 115-116 (met afbeelding). 1396 Van Heurck, Les drapelets, p. 126-127. 1397 Sacré, Folkloristische kalender, p. 196. 1398 Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 94.

631

deel IiI – HEILIGEN wordt tot meerelbeke geviert / naar meerelbeke wilt u met uw’ Peirden spoeden. Aenroept daer S. Eloy, zoo zal Godt u behoeden.’1399

Sint-Lambertus Lambertus van Maastricht (ca. 638-ca. 705) (feestdag: 17 september) kwam uit een adellijke familie uit Maastricht, waar hij bisschop zou worden. Hij stierf als een martelaar toen hij door de familie van de rentmeester van Pepijn van Herstal werd vermoord. Dit was een wraakactie voor de moord op de rentmeester door een familielid van Lambertus.1400 Beersel In 1773 zijn voor Beersel (in de huidige provincie Vlaams-Brabant) met een reeds langer voorhanden koperplaat 1000 Sint-Lambertusvaantjes gedrukt door Jacobs te Brussel.1401 Hij raadde de bedevaartverantwoordelijken aan om een ‘houte plate’ te laten maken. Zo zou hij de vaantjes goedkoper kunnen leveren, want, zo voegde hij eraan toe, ‘een houte plate kost veel minder als een kopere.’1402 Ekeren Voor Ekeren (Antwerpen) kwam in de periode 1653-1666 een vaantje tot stand voor de H. Lambertus, de patroonheilige van de parochiekerk. Het is, net zoals het Ekerse Hagelkruisvaantje, een gravure van Peter van Lisebetten naar een ontwerp van Philip Fruytiers.1403 Het toont ons de processie die, vertrekkend vanuit het kerkgebouw, onder publieke belangstelling over het marktplein trekt. Onder de toeschouwers bemerken we enkele kinderen met een vaantje in de hand. Aangezien te Ekeren geen sporen werden gevonden van een bedevaartcultus rond de H. Lambertus, was deze uitgave wellicht hoofdzakelijk voor de lokale bevolking bestemd. Lovenjoel De anonieme prent voor de H. Lambertus te Lovenjoel dateert ten vroegste van 1648, gezien de aanwezigheid erop van het wapenschild van de familie

1399 Claeys, Sint Eloy, p. 130; M. Broeckhove, ‘Over Sint-Eligius te Merelbeke naar aanleiding van de restauratie van zijn geklasseerde kapel’, in: Oostvlaamse Zanten, 67 (1992), p. 249-260, met afbeelding van vaantjes. Van Heurck, Les drapelets, p. 300 en 312-313 afb. en Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p. 227, met afbeelding. Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 94 (druk: P. Kimpe, Gent). Het exemplaar in PcA bevat geen tekst en het kerkgebouw is anders geplaatst dan bij het exemplaar beschreven door Van der Linden. 1400 H. Selderhuis (red.), Handbook of Dutch church history (Göttingen, 2015), p. 26. 1401 C. Theys & A. Proost, Geschiedenis van Beersel (Brussel, 1963), p. 112. Volgens Van Heurck, Les drapelets, p. 45-46 zou de plaat uit de zeventiende eeuw dateren. Voor een afbeelding, zie: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 196. 1402 Theys & Proost, Geschiedenis van Beersel, p. 112 (‘[de leverancier] heeft gesijt dat waer het saecken wij eene houte plate maeckten dat hij aldan soude konnen leveren à 6 stuyvers het hondert [i.p.v. 2 schellingen], ende een houte plate kost veel minder als een kopere’). 1403 Van Heurck, Les drapelets, p. 114-115. Exemplaar: RG, Vaantjes, Ekeren (moderne afdruk).

632

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen de Spoelbergh (tenzij dat later werd aangebracht).1404 De ontwerper prefereerde een rechthoek in de breedte om naast het altaar een groep bedevaarders met hun dieren weer te kunnen geven, evenals een vergezicht op de dorpskerk en omgeving.1405

Sint-Gaugericus De heilige Gaugericus (feestdag: 11 augustus) werd in de zesde eeuw door de bisschop van Trier tot diaken gewijd en volgde Vedolf van Kamerijk aldaar op als bisschop. Hij werd begraven in de Sint-Medarduskerk buiten Kamerijk.1406 Dworp Voor de Sint-Gorikskerk in Dworp werd een prent vervaardigd waarop de H. Maagd en de HH. Anna, Gaugericus, Laurentius en Rochus gezamenlijk staan afgebeeld.1407

Sint-Hubertus De heilige Hubertus (feestdag: 3 november) werd geboren omstreeks 665. Hij volgde circa 705 de vermoorde Sint-Lambertus op als bisschop van Tongeren. Tussen 716 en 718 bracht hij de relieken van Lambertus van Maastricht (zetel van het bisdom Tongeren) over naar Luik, dat de verblijfplaats van Hubertus werd. Hubertus stierf op 30 mei 727. Op 30 september 825 vond het volledige lichaam van Sint-Hubertus een rustplaats in de benedictijnenabdij van Andage.1408 De vrees voor hondsdolheid of razernij heeft de verering van Sint-Hubertus eeuwenlang gevoed. Dit valt onder meer af te leiden uit de vele Sint-Hubertusprenten met opschriften als ‘Ce saint guerit la rage’ of ‘Patroon tegen de Razernij.’1409 De voorstelling van Sint-Hubertus als patroonheilige van de jagers berust dan weer, zoals bijvoorbeeld voor Limburg, niet op historische gegevens.1410 Onder de nochtans vrij talrijke Zuid-Nederlandse 1404 R. van der Linden, ‘Bedevaartprenten en bedevaartvaantjes. St.-Lenaarts – Aalst, Herdersem en Lovenjoel-Leuven’, in: Oostvlaamse Zanten, 58 (1983), p. 44-48 (afbeelding op p. 46). 1405 Van der Linden, ‘Bedevaartprenten en bedevaartvaantjes’, p. 46 (afbeelding). Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 24 (afbeelding). Fragmentaire afbeelding: Van der Linden, Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen, p. 17. 1406 Hillegeer, België en zijne heiligen, deel 1, p. 128 e.v. 1407 Theys, Geschiedenis van Dworp, p. 167. Exemplaar: MAS, nr. 59.116.212 (voorheen VMA). 1408 F. Rousseau, ‘Le personnage historique de Saint Hubert’, in: Saint-Hubert d’Ardenne: Cahiers d’ histoire, 3 (1979), p. 19-32 (p. 20-22). 1409 L. Huyghebaert, Sint-Hubertus, patroon van de jagers in woord en beeld. Historie, legenden, folklore (Antwerpen, 1949), p. 82-86. L. Van Acker, ‘De Vlaamsche afstammelingen van de heilige Hubertus en hun geneeskracht tegen de razernij’, in: Biekorf, 85 (1985), p. 5-37. In zijn postuum verschenen verzameling sermoenen noemde de Brugse kanselredenaar Adrianus de Cock Sint-Hubertus de beschermheilige ‘tegen de beten van dulle honden, ofte andere beesten.’ Zie: A. de Cock, Sermoenen van den seer eerw. heer Adrianus de Cock […] op de feest-daghen (Brugge: J. & F. Beernaerts, 1747), p. 532. 1410 J. Molemans, ‘Sint-Huibrecht in Lille. Een naamkundig, historisch en volkskundig onderzoek’, in: Naamkunde, 8 (1976), p. 105-125 (p. 115).

633

deel IiI – HEILIGEN bedevaartplaatsen waar de H. Hubertus vereerd werd, zijn er slechts enkele waarvan we weten dat daar vóór het einde van de achttiende eeuw bedevaartvaantjes verspreid werden, namelijk Wakkerzeel, Offelken en (vermoedelijk) Saint-Hubert.1411 In 1806 werd een zeventiende-eeuwse koperplaat voor het drukken van vaantjes voorzien van een tekst die verwees naar de pas kort daarvoor ontstane Sint-Hubertusviering in het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof.1412 Voor welke bedevaartplaats deze drukplaat oorspronkelijk gegraveerd was, is echter niet bekend. 1. Regulieren Antwerpen Vanaf 1753 werden door de Antwerpse Sodaliteit der Getrouwden zijden prentjes verspreid ter ere van de H. Hubertus.1413 De alexianen zouden in de achttiende eeuw hebben beschikt over een Sint-Hubertusreliek, oorsponkelijk afkomstig uit het Noord-Brabantse Alem (bij ’s-Hertogenbosch), maar onrechtmatig in Antwerpen terechtgekomen.1414 Brugge De kapucijn Carolus van Arenberg schonk in 1645 een reliek van de H. Hubertus aan het Brugse Sint-Julianusgasthuis, een instelling in 1305 aan de Boeveriepoort opgericht om behoeftige pelgrims en andere vreemdelingen onderdak te geven. Op 16 december 1600 had het stadsbestuur het Sint-Julianusgasthuis samengevoegd met het Dulhuis Sint-Hubertus, bestemd voor de opname van krankzinnigen en vondelingen.1415 In verband met deze cultus zijn twee in koper gegraveerde prenten bewaard. Een ervan is gesigneerd: ‘Robert Hamilton sculp. 1717.’ Onder de voorstelling van de heilige en het kruisdragende hert staat: ‘Sinte Hvbrecht Diemen viert int godshuus van Ste Juliens Te Brugghe 1638.’ De betekenis van het jaartal 1638 is hier niet duidelijk. De tweede gravure voor de cultus in het ‘hospitael van Ste Juliaen binnen Brugge’ is niet gesigneerd. Zij beeldt eveneens de bekering van 1411 Voor (vermoedelijk) Saint-Hubert, zie: Marquet, ‘La confrérie du grand Saint-Hubert’, p. 370 (reproductie van een vaantje uit de late achttiende eeuw, gesigneerd door Flohalle). – Het rechthoekige koperplaatje van Jan Baptist Berterham op het Sint-Hubertusvaantje van Sint-UlriksKapelle dateert van omstreeks 1700. Het vaantje kwam pas omstreeks het midden van de negentiende eeuw tot stand. Wellicht was Berterhams plaatje oorspronkelijk niet bestemd voor het drukken van vaantjes. Van Heurck, Les drapelets, p. 73-74. Pesch, Wallfahrtsfähnchen, p. 291. 1412 Van Heurck, Les drapelets, p. 144. Van der Linden, Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen, p.124-125, met afbeelding. Exemplaar: PcA. 1413 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 235-236 en 244 (afbeelding). Over het gebruik van deze briefjes: OLV, nr. 87.A.8, Handboecxken der officialen der Sodaliteyt der Getrouwde binnen Antwerpen (sub anno 1753). 1414 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 170. 1415 Hildebrand, De kapucijnen, deel 9, p. 733. Therry, De religieuze beleving, p. 184. P. Van Zeir, ‘De armenzorg te Brugge’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 357-379 (p. 358-360).

634

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen

Afb. 98. Brugge, Sint-Julianusgasthuis, devotie tot de H. Hubertus. Burijngravure door Robert Hamilton (129 × 92 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 341

Hubertus uit en bevat drie chronogrammen die naar 1792 verwijzen.1416 Gempe De Sint-Hubertusbroederschap te Gempe (Sint-Joris-Winge) werd gesticht op 25 april 1706. Vermoedelijk gaat een gravure, vervaardigd door Jacobus Harrewijn (1662-1732), op deze datum terug. De prent toont bovenaan een verschijning van de H. Hubertus met een hert en onderaan het klooster van Gempe met op de voorgrond een groep bedevaarders. Het berijmde opschrift luidt: ‘Kompt tot Gemp Sint Huybrecht eeren / En hier sijnen lof vermeeren / Hij sal u behulpsaem 1416 Reproducties van beide prenten: Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 229-230. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 341 (gesigneerd Robert Hamilton).

635

deel IiI – HEILIGEN wesen, / En van RASERNIJE genesen. / Kompt sijn BEENDEREN hier begroeten / Hij sal uwe smert versoeten. / Kompt sijn BROODT en WAETER nutten, / Hij sal uwe quale stutten.’1417 Een vroegere staat van deze prent berustte destijds in het archief van de Parkabdij. Dit wijst er vermoedelijk op dat deze gravure in opdracht van die abdij gemaakt is.1418 Saint-Hubert Hoewel de prentzijde van een anoniem perkamenten sanctje met een afbeelding van de H. Hubertus niet naar de verering te Saint-Hubert verwijst, geeft een handschriftelijke tekst op de keerzijde aan dat dit exemplaar wel degelijk met deze Waalse bedevaartplaats in verband staat: ‘Dit Beldeken is geweijt en heeft aengeraeckt aen den Stool van den Heijligen Hubertus in Ardennen.’1419 Ten behoeve van de Nederlandstalige pelgrims naar Saint-Hubert in de Ardennen kwam reeds in 1516 een geïllustreerde eenbladdruk van de pers met godsdienstige en medische voorschriften voor wie genezen uit deze bedevaartplaats terugkeerde. De houtsnede die erop voorkomt (met in een banderol de vermelding ‘S[an]ctus Hubertus’) is, blijkens de slijtagesporen, gedrukt met een reeds oudere houtblok.1420 2. Kapellen Offelken Het helaas niet meer voorhanden vaantje voor Offelken (bij Tongeren) toonde de bedevaartkapel met de H. Hubertus, neergeknield voor het legendarische kruisdragende hert. De drukvorm van dit al in 1872 sinds lang niet meer te verkrijgen vaantje dateerde uit 1752, zoals bleek uit de tekst die er, naar verluidt, op voorkwam: ‘S. Hubertus geërt tot Offelken B.V.O. 1752.’1421 Sint-Pieters-op-den-Dijk In 1692 ontwierp en graveerde R. Whitehand een confrérieprent voor de Sint-Hubertusviering te Sint-Pieters-op-den-Dijk (bij Brug1417 J. Crab, De glans van Prémontré. Oude kunst uit Witherenabdijen der Lage Landen. Tentoonstellingscatalogus Abdij van Park-Heverlee, 15 september-11 november 1973 (Leuven, 1973), p. 207-208. 1418 Exemplaar: MAS, nr. 72.3.1 (voorheen VMA). J.E. Jansen, L’abbaye norbertine de Parc-le-Duc. Huit siècles d’existence 1129-1929 (Mechelen, 1929), afbeelding tegenover p. 12. Deze eerdere staat van de gravure is gereproduceerd bij: Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 145. Exemplaar van deze staat: PcA. Zie ook: Berlière & Brouette, Monasticon belge, deel 4, p. 833 (reproductie) en L. Spinnael, ‘Een oude Brabantse bedevaartplaats O.L.V. van Lubbeek’, in: De Brabantse Folklore, 156 (1962), p. 436-450 (p. 439). 1419 Kopergravure; anoniem; tekst op banderol: S. Hvbertvs. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 714 (kortgesneden; drager: 90 × 60 mm). 1420 W.L. Braekman, ‘De noveen van St.-Hubertus naar een Vlaamse eenbladdruk van 1516’, in: Volkskunde, 73 (1972), p. 1-14 (p. 1-7, met afbeelding). 1421 Frère, Limburgse volkskunde, deel 2, p. 60. Vansummeren, Bedevaartvaantjes, p. 87-88.  – B.V.O. staat voor: Bid voor ons.

636

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen ge) die wellicht niet enkel voor de plaatselijke bevolking maar ook voor bedevaartgangers bestemd was.1422 De tekst leest: ‘Sijt ghij ghebeten van een Hondt, of van een dulle beest ghewondt: compt tot St Huberecht terstondt […].’ Ten Aard In een kapel in Ten Aard (Geel) bestond sinds omstreeks 1727 een Sint-Hubertusverering. P.E. van der Noot, kanunnik te Mechelen en in 1694 benoemd tot bisschop van Gent, bouwt bij zijn jachthuis in 1718 een kapel die hij toewijdt aan Sint Hubertus, patroon der jagers. Op 8 september van het jaar 1727 bezorgt de negentigjarige bisschop nog een S. Hubertusrelikwie aan deze kapel.1423 Michiel Snyders maakte voor deze Sint-Hubertusviering ‘op den Aert’ een kopergravuurtje. Deze gravure bevat geen tekst, maar typografisch onderaan leest men: ‘Comt op den Aert S. Huybrecht eeren / En daer sijnen lof vermeeren. / Hy sal u behulpsaem wesen / En van raserny genesen / Wilt sijn Broederschap aenveerden / Syn Reliquien haut in weerden / Comt sijn Broodt en Water nutten / Hy sal uwe qualen stutten. / Dit Beldt heeft aengeraeckt sijn H.H. Reliquien.’1424 3. Kerken Antwerpen De inventaris van de zeer exclusieve Sint-Huibrechtsgilde in de kathedraal te Antwerpen vermeldt in 1642: ‘eene roode copere plate vande figure van Ste Huybrecht gheschonken aende selve gulde door mijn heer den schepen Louis Lemesureur.’ Hoe lang deze drukplaat toen reeds in gebruik was, is niet bekend. De gilde liet er in 1717 een nieuwe graveren. Voor de koperplaat en het graveerwerk betaalde zij toen in het totaal 24 gulden 2 stuiver. Het ging om een anonieme prent die de H. Hubertus toont terwijl hij in een boslandschap neerknielt voor het kruisdragende hert. Onderaan staat een chronogram met een verwijzing naar 1717: ‘sanCte hUberte a CanIs MorsU rabIDo praeserVa nos. Ita precantur D:D: confratres.’1425 In 1757 werden voor 5 gulden 7 stuiver 730 ‘beeldekens’ gedrukt. In 1773-1774 ontving Ludovicus Fruytiers 42 gulden voor het graveren van een nieuwe koperplaat met ongeveer dezelfde voorstelling als voorheen. In 1780-1781 was deze drukvorm al zo versleten dat Fruytiers ze diende te retoucheren. Voor deze arbeid en voor het drukken van een (niet vermeld) aantal prenten kreeg hij 18 gulden 2 stuiver. In 1791 werd Fruytiers’ plaat een laatste keer onder handen genomen, nu door Joannes Jacobus Smits, die hiervoor 18 gulden ontving. Hoewel Smits zijn inbreng beperkte tot het verdiepen van de plaat, bracht hij er wel zijn signatuur op aan: ‘J:J: Smits fecit 1791.’ 1422 Huyghebaert, Sint-Hubertus, p. 227-228 en frontispice (afdruk van de koperplaat). Stalpaert, ‘Devotieprenten doorlichten’, p. 674 en 676-677. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1106. 1423 Prims, Het parochiewezen, p. 143-144. 1424 Exemplaar: SAT, Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, nr. 01970, ‘H. Hubertus.’ 1425 Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 839 (179 × 148 mm).

637

deel IiI – HEILIGEN Overeenkomstig haar in 1587 hernieuwde statuten, mocht de Sint-Huibrechtsgilde slechts eenentwintig leden tellen. Het herhaaldelijk retoucheren van de koperplaat laat dan ook vermoeden dat exemplaren van de prent ook verspreiding kenden onder niet-leden, net zoals de gilde zeker vanaf 1752 medailles, horentjes en ringetjes (allemaal meegebracht uit Saint-Hubert) verkocht.1426 Borsbeek Men herinnere zich de gravure van Adriaan Huberti met een typografische tekst voor Borsbeek (cfr. deel I, ‘3. Bedevaartprenten en andere plaatsgebonden devotieprenten’, onder ‘3.1. Begripsbepaling’). Brugge In 1668 blijkt in de Sint-Salvatorskerk te Brugge een Broederschap van de H. Hubertus te bestaan die in 1683 400 ‘beeldekens’ van de patroonheilige aankoopt 1427 Brussel Op enkele minieme details na gelijkt de voorstelling voor Morkhoven sterk op een eveneens in koper gesneden maar anonieme Sint-Hubertusprent voor de Zavelkerk te Brussel met daarop volgende tekst: ‘Attigit Approbatas Reliquias Bruxel in ducali Ecclesia B.M.V. de Sabulone.’1428 Buizingen Nadat de aartsbisschop van Mechelen op 17 april 1766 toestemming had verleend om een Sint-Hubertusreliek in de kerk van Buizingen te vereren en daar in 1767 een broederschap opgericht was, graveerde de Brusselaar J.M. Bisschop tegen betaling van 8 patacons een vrij grote Sint-Hubertusprent met daarop een chronogram dat naar genoemd jaar verwijst: ‘tragt gY De genesIng t’haeLen, In rasernY, anDer qUaLen treeD naer bUYsIng In UW pYn, saL UW hULp sInt hUYbreCht zYn.’ Met deze gloednieuwe koperplaat, gesigneerd ‘Bisschop Graveur du con[sei]l’, drukte Jacques Van Doren te Brussel 1000 ‘beldekens in groot 4° en 29 beeldekens op cleyne mediaene.’1429 De prent is (in gevouwen toestand) als fronti1426 E. Geudens, Het S. Huibrechtsgild en zijne genooten in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen (1500-1821) (Antwerpen, 1921), p. 83-84 en 89. Het frontispice van deze publicatie is een reproductie van Smits’ prent. 1427 Therry, De religieuze beleving, p. 183, noot 220. 1428 Formaat: ca. 133 × 97 mm. Exemplaar: RG, Plaatsgebonden devoties, Brussel, P1 (in 1805 gebruikt als bewijs van inschrijving in de Brusselse broederschap). J.R. Verellen, ‘Morkhoven: de Sint-Hubertusverering’, in: Oudheid en Kunst, 36 (1953), p. 156-164 (p. 158-159 en reproductie tegenover p. 160). Lambrechts, Bezem en kruis, p. 159-161, met afbeelding. 1429 Koperplaat; formaat: 205 × 170 mm. C. Theys, ‘Begankenis en broederschap van St. Hubertus te Buizingen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 46 (1963), p. 448-466 (p. 460 en 462). Van Heurck, Les images, p. 47. Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 166-167, 232-233 (reproductie) en 235. – De exemplaren op klein mediaan waren afdrukken met een brede marge. In de negentiende eeuw mat het papier klein mediaan ca. 530 × 400 mm. R. van der Meulen, Het boek in onze dagen beschreven en afgebeeld (Leiden, 1892), p. 102.

638

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen spice gebruikt bij exemplaren van het zestien pagina’s omvattende Kort begryp van het leven en oprechtinge des broederschap onder het aenroepen van den H. Hubertus, besonderen patroon tegen de rasernye en woedende siecktens soo onder de menschen als onder de beesten; in de parochiale kercke van Buysingen ontrent de stadt van ons L.V. van Halle […], vervaardigd door de Brusselse drukker en boekverkoper Jacques Van Doren. In 1768 betaalde de broederschap Van Doren 8 gulden 9 stuiver voor een onbekend aantal boekjes. Het betrof exemplaren zonder frontispice, want daarnaast ontving de drukker nog 2 gulden 8 stuiver voor een (weerom niet vermeld) aantal boekjes ‘gebrocheert so in gemarbert als in blauw papier met ingesette plaete.’1430 Op pagina dertien van het Kort begryp krijgt de bedevaarder de verzekering ‘dat de beeldekens die in de kerck van Buysingen te bekomen zyn, altemael ter eeren van den H. Hubertus gewydt zyn, die men ten synen huyse uyt devotie tot desen Heyligen kan bewaeren.’ De ringen en medailles (in goud, zilver of koper) waren, zo lezen we daar, in de abdij van Saint-Hubert gewijd en door aanraking met de stool van de heilige geheiligd. Ter attentie van de jagers werd onderstreept: ‘De hoornekens die desgelyck gewydt en geheyligt zyn, worden tot synder eere gedraegen, om dat den H. Hubertus eertyts tot de jacht genegen, nog hedendaegs de jaegers grootelyckx gunstig is.’ Deurne Van de twee koperplaten die Lambertus Causé in 1711-1712 voor 22 gulden aan het kerkbestuur van Deurne (Antwerpen) leverde, stelde een de H. Hubertus voor (cfr. ‘Sint-Antonius-Abt, Deurne’).1431 Elewijt Bezat Elewijt sinds de late zestiende eeuw geen reliek meer van de daar al sinds eeuwen vereerde H. Hubertus, dan werd in 1650 hieraan verholpen. Dat jaar schonk de vicaris provinciaal van de kapucijnen er immers een aan Gillis Frederik van Marselaer, heer van Perk en Elewijt, die het nog datzelfde jaar op 3 november, feestdag van de heilige, plechtig vanuit de kapel van zijn kasteel naar de parochiekerk liet overbrengen. Niet lang daarna, op 1 mei 1651, werd de plaatselijke Sint-Hubertusbroederschap kerkrechtelijk erkend. Om dat nieuws bekend te maken drukte Martinus de Bossuyt te Brussel een affiche waarin tevens meegedeeld werd dat de gelovigen voortaan jaarlijks op 3 november in de kerk van Elewijt een volle aflaat konden verdienen. Onderaan de plakbrief staat ook nog: ‘Soo ist dat een ieghelijck, oock ter uytreckinge van de ghewyde medalien, trompkens ende beeldekens, wordt devotelijck ghebeden ter plaetse ende daghe als voorsz. is.’1432 De verle1430 Theys, ‘Begankenis’, p. 460-462. 1431 Nooyens, Geschiedenis van Deurne, deel 2, p. 297. 1432 Hildebrand, De kapucijnen, deel 9, p. 734. A. Waumans, Levensschets van den H. Hubertus. Zijne vereering te Elewijt (Averbode, 1927), p. 27-28. Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 173-179, met reproductie van de affiche.

639

deel IiI – HEILIGEN ning van de aflaat betekende een sterke stimulans voor de ontwikkeling van deze bedevaartcultus.1433 Van deze ‘beeldekens’ uit 1651 is ons geen exemplaar bekend. Meer dan een eeuw later verscheen bij de Mechelse drukker Joannes Franciscus van der Elst (actief van 1754 tot 1788) een grote planodruk, getiteld Jaegers-spraeck verstaende door Menalcas eenen parochiaen ende Melebeus eenen vreemdelingh gedaen aen den Heyligen Hubertus verheven in de over oudt vermaerde parochiale Kercke van Elewyt. Het geheel bestaat uit vier onderdelen: een afbeelding, een verhalende tekst in dichtvorm, een gebed en het impressum. De tekst (die onder meer alludeert op de schenking in 1650) kwam ten laatste in 1718 tot stand. De anonieme auteur heeft zijn werkstuk namelijk opgedragen aan Philippus Joseph van Marselaer, die in 1718 overleed.1434 De voorhanden editie is dus mogelijk niet de allereerste. De afbeelding op de Jaegers-spraeck is een kopergravure, gesigneerd door de Mechelaar Antonius Opdebeeck.1435 De prent toont elementen uit de legende van de heilige. Vergezeld van een helper, een paard en enkele honden knielt Hubertus neer voor het kruisdragende hert. Een engel reikt hem de bisschoppelijke attributen aan en in een visioen ziet hij hoe de H. Petrus hem een sleutel toesteekt. Verder bemerken we de parochiekerk en haar omgeving, een jager die op een hoorn blaast terwijl zijn honden een hert achtervolgen, twee wandelaars met een hond en een man en een vrouw die een paar schapen voortleiden. Bovenaan in het midden van de gravure prijkt het wapen van de familie van Marselaer. Door een gegraveerde tekst onderaan wordt aan de jagersactiviteiten een symbolisch-religieuze betekenis toegekend: het najagen van een plaats in het ‘Heylig Jacht-veld.’ Het daarop volgende chronogram verwijst naar 1756 en prijst de heilige vooral als noodhelper: ‘Comt hUbertUs VIeren t’eLeWYt DIe Van rasernY WILt sYn beVRYt.’ Toen men in 1927 ter gelegenheid van de herdenking van de dood van de H. Hubertus afdrukken van de originele koperplaat maakte, bleek die erg versleten.1436 Dat wijst erop dat zij nog lange tijd in gebruik is gebleven, vermoedelijk niet enkel voor het produceren van herdrukken van de Jaegers-spraeck (er is een editie gesignaleerd uit de vroege negentiende eeuw)1437 maar ook voor het drukken van losse bedevaartprenten. 1433 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 93 over Elewijt: ‘Ecclesia dicata est S. Huberto […] qui cultu singulari ibidem colitur et ad quem divum plurima sit peregrinatio, praecipue in hujus divi annuo festo.’ 1434 Hij was baron van Perk, heer van Opdorp, burggraaf van Zillebeke. J. Lindemans, Oude Brabantse geslachten, nr. 37. Van Marselaer (Brussel, 1958), p. 1, 9 en 11. 1435 Gravure; formaat: 158 × 221 mm; drukspiegel van het geheel: 440 × 325 mm; signatuur: Ant. Opdebeeck sculpsit Mechliniae. Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1045 (moderne afdruk). 1436 Reproductie: Waumans, Levensschets, tegenover p. 29; Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 175. 1437 Een vrij grondig gewijzigde versie kwam van de pers bij de van 1811 tot 1822 te Mechelen werkzame weduwe van Franciscus Joseph van der Elst. J. Muyldermans, ‘Sprokkeling IV. Sint Hubertus’ vereering te Elewijt’, in: De Brabander, 3 (1923-1924), p. 155-167.

640

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen Leefdaal Omstreeks 1645 schonk de kapucijn Carolus van Arenberg een gedeelte van de in het klooster te Tervuren bewaarde Sint-Hubertusreliek aan de Sint-Lambertuskerk van Leefdaal.1438 Bij de Leuvense drukker Joannes Jacobs (werkzaam in de periode 1735-1787) kwam een al uit 1671 daterend lied van de pers in verband met deze Sint-Hubertusverering: Lof-sangh van S. Huybrecht, te Leefdael, gesongen op synen feest-dagh den 3 november 1671.1439 Eveneens in de achttiende eeuw verscheen een anonieme eenbladdruk met een houtsnede en een typografisch toegevoegde twaalfregelige aansporing om de H. Hubertus als noodhelper te Levens-dael te aanroepen.1440 Er staat een verkleinde, vereenvoudigde en eveneens in xylografie uitgevoerde versie van deze afbeelding op een Franstalige eenbladdruk van drukker Pieter Corbeels te Leuven, getiteld S. Hubert à Leefdael en Brabant.1441 Het tekstgedeelte van dit in de periode 1789-1796 tot stand gekomen druksel omvat een verhaal in proza over het leven en de mirakelen van de heilige, een gebed en het impressum. Leuven Sint-Hubertus wordt sinds de veertiende eeuw vereerd in de SintJacobskerk te Leuven. Van deze verering getuigt een anonieme prent met opschrift ‘Vereert den H. Hubertus op het Lovens Biestplyn [het huidige Sint-Jacobsplein] op dat gij van alle rasende sicte bevrijt moegt sijn.’1442 Morkhoven De parochiekerk van het Kempische Morkhoven bekwam in 1730 via een kanunnik van de Sint-Romboutskerk te Mechelen een Sint-Hubertusreliek en in 1734 werd er een Sint-Hubertusbroederschap opgericht. In dat verband deed de plaatselijke parochiepriester, de Brusselaar Gaspar van Merstraeten, een beroep op Jacobus Panneels te Brussel voor het graveren van een bedevaartprentje. Hubertus, gekleed als jager en vergezeld van drie honden, knielt neer voor het kruisdragende hert. Op de achtergrond zien we een man met een paard vóór een kapel in een heuvelachtig landschap. Onderaan de prent staat: ‘Wilt ghij geholpen sijn, begeeft u naer Morckhoven: Aenroept Sint Huyberecht; aenbidt den Godt van boven.’1443

1438 Hildebrand, De kapucijnen, deel 9, p. 733-734. 1439 H. Herdies, ‘Uit de kerkelijke geschiedenis van Leefdaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 48 (1964), p. 314-316, met tekstuitgave. 1440 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 159 (reproductie). 1441 Vansummeren, Kinderprenten, p. 45 (reproductie). Corbeels was te Leuven actief in de periode 1789-1796. 1442 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 107. 1443 Formaat: 155 × 117 mm. Verellen, ‘Morkhoven’, p. 158-159, reproductie tegenover p. 160. Lambrechts, Bezem en kruis, p. 159-161, met afbeelding. Over de aantrekkingskracht van deze cultus: J.M. Goris, Herentals goed bekeken (Herentals, 1981), p. 87 en 133, noot 35.

641

deel IiI – HEILIGEN Niel Voor de verering in Niel kennen we een door Cornelis van Merlen (gest. 1654) gesigneerde prent met opschrift: ‘S. Hvbertvs Rustende Binne niel. Sign.: Cor. v. Merlen.’1444 Onze-lieve-vrouw-lombeek In 1661 schonk Gerard de Villers, heer van Villers-Perwin, een reliek van de H. Hubertus aan de kerk van Onze-Lieve-VrouwLombeek. Reeds het daarop volgende jaar keurde de aartsbisschop van Mechelen de statuten goed van de plaatselijke aan deze heilige toegewijde broederschap.1445 Een negentiende-eeuwse steendrukprent voor deze cultus is vermoedelijk een weergave van een kopergravure uit de achttiende eeuw. Het onderschrift ervan luidt als volgt: ‘Aenroept St Huybrechts hulp, in Lombeek zeer vermaerd / Die van de razerny, menschen en vee bewaerd.’1446 Oud-Heverlee Uit de rekeningen van de jaren 1731-1744 blijkt dat deze parochie in die periode Sint-Hubertusprentjes liet drukken.1447 Tervuren Volgens de legende zou Sint-Hubertus gestorven zijn te Tervuren, het latere geprefereerde jachtgebied van de Brabantse hertogen. In de parochiekerk, bediend door norbertijnen van de Parkabdij, berustte een jachthoorn die, naar men aannam, aan de heilige had toebehoord.1448 Als bedevaartplaats kreeg Tervuren een krachtige impuls toen aartsbisschop Jacobus Boonen op 14 oktober 1645 goedkeuring verleende aan de Sint-Hubertusreliek die de kapucijn Carolus van Arenberg aan de parochiekerk geschonken had.1449 Enkele decennia later, in 1670, vermelden de rekeningen van de Sint-Hubertusbroederschap voor de eerste maal het drukken van ‘papieren beeldekens.’ Hiervoor werd toen een bedrag van 2 gulden 8 stuiver betaald. In 1674 beliep de oplage 1100 stuks en reeds drie jaar later zou een nieuwe plaat gemaakt zijn. In 1678 kwamen 1600 exemplaren van de pers. In 1724 betaalde de broederschap 36 gulden 8 stuiver aan graveur Jan Baptist Berterham voor een 1444 Exemplaar: PcA; exemplaar RG in: Lemmens & Tierssoone, Antwerpse grafiek (2001-2002), afdeling Niel, nr. 1. NB: ook het exemplaar in PcA heeft een negentiende-eeuwse rugtekst: ‘Broederschap van den H. Hubertus opgericht in de kerk van Niel op 28 Meert 1705 door Paus Clemens XI.’ R. van Passen, ‘Sint-Hubertusviering in het Antwerpse’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 515-534 (p. 532). 1445 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 172-173. 1446 Sacré, Folkloristische kalender, reproductie tegenover p. 176. A. Verbouwe, Iconographie van Vlaams-Brabant, deel 8, p. 25 (nr. 103). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 554 (moderne afrduk). 1447 E. Martens, Uit het verleden van de gemeente Oud-Heverlee: Blaanden, Haasrode, OudHeverlee, St.-Joris-Weert, Vaalbeek (Oud-Heverlee, 1981), p. 98. 1448 Wichmans, Brabantia Mariana tripartite, p. 56. Van Herdegom, Diva Virgo candida, p. 246. 1449 Het betrof een fragment van de reliek die het lokale kapucijnenklooster twee decennia eerder verworven had uit het bezit van Anna de Croy, een weldoenster van de abdij van Saint-Hubert. Hildebrand, De kapucijnen, deel 9, p. 732-733. Van Gestel, Historia sacra, deel 2, p. 64-65.

642

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen koperplaat met de voorstelling van haar patroonheilige. Het drukken van 2000 exemplaren van een met deze gravure opgesmukt lofdicht kostte haar 25 gulden. In 1730 geschiedde een nieuwe betaling aan Berterham. De prenten waren niet allemaal voor bedevaarders bestemd. Sommige exemplaren werden gegeven aan de molenaars in wier molen een zak hing voor de inzameling van offergraan ten behoeve van de Sint-Hubertusviering.1450 Afdrukken van Berterhams plaat zijn gebruikt als frontispice bij de publicatie van Vita Sanctissimi Confessoris et Pontificis Huberti denati in Vura Ducum, & in vitam gloriosiorem nati anno 1730. 29. Maii, in 1730 gedrukt te Brussel door Eugenius Henricus Fricx.1451 Het gaat om een geleerd aandoend en aan de gouverneur-generaal, aartshertogin Maria Elisabeth van Oostenrijk, opgedragen geschrift van Petrus Willemaers, een religieus van de Parkabdij en aangesteld als pastoor van Tervuren. Om de machthebbers te behagen, nam de auteur op het einde van zijn werkstuk een lijst op van de heiligen die aan Hubertus en het huis van Oostenrijk verwant zouden zijn. Een achttiende-eeuwse in houtsnede uitgevoerde weerga van Berterhams gravure draagt twee chronogrammen die elk verwijzen naar 727, het jaar waarin Hubertus overleed. Bovenaan luidt het: ‘hUbertUs obIt sanCtUs fUrae Ducis’ en onderaan: hUbertUs bIssChop en beLeYDer stIrf heYLIg terVUren.’1452 Dezelfde drukvorm is (na verwijdering van het onderste chronogram) in de late achttiende of de vroege negentiende eeuw gebruikt voor een eenbladdruk met een aanroeping in dichtvorm en nuttige informatie aangaande de missen die in de parochiekerk gecelebreerd werden ter ere van de H. Hubertus.1453 De norbertijn van de Parkabdij Franciscus van Voshem, ‘pastor der koninglyke vryhyt Fure’ (Tervuren), redigeerde op verzoek van de zogeheten ‘boet-meesters’ van de broederschap een Beknopte levens-beschryving van den H. Bisschop en belyder Hubertus, gestorven Ter Fure 30. Mey 727. Waer by gevoegt syn historiesche aenmerkingen ende verklaeringen.1454 Het boekje verscheen met een kerkelijke approbatie van 28 maart 1774 en werd te Brussel gedrukt bij Franciscus t’Serstevens. Dat het initiatief uitging van het kerkbestuur staat uitdrukkelijk vermeld op de titelpagina: ‘Uyt-gegeven door de dienende kerk-meesters Paulus Nagels ende Joannes Baptista Stillemans.’ Het boekje is door de auteur in het Frans (met een Nederlandse vertaling) opgedragen aan gouverneur-generaal Karel van Lorreinen. Achteraan 1450 Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 231 (reproductie van de gravure uit het werk van Willemaers) en 232. M. Wynants, De Sint-Hubertuskapel en de Sint-Hubertusviering te Tervuren (Tervuren, 1995), p. 36-37. 1451 Beschreven in STCV: nr. 12921878. 1452 J. Nyssen, ‘Van helden en heiligen. 29. St.-Hubertus’, in: Ons Heem, 13 (1958-1959), p. 55-56 (reproductie op p. 55). 1453 Wynants, De Sint-Hubertuskapel, p. 37 (afbeelding). 1454 Exemplaar: prentenkabinet Abdij van Park (Leuven).

643

deel IiI – HEILIGEN geeft kanunnik Van Voshem praktische richtlijnen voor wie zich wilde behoeden tegen razernij, toverij, epilepsie, maanziekte en dergelijke. Men diende een zogeheten ‘boete’ te volgen. Die bestond uit een negendaags gebed en het nuttigen van gezegend brood, water en zout. Wie door een dolle hond gebeten was, moest de wonde dadelijk laten uitbranden met een ijzeren hoorn-sleutel van den H. Hubertus. Honden die gevaar opleverden, werden op het voorhoofd gebrandmerkt. Daarenboven diende men ze gedurende negen dagen gezegend brood of water te geven. De gelovigen kregen de raad zich te laten inschrijven in de broederschap en de feestdag van de heilige godvruchtig te vieren. Het boekje besluit met aanwijzingen voor het herkennen van een met razernij besmet dier.1455 Wakkerzeel Cornelius van Gestel noteerde in 1725 in verband met het Brabantse Wakkerzeel: ‘in hac parochiali sunt approbatae reliquiae S. Huberti qui magno populi concursu hic colitur, ac etiam ejusdem sancti insignis confraternitas amplis decorata privilegiis.’1456 In 1646 was abt Joannes Maes van de Parkabdij er inderdaad in geslaagd om voor de kerk van Wakkerzeel, toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw Boodschap en bediend door norbertijnen van zijn abdij, een reliek van de H. Hubertus te bemachtigen.1457 Hierdoor verhoogde voor bedevaarders de aantrekkelijkheid van Wakkerzeel, dat al van in de veertiende eeuw bekend stond als een cultuscentrum voor de H. Hubertus. Het hoeft ons dan ook niet te verwonderen dat er daar in de tweede helft van de zeventiende eeuw bedevaartvaantjes beschikbaar waren. Het voorhanden vaantje is gesigneerd ‘Max Gorlyer fecit’ en draagt volgende tekst: ‘Sinte Huijbrecht tot wackerseel geviert bidt voor ons.’1458 Al in 1640 had de premonstratenzer Eustachius de Pomreux du Sart, pastoor te Wakkerzeel, bij Bernardyn Maes te Leuven een boekje laten drukken, getiteld: Historie van den H. Hubertus, prince van Aquitanien, lesten bisschop van Maestricht ende Tongeren, ende eersten bisschop, stichter ende prince van Luyck. Met sommighe miraeckelen, ende ghebeden tot den selven Heylighen, in ’t cort uyt verscheyden schryvers vergadert.1459 Een kwarteeuw later, in 1665, verscheen te Leuven bij de weduwe van Bernardyn Maes een nieuw Sint-Hubertusboekje samengesteld door de dichter 1455 F. van Voshem, Beknopte levens-beschryving van den H. Bisschop en belyder Hubertus, gestorven Ter Fure 30. Mey 727. Waer by gevoegt syn historiesche aenmerkingen ende verklaeringen (Brussel: F. t’Serstevens, s.a.), p. 81-84. 1456 Van Gestel, Historia sacra, deel 1, p. 133. 1457 Hij bekwam de reliek bij de kapucijnen die in hun klooster te Tervuren sedert 1616 over een aanzienlijk stuk van het gebeente van de heilige beschikten. Hildebrand, De kapucijnen, deel 9, p. 732-734. 1458 Van Heurck, Les drapelets, p. 453-455, met afbeelding. Philippen, De Oostbrabantse bedevaartvaantjes, p. 109-110, met afbeelding. 1459 Goovaerts, Ecrivains, deel 2, p. 54-55. J. Gerits, ‘Sint-Hubertusverering te Wakkerzeel’, in: Meer Schoonheid, 36 (1989), p. 21-22. BCNI, nr. 9368.

644

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen en toneelauteur Guilielmus Zeebots, een premonstratenzer van de Parkabdij die in 1656-1690 achtereenvolgens onderpastoor en pastoor was te Wakkerzeel: Het leven, ende mirakelen van den Heylighen bisschop ende belyder Hvbertvs […] Wiens H.H. Reliquien rusten inde parochiale kercke van Wackerzeel […] Byeen vergadert […] ten dienst vande pellegrims, die hem tot Wackerzeel in bedevaert komen besoeken […]. Dit werkje beleefde een heruitgave in 1685 (Leuven, M. Hullegaerde) en in 1715 (Leuven, De Vaddere).1460 In 1734 kwam te Leuven, ditmaal bij Joannes Jacobs een anoniem bedevaartboekje van de pers: Besondere devotie tot den H. bisschop ende belyder Hubertus van over veel honderde jaeren opgerecht in de kercke van Wackerseel, alwaer syne H. Reliquien worden ge-eert, een broederschap is van outs ingestelt welck nu onlanckx door Benedictus XIII. met nieuwe aflaeten ende privilegien is vermeerdert, te saemen een kort begryp van syn wonderbaer leven. Als frontispice is voor dit 24 pagina’s tellende werkje een Antwerps achthoekig Sint-Hubertusprentje gebruikt, gesigneerd door Jacobus de Man. In de inleiding lezen we dat de auteur over de geschiedenis van de kerk weinig kan vertellen, daar ‘door de lanck heydt van den tydt ende de droeve revolutien van de Geuserye ende Oorlogen […] veele schriften ende documenten verloren [zijn gegaan].’1461 De kerkelijke goedkeuring voor dit nog in 1773 herdrukte werkje dateert van 31 maart 1734. De op de titelbladzijde vermelde aflaat werd in 1727 verleend. 4. Onbekend Sint-Maria-Oudenhove In de achttiende eeuw verscheen voor de verering van de H. Hubertus te Sint-Maria-Oudenhove een anonieme bedevaartprent.1462

Sint-Servatius De historisch moeilijk te plaatsen H. Servatius (feestdag: 13 mei) was volgens de traditie de eerste bisschop van Maastricht.1463 Als bedienaars van de Sint-Servatiuskerken van Grimbergen, Schaarbeek en Wemmel hebben de norbertijnen van Grimbergen via de drukpers propaganda gemaakt voor de viering van de patroonheilige van deze bedehuizen. 1460 Goovaerts, Ecrivains, deel 2, p. 432-434. Huyghebaert, Sint Hubertus, p. 24-53, 201-205 en 347. Gerits, ‘Sint-Hubertusverering’, p. 21-22. 1461 Besondere devotie tot den H. bisschop ende belyder Hubertus van over veel honderde jaeren opgerecht in de kercke van Wackerseel, alwaer syne H. Reliquien worden ge-eert, een broederschap is van outs ingestelt welck nu onlanckx door Benedictus XIII. met nieuwe aflaeten ende privilegien is vermeerdert, te saemen een kort begryp van syn wonderbaer leven (Leuven: J. Jacobs, 1734), p. 3. Exemplaar: KBR. 1462 R. van der Linden, ‘Een onbekende bedevaartprent van St.-Hubertus te Sint-Maria-Oudenhove’, in: Oostvlaamse Zanten, 43 (1968), p. 71-77 (p. 71-72, met afbeelding). 1463 B.H.M. Vlekke, De eerste Nederlandse bisschop in historie en legende (Maastricht 1935).

645

deel IiI – HEILIGEN Grimbergen Als orde betrokken bij de bediening van talrijke parochiekerken, blijken verscheidene premonstratenzers – mogelijk deels naar het voorbeeld van Wichmans’ Brabantia Mariana – via de drukpers propaganda te hebben gemaakt voor devoties die aan hun zorgen waren toevertrouwd. Achter de initialen ‘G.R.P.G.’, vermeld op Het leven van den H. Servatius patroon van de kercke van Grimbergen, in 1676 gepubliceerd door de Brusselse drukker Jacob vande Velde, gaat eveneens een (niet geïdentificeerde) premonstratenzer schuil, namelijk een kanunnik van de abdij van Grimbergen.1464 Schaarbeek Jacobus Harrewijn (geboren te Amsterdam in 1660, in 1688 in de Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen en vanaf de jaren 1690 actief te Brussel en aldaar in 1727 overleden) leverde een artistiek waardevolle prent voor de viering van de H. Servatius te Schaarbeek. De tekst luidt: ‘S. Servatius Bisschop geviert te Scharebeke Patroon tegens de Cortse en andere qualen. Ende voor de vruchten der aerden.’1465 Wemmel Te Wemmel, een door de norbertijnen van Grimbergen bediende parochie, waren (blijkens de pastoorsrekening) in de jaren 1690 ‘boeckxkens van het leven van den S. Servatius’ te verkrijgen.1466 Reeds in 1634 approbeerde aartsbisschop Jacob Boonen de relieken van Servatius. Voor de Sint-Servatiusviering te Wemmel drukte de weduwe Vande Velde te Brussel omstreeks 1691-1695 800 ‘beeldekens’ tegen 34 stuiver per 100 exemplaren.1467 In diezelfde periode kocht het kerkbestuur ook ‘18 boeckxkens van het leven van den S. Servatius’ evenals acht ‘beeldekens.’ Het betaalde daarvoor 2 gulden 14 stuiver. Voor twaalf (vermoedelijk grotere) ‘belden’ van Sint-Servatius betaalde het een halve stuiver per stuk. Mogelijk zijn de goedkoopste prenten gedrukt met een koperplaatje waarop veel later, in 1820, volgende eigendomsverklaring is aangebracht: ‘J.B. Moons Pastor tot Wemmel, 1820.’ De tekst onderaan dat gravuurtje luidt: ‘S. Servatius Bisschop van Tongheren Patroon teghen de quaelen der menschen en beesten; wort gheviert in de Parochiale Kercke des Marquisaet van Wemmel.’1468 De duurdere prenten zijn misschien te identificeren met de gravure die de signatuur ‘J. van Orley fecit. Bruxel.’ draagt en

1464 1465 1466 1467 1468

Goovaerts & Génard, Les collections, deel 3, p. 329 (nr. 5845). Thijs, Antwerpen, p. 91 (afbeelding). Exemplaar: UA, Collectie Thijs, nr. 1096. R. Dessaer, Geschiedenis van Wemmel (Anderlecht, 1945), p. 57. Dessaer, Geschiedenis van Wemmel, p. 58. Dessaer, Geschiedenis van Wemmel, p. 57-58, met afbeelding tegenover p. 65. Het koperplaatje (138 × 87 mm) werd in 2006 openbaar verkocht. The Romantic Agony […] catalogue, 31 (Brussel, 2006), kavel 221. Voor een lithografische weergave in spiegelbeeld, zie: Verbouwe, Iconografie van Vlaamsch-Brabant, deel 4, p. 78 (nr. 308).

646

4. Heilige bisschoppen uit de Lage Landen

Afb. 99. Schaarbeek, devotie tot de H. Servatius. Burijngravure door Jacobus Harrewijn (187 × 142 mm) – UA, Collectie Thijs, nr. 1096

647

deel IiI – HEILIGEN van een gelijkluidende tekst voorzien is.1469 Op 7 mei 1742 gaf censor N. Kerpen de goedkeuring voor het drukken van het zestien pagina’s tellende Kort begryp van het leven van den H. Servatius, bisschop van Tongeren en Maestricht, patroon van de parochiale kerke van Wemmel (Brussel, bij Jean-Joseph Jorez).1470 In de tweede helft van de negentiende eeuw verscheen een herdruk van dit werk, met dezelfde approbatie, bij de Brusselse drukkerij J. Vandereydt.

Sint-Willibrordus Deze heilige (feestdag: 7 november) van Angelsaksische afkomst staat vanwege zijn missioneringswerk bekend als de ‘apostel van de Lage Landen.’1471 Vanuit Utrecht en de door hem gestichte abdij van Echternach voerde hij missietochten uit naar Friesland, Thüringen en Denemarken. Hij overleed in 739 in Echternach. Na zijn dood werd Willibrordus vereerd onder meer nabij zijn graf in Echternach en in de dom van Utrecht, die in het bezit was van een uitgebreide reliekschat van de heilige. Berchem (Antwerpen) We stipten eerder aan dat het kerkbestuur van de Sint-Willibrorduskerk te Berchem zich in 1681-1682 vaantjes aanschafte in verband met de H. Willibrordus en het H. Kruis (cfr. ‘4. Cultussen in het vaandel gedragen’).1472 In de jaren 1740 verscheen daar voor de Sint-Willibrordusverering ook een affiche.1473 Wulpen (Koksijde) Het Sint-Willibrordusvaantje, gegraveerd door Pieter du Tielt voor de Sint-Willibrorduskerk in Wulpen, een parochie bediend door norbertijnen van de Sint-Niklaasabdij te Veurne, dateert van 1657. Het beeldt de processie uit die jaarlijks op tweede pinksterdag vanuit de parochiekerk naar de Sint-Willibrordusput en -kapel trok.1474

1469 Tekst: S. Servatius Bisschop van Tongheren Patroon teghen de quaelen der Menschen en beesten; wort gheviert in de Parochiale kercke des Marquisaet van Wemmele. Exemplaar: MAS, nr. V.M.64.76.7690 (voorheen VMA). 1470 Exemplaar: RG-Br 133:7. 1471 Van Brabant, ‘Sint-Willibrord en de dageraad’, p. 658-739. 1472 Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput’, p. 126, noot 49. 1473 Van Brabant, ‘De Sint-Willibrordusput’, p. 125 (reproductie). 1474 Van Heurck, Les drapelets, p. 475-476, met afbeelding. Van Coppenolle, Westvlaamsche bedevaartvaantjes, p. 73-74.

648

Afb. 100. Wulpen, bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Willibrordus. Burijngravure door Pieter du Tielt (160 × 260 mm) – RG, Collectie bedevaartvaantjes

649

Epiloog

Komt pelgrims, komt hier. Devotioneel drukwerk voor bedevaartplaatsen in Vlaanderen en Brabant (1500-1850) Het voorliggende boek bespreekt het religieuze drukwerk voor plaatsgebonden devoties gelegen op het grondgebied van het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant en vervaardigd in de periode van de zestiende tot de achttiende eeuw. De opkomst en de evolutie van devotionele publicaties is nauw verbonden met de religieuze en politieke geschiedenis van deze regio’s. Na de terugkeer van de Zuidelijke Nederlanden onder het gezag van Filips II in 1585 wendden kerkelijke verantwoordelijken zich in de geest van het Concilie van Trente (1545-1563) tot het geloofsleven van het katholiek gebleven deel van de bevolking. De snelle verspreiding van het protestantisme tijdens de voorgaande decennia werd door velen immers gezien als een signaal dat gelovigen te weinig doordrongen waren van de officiële leer van de Kerk. Bedevaarten speelden in dit ‘herkersteningsoffensief ’ een aanzienlijke rol. De vaantjes, prenten en de lectuur die ter promotie van het bedevaartwezen gedrukt werden, bereikten immers een breed publiek. Geleerde auteurs en contrareformatorisch geïnspireerde geestelijken die vaak in polemische toon over of voor bedevaartcultussen schreven, deden dat dus niet alleen om protestantse lezers van het katholieke ‘gelijk’ te overtuigen, maar hadden ook tot doel om de cohesie binnen de eigen geloofsgemeenschap te versterken. De herstelling van oude devoties, die tijdens de voorgaande decennia door protestantse invloeden, ontvolking en de verstoring van de eredienst verslapt of in onbruik waren geraakt, stonden daarbij symbool voor de restauratie van de katholieke gemeenschap in het algemeen. Bij deze wederopbouw speelde vanzelfsprekend ook een economische factor mee: de opbrengsten van de verkoop van devotioneel drukwerk, vooral vaantjes, leverden een mooie som op waarmee de restauratie en de herinrichting van de vele geschonden kerken en kapellen konden gefinancierd worden. De wapenstilstand tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621) tussen de Spaanse Nederlanden en de Republiek gaf een belangrijke impuls aan het bedevaartwezen. Sporadisch waren er in de periode 1621-1648 in Vlaanderen en Brabant nog conflicten, en ook nadat de vijandelijkheden met het Noorden in 1648 door de Vrede van Münster gestaakt werden, bleef de oorlog tussen Spanje en Frankrijk nog tot in 1659 voor grote onzekerheid zorgen. Toch zouden deze conflicten minder ingrijpend blijken dan die tijdens de eerste decennia van de Tachtigjarige Oorlog. Voor een groot aantal bedevaartplaatsen zijn voor de periode 1609-1648 dan ook

651

Epiloog voor het eerst aanwijzingen te vinden voor het bestaan van religieuze grafiek en lectuur. Rekening houdend met lacunes in het bronnenbestand mogen we er dus van uitgaan dat het aantal cultussen dat drukwerk kon aanbieden, tijdens die minder gewelddadige periode was toegenomen. In tal van bedevaartplaatsen ontwikkelde zich een prent- of vaantjestraditie die vaak tot in de achttiende eeuw en soms zelfs tot in de twintigste eeuw standhield. Het eerste deel van deze monografie geeft een uitvoerig typologisch overzicht van het bestudeerde devotionele drukwerk. Hoewel dit eerste deel niet is opgevat als een historiografische introductie, bieden de talrijke verwijzingen in hoofdtekst en voetnoten wel een uitgebreid overzicht van de historisch-etnografische literatuur inzake bedevaartdrukwerk. In zes paragrafen worden de belangrijkste druktypen besproken: bedevaartvaantjes, devotieprenten, bedevaartboeken, liederen, planodrukken en devotieblaadjes. Voorafgaand aan dit overzicht schetst Thijs een beeld van het gebruik en de ontwikkeling van begrippen waarmee contemporaine bronnen verwijzen naar bedevaarten, ommegangen en pelgrimages. Hieruit blijkt onder meer dat niet zelden subtiele betekenisverschillen bestaan tussen termen die vandaag in de literatuur als synoniemen worden gebruikt. Doordat talrijke tekstuele, visuele en typografische karakteristieken van devotionele grafiek aan bod komen, fungeert dit eerste deel als een leidraad bij het boek. De auteur toont de lezer op welke verschillende manieren deze bronnen gelezen kunnen worden. Hij wijst op de economische dimensies van de productie van devotioneel drukwerk, overloopt het verband tussen de drager (van papier tot zijde), de vorm (van achthoek tot oblong) en grootte van dit materiaal (van wandprenten tot slikprentjes) en de wijze waarop ze devotioneel werden aangewend. De lezer krijgt tevens een overzicht van belangrijke druktechnische ontwikkelingen in relatie tot de bredere historische devotionele context. De overgang van de xylografie naar de kopergravure aan het begin van de zeventiende eeuw, de intrede van de lithografie in het midden van de negentiende eeuw, het gebruik van overdrukmethoden (bijvoorbeeld van koperplaat naar steen), de hausse van in massa geproduceerde en vanuit esthetisch oogpunt vaak als minderwaardig beschouwde houtsneevaantjes vanaf het begin van de negentiende eeuw: dit alles wordt op heldere wijze besproken en geïllustreerd met concrete voorbeelden. Voor fenomenen die moeilijker te duiden zijn, reikt de auteur suggesties aan. Zo wordt als verklaring voor het plots opduiken van vaantjes in de vorm van kerkvaandels in de omgeving van Antwerpen, gewezen op de dominante barokke esthetiek in de Scheldestad in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Op die manier gebruikt Thijs de vormelijke aspecten van religieus drukwerk als bronnen voor de culturele transmissie tussen stad en platteland. Behalve aan grafiek wordt ook ruime aandacht geschonken aan bedevaartboekjes, van de verschillen in bindtechniek tot veranderende inhoudelijke klemtonen.

652

Epiloog Ook liederen maakten deel uit van drukwerk voor plaatsgebonden devoties. Een verrassende invalshoek bieden de repertoria van ambulante marktzangers, die graag inspeelden op actuele gebeurtenissen en dus soms ook nieuwsfeiten over bedevaartcultussen behandelden. Devotieblaadjes, die vooral opgang maakten in de achttiende eeuw, lijken een minder populaire drukvorm te zijn geweest, al zijn veel exemplaren ook verloren gegaan of nog niet bibliografisch gerepertorieerd. De prominente aanwezigheid van litanieën in deze publicaties boden als beurtgebed het voordeel dat ze konden functioneren in groepen waar analfabetisme de norm was: het volstond immers dat één leesvaardige persoon uit een groep als voorbidder optrad. Tegelijkertijd konden litanieën ook individueel gelezen worden als stil gebed. Planodrukken – eenzijdig, hoofdzakelijk typografisch bedrukte vellen – werden gebruikt als historiebladen of affiches voor gebeden, gedichten, instructies en konden zowel in het openbaar of in een meer besloten ruimte opgehangen of opgekleefd worden. Hierdoor bezit de planodruk (net zoals de wandprent) een ruimere zichtbaarheid en dus een grotere toegankelijkheid dan sanctjes of boeken die meestal voor individueel gebruik bestemd waren. Het tweede deel van het boek bespreekt de ontwikkelingen in het bedevaartdrukwerk in de Zuidelijke Nederlanden vanaf haar opkomst tot het midden van de zeventiende eeuw. Dit overzicht is grotendeels thematisch opgebouwd: het bespreekt achtereenvolgens christologische, mariale en heiligendevoties. Het katholiek devotioneel drukwerk in Brabant en Vlaanderen – het vaantjesdrukwerk in het bijzonder – toont de veerkracht en de blijvende aantrekkingskracht van de heiligenverering. De groeiende godsdienstige tegenstellingen, de politieke ontreddering en de daarmee gepaard gaande economische en sociale malaise hebben tijdens de decennia na de Beeldenstorm van 1566 de succesvolle opmars van aan bedevaarten gerelateerde drukken tijdelijk afgeremd, maar niet definitief gebroken. Aan het einde van de jaren 1570, toen talrijke kerken, kapellen en kloosters geplunderd of verwoest werden en vele plattelandsbewoners op de vlucht trokken, verdwenen de vaantjes en prenten in de meeste bedevaartplaatsen slechts tijdelijk uit het aanbod. Tijdens de eerste helft van de zeventiende eeuw vond een zekere popularisering van het religieuze beeldmateriaal plaats. Waar devotieprenten aanvankelijk vooral voor de sociale bovenlagen bestemd waren, kregen zij nu ook een functie binnen het devotionele offensief van de katholieke reformatie die zich vooral op de middenklasse en de lagere klassen richtte. Als gevolg kwamen voortaan talrijke eenvoudiger opgevatte en goedkopere devotieprenten op de markt. Archiefgegevens doen uitschijnen dat de kwaliteit van het werk van afzetters en verluchters verminderde naarmate devotieprenten aan populariteit wonnen en het voorwerp werden van massaproductie. Het bedevaartvaantje, dat in gebruik trad aan het begin van de zestiende eeuw en ook na de Beeldenstorm populair bleef, neemt in dit vroege

653

Epiloog drukwerk een belangrijke plaats in. Met name voor kruisdevoties was het gebruik van vaantjes erg courant. Zo leren we uit Bredero’s Spaansche Brabander (1617) dat Hoboken bekend stond als een ‘plaats waar vaantjes konden aangekocht worden.’ Behalve kruisdevoties vormden ook eucharistische vereringen een belangrijke groep binnen de christologische bedevaartsoorden. Onder meer de grafiek voor de bekende H. Bloeddevotie in Brugge en het Sacrament van Mirakel in Brussel komen aan bod. Toch vormde vooral de mariale devotie van bij het begin van de zeventiende eeuw het voorwerp van een belangrijk contrareformatorisch mediaoffensief. Bijzondere aandacht wordt gegeven aan devotionele traktaten die de humanist Justus Lipsius aan het einde van zijn leven wijdde aan de bedevaartsoorden in Halle en Scherpenheuvel en aan de polemiek waartoe deze traktaten aanleiding gaven. Behalve voor (vaak tot op heden) bekende cultussen komt ook drukwerk aan bod dat werd vervaardigd voor eerder kleinschalige devoties en devoties die zich letterlijk in de marge van de katholieke samenleving bevonden, als propaganda in de frontlinies van het religieuze conflict. Zo waren in het door wapenfeiten geplaagde Roermond in perioden van katholiek bewind steevast vaantjes beschikbaar. Waren vaantjes populair in gevestigde Mariabedevaartsoorden in kerken en kapellen, in zowel Brabant als Vlaanderen, dan blijken mariale bedevaartprenten toch (aanvankelijk) een Brabants fenomeen te zijn. Nieuwe prenten worden uitgegeven voor vaak eeuwenoude bedevaartcultussen, zoals die in Neerwaver, soms in een poging deze te revitaliseren, zoals de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw op het Staakske in Antwerpen. Maar ook nieuwe, opkomende mariale bedevaartsoorden wendden drukgrafiek aan om zichzelf op de sacrale kaart te zetten en bekendheid te vergaren onder potentiële pelgrims en donors. De brede verspreiding van duizenden prenten en bedevaartboekjes lag mede aan de basis van succesverhalen als Scherpenheuvel en Kortenbos, maar ook kleinere, lokale cultussen grepen naar de drukpers om bezoekers aan te trekken en hen te betrekken bij de verering van hun lokale Mariabeeld. Een omvangrijke groep religieuze drukgrafiek heeft betrekking op heiligendevoties. Tijdens de zestiende eeuw waagden maar weinig katholieke auteurs zich nog aan devotionele publicaties over heiligen, uit onzekerheid en uit vrees voor protestantse reacties. In deze houding kwam enige verandering nadat in de late zestiende eeuw het Spaanse gezag in de Zuidelijke Nederlanden was hersteld en de katholieke Kerk haar contrareformatorische campagne had ingezet. Een herwonnen zelfvertrouwen is duidelijk zichtbaar in de wederopbloei van publicaties over heiligenlevens in deze periode. Dit betekent niet dat het bedevaartwezen tot dan helemaal was stilgevallen. In Vlaanderen en Brabant waren tijdens de reformatieperiode dan wel amper publicaties over plaatsgebonden heiligencultussen verschenen, heiligenvaantjes oogstten in diezelfde periode net veel succes. Een

654

Epiloog schijnbare paradox die niet hoeft te verbazen: onder invloed van het humanisme en de reformatie namen geletterden weliswaar een afwijzende houding aan ten aanzien van hagiografische literatuur, maar een omvangrijke bevolkingslaag bleef gehecht aan de traditionele heiligenverering. In vele kapellen, parochiekerken en reguliere gebedshuizen in Vlaanderen en Brabant werden, al dan niet bogend op een al langere traditie, vaantjes vervaardigd voor een verrassend breed scala aan beschermheiligen. Sommigen van hen bereikten een aanzienlijke populariteit en werden op meerdere plaatsen als patroonheilige gekozen, zoals Sint-Laurentius en Sint-Eligius. In andere plaatsen gaat het om strikt lokale devoties die niet of nauwelijks elders voorkomen, zoals Sint-Fredegandus in Deurne, Sint-Berlindis in Meerbeke of Sint-Machutus in Zwijndrecht. Op sommige plaatsen waren deze devoties intens vervlochten met de lokale of stedelijke identiteit, zoals het geval is voor de verering van Sint-Dimphna in Geel, Sint-Livinus in Gent of Sint-Rumoldus in Mechelen. In het desbetreffende devotiedrukwerk lag de nadruk op het verscherpen van het lokale identiteitsgevoel, maar voor bezoekers kunnen ze ook de functie van bedevaartdevotionalia hebben gehad. Hoewel vaantjes tot het midden van de zeventiende eeuw duidelijk het uitverkoren medium waren voor de promotie van heiligendevoties, kozen verschillende bedevaartinstanties (ook) voor de prent. Net als voor mariale bedevaartsoorden geldt ook voor prenten voor heiligencultussen dat zij in deze periode vooral in Brabant en amper in Vlaanderen in gebruik waren. Het derde deel van het boek bestrijkt de periode vanaf 1648 tot het einde van de achttiende eeuw en is net als het vorige deel thematisch ingedeeld (Christus, Maria, heiligen). Ook in een context van stabiliserende confessionele verhoudingen, katholieke restauratie en katholieke Verlichting, bleef bedevaartdrukwerk massaal van de pers komen. Het drukwerk uit deze periode vertoont enkele duidelijke patronen. Ten eerste brak de plaatsgebonden devotieprent definitief door, ook voor lokale vereringen waarvan voor sommige nauwelijks kan worden vastgesteld of die enige bovenlokale aantrekking genoten. Toch gebeurde dit niet geheel ten koste van de vaantjestraditie, die op vele locaties in ere werd gehouden, in vele gevallen net zolang de drukvorm bruikbaar bleef. Ten tweede betreffen uitgegeven teksten vaak herdrukken van oudere werken. Ten derde is het wel zo dat nieuwe teksten zich van deze herdrukken onderscheiden door de klemtoon te verleggen van de strijd tegen het protestantisme naar de verdieping van de geloofsbeleving. Met een keuze voor de volkstaal, kleinere volumes en een focus op godsdienstige oefeningen, zoals lied en gebed, wordt nu duidelijk op een ruimer publiek gemikt. Het voorbeeld van de christocentrische cultus van het H. Bloed te Hoogstraten (vanaf 1652) laat zien dat nieuwe bedevaartsoorden in de tweede helft van de zeventiende eeuw kozen voor een multimediale aanpak, door enerzijds de oudere

655

Epiloog vaantjestraditie door te trekken, en anderzijds ook aan te knopen bij recentere ontwikkelingen in de productie van devotieprenten, -teksten en -liederen. Het drukwerk voor de verering van het H. Kruis van Asse (vanaf 1670) illustreert hoe het betrekken van gelovigen bij een specifieke devotie vaak gepaard ging met wijzen op een hoger, en niet louter plaatselijk, goddelijk plan. Ook het omgekeerde gebeurde. Wanneer een lijvig en leerstellig devotieboek over Onze-Lieve-Vrouw van Izenberge uit 1657 in 1754 werd herdrukt, werden alle algemene hoofdstukken over Maria en andere bedevaartsoorden weggelaten om een beknopt bedevaartboekje te bekomen dat uitsluitend toegespitst was op de lokale Mariaverering. Behalve breed uitgezette publicatiecampagnes, zoals die voor het Sacrament van Mirakel in Brussel, Leuven of Gent, komen ook veeleer bescheiden christocentrische bedevaartcultussen in kapellen, parochiekerken of kloosters aan bod waarvoor enkel vaantjes of prenten bekend zijn. De Mariadevotie ontplooide zich onverminderd verder: ook voor mariale cultussen werd het hele gamma aan prenten, plano’s, vaantjes, diptieken en boeken ingezet, al blijken slechts enkele bedevaartplaatsen – Halle, Scherpenheuvel en Lembeke – zich nadrukkelijk te richten op bedevaartboekjes. Lokale allianties en conflicten tussen (religieuze en wereldlijke) instellingen manifesteerden zich niet zelden rondom plaatselijke devoties, en devotionele publicaties zijn dan ook uitgelezen bronnen om deze dynamieken te bestuderen. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de Onze-Lieve-Vrouwdevotie in Halle, die in het derde kwart van de zeventiende eeuw het forum werd voor een aanvaring tussen lokale jezuïeten en franciscanen. Het drukwerk voor Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil in Duffel werd dan weer door lokale instanties aangewend om bepaalde machtsclaims te uiten. En de stedelijke overheid van Hasselt verbood de verkoop van een bedevaartboekje, nadat in een passage de auteur partij leek te kiezen voor Zonhoven in een aanslepend geschil over de rechten op een stuk heide. Verder komt in dit boekdeel onder meer de totstandkoming van de invloedrijke iconografie van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel aan bod, blijkt uit de casus van Alsemberg en andere cultussen de belangrijke rol van de schilderkunst als onderdeel van de ruimere promotieactie voor plaatsgebonden devoties, en illustreren talloze publicaties de centrale rol van mirakelen bij de promotie van bedevaartsoorden. Aansluitend bij dit laatste aspect: uit verschillende casussen kan worden opgemaakt dat gedurende deze periode andere attitudes ontstaan met betrekking tot het publiceren van miraculeuze verhalen toegeschreven aan lokale devoties. Een voorbeeld is het mirakelboekje dat de dominicaan Bernardus de Jonghe redigeerde met het oog op de herdenking in 1732 van het eerste mirakel van de ‘Bruine Lieve-Vrouw’. Zijn werk verscheen nooit in druk: de Antwerpse bisschop Carolus d’Espinoza verbood hem de mirakelverhalen over de Bruine Lieve-Vrouw te publiceren omdat ze niet erkend waren door Rome en omdat hij evenmin wenste dat Mariatitels als ‘Bruine Lieve-Vrouw’ nog gebruikt

656

Epiloog werden in zijn diocees, omdat ze bij (protestantse, verlichte) critici zouden werken als een rode lap op een stier. Het productiepatroon van vaantjes en prenten voor mariale devoties in Brabant en Vlaanderen in deze periode leidt tot vragen over de status van ‘bedevaartsoord’ die al dan niet aan een bepaalde cultus kan worden toegeschreven. Het uitgeven van devotieprenten voor een cultus op het platteland was vanuit financieel oogpunt enkel aantrekkelijk wanneer de initiatiefnemer kon rekenen op voldoende afnemers buiten de eigen lokale gemeenschap. Wanneer prenten en zeker vaantjes (waarvoor de initiële productiekosten hoger liggen) voor een rurale cultus voorhanden zijn, zou voorzichtig gesteld kunnen worden dat deze inderdaad een bovenlokale aantrekking moeten hebben gehad. In een stedelijke context hadden ook cultussen die geen of amper bedevaarders van buiten de stad aantrokken toch nog voldoende gegadigden onder de gelovigen die woonachtig waren in de directe nabijheid. De productie van devotioneel drukwerk is voor stedelijke devoties dus vaak een minder betrouwbaar criterium om al dan niet over een ‘bedevaartsoord’ te spreken. Ook stilistische aspecten speelden een rol. Wanneer het mirakelbeeld van Onze-Lieve-Vrouw van Dadizele in 1658 wegens oorlogsomstandigheden tijdelijk vanuit het plattelandse Dadizele werd overgebracht naar de kapucijnenkerk in de stad Menen, spoorde de stedelijke omgeving de bedevaartverantwoordelijken er vermoedelijk toe aan om niet langer enkel vaantjes te drukken, die als traditioneel werden beschouwd, maar ook prenten aan te bieden. Thijs stelt in elk geval vast dat de meeste plaatsgebonden devotieprenten die door kerkbesturen, broederschappen, kloostergemeenschappen of commerciële ondernemers in steden verspreid werden, bestemd waren voor lokale devoties. Dit lijkt niet in de laatste plaats het geval te zijn geweest voor de devoties besproken in het laatste deel van dit boek. Het derde luik van deel drie behandelt de Brabantse en Vlaamse grafiek en tekst voor heiligendevoties in de periode na 1648. Deze zogenaamde ‘parochialisering’ van de reliekenverering en de ruimere verspreiding van de noodheiligen was een typisch post-Tridentijns verschijnsel. Naar de richtlijnen van het Concilie van Trente moedigde de hogere geestelijkheid lokale priesters aan om de devotie tot de kerkpatronen te stimuleren. Parochiepriesters zagen zich plots genoodzaakt om uit te kijken naar relieken om de godsvrucht aan te zwengelen, waardoor de verering van noodheiligen in deze periode een hoge vlucht nam en tot diep in de achttiende eeuw populair zou blijven. De bespreking van het drukwerk voor deze omvangrijke groep plaatselijke devoties is onderverdeeld in drie groepen: heilige martelaren en belijders met een algemene verering, ordeheiligen en heiligen met een bijzondere band met de Lage Landen. Sommige van deze devoties bereikten een aanzienlijke populariteit en verkregen bekendheid via velerlei publicaties, zoals de Sint-Annaverering te Bottelare of de door de jezuïeten sterk gepromote Xaveriusdevotie in Mechelen. Andere lijken dan weer om verschillende redenen

657

Epiloog een bijzondere band te hebben gehad met een bepaalde plaats of stad, zoals SintAmelberga in Temse, Sint-Christina en Sint-Hilduardus in Dendermonde of Sint-Johannes Nepomucenus in Antwerpen, die daar liefst in zeven verschillende gebedshuizen kon vereerd worden. Typische contrareformatorische heiligen zoals Ignatius, Xaverius en Theresia moesten het in de rurale gebieden afleggen tegen meer traditionele noodhelpers. Wanneer zij toch succes hadden, was dat vaak omdat ze geïntegreerd werden in traditionele geneespraktijken, zoals bijvoorbeeld het geval was bij geneeskrachtig ‘Ignatiuswater’. Ondanks een lange traditie van etnografische belangstelling voor oude devotiegrafiek, bleef het onderzoek naar bedevaartdrukwerk tot nu toe gefragmenteerd. In deze historische studie van het religieuze drukwerk voor plaatsgebonden devoties in Vlaanderen en Brabant, vervaardigd in de periode van de zestiende tot de achttiende eeuw, beschrijft Thijs de belangrijkste evoluties inzake inhoud, vorm, bestemming en reikwijdte van de verschillende informatiedragers binnen hun specifieke historische, ideologische, rituele en ruimtelijke context. Zijn boek geeft daarmee een ongezien volledig overzicht van het beeld- en tekstmateriaal dat in Brabant en Vlaanderen ten behoeve van het bedevaartwezen werd gedrukt en legt daarmee een brede basis voor verder onderzoek.

658

Epilogue

Come over here, pilgrims. Devotional print production for pilgrimage sites in the County of Flanders and the Duchy of Brabant (1500-1850) In his final publication, the late historian Alfons Thijs (1944-2014) offers a profound and wide-ranging analysis of religious printed matter for local devotional practices in the territory of the County of Flanders and the Duchy of Brabant from the sixteenth to the eighteenth century. The emergence and evolution of these devotional publications is closely linked to the territory’s religious and political history. The rapid spread of Protestantism during the previous decades was widely considered to be a sign that many of the faithful did not sufficiently adhere to the official religion of the Church. After Philip II regained control of the Southern Netherlands in 1585, the clergy focused on stimulating religiosity amongst the population that had not sworn off their Catholic faith. Pilgrimages, and the pennants, prints and publications that were published to promote pilgrimage sites, played a pivotal role in this ‘re-Christianisation’ campaign. Counter-Reformational clerical and scholarly authors who, often in a polemical vein, promoted the veneration of saints and the practice of pilgrimage, did not solely aimed to convince their Protestant readership that Catholicism provided the sole road to salvation. Their writings were also and perhaps foremost designed to strengthen the cohesion within their own religious communities. The restoration of old devotions, whose popularity had waned or which had even become obsolete over time as a result of Protestant influences, depopulation and the disruption of church services, functioned as a powerful synecdoche for the restoration of the Church and the Catholic community as a whole. There was of course an obvious economic aspect to this restoration: the revenue from the sales of devotional printed matter, especially pennants, channelled back to the church treasuries and partly financed the restoration of the religious infrastructure that had been damaged during the previous decades. The Twelve Years’ Truce (1609-1621), sealed by the Spanish Netherlands and the Dutch Republic, provided an important impetus for pilgrimages. Sporadic conflicts did erupt in Flanders and Brabant in the decades between 1621 and 1648, and after the hostilities with the North ceased following the Treaty of Münster in 1648, the war between Spain and France continued to give cause for great uncertainty until 1659. But these conflicts proved far less consequential than those of the first decades of the Eighty Years’ War. For many pilgrimage sites, the first indications of the existence of religious prints and publications date from the years between

659

Epilogue 1609 and 1648, which suggests that the situation was sufficiently stabilised. Taking into account lacunas in the sources, we may assume that the number of cults for which printed matter was available had increased during this period. A tradition of producing prints or pennants developed in many of these pilgrimage sites, which in many cases lasted well into the eighteenth and even the twentieth century. The first part of this monograph provides a detailed typological overview of the devotional prints and other publications studied. While this part of the book was not conceived of as a historiographic introduction, the ample references in the text and footnotes offer a detailed overview of the available historic-ethnographic literature on printed materials for pilgrimages. The most important types are discussed in six separate paragraphs: pilgrimage pennants, devotional prints, pilgrimage books, songs, broadsides, and devotional leaflets. Prior to this overview, Thijs briefly discusses the use and the development of the concepts used in contemporary sources to refer to various forms of pilgrimage practices, proving that subtle differences in significance existed between terms that are all too often considered to be synonyms in present-day literature. This first part serves as a general guide to the book as it discusses the different textual, visual and typographical characteristics of devotional prints. Thijs demonstrates how these sources can be interpreted in many different ways. He highlights the economic dimensions of the production of devotional printed matter, examines the relationship between content and function, and medium (from paper to silk), form (from octagonal to oblong) and size (from prints to hang on walls to prints the size of a postage stamp that were to be swallowed). Readers are provided with an overview of the major developments in print techniques in relation to the broader historical and devotional context with which these were intrinsically linked. The transition from xylography to copper engravings in the early seventeenth century, the emergence of lithography in the nineteenth century, the use of overprint methods (from copper plate to stone), the rising popularity of mass-produced woodcut pennants, which were often considered inferior from an aesthetic point of view, after the Concordat of 1801. Thijs discusses these elements at length, illustrating them with specific cases and suggesting hypotheses for more inscrutable phenomena. The sudden emergence of church banner-shaped prints in the region around Antwerp, for example, may be explained by the dominant baroque aesthetic that prevailed in the city by the Scheldt in the first half of the seventeenth century. In this way, Thijs uses the formal aspects of religious printed matter as sources for the cultural transmission between city and rural areas. In addition to graphic work, also printed texts are discussed. First, pilgrimage booklets, the primary type of these texts, are considered, from different bookbinding techniques to evolutions in content. Printed songs are a second important type of

660

Epilogue devotional publications. The repertoires of itinerant market singers, whose songs often referenced current events including news about pilgrimage cults, offer a surprising perspective. Thirdly, small devotional leaflets, which became more common in the course of the eighteenth century appear to have been a less popular form of printed matter, although many of these devotional sheets may have been lost or are not currently recorded in bibliographic repositories. The prominent presence of litanies, which consisted of supplications and responses, had the advantage that they could also be recited in groups where illiteracy was the norm. The group thus only needed one literate person to perform as the intercessor. At the same time, these litanies could also be read individually, as a silent prayer. Broadsides – sheets that were printed on one side, mainly using typographic printing – were used as history sheets or posters for prayers, poems and instructions. They could thus be hung up in public or in private spaces. As a result, broadsides like wall prints offered increased visibility, making them more publicly accessible than sanctjes or books that were primarily intended for individual consumption. In the second part of the book the evolution in printed matter for pilgrimages in the Southern Netherlands, from its emergence until 1650 is discussed. This overview is largely thematic in structure: it discusses Christological, Marian and saintly devotion. Catholic devotional printed matter in Brabant and Flanders – printed pennants in particular – demonstrates the resilience and the lasting appeal of the veneration of saints. The growing religious conflicts, political upheavals and concomitant social and economic depression temporarily hampered the emergence of printed matter related to pilgrimages in the decades after the Iconoclasm of 1566. By the end of the 1570s, when many churches, chapels and convents were sacked or destroyed and rural populations had fled, the pennants and prints disappeared, albeit only temporarily, from the vast array of printed matter on offer. During the first half of the seventeenth century, religious imagery became more mainstream. Whereas devotional prints initially were a product created mainly for the upper classes, they now played a central role in the devotional offensive of the Catholic Reformation, which mainly targeted the middle and the lower classes. As a consequence, countless cheaper, simpler devotional prints appeared on the market. Archival documents imply that the quality of the work of the printers and illuminators decreased as these devotional prints became more popular and were mass produced. The pilgrimage pennant, which emerged in the early sixteenth century and remained popular after the Iconoclasm, plays an important role in this early printed matter. Metal pennants soon made way for paper prints. Pennants were favoured in particular for devotions dedicated to the Cross. Bredero’s Spaansche Brabander (1617) informs us that Hoboken was a good ‘place to purchase pennants.’ In addition to Cross devotions, also Eucharistic devotions constituted

661

Epilogue a significant group in Christological pilgrimage shrines. The prints for the wellknown and well-studied devotions of the Holy Blood in Bruges and the Miracle of the Holy Sacrament in Brussels are discussed here. Nevertheless, in the early seventeenth century, Marian devotions constituted the primary media offensive of the Counter-Reformation. Special attention was paid to the devotional treatises of the humanist Justus Lipsius on the pilgrimage sites in Halle and Scherpenheuvel, which he wrote at the end of his life, and to the religious polemic that these treatises gave rise to. Aside from publications for well-known cults, some of which are still known today, this part also deals with printed matter that was produced for smaller-scale devotions and devotions that literally existed on the fringe of Catholic society, serving as propaganda on the frontlines of the religious conflict. In the war-torn Roermond, pennants were for sale at any time during periods of Catholic rule. Whereas pennants were popular in established Marian pilgrimage sites in churches and chapels throughout Brabant and Flanders, Marian pilgrimage prints were originally mostly a Brabantine phenomenon. New prints were published for centuries-old pilgrimage cults, such as the one in Neerwaver, occasionally in an attempt to revitalise them, such as the devotion of Our Lady of the Stump (OnzeLieve-Vrouw op het Staakske) in Antwerp. However, new emerging Marian pilgrimage sites also used prints to put themselves on the sacred map and establish their reputation with potential pilgrims and donors. The wide dissemination of thousands of prints and pilgrimage booklets contributed to the great success of Scherpenheuvel and Kortenbos. Smaller, strictly local cults also turned to the printing presses to attract visitors and involve them in the veneration of their local Madonna statue. A large group of religious prints is related to the devotion of saints. During the sixteenth century very few Catholic authors were bold enough to publish devotional publications about saints, due to general uncertainty and fear of Protestant reactions. This mindset changed somewhat after Spanish rule was restored in the Southern Netherlands in the late sixteenth century and the Catholic Church had launched its Counter-Reformation. A regained confidence is evident in the revival of publications about saints’ lives during this period. This does not mean that pilgrimages had previously come to a halt. Although the number of publications in Flanders and Brabant about local cults of saints was relatively low during the Reformation, saints’ pennants were particularly successful during this period. While this may seem like a paradox, this should be no surprise: influenced by humanism and the Reformation, scholars generally tended to reject hagiographical literature, but large segments of the population remained deeply committed to the traditional veneration of saints.

662

Epilogue Pennants were produced for a surprisingly wide range of patron saints for numerous chapels, parish churches and convents in Flanders and Brabant. While some were based upon older traditions, others were not. Some of these intercessors, such as Saint Lawrence of Rome and Saint Eligius, were extremely popular and many localities selected them as patron saints. Other towns had strictly local devotions that only rarely occurred anywhere else, such as Saint Fredegand in Deurne, Saint Berlinda in Meerbeke or Saint Machute in Zwijndrecht. In some localities, these devotions became inextricably linked with the local or urban identity, as is the case in the veneration of Saint Dymphna in Geel, Saint Livinus in Ghent or Saint Rumbold in Mechelen. In this devotional print production, the emphasis lay on strengthening the sense of local identity, although for visitors, they may have also served as pilgrimage devotionalia. While pennants clearly continued to be the preferred medium for the promotion of the devotions of saints until circa 1640, various pilgrimage institutions chose to use prints as well. As in the case of Marian pilgrimage sites, the prints for the devotion of saints were used primarily in Brabant, and to a much lesser extent in Flanders. The third part of this book covers the period from 1648 until the end of the eighteenth century. Analogous to the previous part, it is subdivided by theme (Christ, the Virgin Mary, saints). Printed matter relating to pilgrimages continued to be published in massive quantities, even in a context of stabilised confessional relations, Catholic Restoration and Catholic Enlightenment. There are some clear patterns to be discerned in the printed matter from this period. Firstly, devotional prints associated with specific devotion sites made a definitive breakthrough. This was even the case for local devotions for which it is at times almost impossible to establish whether or not they were popular beyond the immediate area in which they were situated. The pennant tradition did not necessarily suffer from this situation, as it was preserved in many instances, in many cases for as long as the print plate used to print them was still serviceable. Secondly, the texts that were published were often reprints of older works. Thirdly, new texts were different from these reprints in the sense that the emphasis shifted from the competition with Protestantism to a deepening of the religious experience. These publications were clearly aimed at a wider audience, given their use of the vernacular, the smaller dimensions and their focus on religious practices such as song and prayer. The example of the Christocentric cult of the Holy Blood in Hoogstraten (from 1652) demonstrates that new pilgrimage sites opted for a multimedia approach during the second half of the seventeenth century: on the one hand by continuing the older pennant tradition, and on the other hand by keeping up with more recent developments in the production of devotional prints, texts and songs. The printed matter for the veneration of the Holy Cross in Asse (from

663

Epilogue 1670) illustrates how involving the faithful in a specific devotion often coincided with references to a higher, and not just local, divine plan. But the opposite was also true. When a voluminous, doctrinal devotional book on the subject of Our Lady of Izenberge (1657) was reprinted in 1754, all the general chapters about the Virgin Mary and other pilgrimage sites were omitted. Instead, a concise pilgrimage booklet was printed that solely focused on the Marian devotion in Izenberge itself. Besides comprehensive publication campaigns such as those for the Miracle of the Holy Sacrament in Brussels, Leuven or Ghent, there were also more modest Christocentric pilgrimage cults housed in chapels, parish churches or convents, for which only pennants or prints seem to have been printed. The Marian devotion continued to develop unabated. The full range of prints, broadsides, pennants, diptychs and books was also deployed for Marian cults, although only a few pilgrimage sites – Halle, Scherpenheuvel and Lembeke – specifically focused on pilgrimage booklets. Local alliances and conflicts between religious and secular institutions often manifested themselves around local devotions. Therefore, devotional publications can be excellent sources for reconstructing these dynamics. This is the case, for example, for the Marian devotion in Halle, which provided the platform for a conflict between the local Jesuits and Franciscans during the third quarter of the seventeenth century. The printed matter produced for the devotion of Our Lady of Good Will in Duffel was used by the local authorities to express certain power claims. And the town government of Hasselt banned the sale of a pilgrimage booklet after the author seemed to side with Zonhoven in a drawn-out dispute about the rights to a section of land. This part of the book also discusses the emergence of the influential iconography of Our Lady of Scherpenheuvel. The example of Alsemberg and other cults demonstrates the important role played by paintings as a part of a wider promotional campaign for local devotions. Countless publications also illustrate the central role of miracles in the promotion of pilgrimage sites. In conjunction with this latter aspect, various cases indicate that different attitudes developed during this period regarding the publication of miraculous stories that were attributed to local devotions. One such example is the booklet that was edited by a Dominican friar called Bernardus de Jonghe in the run-up to the commemoration of the first miracle of the local ‘Brown Madonna’. His work was never published: the Antwerp bishop Carolus d’Espinoza prohibited him from printing the stories about the miracles of this Madonna because officials in Rome had not recognised them. Nor he did want Marian titles such as the Brown Madonna to be used in his diocese, because they would provoke undesirable criticisms of protestant apologists and proponents of the Enlightenment. The production pattern of pennants and prints for Brabantine and Flemish Marian devotion during this period raises questions about the status of a ‘pilgrimage

664

Epilogue site’ that may or may not be associated with a specific cult. The publication of prints for a rural cult was often only financially interesting when the body taking the initiative knew that it had a sufficient customer base outside the local community. When prints and especially pennants (which have a higher initial production cost) are available for a rural cult, this might suggest that they appealed to individuals beyond that locality. In an urban context, cults with no or almost no pilgrims from outside the city were still sufficiently popular, because of the large community of faithful that lived in the immediate proximity of the place of pilgrimage. Thus, the production of devotional prints for urban devotions is often a less reliable criterion to determine whether a place of pilgrimage effectively qualified for this title. Stylistic aspects also played a role. When, for instance, the miraculous statue of Our Lady of Dadizele was temporarily transferred from rural Dadizele to the Capuchin church in Menen in 1658 due to the war, the people responsible for the pilgrimage site decided to not just print pennants, which were considered a traditional form of printed matter, but also to produce prints, thus making their product more appealing to their new urban clientele. Despite these uncertainties, Thijs concludes that most of the local devotional prints that were disseminated by church councils, brotherhoods, convent communities or commercial entrepreneurs in the cities were intended for local devotions. This was especially the case for the devotions that are discussed in the last part of this book. In the third and final chapter Brabantine and Flemish prints and texts for the devotion of saints in the period after 1648 are considered. The ‘parochialisation’ of the veneration of relics and the wider dissemination of saint devotion was a typical post-Tridentine phenomenon. In accordance with the guidelines of the Council of Trent, the higher clergy encouraged priests to stimulate devotion of the church’s patron saints. Many parish priests were thus suddenly compelled to look for relics to bolster devout practices. As a result, the veneration of these saints was very popular until well into the eighteenth century. The discussion of the printed matter for this large group of local devotions is subdivided into three groups: holy martyrs and Confessors of the Faith that were widely venerated, the saints related to religious orders and saints with a specific connection to the Low Countries. Some of these devotions became exceptionally popular and well-known through countless publications, such as the devotion of Saint Anne in Bottelare or the devotion of Saint Francis Xavier, which was heavily promoted in Mechelen by the Jesuits. Others seem, for a variety of reasons, to have a special relationship with a city or town. For example, the devotion to Saint Amalberga was particularly cherished in Temse, Saint Christina and Saint Hilduard in Dendermonde, and Saint John Nepomucene in Antwerp. Heroic and individualistic Counter-Reformation saints such as Ignatius, Xaverius and Theresa were supplanted by more traditional saints in the rural areas. Whenever the introduction of these new saints was successful, it

665

Epilogue was because they were integrated in the traditional healing function, as was the case with practices involving Ignatius water. Despite a long tradition of ethnographic interest in old devotional prints, research into pilgrimage prints has until now been relatively fragmented. In this historical study of religious prints for local devotions in Flanders and Brabant, which were produced in the period from the sixteenth till the eighteenth century, Alfons Thijs outlines the most important evolutions in terms of content, form, use and scope of these various means of conveying information within their specific historical, ideological, ritual and spatial context. As such, this publication consequently provides an unprecedented, comprehensive overview of the visual and textual material that was produced for pilgrimages in Brabant and Flanders, and thereby paves the way for future research.

666

Bijlagen Bijlage 1: Bedevaartdrukwerk voor Onze-Lieve-Vrouw van Groeninge in de zeventiende en achttiende eeuw, in chronologische volgorde [F.A.T.], Déclaration de l’origine, antiquité et dignité de l’ image miraculeuse de N. Dame de l’abbaye de Groeninghe, a la quelle y sont joints les miracles arrivez par son intercession, & certaines prieres & devotions pour la dûement honorer & servir (Rijsel: J. Crame, 1680).1 [Fr. M.B.R.P.D.], Verklaeringhe van den oorsprongh, ouderdom ende weerdigheidt van het miraculeus beeldt van O.L.V. in de abdye van Groeninghe (Gent: F. & D. vander Ween, 1716).2 Déclaration de l’origine, antiquité et dignité de l’ image miraculeuse de Notre-Dame de l’abbaye de Groeninghe, à laquelle sont joints ses miracles (Rijsel, 1737).3 Verklaeringhe van den oorsprongh, ouderdom ende weirdigheidt van het miraculeus beeldt van Onse L. Vrauwe in de abdye van Groeninghe, Waer by gevoegt zyn de Mirakelen die gebeurt zyn door haere hulpe, ende sekere Gebeden om haer wel te eeren ende te dienen (Gent: weduwe P. de Goesin, 1745).4 F.E.H.R.D.C.S.T.B.F. [Ernestus Huysmans], Verklaering van den oorsprong, ouderdom en weirdigheyd van het miraculeus beeld van Onse Lieve Vrouw in de abdie van Groeninge (Kortrijk: J. De Langhe, 1765).5 Origine, antiquité et dignité de l’ image miraculeuse de Notre-Dame de Groeninghe, avec les miracles arrivés par son intercession et diverses prières et dévotion, pour obtenir sa divine protection (Kortrijk: J. De Langhe, 1765).6 1 Exemplaar: ug (beschikbaar via Google Books). 2 Zie referentie in: F. Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1488-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869), deel 6, p. 147 (nr. 12935). 3 Volgens A. De Reume, Les vierges miraculeuses de la Belgique: histoire des sanctuaires où elles sont vénérées: légendes, pèlerinages, confréries, bibliographie (Brussel: Parent, 1865), p. 69 verscheen ook een Nederlandse vertaling. 4 Zie referentie in: Vanderhaeghen, Bibliographie gantoise, deel 3, p. 210 (nr. 2886). 5 Exemplaar: kbr. 6 Beschreven in stcv: nr. 7049974.

667

Bijlagen Bernardus van Mechelen, Verklaering van den oorsprong, ouderdom en weerdigheyd van het miraculeus beeld van Onze Lieve Vrauwe, in de abdye van Groeninge (Kortrijk: P. Calewaert, 1788).7

7 Zie: F. Gistelinck, Bibliotheca Mariana Lovaniensis. Catalogus (Leuven, 1997), p. 155 (nr. 1033). Exemplaar: ehc 689072.

668

Bijlage 2 : Publicaties ter promotie van de jubileumfeesten van de H. Rumoldus in Mechelen, in chronologische volgorde [Joseph Jacobus de Munck], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige Jubel-feest van den H. Rumoldus, bisschop ende martelaer, mitsgaders apostel ende patroon van Mechelen, aldaer geviert in het jaer 1680. Waer by gevoegt zyn verscheyde stucken, alsdan ter dier oorsaecke in het licht gegeven (Mechelen: J.F. van der Elst, 1774, in 4°).1 Kort begryp van’t leven, lyden en mirakelen van den H. Rumoldus [...] patroon van [...] Mechelen, waer van de duysent-jarige jubelfeeste begint den 24. junius met het openen der reliquie-casse, ende eyndigt den 9. julius 1775 (Mechelen: P. Jeghers, 1775). L’année millénaire. Stances pour le jubilé de Saint Rombaut, patron de Malines, commençant le 25 juin et finissant le 9 juillet de l’année 1755 (Brussel: J.B. Jorez, 1775, in 4°).2 Description de la cavalcade ornée de chars de triomphe, emblèmes […] qui, à l’occasion du Jubilé millénaire de Saint Rombaut […] sera exécutée les 26 et 27 de juin, 3 et 10 de juillet 1775. Sous la protection du Magistrat […] par la jeunesse des Ecoles Latines (Mechelen: J.F. van der Elst, 1775, in 2°).3 Klaer-blinkende licht, ofte het wonderbaer leven van den Heyligen Rumoldus […] opgeheldert in nederduytschen rym ter oorzake van ’t duyzent-jaerig plechtig Jubilé syns glorieuze dood (Mechelen: J.F. van der Elst, 1775, in 4°).4 [Molanus, Baronius, etc.], Kort begryp van ‘t leven, lyden en mirakelen van den H. Rumoldus bisschop en martelaer, apostel ende patroon van de stadt ende provincie van Mechelen, waer van de duysent-jarige jubelfeeste begint den 24. junius met het openen der reliquie-casse, ende eyndigt den 9. julius 1775. Principalyck getrocken uyt Theodoricus abt van Sint Truyden in’t Landt van Luyck, ende andere vermaerde schryvers (Brussel: P. Jeghers, [1775]). Dit werk refereert aan een andere publicatie: ‘Voorders soo iemandt gelieve met aendachtigheyt te doorsien het boeck onlanghs uytgegeven in de Latynschetaele, door den heyligh-schryver Joannes Baptista Solerius, sal genoeghsaem 1 V. Hermans, ‘Bibliothèque malinoise. Catalogue spécial’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, 12 (1902), p. 185-326 en 13 (1903), p. 395-546 (12: p. 261-262). 2 Titelbeschrijving in: Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 433. 3 Titelbeschrijving in: Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 433. 4 Titelbeschrijving in: Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 433.

669

Bijlagen konnen aenmercken de redenen waerom van de legenden eertydts beschreven door Surius, Haraeus, Wachtendonk, benevens verscheyde andere auteurs, soo om kortheydts wille als andersints in dit kleyn begryp weynigh vermelt wordt.’ (p. 37-38) Prael-treyn verrykt door ry-benden, prael-wagens zinne-beelden en andere oppronkingen toegeschikt aen het duyzend-jaerig Jubilé van den patroon der stad ende provincie Mechelen den Heyligen Rumoldus, onder ’t gezag der Heeren van het Magistraet der zelve stad ende provincie, en de medewerking van den Adel en de Borgery, uytgewerkt door de Latijnsche School onder de zorg der Priesteres van ’t Oratorie van den Heere Jesus (Mechelen: (Mechelen: J.F. van der Elst, [1775], in 4°). Bevat negentien prenten naar ontwerpen van Guillaume Herreyns, directeur van de academie.5 Train triomphal orné de cavalcades, chars de triomphe, symboles et autres ornemens à l’occasion du Jubilé de mille ans de saint Rombaut […] exécuté sous la protection du Magistrat, et l’assistance de la Noblesse et Citoïens de la ditte ville par l’Ecole Latine sous la direction des prêtres de Congrégation de l’Oratoire de Notre Seigneur Jesus (Mechelen: J.F. van der Elst, [1775], in 4°).6 Triomph uytgalmende het duysend-jaerig Jubilé van den H. Rumoldus, Martelaer, Bisschop, besonderen Apostel en Patroon der Stad en Provincie van Mechelen, als mede Kort Begryp van het Leven van den selven Heyligen, benevens Den Prael-treyn, waer by de beschryvinge der Ry Benden, Prael-Wagens, Zinne-Beelden en andere Oppronkingen. Tot Mechelen uyt te werken op Maendag 26 Junii 1775 en eenige andere dagen. Prys 10 oorden (Leuven: J. Jacobs, [approb. 1775], in 8°). Op p. 6 staat een ‘Beschryvinge van den praeltreyn, met de vertaelde opschriften in’t Nederduyts’.7 J.H. de Franckenberg, Sermoon voor de duyzend-jaerigste jubelfeest van den H. Rumoldus (Mechelen, 1788). Autentieke stukken ofte verbael-processen van alles het gene geschiet is voor, ten tyden ende naer de verberginge, begraevinge ende ontgraevinge der reliquien van den H.

5 Voor de prenten in folio zie: Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 301-302 en 432. 6 Titelbeschrijving in: Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 432-433. 7 Titelbeschrijving in: Hermans, ‘Bibliothèque malinoise’, 13: p. 432.

670

Bijlagen Rumoldus, patroon van Mechelen, ten tyde dat de Fransche krygs-magt de stadt bekleedt heeft (Brussel: G. Huyghe, 1793, in 8°).8 J.G. Huleu, Lof-reden ter eere van den H. Rumoldus apostel van Mechelen, ter gelegenheyd van het wederbrengen van zyne reliquien naer de metropolitaene kerke uyt de schuylplaetze in de welke zij tegen de woede der Fransche natie waeren verborgt geweest, 20 april 1793 (Mechelen: P.J. Hanicq, 1793, in 8°).9 Vermeerderinge Ende Verbeteringe Van De Zoogenaemde Autentieke Stukken Ofte Processen – Verbael – Aengaende de Reliquien van den H. Rumoldus, met al dat daer in eeniger manieren aenkleeft, zoo raekende het Silver-werk der Metropolitaene Kerke als andersints, gelyk ook een kort Verhael van al dat’er ten dien opzigte geschiet is ten tyde dat de Fransche Krygs-magt Mechelen bekleed heeft (Mechelen, 1793).

8 Vermeld in: A. Goovaerts & P. Génard, Les collections Van der Straelen-Moons-Van Lerius à Anvers: catalogue raisonné, 9 delen (Antwerpen, 1884-1886), deel 3, p. 11 (nr. 3461). 9 Vermeld in: Goovaerts & Génard, Les collections, deel 3, p. 12 (nr. 3462).

671

Lijst van de illustraties

1.

Onze-Lieve-Vrouw van Kortenbos is ‘door veel bedevaerden ende mirakelen wijt vermaert.’ Burijngravure door Theodoor Jonas van Merlen (97 × 128 mm) – pcd 2. Brecht. Solemnele begankenisse met vollen aflaet op de jaerlyksche gedagtenisse van den H. Cornelius. Tekstaffiche (440 × 365 mm), gedrukt door P.J. Parys te Antwerpen – pcd 3. Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel. ‘Komt pelgerims met vlijt wilt deze maghet eeren.’ Anonieme burijngravure op perkament (88 × 60 mm), ingekleurd en voorzien van een gepenseelde randversiering, drager: 120 × 95 mm – ua, Collectie Thijs, nr. 724 4. Mechelen, processie van Onze-Lieve-Vrouw van Hanswijk. Deelnemers dragen een rechthoekig vaantje. Dubbelzijdig bedrukt processievaantje. Anonieme burijngravure (283 × 201 mm) – pcd 5. Kampenhout, Onze-Lieve-Vrouw en het H. Kruis. Anonieme houtsnede, bladspiegel: 205 × 320 mm. Om papier te sparen werden twee vaantjes op één blad gedrukt – pcd 6. Brussel, kerk van de miniemen, ‘Het Broederschap van Onze-Lieve-Vrouw van Loretten.’ Rechthoekig vaantje. Anonieme burijngravure (266 × 173 mm) – pcd 7. Schoten, Onze-Lieve-Vrouw van de Horst. Houtsnede door Joannes Christoffel Jeghers (153 × 241 mm) – pcd 8. Wijnegem, Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok. Ingekleurde burijngravure (202 × 302 mm) – rg, Collectie bedevaartvaantjes 9. Borsbeek, Sint-Hubertus. Voorbeeld van recuperatie. Zestiende-eeuwse burijngravure door Adriaan Huberti (208 × 145 mm). In de achttiende eeuw hergebruikt voor de Sint-Hubertusviering te Borsbeek door toevoeging van een typografische tekst – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Borsbeek, P3 10. Lier, devotie tot de H. Blasius. Burijngravure door J.B. Goossens (185 × 105  mm). Onderaan wordt vermeld dat ‘Dit Beldt is aen-gheraeckt met de Reliquie vanden H. Blasius’ – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, C2.1.1

673

Lijst van de illustraties 11. Antwerpen, jezuïeten. Sint-Donatusbriefkens (Nederlands en Frans). Anonieme burijngravures (40 × 95 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Jezuïeten, B.7.3.1 en B 7.3.2 12. Mater, ruitvormig blazoentje voor de Sint-Amelbergaviering. Anonieme burijngravure (80 × 80 mm) – pcd 13. Antwerpen, ‘Onse-Lieve-Vrouwe van Toevlucht, Inde Kerk hof straet’ (nu: Schoenmarkt). Ingekleurde burijngravure (92 × 70 mm), in een achthoek – ua, Collectie Thijs, nr. 850 14. Lier, ‘den H. Gommarus die g’eert wordt tegen de gesletentheijt in sijne Collegiale kercke.’ Anonieme burijngravure op perkament (96 × 68 mm). Voorbeeld van een voorstelling met boogvormige bovenzijde – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, A.1.1.4 15. Lovenjoel, Sint-Lambertusverering. Anonieme oblongvormige burijngravure (130 × 179 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 947 16. Maastricht, Miraculeus Kruis. Burijngravure door Joannes vanden Sande (65 × 45 mm) afdruk op goudkleurig satijn – ua, Collectie Thijs, nr. 573 17. Philips Numan, Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn […] op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel (Brussel: R. Velpius, 1604). Titelpagina (180 × 90 mm), met titelvignet – rg 3091 A 28 18. Antwerpen, droogscheerderskapel in de Keizerstraat. Cort begryp van de reghels ende aflaeten van het nieuw broederschap vanden H. Liborius (Antwerpen: weduwe. P. Jouret [1734-1759]). Titelpagina met frontispice (133 × 160 mm) – rg 3111 D 58 19. Steven Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen (Brussel: R. Velpius, 1608). Titelpagina (130 × 80 mm), met titelvignet – rg 3090 F 22 20. Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse en fondatersse der edele ende vermaerde abdye van Grooten Bygaerden alwaer rust haer weirdigh lichaem, besonder patroonersse tegen de peste, pleuris, cortsen, pyne der kele, geswillen, quaede humeuren, ende oock tegen alle quaelen van het vee (Brussel: E. de Grieck, 1722) – rg 3088 E 34 21. Het Nieuw Broederschap der processie van Turnhout naer Onze Lieve Vrouwe tot Scherpenheuvel (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.) – rg 3091 E 52 22. Wonderlyk leven van de heylige Godelieve, maegd en martelaeresse, wiens heylige reliquiën berusten in de parochiale kerke tot Ghistel (Gent: J. Begyn, s.a.). Op het titelblad: ‘zynde zeer bekwaem en dienstig om van alle jongheyd in de scholen met vrugt geleert te worden’ – rg 2095 D 25

674

Lijst van de illustraties 23. Temse, Lofdicht ter ere van de H. Amelberga (Sint-Niklaas: A.A. Bruers, s.a.). Tekstblad verlucht met een klein houtblokje met de voorstelling van de H. Amelberga. Bladspiegel: 415 × 280 mm – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Temse, P3 24. Litanie van den H. Angelus, Carmeliet om uyt devotie by syn selven te lesen. Met een anonieme burijngravure (88 × 68 mm), met als onderschrift: ‘Den H. Angelus Carmeliet wordt geviert met vollen Aflaet den 5 Mey wiens H. Reliquien rusten in de Kercke der eerw: P.P: onse Lievevrouwe Broeders tot Ipere en Dickebusse’ – ua, Collectie Thijs, nr. 465 25. Litanie van de H. Elisabeth (Antwerpen: J.P. de Cort, 1755). Drukspiegel: 320 × 173 mm. Verlucht met een kleine burijngravure (90 × 62 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, P3 26. Bouwel. Vollen aflaet op den feest-dag van den H. DONATUS patroon tegen donder, blixem en onweder (Lier: J.H. Le Tellier, [tussen 1779-1809]). Tekstaffiche met bovenaan twee kleine houtsneden die de HH. Petrus en Paulus voorstellen. Bladspiegel: 440 × 360 mm – pcd 27. Guillaume Spoelbergh, Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken int bisdom van Antwerpen (Antwerpen: G. Verhulst, s.a.) – rg 3092 K 44 28. Eine, devotie tot het H. Kruis en de H. Eligius. Twee vaantjes (recto/verso) op één koperplaat. Anonieme burijngravure (365 × 268 mm) – pcd 29. Henricus Busselius, Crux rediviva kort verhael van den eersten oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde prochie-kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de heerlykhede van Exaerde (Eksaarde: Kruismeesters, s.a.) – rg 3090 F 14 30. Zillebeke, bedevaartvaantje voor de devotie tot het H. Kruis. Burijngravure toegeschreven aan Guillaume I du Tielt (98 × 150 mm) – pcd 31. Brugge, devotie tot het H. Bloed. Anonieme burijngravure (97 × 68 mm). Na 1662-63 heruitgegeven door de Antwerpse drukker Peter Nieustadt – ua, Collectie Thijs, nr. 335 32. Brussel, devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Anonieme burijngravure (128 × 85 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 367 33. Matthias Pauli, Vier historiën van het H. Sacrament van Mirakel, rustende 1. In de abdije van Hercken-rode in t’ landt van Luyck. 2. Ten augustijnen tot Gendt. 3. S. Goedelen tot Brussel. 4. Ten augustijnen tot Loven (Antwerpen: G. van Wolsschaten, 1620) – rg 3028 I 15

675

Lijst van de illustraties 34. Franciscus Costerus, Dialogue oft t’samen-sprekinge over de solemnele processie des H. Sacraments van Mirakelen, jaerlijcx te Bruessel ghehouden, ende naemelijck in dit jaer 1610 (Brussel: R. Velpius en H. Anthoon, 1611) – rg 3090 F 22 35. Reliekschrijn van het Leuvense Sacrament van Mirakel. Anonieme kopergravure in: Steven Ydens, Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende te Brussel (Brussel: R. Velpius, 1608), p. 233 – rg 3090 F 22 36. ‘S. Maria de Silva in Monte Acuto prope Sichenum.’ Anoniem kopergravuurtje in: Philips Numan, Historie van de mirakelen die onlancx in grooten getale gebeurt zijn […] op een plaetse ghenoemt Scherpen-heuvel (Brussel: R. Velpius, 1604) – rg 3091 A 28 37. Laken. Inzegening van de kerk van Laken door de Zaligmaker. Ingekleurde burijngravure door Cornelis Galle (91 × 66 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Laken, 1a 38. Beveren-aan-de-IJzer, bedevaartvaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw. Burijngravure door Guillaume I du Tielt (117 × 214 mm) – pcd 39. Edelare (Oudenaarde), Onze-Lieve-Vrouw ten Kerselare. Burijngravure door Guillaume I du Tielt, 1617 (285 × 410 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Edelare, P4 40. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw van Sint-Willibrordus. Burijngravure door Theodoor Galle (212 × 140 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 977 41. Antwerpen, Onze-Lieve-Vrouw op ’t Staaksken. Burijngravure door Joannes Boel (118 × 81 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 182 42. Duffel, Onze-Lieve-Vrouw van Goeden Wil. Burijngravure door Abraham van Merlen (140 × 92 mm), kortgeknipt exemplaar – ua, Collectie Thijs, nr. 390 43. Kevelaer, Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten. Anonieme burijngravure (90 × 64 mm), in 1643 bekostigd door G. Kneif, inwoner van Kevelaer. Later heruitgegeven door Michiel Bunel – ua, Collectie Thijs, nr. 939 44. Scherpenheuvel, Onze-Lieve-Vrouw. Interieur van de bedevaartkerk. Burijngravure door Adriaan Collaert (203 × 148 mm), kortgeknipt exemplaar – ua, Collectie Thijs, nr. 967 45. Gabriel Colins, Het leven ende miraeckelen van de Heylighe Wivina, Eerste Abdisse ende Fondatersse van die Edele Abdye van grooten Bygaerden (Antwerpen: G. Lesteens, 1632) – rg 3039 I 20 46. Andreas de Boeye, Cort verhael van ’t wonderlijck leven der Engelsche maeght S. Aldegonde, abdisse en patronersse van Maubeuge, als noch van Mespelaer: daer

676

Lijst van de illustraties

47. 48. 49. 50. 51. 52. 53. 54.

55. 56.

57.

58. 59. 60.

haer H. Reliquien zijn rustende, alwaer sy met groote devotie gheduerighlijk besocht wordt, teghen peste, kancker, kortsse, hooftpyn en alle swerende vyer (Antwerpen: Arnout van Brakel,1670). Eerste pagina van katern A2 (met opdracht) tegenover een kopergravuurtje met de voorstelling van de H. Aldegondis – rg 3043 F 22 Diegem, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Cornelius en de H. Catharina. Anonieme burijngravure (160 × 270 mm) – pcd Lovenjoel, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Lambertus. Anonieme burijngravure (142 × 232 mm) – rg, Collectie bedevaartvaantjes Vorst-Kempen, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Gertrudis. Anonieme burijngravure (136 × 225 mm) – pcd Belle (Bailleul), bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Antonius. Burijngravure door Guillaume I du Tielt, 1626 (95 × 150 mm) – pcd Aywières, H. Lutgardis. Burijngravure door Joannes vanden Sande (218 × 150 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 877 Sint-Joost-ten-Node, devotie tot de H. Judocus. Burijngravure door Jacobus de Weerdt (178 × 165 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 1105 Hoogstraten, H. Bloeddoek. Burijngravure door Petrus Balthazar Bouttats (125 × 90 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Hoogstraten, 2a [Henricus Calenus], Kort verhael van den eersten oorsprongh van twee miraculeuse Cruycifixen Berustende in de Parochie Kercke der Vryheydt van Asche (Brussel: weduwe Stryckwant, s.a.) – rg 3113 A 13a Leuven, augustijnen, devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Burijngravure door F.V.L. (F. van Leuven?) (182 × 143 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 950 Gent, augustijnen, wandprent voor de devotie tot het H. Sacrament van Mirakel. Ingekleurde burijngravure door Frans Huberti (242 × 150 mm) – rg, Collectie wandprenten, nr. 9 Maastricht, het Wonderkruis bij de Witte Vrouwen. Ingekleurde burijngravure door Joannes vanden Sande (62 × 90 mm), twee ‘rondekens’ op één plaatje – ua, Collectie Thijs, nr. 566 Schepdaal, devotie tot het H. Kruis. Ingekleurde anonieme burijngravure (155 × 116 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 963 Diest, kanunnikessen van Mariëndaal, Kruisreliek. Burijngravure door Alexander Voet (115 × 81 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 385 Devoot broederschap van het H. Cruys, ingestelt in des selfs wyt-vermaerde Capelle, genoemt den Ouden-Godt onder de parochie van Mortsel (Antwerpen: I. Leyssens, 1709) – rg 3095 E 10:2

677

Lijst van de illustraties 61. Antwerpen, Sint-Willibrorduskerk, Onze-Lieve-Vrouw, Troosteres der Bedrukten. Ingekleurde burijngravure op perkament door Michiel Cabbaey (98 × 75 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 195 62. Schoten, kapel van de Horst, Onze-Lieve-Vrouw, Bijstand der Christenen. Anonieme burijngravure (143 × 95 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 463 63. Kalfort (Puurs), Onze-Lieve-Vrouw ten Traan. Burijngravure op perkament door Alexander Voet (95 × 65 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 475 64. Antwerpen, Citadelkerk, Onze-Lieve-Vrouw van het Kasteel. Burijngravure (1722) door Jan Baptist Jongelinx (152 × 103 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, A.6.1 65. Lebbeke, Onze-Lieve-Vrouw. Ingekleurde burijngravure op perkament uitgegeven door Susanna Verbruggen (90 × 61 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Lebbeke, 1a 66. Lier, dominicanen, Maria ter Gratiën, (ook: Bruine Lieve Vrouw of OnzeLieve-Vrouw van de Rozenkrans). Burijngravure door Joannes vanden Sande (91 × 63 mm), kortgeknipt exemplaar – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Lier, B1.1 67. Wijnegem, Onze-Lieve-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok. Anonieme kopergravure (65 × 43 mm), half formaatje, rechterhelft – ua, Collectie Thijs, nr. 801 68. Veerle, bedevaartvaantje voor de devotie tot Onze-Lieve-Vrouw in de Wijngaard. Anonieme kopergravure (199 × 335 mm) – pcd 69. Herent, Onze-Lieve-Vrouw, Licht der Blinden. Ingekleurde burijngravure door Joannes Craen (95 × 65 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 458 70. Ruisbroek, Onze-Lieve-Vrouw ten Doden. Anonieme kopergravure (135 × 92 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 707 71. Aalst, Abdij O.-L.-Vrouw ten Rozen, Maria, Moeder van Barmhartigheid. Anonieme burijngravure (92 × 65 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 301 72. Bottelare, ‘H. Moeder Anna van Bottelaer’. Anonieme burijngravure op een vouwblaadje (80 × 134 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 880 73. Antwerpen, Kathedraal, Broederschap van de H. Barbara. Burijngravure door Schawberg (191 × 151 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 825 74. Mechelen, Begijnhof, Regulen des broederschap Vande Glorieuse Maget ende Martelaresse H. Ursula met haer geselschap (Antwerpen: weduwe P. Jouret, s.a.) – rg 3092 H 8 75. Pulle, Smeeckende aenroepinge tot den H. Antonius (abt). Gebedsblaadje geïllustreerd met een burijngravure door Joannes vanden Sande (97 × 67 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 701

678

Lijst van de illustraties 76. Gempe, norbertinessen, devotie tot de H. Blasius. Burijngravure ontworpen door A[lexander] C[ourtmans] en gesneden door Theodoor van Merlen (128 × 93 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 411 77. Ninove, devotie tot de H. Cornelius. Burijngravure door P.B. Bouttats (117 × 86 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Ninove, P1 78. Mechelen, klooster Blijdenberg, devotie tot de H. Damianus. Burijngravure door Jacobus de Man (135 × 92 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 629 79. Brussel, Sint-Michiels en Sint-Goedelekathedraal, devotie tot de H. Donatus. Donatusbriefje (53 × 110 mm), afgedrukt op blauw/groene zijde – ua, Collectie Thijs, nr. 351 80. Sint-Gillis (Brussel), devotie tot de H. Egidius. Anonieme burijngravure 1760 (185 × 144 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 973 81. Verrebroek, devotie tot de H. Laurentius. Anonieme kopergravure (112 × 73 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 788 82. Graven (Grez), bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Marcoen (Marculphus). Anonieme burijngravure (70 × 275 mm) – rg, Collectie bedevaartvaantjes, Grez-Doiceau 83. Antwerpen, Sint-Joriskerk, HH. Petus en Paulusbroederschap. Diptiek met links een anonieme burijngravure (87 × 66 mm) en rechts een zetwerk met een gebed (Antwerpen: J.J.G. de Marcour, 1766) – ua, Collectie Thijs, nr. 251 84. Heverlee, Abdij van Park, devotie tot de HH. Quirinus en Balbina. Anonieme burijngravure (95 × 65 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 459 85. Antwerpen, alexianen, devotie tot de H. Alexius. Burijngravure door Gaspar Huberti (142 × 92 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 808 86. Mechelen, jezuïeten, Mirakelen ende weldaeden, ver-kreghen door het aenroepen vanden H.P. Franciscus Xaverius aen sijne HH.Ge-approbeerde reliquien Rustende in de Kercke van de Societeyt Jesu tot Mechelen (Antwerpen: C. Woons, 1660) – rg 3068 K 3 87. Temse, devotie tot de H. Amelberga. Burijngravure door F. v. Leuven (76 × 45 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 776 88. Mespelare, devotie tot de H. Aldegondis. Burijngravure naar een ontwerp van Abraham van Diepenbeek (330 × 560 mm), uitgegeven door Martinus vanden Enden te Antwerpen – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Mespelare, P3 89. Dilbeek, devotie tot de H. Alena. Anonieme burijngravure (65 × 51 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 388 90. Zandvliet, bedevaartvaantje voor de devotie tot de H. Gertrudis. Anonieme burijngravure (205 × 355 mm) – rg, Collectie bedevaartvaantjes

679

Lijst van de illustraties 91. Leuven, devotie tot de H. Margareta van Leuven (Fiere Margriet). Anonieme burijngravure (125 × 71 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 533 92. Lier, devotie tot de H. Gummarus. Ingekleurde anonieme burijngravure (90 × 63 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 548 93. Antwerpen, devotie tot de H. Norbertus. Ingekleurde burijngravure door Michiel Bunel (110 × 80 mm) – rg, Collectie plaatsgebonden devoties, Antwerpen, Norbertijnen, B.13.1.8a 94. Mechelen, devotie tot de H. Rumoldus. Ingekleurde burijngravure door Ludovicus Fruytiers (111 × 84 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 637 95. Zammelen, devotie tot de H. Amandus. Burijngravure door Franciscus Huberti (132 × 92 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 802 96. Brugge, Onze-Lieve-Vrouwekerk, devotie tot de H. Bonifacius. Anonieme burijngravure (119 × 78 mm), kortgeknipt exemplaar – ua, Collectie Thijs, nr. 334 97. Brugge, Sint-Eligiuskapel, devotie tot de H. Eligius. Anonieme burijngravure (132 × 92 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 339 98. Brugge, Sint-Julianusgasthuis, devotie tot de H. Hubertus. Burijngravure door Robert Hamilton (129 × 92 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 341 99. Schaarbeek, devotie tot de H. Servatius. Burijngravure door Jacobus Harrewijn (187 × 142 mm) – ua, Collectie Thijs, nr. 1096 100. Wulpen, bedevaartvaantje voor de devotie tot Sint-Willibrordus. Burijngravure door Pieter du Tielt (160 × 260 mm) – rg, Collectie bedevaartvaantjes

680

Register Bedevaartplaatsen Bedevaartplaatsen zijn in alfabetische volgorde opgenomen. Per bedevaartplaats worden achtereenvolgens de heiligencultussen (‘HH.’), mariale (‘Maria’) en christocentrische (‘Christus’) cultussen gegroepeerd. Pagina’s gemarkeerd met een * verwijzen naar een afbeelding. Aalst: 155, 578-579 HH.: Donatus 501; Eligius (Elooi) 27, 629; Rochus 545 Maria Moeder van Barmhartigheid (O.-L.-Vrouw ten Rozen, abdij van –): 443-444* Aardenburg (Zeeuws-Vlaanderen) O.-L.-Vrouw van –: 173 Aarlen H. Donatus: 63, 65, 500-501 Aarle-Rixtel (Noord-Brabant) O.-L.-Vrouw in het Zand: 100, 228 Aarschot: 34 O.-L.-Vrouw van –: 17, 231-232, 447448 Aartselaar H. Leonardus: 138, 285, 537 Aat HH.: Donatus 63, 65, 500-501; Gislenus 71 Aberdeen: 250, 448 Adinkerke H. Cornelius: 490 Affligem: 246-247, 283, 599 H. Bernardus: 558 O.-L.-Vrouw van –: 419, 421, 447

Aken: 65, 335 Alem (bij ’s-Hertogenbosch): 634 Alsemberg: 42-43, 158, 162 O.-L.-Vrouw van –: 46, 49, 56, 86, 100, 106-110, 116, 122, 161, 168, 221, 248-249, 370-371, 431 Altötting O.-L.-Vrouw van –: 71, 74, 82 Amsterdam: 209, 222 Anderlecht H. Guido: 3, 33, 105, 122-123, 129, 285-286, 603-604 Antwerpen: passim HH.: Adrianus 472; Agatha 144; Agnes 91; Alexius 57, 553*; Andreas 473; Anna 454; Anna van Sint-Bartholomeus 91, 581; Antonius-abt 474-475; Antonius van Padua 57, 556; Barbara 462*-463, 540; Benedictus van Nursia 557; Blasius 13, 153-154, 482-483; Carolus Borromeus 146, 559; Cornelius 490-491; Dimphna 582; Donatus 63-64*, 83, 88, 91, 500-502; Eligius 623, 629-630; Elisabeth 150*-152; Erasmus 510; Franciscus Xaverius 91, 561-562, 564; Franciscus van Assisi 560; Guido van Anderlecht 681

Register 604-605; Gummarus 152, 605606; Hathebrandus 608; XXXVI Heiligen 119-121, 145, 608; Hubertus 63, 89, 138, 302, 634, 637-638; Hyacinthus 144, 566; Ignatius van Loyola 567; Jacobus 24, 62, 144, 302, 512-513; Joachim 516; Joannes de Doper 513; Joannes Nepomucenus 39, 89, 143, 517-520; Job 154, 523524; Johanna van Valois 552; Johannes van Capistrano 567-568; Joseph 91, 521-523; Justus 74, 166, 269; Laurentius 526-527; Liborius 102*, 143, 530-531; Lucia 465-466; Marculphus 531-532; Martinus 536; Nicolaas 540; Nicolaas van Tolentino 568; Norbertus van Xanten 612*-613; Paschalis Baylon 143, 570; Petrus en Paulus 541*-542; Rochus 545-547, 549; Walburga 597598; Willibrordus 243 Maria: O.-L.-Vrouw Bedrukte Moeder (St.-Jacobskerk) 432; O.-L.-Vrouw der visverkopers 91; O.-L.-Vrouw Koningin van de Vrede (St.-Michielsabdij) 432; O.-L.-Vrouw op het Staakske(n) (kathedraal) 113, 244-245*-246, 388, 396; O.-L.-Vrouw Troosteres der Bedrukten (St.-Willibrorduskerk) 20, 115, 187, 241-242*-244, 368369*-370, 432; O.-L.-Vrouw van Antwerpen (Lof) (kathedraal) 20, 34, 62, 246, 388-390, 432; O.-L.Vrouw van Bijstand en Victorie (St.Andrieskerk) 432; O.-L.-Vrouw van de Eenzaamheid (miniemen) 432; O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans (dominicanen) 432; O.-L.-Vrouw van de Schapulier (karmelieten) 432; O.-L.-Vrouw van Goed Succes

(St.-Walburgiskerk) 91, 141, 390-391, 432; O.-L.-Vrouw van het Kasteel (Citadelkerk, later St.-Joriskerk) 72, 165, 387-388, 432; O.-L.-Vrouw van Loreto (St.-Julianuskapel) 432; O.-L.-Vrouw van St.-Willibrordus (Droogscheerderskapel) 241242*-244, 411, 432; O.-L.-Vrouw van Toevlucht (jezuïeten) 91, 432; O.-L.-Vrouw van Toevlucht (Schoenmakerskapel) 74*-75, 432; O.-L.-Vrouw van Zeven Weeën (annunciaten) 269, 432 Christus: H. Kruis (witzusters) 91, 311, 349; H. Sacrament (St.Michielsabdij) 89 Arendonk H. Job: 16 Asper: 29 H. Martinus: 536 Asse (dekenij van Brussel): 180 H. Kruisen: 37, 101, 108, 110, 112, 164, 177, 187, 189, 194-195, 311, 317* Assebroek (Brugge) O.-L.-Vrouw van –: 415, 433, 447 Atrecht: 27, 221, 274 Augsburg: 65, 94 Averbode (Scherpenheuvel-Zichem): 6, 77, 145, 176, 257-258, 289-290, 380, 424, 426, 473, 481, 525, 586 H. Joannes de Doper: 514 Aywières (Waals-Brabant) H. Lutgardis: 302-303*-304 Baasrode (Dendermonde) H. Ursmarus: 617 H. Sacrament: 617

682

Bedevaartplaatsen Balen: 154 HH.: Andreas 473; Odrada 154, 595 Barcelona: 71, 75 Bavikhove: 29 H. Maurus: 45 Beerse (bij Turnhout) HH.: Cornelius 85, 95, 151, 165, 491492; Hubertus 16 Beersel H. Lambertus: 41, 632 Beerzel (Putte) HH. Blasius, Lucia en Remigius: 20, 466, 484 Bekegem (Ichtegem in het Brugse Vrije) H. Laurentius: 295, 525 Belle (Bailleul in Frans-Vlaanderen): 547 HH.: Antonius-abt 6, 298*-299, 474; Donatus 502 Belsele (Waasland) HH. Andreas en Gislenus: 18, 184, 186, 291 Berchem (Antwerpen) H. Willibrordus: 165-166, 193, 286, 648 H. Kruis: 177, 179-180, 189, 192-193, 311, 343, 648 Berendrecht: 34 O.-L.-Vrouw van de Hagelberg: 12, 45, 118-119 Bergen (Henegouwen) HH.: Cicercula 74; Donatus 63, 65, 88, 500-501; Waldetrudis 71, 75; Winocus 617

Bergen-op-Zoom O.-L.-Vrouw van –: 62, 172-173 Berlare H. Martinus: 536 Bertem (Brabant) H. Eligius: 56, 59, 623-624 Beselare: 550 H. Sebastianus: 27, 50 Beveren-aan-de-IJzer (Alveringem) O.-L.-Vrouw van –: 234* Beveren-Roeselare: 180 H. Donatus: 63, 500, 507 H. Kruis: 108, 178, 200, 311, 353-354 Beveren-Waas H. Martinus: 556 Bois-Seigneur-Isaac (Ophain, WaalsBrabant) H. Bloed: 206 Bollezele (kasselrij Cassel) O.-L.-Vrouw van –: 233 Bonn H. Antonius van Padua: 71 Boom: 59-60 H. Rochus: 20, 547 O.-L.-Vrouw van –: 24, 161, 184 Boortmeerbeek H. Antonius-abt: 476 Borgerhout (Antwerpen) H. Erasmus: 153-154, 510-511 Bornem H. Bernardus: 558 Borsbeek H. Hubertus: 53*-54, 66, 90, 638

683

Register Borsbeke (Herzele): 9 H. Antonius-abt: 7, 476 Bottelare H. Anna: 56, 158, 454*-457 Boutersem (Vlaams-Brabant) O.-L.-Vrouw van Sterre-Borne: 237 Bouwel HH.: Donatus 160*, 163, 166, 502503; Petrus en Paulus 160* Bovekerke H. Gertrudis: 74, 587 Boxel (zie Boxtel) Boxmeer H. Bloed: 134 Boxtel H. Bloed: 12, 17, 34, 133-134, 189, 202-204, 311, 313-314 Brasschaat H. Antonius-abt: 12, 56, 145, 163, 165, 475-476 Brecht HH.: Antonius-abt 163, 476; Benedictus van Nursia 164, 557; Cornelius 11*, 164, 492, 557; Leonardus 12, 109, 184, 296-297, 537538 Brielen (Ieper) O.-L.-Vrouw van –: 234 Broechem (Ranst): 29 O.-L.-Vrouw van –: 49, 423-425 Bruay (Valenciennes): 596 Brugge: passim HH.: Adrianus 471, 477; Alexius (begijnhof) 140, 146, 554; Antonius-

684

abt 477; Apollonia 459-460; Blasius 484; Bonifatius 621-622*; Brandanus (Potterieklooster) 301302; Cornelius 61-62, 492-493; Donatus 57, 503, 507; Eligius (St.Salvatorkerk) 28, 624, 630*-631; Franciscus Xaverius 562, 564; Gertrudis van Nijvel 587; Gislenus 61-62, 492-493, 603; Godelieve (St.Godelieveabdij) 50, 94, 120, 135, 143, 166, 291, 589-590; Hubertus 634-635*, 638; Idesbaldus 610; Laurentius 527; Liborius 531; Lucia 466; Nicolaas van Tolentino 569; Queldric (of Servulus) 542; Quintinus 542-543; Rochus 477; Sebastianus 477; Walburga 62, 69, 598 Maria: O.-L.-Vrouw Presentatie (St.-Jacobskerk) 432; O.-L.-Vrouw ten Troost (O.-L.-Vrouwekerk) 68, 433; O.-L.-Vrouw ter Sneeuw (O.L.-Vrouwekerk) 433; O.-L.-Vrouw van Blindekens 143, 145, 398-399, 431-433; O.-L.-Vrouw van de Nood (ongeschoeide karmelieten) 4, 432; O.-L.-Vrouw van de Potterie 91, 113, 115, 238, 404-405, 431-433, 447; O.-L.-Vrouw van de Zeven Weeën (St.-Salvatorkerk) 62, 433; O.-L.-Vrouw van Foy (jezuiëten) 432; O.-L.-Vrouw van Loreto (St.Salvatorkerk) 432; O.-L.-Vrouw van Regula (augustijnen) 432; O.-L.Vrouw van Slavernij (kerk H. Maria Magdalena) 432; O.-L.-Vrouw van Spermalie (abdij van Spermalie): 115, 433, 447-448 Christus: H. Bloed 68-69, 79, 91, 120, 135, 145-147, 151, 200-201*-

Bedevaartplaatsen 202, 311, 326-328; H. Doorn (arme klaren) 311, 347, 351; H. Kruis: 157, 311, 353 Brussel: passim 56, 98 HH.: Alexius 554; Anna 457458; Donatus 63, 89, 138, 500501, 503-504*; Driekoningen (Berlaymontklooster) 62, 507-509; Drievuldigheid en O.-L.-Vrouw (Kapellekerk) 23, 43; Erasmus 511; Franciscus Xaverius 563; Gangerius 107; Goedele 98, 208, 592; Hathebrandus 609; Hubertus 638; Hyacinthus 566; Job 523; Joannes Nepomucenus 520; Leonardus (St.-Jan-ten-Broekkapel) 175, 180; Liborius 531; Laurentius (St.Laurentiusgodshuis) 297; Ursula 471 Maria: O.-L.-Vrouw van Barmhartigheid of Mater Misericordiae (jezuïeten, St.Michielskerk voor 1773, devotie voortgezet in de kerk van O.L.-Vrouw ter Kapelle) 107, 433; O.-L.-Vrouw van Bevrijding (St.Michielskathedraal, voorheen Collegiale St.-Michiel- en Goedelekerk) 89; O.-L.-Vrouw van de Zavel 221; O.-L.-Vrouw van Goede Bijstand (St.-Jacobskapel) 23, 30, 38, 81, 97, 250, 382-384, 431, 433; O.-L.-Vrouw van Goed Succes (augustijnen) 80-81, 250251, 433, 447, 448; O.-L.-Vrouw van Loretten (St. Jan en Stefaan ter Miniemen) 35*-37, 433; O.-L.Vrouw van ’s-Hertogenbosch of Zoete Lieve Vrouw (St.-Jacobskerk) 99, 411-413, 433; O.-L.-Vrouw van

Verlossing (St.-Goedelekerk) 25, 27, 433; O.-L.-Vrouw ten Vogelenzang (minderbroeders) 114, 168, 433, 447448 Christus: H. Kruis: 27; H. Sacrament van Mirakel 14, 27, 56, 62, 70-71, 74, 88, 98, 103, 112-113*114, 118, 120, 131, 159-161, 203*-204*210*-212*-213, 311, 321-325 Buggenhout (Oost-Vlaanderen): 29 O.-L.-Vrouw van de Nood Gods: 427 Buizingen H. Hubertus: 56, 106, 638-639 Buken H. Eligius: 624 Burcht H. Wivina: 12, 157, 164 Burgos: 75, 82 Burst (Land van Aalst): 34 HH.: Blasius 484; Eligius 484, 624 Cambron O.-L.-Vrouw van –: 113, 221 Carloo-Sint-Job (Ukkel) H. Job: 523, 525 Cassel H. Rochus: 34, 36, 57, 547 Chastre (Waals-Brabant) Notre-Dame de Miséricorde: 436 Chièvres O.-L.-Vrouw van –: 113, 221 Civitavecchia: 490 Czestochowa: 71, 74-75

685

Register Dadizele O.-L.-Vrouw van –: 69, 101, 234-235, 371-372 Dambrugge (Antwerpen) H. Job: 154, 524 Damme: 173 H. Kruis: 178, 189, 193, 311, 343 Deinsbeke (Zottegem) O.-L.-Vrouw van –: 419 Deinze: 29 H. Kruis: 139, 337-338 Delft: 216-217 Dendermonde HH.: Blasius 482; Hilduardus en Christiana 68, 582, 609; Joachim 516; Rochus 139, 548 O.-L.-Vrouw van Troost: 115, 448 H. Kruis: 311, 347, 352 Denderwindeke: O.-L.-Vrouw van de Zeven Weeën: 77 Dessel H. Sebastianus: 549 Deurne (Antwerpen): 47 HH.: Antonius-abt 60, 161, 477478, 639; Fredegandus 62, 175, 179, 281, 601; Hubertus 60, 161, 639 O.-L.-Vrouw van Peis: 413 Deurne (bij Diest) H. Wivina: 10 Diegem (Machelen): 9, 179, 188 HH.: Catharina: 280*-281; Cornelius: 7, 44-45, 166, 176, 193, 280*-281, 359, 493-494

Dielegem (Jette): 34, 419, 436 H. Blasius: 14, 485-486 Diest: 10 Alle Heiligen: 48, 62, 88, 175, 180, 281-282, 304 O.-L.-Vrouw van Mirakelen: 27, 172 H. Kruis: 57, 311, 350* Dikkelvenne: 581 H. Antonius: 7 Dilbeek (zie Vorst) Dinant H. Marculphus: 531 Doel (Beveren) H. Cornelius: 48, 494 Dongen H. Laurentius: 525 Dordrecht: 353 Dorst H. Marculphus: 531 Douai: 337 Drongen HH. Basinus, Gerulphus en Aldegondis: 602 Dudzele: 295 H. Leonardus: 17, 174, 180, 186, 282, 538 Duffel: 7, 74 O.-L.-Vrouw van Goeden Wil: 3, 9, 14, 18, 20, 34, 39-40, 56-57, 60, 74, 81, 98, 100, 112, 142, 185, 251-253*-256, 377-379 Duinkerke: 448 O.-L.-Vrouw ten Duinen: 173, 180

686

Bedevaartplaatsen Duisburg H. Catharina: 464 Dworp (Beersel) H. Maagd en de HH. Anna, Gaugericus, Laurentius en Rochus: 20, 528, 548, 633 Echternach: 648 Edegem: 184, 187 HH.: Antonius-abt 56, 157-158, 286, 304, 478; Lucia 12, 56, 166, 467 O.-L.-Vrouw van –: 233, 286 Edelare (Oudenaarde): 221 O.-L.-Vrouw van Kerselare: 20, 33, 77, 107-108, 118, 158, 221, 239-240*, 380-381 Edingen: 9 Eeklo H. Eligius: 631 Eersel (Noord-Brabant): 9 Eichstätt: 63 Eine (Oudenaarde): 29 H. Eligius: 6, 22, 33, 45, 73, 196*-197, 292, 624-625 H. Kruis: 33, 121, 157, 189, 196*-197, 292, 311, 343, 624-625 Eisen H. Marculphus: 531 Eke (Oost-Vlaanderen) H. Wilgefortis: 301 Ekelsbeke (Esquelbecq in FransVlaanderen) H. Folquinus: 296 Ekeren: 29 H. Lambertus: 34, 50, 632

Hagelkruis: 37, 50, 189, 193, 195-197, 311 Ekkergem (Gent): 8 H. Adrianus: 471 Christus: H. Kruis 311, 337; H. Sacrament van Mirakel 332-333 Eksaarde (Lokeren): 9, 187 H. Miraculeuze Kruisen: 46, 110, 198*-199, 311, 353-354 Elewijt (Brabant) (zie ook Zemst) H. Hubertus: 7, 79, 153, 166, 286287, 639-640 Elst (Brakel) H. Apollonia: 459-461 Emblem O.-L.-Vrouw der Vijf Fonteinen: 147, 444, 447 Emelgem (Izegem) O.-L.-Vrouw van –: 234 Ename: 34 H. Laurentius: 31, 40, 292, 525, 528529 H. Zaligmaker: 292 Erembodegem O.-L.-Vrouw ter Muren: 69, 428 Erps (Kortenberg) HH.: Cornelius en Amandus 43, 494, 619; Marcoen 18, 156, 533 Ertvelde O.-L.-Vrouw van Stoepe (Moeder van Barmhartigheid): 228, 399 Esen (Diksmuide) H. Augustinus: 296 Esse (zie Sint-Lievens-Esse)

687

Register Etikhove H. Donatus: 20, 105, 505 Ettelgem H. Eligius: 624 Evergem (kasselrij Oudburg van Gent): 29 HH.: Christoffel 174; Eligius 631 Feldwirth (Oldenklooster): 608 Frankfurt am Main: 215-216, 481 Frydek: 82 Gaasbeek H. Rochus: 12, 18, 163-164, 548 Galmaarden H. Kruis: 311, 353-354 Gaverland (zie Melsele) Geel (zie ook Ten Aard) H. Dimphna: 7, 55, 77, 93-94, 133, 277-278, 571, 582-584 Geldenaken: 187 Gembloers: 294 H. Machutus: 295 H. Zaligmaker: 84, 325-326 Gemert (zie ook Handel): 7 Gempe (Sint-Joris-Winge) HH.: Blasius 486*-487; Hubertus 635-636 Gent: passim HH.: Adrianus en Nathalie 471472; Alexius 554-555; Anna 456, 458; Coleta 135, 551, 591; Godelieve 17, 591-592; Hubertus 634; Hyacinthus 566; Livinus 179, 278; Macharius 54-55, 611; Nicolaas van Tolentino 569; Pharaïldis (Veerle) van Gent 595-596; Wivina 599-600

Maria: O.-L.-Vrouw Schreiboom 43, 46, 71, 109, 142, 155, 400-402, 431, 444, 447 Christus: H. Mattekenskruis 311, 338-339; H. Sacrament van Mirakel 84, 204*-206, 311, 332-334*-335, 347; H. Wonderkruis 94, 311, 347, 351; H. Zaligmaker van Gembloers 325-326 Gentbrugge: 628 Geraardsbergen: HH. Adrianus en Nathalie: 269270, 301, 471-472; Bartholomeus 481 Gistel: 29, 180, 299 H. Godelieve: 17, 20, 50, 120, 124*126, 135, 158, 174-175, 291, 296, 301, 571, 590 Godveerdegem: 471 Gooik H. Bernardus: 558 H. Kruis: 20 Grandola: 82 Graven (Grez-Doiceau) (Graeff) (Waals-Brabant) HH.: Georgius 287; Marcoen 18, 50, 156, 287, 531-532*-533 Grembergen H. Eligius: 37, 158, 625, 629 Grez-Doiceau (zie Graven) Grimbergen: 120, 645 H. Servatius: 646 Grimde (Tienen) H. Maurus: 441 O.-L.-Vrouw ten Steen: 71, 441 Groot-Bijgaarden (Dilbeek) H. Wivina: 6, 84-85, 117*, 121, 270271*, 571, 599-600

688

Bedevaartplaatsen O.-L.-Vrouw van Toevlucht: 435 Haacht H. Quirinus: 108, 158, 304-305 Haasdonk (Land van Waas) HH.: Lucia 109, 467; Nicolaas van Tolentino 109, 467 Hakendover: 29, 101, 187 H. Zaligmaker: 10, 33, 311, 317-318 Hallaar O.-L.-Vrouv van –: 167 Halle: 9, 16-17, 34, 42-43, 46, 49, 65, 176, 179 O.-L.-Vrouw van –: 6, 20, 23, 31, 57, 60-61, 70, 73, 81, 85-86, 93, 95, 99, 103, 109, 111, 113-115, 122, 130, 147, 155, 172, 211, 214-218, 221, 359-363, 393, 429, 431, 572, 639 Hamme-Mille H. Cornelius: 497 Handel (heerlijkheid Gemert) O.-L.-Vrouw van –: 69-70, 80, 93, 403 Hanswijk (zie Mechelen) Haren H. Elisabeth: 585 Hasselaere (zie Edelare) Hasselt: 34, 431, 447 O.-L.-Vrouw Virga Jesse: 72, 114, 402-403 H. Sacrament van Mirakel (voordien Herkenrode): 108 Hazebrouck (Frans-Vlaanderen) H. Cornelius: 494 Heiliger Berg: 75, 82

Heindonk H. Lucia: 7 Hekelgem (Affligem) O.-L.-Vrouw ter Kluizen (Kluiskapel): 20, 448 Helden (Nederlands Limburg) O.-L.-Vrouw van Zeven Smarten: 426 Herent: 34 O.-L.-Vrouw Licht der Blinden: 10, 436-437* Hemelveerdegem (Lierde) H. Joannes de Doper: 514 Herdersem (Aalst): 443 H. Eligius: 625 Herentals HH.: Joannes de Doper 297; Job 524 Herkenrode (het Land van Loon) H. Sacrament van Mirakel: 108, 204*, 206, 213, 335-337 Hertberge H. Marculphus: 533 Heule H. Job: 524 Heverlee (Leuven) (zie Park-Heverlee) Heylissem: 441, 586, 619 Hilvarenbeek Zoete Moeder Gods Maria: 129 Hingene H. Job: 523 Hoboken: 47, 396 H. Kruis: 13, 111, 177-178, 180, 183, 186, 189-190*-192, 231, 311, 319-320, 349

689

Register Hoeke (Damme) H. Jacobus de Meerdere: 295 Hoeleden (Kortenaken) H. Amandus: 619-620 Hooge Mierde H. Odrada: 595 Hoogstraten (zie ook Boxtel) H. Johannes Nepomucenus: 314, 520 H. Bloed: 12, 14, 23, 56, 78, 87, 90, 93, 131, 133-134, 151, 161, 166, 202-204, 311-312*-316 Horst (zie Schoten) Houtave (Zuienkerke): 295 Houthem-Sint-Gerlach (Ned. Limburg) H. Gerlachus: 602 Hove: 34, 37 H. Laurentius: 525, 528 O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans: 423-424 Huizingen H. Leonardus: 7, 538 Huldenberg H. Cornelius: 89, 494-495 Hulst HH.: Joseph 228; Willibrordus 229 O.-L.-Vrouw ter Eecken: 228-229 Ieper: 27-29, 122, 159, 174, 296, 299, 590 HH.: Angelus 141-142*, 555; Apollonia 461; Donatus 507; Eligius 626; Joseph 523; Laurentius 528; Margaretha van Antiochië 469; Michael 27; Pharaïldis 596; Rochus, Adrianus en Hubertus 471-472

O.-L.-Vrouw van Tuine: 23, 25, 37, 133, 173-174, 232, 235 Imde (Wolvertem): 34, 135 H. Norbertus: 34 O.-L.-Vrouw Boodschap: 13 Incourt H. Ragenufla: 596 Ingooigem H. Antonius-abt: 153, 166, 478-479 Ittre (Waals-Brabant) O.-L.-Vrouw van –: 33, 423, 426 Izenberge (Alveringem) O.-L.-Vrouw van Barmhartigheid: 20, 415-416, 447 Jette (zie ook Dielegem) O.-L.-Vrouw ter Nood: 436 Jezus-Eik (Overijse) O.-L.-Vrouw van –:16, 20, 109, 256, 416, 431, 447 Kalfort (Puurs) O.-L.-Vrouw van - (ten Traan): 7, 9, 20, 187, 375-376*-377, 431 Kamerijk: 74, 81 Kampenhout: 29 O.-L.-Vrouw van –: 32*, 43, 47, 345 H. Kruis: 32*, 311 Kaprijke O.-L.-Vrouw van Kleemkapel: 5 Karlo (Brabantse Ukkel) H. Job: 524-525 Kemzeke (Waasland) H. Jacobus de Meerdere: 513 Kerselare (zie Edelare)

690

Bedevaartplaatsen Kessel: 180, 184, 187-188 H. Zaligmaker (St.-Salvator): 13, 59, 166, 177 Keulen H. Driekoningen: 57, 62-63, 79, 507 H. Sacrament van Mirakel: 85, 211, 329-330 Kevelaer: 17 O.-L.-Vrouw, Troosteres der bedrukten: 6, 17-18, 65, 67-71, 80-86, 90, 93, 95, 111, 118, 147, 255-257*, 366367, 378 Kieldrecht HH.: Cornelius 494; Eligius 626 Klatovy: 74 Klein-Bijgaarden (St.-Pieters-Leeuw) H. Cornelius: 495 Klerken (Houthulst) H. Laurentius: 293, 296, 525 Knokke (Knokke-Heist) H. Margaretha: 296 Koksijde: 610 Koningshooikt (Lier) H. Antonius-abt: 164, 479 Kontich (Antwerpen): 155 H. Martinus: 287 O.-L.-Vrouw van –: 287 Korbeek-Dijle H. Stephanus: 10 Kornelimünster H. Cornelius: 156 Kortenaken H. Lucia: 10

Kortenbos: 34 O.-L.-Vrouw van –: 5*-6, 20, 40, 72, 77, 100, 106-108, 115, 140, 145, 161, 257-259, 380 Kortrijk: 358, 447 HH.: Antonius van Padua 556; Donatus 507; Job 523 Maria: O.-L.-Vrouw van Bissegem 135; O.-L.-Vouw van Groeninge 80, 147, 159, 420 Christus: H. Haar 311, 353-354 Kruibeke H. Blasius: 41, 161, 164, 293, 487 Kruishoutem (Oudenaarde): 48, 50 H. Eligius: 293, 626 Laarne (Oost-Vlaanderen): 172 H. Macharius: 272-273 Laken O.-L.-Vrouw van –: 97, 99-101, 104105, 112-113, 121, 221, 223-225*-226, 372-373, 429 Landskouter: 9 H. Agatha: 7, 116-117, 451-452 Lebbeke: 34, 104, 187 O.-L.-Vrouw van –: 46, 56, 80, 107108, 158, 162, 392-393*-394, 447, 530 H. Kruis: 20, 311, 345 Lechfeld: 75 Lede: 87, 180, 187-188 O.-L.-Vrouw van Zeven Weeën of Zoete Nood Gods: 8, 56, 101, 157, 171-172, 176, 179, 221, 232-233, 391392, 423 Leefdaal H. Hubertus: 127, 151, 641

691

Register Leerbeek H. Antonius-abt: 7 Leest (bij Mechelen) HH.: Cornelius 10; Marculphus: 10 Leeuwergem H. Eligius: 7, 37, 166, 626-627 Leke (Diksmuide) O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans: 429 Lembeek (Halle) H. Veronus: 273 Letterhoutem H. Cornelius: 7 Leuven: 122, 140, 447, 506, 586-587 HH.: Fiere Margriet (Zalige) 66, 571, 593-594*-595; Gertrudis 587-588; Hubertus 641; Quintinus 543 Maria: O.-L.-Vrouw, Sedes Sapientiae 113, 216, 221, 396-397; O.L.-Vrouw ter Koorts 434 Christus: H. Sacrament van Mirakel 81, 85, 98, 204*-206, 208, 211-212*-213, 311, 328-329*-332, 335 Liedekerke O.-L.-Vrouw ter Muilen: 165, 409410, 447 Liefferingen H. Eligius: 627 Lier: 51 HH.: Antonius-abt 479; Begga 167; Bernardus 558; Blasius 58*, 66, 487; Cornelius 34, 495; Gummarus 48, 55-57, 59, 76*-77, 87, 103, 109-110, 131-132, 287-288, 605-607*-608, 613; Lucia 145-146, 467; Margaretha van

Antiochië 167; Rochus 548-549 Maria: O.-L.-Vrouw Consolatrix Afflictorum 434; O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans of Bruine Lieve Vrouw, ook Maria ter Gratie 34, 71, 394-395*-396, 431; O.-L.-Vrouw van het Goed Hart 434 Liesse: 75, 440 Lippelo, 5, 146 Lissewege H. Eligius: 627 Lochristi (kasselrij Oudburg van Gent): 238 Lokeren: 9 H. Laurentius: 528-529 Loksbergen (Halen) H. Andreas: 10 Lombeek H. Hubertus: 642 O.-L.-Vrouw van –: 413-414, 447 Loos (nabij Rijsel) Notre-Dame de Grâce / O.-L.Vrouw van Gratie: 23, 221 249 Lovenjoel (Bierbeek) H. Lambertus: 78*, 288*, 632-633 Lubbeek (Brabant) O.-L.-Vrouw van –: 428-429 Luithagen (Mortsel): 34 HH. Maria en Anna: 37, 458-459 Luxemburg: 65 H. Donatus: 63, 500 O.-L.-Vrouw van Luxemburg: 256 Maarke: 34 H. Eligius: 41, 627

692

Bedevaartplaatsen Maastricht: 119, 335, 601, 632 HH.: Markoen 70; Servatius 268 O.-L.-Vrouw Sterre der Zee 62, 229230, 239, 445 H. Kruis 18, 20, 57, 71, 74, 76-77, 82, 88*-90, 93, 149, 151, 156, 339-340*-341 Macharen (Noord-Brabant) H. Odrada: 104, 154, 595 Machelen (bij Vilvoorde): 180 H. Gertrudis: 176 Machelen (Oost-Vlaanderen, Zulte): 6, 165 HH. Cornelius en Gislenus: 18, 495496, 603 Madrid: 71, 75 Maltebrugge (Sint-Denijs-Westrem) H. Sacrament: 311, 353, 358 Marchienne-au-Pont O.-L.-Vrouw van –: 41, 43 Mariakerke (dekenij Oudenburg) O.-L.-Vrouw Hemelvaart: 233-234, 423 Maria-Brunn: 82 Maria Taferl: 74 Maria Zell: 74, 82 Marienbaum: 67, 82, 85, 403 Mater H. Amelberga: 55, 72-73*, 127, 276, 571-572, 584-585 Maubeuge H. Aldegondis van –: 71, 74, 273275, 575, 592, 596-597 Mechelen: 29, 146, 131, 305, 311 HH.: Casimirus van Polen 489-490; Damianus 498*-499;

Franciscus Xaverius 57, 138, 562*, 563-565; Joannes de Doper 514; Libertus 279, 615; Marculphus 533; Rochus 146; Rumoldus (H. Rombout) 118, 130, 138, 267, 279, 613614*-616; Ursula 166-167, 470*-471 O.-L.-Vrouw van Hanswijk 20, 23, 25-26*, 34, 36, 41, 81, 84, 86, 104, 115116, 131, 140, 168, 221, 405-408, 431, 447 H. (Bruin) Kruis: 345 Meerbeke (Ninove) H. Berlindis: 46, 293-294, 571, 581 Meerveldhoven: 403 Meetkerke (Zuienkerke) O.-L.-Vrouw van –: 233 Meise (Brussel) H. Eligius: 297, 631 Meldert (bij Tienen) HH.: Ermelindis 108, 586; Walburga 597 Melsbroek: 10 Melsele O.-L.-Vrouw van Gaverland 78-79, 439-440 Menen: 372 H. Joannes de Doper: 48, 297-298, 514 Merchtem: 39 H. Antonius-abt: 479 O.-L.-Vrouw ter Nood: 32-33, 66 Merelbeke H. Eligius: 631-632 Merkem (Houthulst in het Brugse Vrije)

693

Register O.-L.-Vrouw van Langewade: 39-40, 429 Merksem: 24, 184, 187 H. Bartholomeus: 173, 482 Mesen (kasselrij Ieper) O.-L.-Vrouw van –: 409, 431, 447 Mespelare (Mespelaar) (Dendermonde): 9, 65 H. Aldegondis: 7, 20, 57, 75, 104, 155, 163, 273-274*-275, 576*-578 Messina: 71, 75 Middelburg: 353 H. Hostie: 85, 211, 213, 329-332 Middelkerke H. Kruis: 157, 311, 344 Millegem (bij Geel) H. Odrada: 104, 154, 595 Minderhout O.-L.-Vrouw van den Akker: 13, 56, 78, 158, 164, 439 Moerbeke (bij Geraardsbergen) O.-L.-Vrouw in het Raspaillebos: 440 Moerzeke H. Martinus: 536 Mol (Achterbos) H. Apollonia: 10 Molenbeek (zie Sint-Jans-Molenbeek) Mondovi: 75 Montecassino: 557 Montserrat: 75 Moorsel HH.: Berlindis 581; Goedele 208, 592

Morkhoven: 638 H. Hubertus: 641 Mortsel: 23 HH.: Benedictus 193, 288-289, 551; Laurentius 525 München: 94 Munte H. Apollonia: 18, 166, 461 Muizen H. Agatha: 452 Namen: 65, 359 Napels: 71, 75, 92 Nazareth (bij Deinze): 12, 29, 41, 161, 180 O.-L.-Vrouw Geboorte: 8, 157, 164, 172, 232-233, 423 Neerwaver: 42 O.-L.-Vrouw van –: 10, 50, 75, 101, 246-247, 384 Neigem H. Margaretha van Antiochië: 469 Neumünster (Luxemburg) H. Donatus: 63, 500 Niel H. Hubertus: 18, 54, 75, 167, 642 Nieuwpoort H. Joannes de Doper: 173, 514-515 O.-L.-Vrouw van de Nood Gods: 173 H. Miraculeus Kruis: 28, 311, 344, 347 Nijvel: 206, 291 H. Gertrudis: 71, 74-75, 571, 588 Ninove: 65, 121 H. Cornelius: 156, 496*-497

694

Bedevaartplaatsen Noorderwijk H. Bavo: 59 O.-L.-Vrouw van –: 7 Oekene (Roeselare) H. Martinus: 139, 141, 537 Offelken (bij Tongeren) H. Hubertus: 634, 636 Ogy (Henegouwen) H. Blasius: 487 Ohain (Waals-Brabant) H. Wivina: 600 Oirschot: 228 O.-L.-Vrouw van de H. Eik: 75, 8081, 226-227, 403 Ommel (Noord-Brabant) O.-L.-Vrouw van –: 20, 227-228, 403 Onze-Lieve-Vrouw Tielt (zie TieltWinge) Onze-Lieve-Vrouw Waver (zie Waver, O.-L.-Vrouw) Onze-Lieve-Vrouw-Lombeek (zie Lombeek, O.-L.-Vrouw) Oorbeek: 187 Oordegem H. Adrianus: 47, 471-473 Oostakker O.-L.-Vrouw van Lourdes: 46 Oostende: 173, 236, 297 H. Antonius van Padua: 556 Oosterlo (Geel) H. Lucia: 467 Oosterweel (Antwerpen): 187 Oosthoven (Oud-Turnhout): 13 H. Antonius-abt: 166, 479

O.-L.-Vrouw ter Sneeuw: 162 Oostkerke (Damme) H. Quintinus: 179 Oostmalle (Malle) H. Laurentius: 164, 184, 289, 525 Oplinter: 34 H. Genoveva: 41-42, 464-465 Opwijk H. Paulus: 57, 542 Orp-le-Grand (bij Tienen) H. Adilia: 61, 575 Oude-God (Mortsel) H. Kruis: 189, 193, 311, 353, 355*-356, 396 Oudenaarde: 73, 122 H. Franciscus van Assisi: 560 Oudergem H. Anna: 459 Oud-Heverlee (zie ook Steenbergen) H. Hubertus: 642 Ouwegem (bij Zingem in de kasselrij Oudenaarde) H. Joannes de Doper: 515 Overijse (zie Jezus-Eik) Pamel (Brabant) H. Laurentius: 529 Pamel (Oudenaarde) H. Blasius: 139-140, 488 Parijs: 65, 71, 172, 464, 565-566, 608 Park-Heverlee: 636 HH.: Balbina 543*-544; Quirinus 10, 106, 162, 270-271, 543*-544 Passau: 71, 75

695

Register Passendale (Zonnebeke) H. Cornelius: 497 Pennepoel (Mechelen) H. Kruis: 345 Peutie (Vilvoorde): 38 HH.: Leonardus 7, 20, 44-45, 106, 158, 163, 166, 539; Martinus 537 O.-L.-Vrouw van Troost: 301 Poederlee: 132 H. Sacrament van de Heggekapel: 9-10, 311, 353, 356-357 Pollare: 31 H. Joannes Nepomucenus: 21, 31, 521 Poperinge: 25 O.-L.-Vrouw van St.-Jan: 69, 108, 129, 234, 397-398, 423, 431, 447 Praag H. Wenceslas: 75, 516, 565 Pulderbos (Zandhoven) O.-L.-Vrouw van –: 423-424 Pulle (Zandhoven) HH.: Antonius-abt 139, 144, 479480*; Blasius 143, 488 Puurs (zie Kalfort) Ramskapelle-Veurne H. Laurentius: 294, 525 O.-L.-Vrouw van de Rozenkrans: 294 Raversijde (Middelkerke) H. Kruis: 344 Reims: 484, 537 Rekem (Lanaken) H. Petronella: 268, 289 Retie (zie Werbeek)

Rexpoëde H. Vincentius: 550 Rijsel: 249 Notre-Dame de la Treille: 36, 100, 171, 259 Roermond O.-L.-Vrouw in het Zand: 18, 230 Ronse H. Hermes: 20, 46, 511-512 Rotselaar: 426 H. Antonius-abt: 161, 481 Rozebeke (Zwalm): 29, 236 O.-L.-Vrouw Bezoeking: 423, 425 Ruddervoorde (Oostkamp) H. Eligius: 294 Ruisbroek (Brabant) O.-L.-Vrouw ten Doden: 56, 442*443 Rumbeke H. Blasius: 161, 488 Rupelmonde O.-L.-Vrouw van de Nood Gods: 127, 434-435 Saint-Ghislain (Henegouwen): 24, 273 H. Gislenus: 603 Saint-Hubert H. Hubertus: 54, 147, 155, 633-634, 636, 638-639 Schaarbeek H. Servatius: 558, 645-647* Schaffen H. Hubertus: 10 Schelderode H. Blasius: 488

696

Bedevaartplaatsen Schelle HH.: Lucia 13, 164, 467-468; Petronella 289-290, 467 Schepdaal H. Kruis: 57, 311, 347-348* Scherpenheuvel: 42 O.-L.-Vrouw van –: 6-7, 10, 12, 14, 17-19*, 34, 39, 41-43, 46, 49, 56-57, 59-60, 67-68, 70-71, 80-86, 93-95, 97, 99*-100, 102-103, 107, 111, 113, 119, 122-123*, 132, 144, 147, 159, 207-208, 211-212, 214-219*-224, 232, 259-264*265, 363-368, 393, 429, 435, 447 Scheut (Anderlecht): 65 O.-.L.-Vrouw van Gratie: 75, 221, 437-438 Schilde HH. Blasius en Apollonia: 162, 489 Schoten: 34 HH. Cordula en Laurentius: 37, 276 O.-L.-Vrouw van de Horst: 36*-37, 41, 43, 238, 373-374*, 458 Schriek (Heist-op-den-Berg) H. Joannes de Doper: 59, 290, 515 Serskamp (Wichelen) HH.: Blasius 13, 164; Cornelius: 495, 497 Sijsele (Damme): 175 Sint-Amands-aan-de Schelde HH. Amandus, Cornelius en Eligius: 17, 620, 628 Sint-Andries-Brugge O.-L.-Vrouw van ter Lucht/van het Boompje: 69, 77, 166, 432, 438

Sint-Denijs-Westrem: 9 H. Laurentius: 7 Sint-Gillis (bij Brussel) H. Egidius: 508*-509 Sint-Jan (Ieper) H. Bartholomeus: 296, 482 Sint-Jan-in-Eremo (Sint-Laureins) H. Joannes de Doper: 515 Sint-Jan-op-de-Poel (Brussel) H. Leonardus: 27 Sint-Jans-Molenbeek (Brussel) O.-L.-Vrouw Visitatie: 27 Sint-Job-in-’t-Goor H. Job: 523 Sint-Joost-Ten-Node (Brabant) H. Judocus: 305*-306 Sint-Kornelius-Horebeke H. Cornelius: 497 Sint-Kwintens-Lennik H. Quintinus: 544 Sint-Lambrechts-Woluwe Maria de Ellendige of Lenneke Mare: 45, 108, 236-237, 592-593 Sint-Lievens-Esse H. Livinus: 278 Sint-Lievens-Houtem H. Livinus: 278 Sint-Maria-Oudenhove H. Hubertus: 645 Sint-Martens-Lennik (Brabantse Lennik) (zie Schepdaal) Sint-Martinus-Vissenaken H. Himelinus: 10, 151, 609-610

697

Register Sint-Niklaas: 34, 62, 155 H. Joannes Nepomucenus: 521 Sint-Omaars Notre-Dame des Miracles: 221 Sint-Pieters-Leeuw HH. Rochus en Helena: 341, 549 H. Kruis: 311, 341, 495 Sint-Pieters-Op-Den-Dijk (bij Brugge) H. Hubertus: 636-637 Sint-Pieters-Voeren H. Cornelius: 498 Sint-Renelde H. Reinildis: 597 Sint-Truiden: 6, 77, 132, 145, 258, 268, 284, 573 Sint-Ulriks-Kapelle H. Hubertus: 21, 32, 43, 634 Sint-Winoksbergen (FransVlaanderen): 30, 38, 233 HH.: Jacobus 40, 173, 180; Winocus 618 Sluis: 173 H. Kruis: 178 Snellegem H. Eligius: 30, 624, 628 Sobruicq (bij Sint-Omaars) Notre-Dame de Bonne Fin: 75 Sprundel: (Noord-Brabant) H. Kruis: 36, 189, 193-194 Spyker H. Leonardus: 161, 539-540 Steenbergen (Oud-Heverlee): 10 Steenokkerzeel: 187

HH.: Benedictus 551; Bernardus 40, 48, 56, 61, 91, 152, 157-158, 161, 179180, 283, 306, 558; Pharaïldis 151, 596 Stiphout: 7 Stokkel (Sint-Pieters-Woluwe): 10 O.-L.-Vrouw van –: 224, 429 Temse: 17 H. Amelberga: 55, 72, 127-128*, 133135, 276-277, 571-572*-575, 584 Ten Aard (Geel) H. Hubertus: 54, 57, 637 Ter Kameren (bij Brussel) H. Bonifatius van Brussel: 601 Tervuren H. Hubertus: 91, 101, 642-644 Tieg(h)em H. Arnoldus: 6, 37 Tielrode: 29 H. Eligius: 13, 31, 164, 628-629 Tielt H. Nicolaas van Tolentino: 41, 551, 569-570 Tielt-Winge O.-L.-Vrouw-Tielt: 10, 20, 29, 47, 59, 233, 423 Tienen: 34, 65-66, 159 HH.: Agatha 452-453; Donatus 138140; 505; Lucia 468 O.-L.-Vrouw van de Poel (ten Poel): 47, 247-248 H. Kruis: 66 Tongeren: 268 O.-L.-Vrouw van –: 435 Tongerlo: 98, 251-252, 254, 263, 417, 424, 575, 609

698

Bedevaartplaatsen Tongre-Notre-Dame: 113, 221 Trapani: 75 Turijn H. Lijkwade: 71 Turnhout: 16, 122-123*, 167 HH.: Blasius 489; Donatus 138, 489, 506; Joannes de Doper 167; Joannes Nepomucenus 521 Uden (Land van Ravenstein) O.-L.-Vrouw ter Linde: 7, 69-70, 84, 403 H. Miraculeus Kruis: 18, 57, 80 Ukkel (zie ook Karlo) H. Job: 43 Valle de Vigezzo: 74, 82 Veerle (Laakdal) O.-.L.-Vrouw in de Wijngaard: 41, 423, 426* Verrebroek H. Laurentius: 529*-530 Vertrijk (Boutersem) H. Lucia: 468 Verviers: 65 O.-L.-Vrouw van Barmhartigheid: 77, 81 Veurne: 27 H. Walburga: 597-598 H. Kruis: 189, 199 Vilvoorde O.-L.-Vrouw ten Troost: 101, 113, 221, 240-241, 384-385 Vissenaken (zie Sint-Martinus Vissenaken) Vlissegem (De Haan) H. Blasius: 489

Vollezele (Galmaarden) H. Antonius-abt: 481 Voormezele (Ieper) H. Bloed: 121, 311, 338 Vorst (bij Brussel) H. Alena: 272, 571, 578-579*-580 Vorst (Laakdal, Kempen) H. Gertrudis: 290*-291, 587 Vosselare (Nevele, kasselrij Oudburg van Gent) H. Eligius: 296, 628 Waanrode H. Gertrudis: 10 Waasmunster HH.: Antonius-abt 12, 481; Donatus 138, 506 Wakkerzeel (Brabant): 187 H. Hubertus: 114, 277, 634, 644645 Waldürn: 82 Watten (Waten) (Frans-Vlaanderen) H. Egidius: 296, 510 Waver, O.-L.-Vrouw O.-L.-Vrouw van –: 149, 246 Weert O.-L.-Vrouw van –: 67, 85, 403 Weingarten H. Bloed: 71 Wemmel: 56 H. Servaas: 56-59, 645-646, 648 Wenduine H. Kruis: 179, 189, 193 Wenen: 50, 71, 82, 328

699

Register Werbeek (Retie): 9 O.-L.-Vrouw ter Sneeuw: 417, 447 Wervik H. Donatus: 506 Westmeerbeek H. Donatus: 13, 164, 507 Westrozebeke (Staden, kasselrij Ieper): 186 O.-L.-Vrouw van –: 236, 423 Wetteren (Land van Dendermonde): 172, 187 H. Gertrudis: 23, 294, 587 Wezemaal (Rotselaar): 179-180, 426 H. Job: 176-177, 523, 525 Wichelen H. Marculphus 13, 164-165, 534 Wiekevorst (Heist-op den-Berg) H. Lucia: 468-469 Wijnegem O.-L.-Vrouw van de Bloeiende Wijnstok: 20, 48-49*, 81, 417-418*419, 431 Wilmarsdonk H. Laurentius: 165, 530 Wilsnack (Brandenburg): 335 Wingene H. Marculphus: 156-157, 531, 534 Wolvertem (Meise) (zie ook Imde) O.-L.-Vrouw Behoudenis der Kranken: 419 Wondelgem H. Marculphus: 165, 531, 534 Wormhout: 617 Wuchtenberg (Herentals)

O.-L.-Vrouw van de Zeven Weeën en H. Job: 427 Wulpen (Koksijde) H. Willibrordus: 648-649* Zammelen (Borgloon) H. Amandus: 620*-621 Zandhoven H. Amelberga: 276 Zandvliet H. Gertrudis: 22, 45, 588*, 589 Zandvoorde (Zonnebeke) H. Cornelius: 20, 296 Zarosice: 82 Zedelgem H. Laurentius: 296, 525 Zeeland: 85, 119, 185, 330, 564 Zele: 9 Zellik (Asse) HH.: Blasius en Quirinus 298, 489, 544; Marculphus 40, 535 Zemst (Vlaams-Brabant) (zie ook Elewijt) HH.: Barbara 463; Laurentius 463, 525, 530 O.-L.-Vrouw van het (in) Hammeken: 14, 48, 162, 237, 381382, 447 Zepperen (Sint-Truiden): 8, 187 H. Genoveva: 188, 465 Zeveneken: 34 H. Eligius: 629 Zichem (zie ook Scherpenheuvel): 259263, 265, 364 H. Eustachius: 261-262

700

Bedevaartplaatsen Zillebeke (Ieper) H. Kruis: 189, 199*, 343 Zoersel H. Elisabeth: 586 Zondereigen (Baarle-Hertog) H. Rumoldus: 616-617 Zottegem O.-L.-Vrouw van Deinsbeke: 419, 447 Zoutleeuw: 24, 177, 179-180, 183, 187 H. Leonardus: 10, 30, 175, 205, 284, 296, 537, 540

Zuienkerke (zie ook Meetkerke en Houtave): 295 Zulte (Oost-Vlaanderen) O.-L.-Vrouw ten Dale: 238 Zutendaal: 34 O.-L.-Vrouw van –: 423-424, 426 Zwevezele: 165 H. Aldegondis: 110, 165, 578 Zwijndrecht H. Machutus: 162, 294-295

701

Register Heiligencultussen

Adilia: 61, 571, 575 Adrianus: 47, 269-270, 301, 471-473, 477 Agatha: 7, 116-117, 144, 451-453 Agnes: 91, 570 Aldegondis: 7, 20, 57, 71, 74-75, 104, 110, 155, 163, 165, 273-274*-275, 571, 575576*-578, 592, 596-597, 602 Alena: 272, 571, 578-579*-580 Alexius: 57, 140, 146, 552-553*-555 Alle Heiligen: 48, 62, 88, 175, 180, 281282, 304 Amandus: 17, 43, 494, 535, 619-620*-621, 626, 628 Amelberga: 55, 72-73*, 127-128*, 133-135, 276-277, 571-572*-575, 584, 592, 597 Andreas: 10, 184, 186, 291, 473 Angelus: 141-142*, 555 Anna: 20, 37, 56, 140, 158, 301, 453-454*459, 516, 528, 548, 554, 633 Anna van Sint Bartholomeus: 91, 580581 Antonius-abt: 5-7, 12, 56, 60, 139, 144146, 153, 157-158, 161, 163-166, 286, 298*-299, 304, 471, 473-480*-481, 545, 639 Antonius van Padua: 57, 71, 556 Apollonia: 10, 18, 162, 166, 459-461, 468, 489 Arnoldus: 6, 27, 37 Audomarus: 535 Augustinus: 296, 335 Balbina: 543*-544

Barbara: 462*-463, 469, 540 Bartholomeus: 28, 173, 296, 481-482 Basinus: 602 Bavo: 59 Begga: 167, 339 Benedictus van Nursia: 164, 193, 288289, 551, 556-557 Benno: 471, 474, 545 Berlindis: 46, 293-294, 581 Bernardus van Clairvaux: 40, 48, 56, 61, 91, 152, 157-158, 161, 179-180, 283, 306, 557-558 Blasius: 13-14, 20, 41, 58*, 66, 139-140, 143, 153-154, 161-162, 164, 188, 293, 298, 323, 466, 482-486*-489 Bonifatius: 621-622* Bonifatius van Brussel: 601 Brandanus: 301-302 Carolus Borromeus: 146, 471, 558-559 Casimirus van Polen: 489-490 Catharina: 280*-281, 463-464, 469 Christina: 68, 581-582 Christoffel: 27, 52, 174, 471 Cicercula: 74 Coleta: 135, 551, 591 Cordula: 37, 276 Cornelius: 7, 10-11*, 17-18, 20, 34, 43-44, 48, 61-62, 85, 89, 95, 151, 156, 164-166, 176, 179, 188, 193, 280*-281, 296, 323, 456, 490-496*-498, 557, 603, 619, 628 Crispinianus: 27-28 Crispinus: 27-28

702

HeiligencultUSSen Damianus: 498*-499 Dimphna: 7, 55, 77, 93-94, 106, 133, 145, 243, 277, 571, 582-585 Dominicus: 67, 294 Donatus: 13, 20, 57, 63-64*-65, 79, 83, 8891, 105, 138, 140-141, 160*, 163-164, 166, 499-504*-507 Driekoningen: 57, 62-63, 79, 83, 90, 507509 Egidius: 296, 435, 508*-510 Eligius: 6-7, 13, 17, 22, 27-28, 30, 31, 3334, 37, 41, 45, 48, 56, 59, 73, 158, 164, 166, 196*-197, 292-294, 296-297, 343, 484, 535, 571, 619-620, 622-630*-632 Elisabeth: 27, 70, 116, 150*, 152, 248, 585586 Elooi (zie Eligius) Erasmus: 153-154, 510-511 Ermelindis: 108, 586 Eustachius: 261-262 Folquinus: 296 Franciscus van Assisi: 145, 551, 556, 559560 Franciscus van Sales: 401 Franciscus Xaverius: 56-57, 91, 138, 561562*-565 Fredegandus: 62, 175, 179, 281, 601 Gangerius: 107 Gaugericus: 20, 528-529, 548, 633 Genoveva: 41-42, 71, 188, 464-465 Georgius: 287 Gerlachus: 601-602 Gertrudis: 10, 22, 45, 71, 74-75, 122, 176, 290*-291, 294, 571, 587-588*-589, 596 Gerulphus: 602

Gislenus: 18, 61-62, 71, 184, 186, 291, 492-493, 495-496, 603 Godelieve: 17, 20, 50, 94, 120, 124*-126, 135, 143, 158, 166, 174-175, 291, 296, 301, 571, 589-592 Goedele (Gudula): 98, 208, 592 Guido: 3, 33, 105, 122-123, 129, 285-286, 603-605 Gummarus: 48, 55-57, 59, 76*-77, 87, 103, 109-110, 131-132, 152, 287-288, 605-607*-608, 613 Hathebrandus: 608-609 Heiligen, XXXVI: 119-121, 145, 608 Helena: 341 Hermes: 20, 46, 511-512 Hilduardus: 68, 581-582, 609 Himelinus: 10, 151, 609-610 Honoratus: 27 Hubertus: 7, 10, 16, 18, 21, 32, 43, 53*-54, 56-57, 60, 63, 66, 75, 79, 83, 89-91, 101, 106, 114, 127, 138, 147, 151, 153-155, 161, 166-167, 277, 286-287, 302, 336, 472, 477-478, 619, 633-635*-645 Hyacinthus: 144, 565-566 Idesbaldus: 610 Ignatius van Loyola: 356, 561, 566-567 Jacobus de Meerdere: 23-24, 62, 144, 173, 180, 295, 302, 512-513 Joachim: 516 Joannes de Doper: 48, 59, 167, 173, 290, 297-298, 513-515 Joannes Nepomucenus: 21, 31, 39, 89-90, 143, 314, 516-521 Job: 16, 43, 154, 176-177, 427, 523-525 Johanna van Valois: 551-552

703

Register Johannes van Capistrano: 567-568 Jozef (Joseph): 91, 228, 521-523 Judocus: 305*-306 Justus: 74, 166, 269 Lambertus: 34, 41, 50, 78*, 288*, 632-633 Laurentius: 7, 20, 31, 37, 40, 164-165, 184, 276, 289, 292-297, 463, 525-529*530, 548, 633 Lenneke-Mare (Ellendige Maria of Maria Dolorosa): 45, 108, 236-237, 571, 592-593 Leonardus: 7, 10, 12, 17, 20, 27, 44-45, 106, 109, 138, 158, 161, 163, 166, 174175, 180, 184, 186, 205, 282, 284-285, 296, 537-540 Libertus: 279, 615 Liborius: 102*, 143, 530-531 Livinus: 179, 278 Lucas: 27 Lucia: 7, 10, 12-13, 20, 56, 109, 145-146, 164, 166, 465-469, 484 Lutgardis: 302-303*-304 Macharius: 54-55, 272-273, 611 Machutus: 162, 294-295 Marc(k)oen: 10, 13, 18, 40, 50, 156, 164165, 287, 443, 531-532*-535 Marculphus (zie Marcoen) Margaretha van Antiochië: 137, 167, 296, 469 Margriet (Fiere), Zalige: 66, 571, 593594*-595 Martinus: 139, 141, 252, 254, 287, 456, 535-537 Maurus: 45 Michaël: 27, 510

Michiel: 28 Nathalie: 269-270, 301, 472 Nicolaas: 27-28, 70, 122, 540 Nicolaas van Tolentino: 41, 109, 447, 551, 568-570 Norbertus: 34, 252, 254, 258, 419, 435, 611-612*-613 Odrada: 104, 154, 571, 595 Paschalis Baylon: 143, 570 Paulus: 27, 57, 160*, 163, 541*-542, 549 Petronella: 268, 289-290 Petrus: 27, 160*, 163, 289, 541*-542, 549, 640 Pharaïldis (Veerle van Gent): 151, 571, 592, 595-596 Queldric (zie Servulus) Quintinus: 179, 542-544 Quirinus (Quiryn): 10, 106, 108, 158, 270-271, 298, 304-305, 489, 543*-544 Ragenufla: 571, 596 Reinildis van Saintes: 571, 597 Remigius: 20, 446, 484, 537 Rochus: 12, 18, 20, 34, 36, 57, 139, 146, 163-164, 341, 471-472, 474, 477, 528, 545-549, 633 Rumoldus (Rombout, Rombaut): 118, 130, 138, 180, 267, 279, 605, 613-614*617 Sebastianus: 27, 50, 52, 471, 474, 477, 545, 549 Servatius (Servaas): 56-57, 59, 268, 558, 645-647* Servulus: 542 Stephanus: 10, 323 Theresia: 54, 561

704

HeiligencultUSSen Ursmarus: 617 Ursula: 166-167, 470*-471 Veronus: 273 Vincentius: 549-550 Walburga: 27, 62-63, 69, 570, 597-598 Waldetrudis: 71, 75

Wilgefortis: 301 Willibrordus: 166, 193, 229, 243, 286, 648-649* Winocus (Winok): 617-618 Wivina: 6, 10, 12, 84-85, 117*, 121, 157, 164, 270-271*, 571, 599-600

705

Register Persoonsnamen Adela (echtgenote van Boudewijn V van Vlaanderen): 409 Ael, Joannes Franciscus van: 138 Aerts, I.: 519 Aertsen, Hendrick: 277 Aertsen, Pieter: 29, 48 Affaytadi, Jan Frans d’: 291 Alarcon, Bartholomeo de los Rios y: 250, 448 Albrecht (aartshertog): 190, 205, 214, 236, 249, 260-261, 263, 265, 282, 332, 339, 361 Alexander VI (paus): 552 Allaert, M.: 503 Alstorf, Guilielmus: 319 Andreas II (koning van Hongarije): 585 Angest d’Ohain, d’ (burggravin): 600 Anthoine, Hubert (zie Anthoon, Huybrecht) Anthoon, Huybrecht: 15-16, 114, 209210*, 218, 220-224 Arenberg, Carolus van: 634, 641-642 Arijs, Jan (is wellicht Jan Oris): 232 Armentières, Barnabé d’: 409 Artevelde, Filips van: 236 Asseldonck, Jan van: 209 Autbertus van Kamerijk: 575 Avila, Pedro d’: 347 Avont, Rombout van: 30 Awaigne, Hilaire d’: 336 Azevedo Coutinho y Bernal, Gerardus Dominicus de: 616

Bac, Godfridus: 277 Backer, Georgius de: 321-323 Backer, Joannes de: 465, 499 Backer, Thomas de: 512 Backere, Jan de: 177 Bael, Cornelius van: 502, 580 Baerts, Nicolaas (weduwe): 252, 377 Balberge, Joannes Petrus van: 415 Baldauf, J.: 46 Ballo, Antoni de: 189, 191 Balten, Pieter: 29 Bams, Joannes: 147 Baptist, Jan (is wellicht Jan Baptist van Werelijckhuysen): 130, 363, 616 Barbé, Jan-Baptist: 580, 587-588 Barella, P.: 71 Baronius, Cesare: 305 Baseler, Guilliam: 331 Bassompière, D.F.: 398 Basuel, Philippus Claudius: 616 Beeck, A. op de: (is wellicht Anthonius Opdebeeck): 57, 564 Beeckaert, Petrus: 131 Beer, J. de: 73, 625 Beerblock, Jan: 484 Beernaerts, Franciscus: 633 Beernaerts, Franciscus (weduwe): 120, 590-591 Beernaerts, Jacobus: 515, 633 Beersmans - Pleek: 95 Begyn, Judocus: 16, 18, 39, 124*-125, 164, 461

706

Persoonsnamen Begyn, Philip Jan: 39 Beham, Hans Sebald: 140, 506 Bellemans, Daniël: 120 Bellens, Martinus: 356 Bellerus, Petrus: 402 Bellet, Franciscus: 235 Bellet, Jan: 472 Bemden, Martinus van den: 17 Beneden, Laurentius van: 15, 223-224, 373 Benedictus XIII (paus): 114, 401, 551, 626, 645 Benedictus XIV (paus): 64, 164, 357, 438, 492 Berbie, Gerardus: 64, 500, 502, 526, 540 Berchem, Hendrik Anton van: 593 Bergh, Hendrik van den: 14, 237 Berghe, Alexander vanden: 538, 542 Berghe, Zegher van den: 6, 299 Berghen, Josse vanden: 322 Bernaert, Franciscus: 158 Bernaerts, Jacobus: 492 Bernaerts, Thomas: 412 Berterham, Jan Baptist: 32, 40, 105, 373, 381-383, 535, 563, 580, 603, 634, 642-643 Bertof (heer van Gistel): 589 Bertrand, Raymond de: 22 Bertus, Lambert: 7, 119 Béthune, Jean Baptiste: 22 Bettens, Zacharias: 322, 603 Beughem, Joannes Ferdinandus van: 478

Bevernaege (gebroeders): 73, 572 Bevernaege, Dominicus Joannes: 122 Bevernaege, Dominicus Joannes (weduwe en zoon): 122 Bincken, Guilielmus Joseph: 163, 315 Bincken, Hubertus: 3, 14, 162, 412, 418, 441, 468, 489, 517, 526, 536, 604-605 Binnaert, Martinus: 100, 112, 255 Bischop, C.J.: 383-384 Bisschop J.M.: 638 Blaton, Louise: 302 Blitterswijck, Joannes van: 211 Boeck, Johannes de: 114, 322, 433, 458 Boeck, P.F. Jean de: 448 Boel, Joannes: 244-245*, 388 Boëllet, Nicolette: 551 Boeye, Andreas de: 104, 273-274*-275, 577-578 Boeyermans, Theodor: 532 Bogaert, J. (en zoon): 425 Bogaert - de Clercq, François Jacques: 358 Bolswert, Boëtius à: 247, 250, 384 Bolswert (gebroeders): 623 Bontamps, H. (weduwe): 85, 95, 151, 459, 491 Bonte, Joseph: 129 Boomen, Jacobus van den: 227 Boonen, Guilliam: 287, 606 Boonen, Jacobus (aartsbisschop): 209, 247-248, 275, 279, 332, 642, 646 Bor, F. de: 423 Bor, Wouter: 453 Borré, Don: 351

707

Register Bos, J.V.D.: 375 Bosch, Albertus van den: 402 Bossche, Franciscus vanden: 279 Bossche, Petrus vanden: 4, 19 Bossuyt, Martinus de: 224, 379, 639 Bouché, Martin: 610 Bouché, Petrus Paulus: 52 Boucherie, J.J.: 122, 354, 580, 600 Boudewijn de Kale (graaf van Vlaanderen): 617 Boudewijn IX (graaf van Vlaanderen): 354 Boudewijn V (graaf van Vlaanderen): 409 Boudt, Cornelius de: 55, 65, 80-83, 256, 365, 368, 501, 516, 574, 580, 584-585 Boulmann & Besson: 44-45 Bouttats (weduwe): 515 Bouttats, Frederik: 67, 70, 256, 406407 Bouttats, Frederik (junior) II: 75, 321, 384 Bouttats, Gaspar: 49, 294, 398, 424, 433, 459, 482, 490, 512, 522, 527, 559 Bouttats, Gaspar Martinus: 392 Bouttats, Isabella: 393 Bouttats, Petrus Balthazar: 36, 41-42, 46, 89, 312*-313, 319-320, 356, 418, 464, 475, 496*, 497, 512-513, 518, 520, 546, 523 Bouttats, Philibert I: 392 Bouttats, Philibert (junior) II: 80, 436 Bouvart, Godefridus: 98 Brakel, Arnout van: 104, 273-274* 577 Branden, Serafijn van den: 593

Bredero: 191 Brepols en Dierckx Zoon: 46, 50, 67, 86, 95, 138, 260, 491, 506 Brepols, P.J.: 50, 61, 67, 85-87, 95, 101, 103, 107, 111, 122-123*, 129, 151, 159, 163, 167, 314, 367, 583-584 Breyghel, Nicolaes: 108, 178, 200, 327, 405 Briers, A.: 357 Broeck-Desmeth, Vanden: 103, 115, 362363 Bronchart, Baudouin: 336 Bronckhorst, Jacobus van: 237 Brouckaert, Karel: 147 Bruegel, Jan I: 29 Bruegel, Pieter I: 29, 50, 177 Bruegel, Pieter II: 29 Bruegel, Pieter III: 30 Bruers, Alexander Antonius: 109, 127128*, 133-134, 467, 574 Bruers, A.F.: 127, 547 Bruers, Michiel: 315, 489, 604 Bruers, Michiel (weduwe): 315 Bruijn, de: 563 Brun, Martinus le: 269 Bruneel, Domien: 327 Bruyckere, Adriaan de: 171, 179 Bruyn, Anna Catharina de: 324 Bruyn, Edmond de: 22, 47 Bruyne, Anna Francisca de: 303 Bruyne, August de: 407 Bueckelius, Johannes: 100, 228 Buecken, M.G. Van der: 396-397 Buisseret, Franciscus: 246

708

Persoonsnamen Bunel, Anna Maria: 69, 80, 256, 403 Bunel, Michiel: 57, 80-81, 102, 256-257*, 326, 365, 612*-613 Burchardus: 244 Bus, Catharina du: 219, 261-263, 265, 364 Busdom, Elisabeth Van den: 560 Busschere, de (pastoor): 156, 534 Busselius, Henricus: 110, 198* Bussemacher, Johann: 261-262 Buyens, Catharina: 132 Buyens, J.: 281, 359 Cabbaeij, Michiel: 61, 82, 93, 256, 321, 360, 369*, 370, 445, 580, 582 Cabbaeij, Michiel II: 55, 370, 390, 585 Cachiopino, Juan Baptiste de: 192 Caesar, Theodorus: 257 Cafmeyer, Petrus de: 114, 321-322 Caïro, Luis: 592 Caju, André Du: 90 Caju, Antoon Jozef Du: 532 Caju, Antoon Jozef Du (weduwe): 526 Caju, Du (weduwe): 104 Caju, Frans Jacob Du: 158, 392 Caju, Jacobus Johannes (Jan) Du: 27, 104, 115, 154-155, 392-394, 408, 501, 578, 582, 629 Caju, Jacobus Johannes (Jan) Du (weduwe): 394 Caju, Jacobus Joost Du: 392, 394 Calaber, Philippe: 428, 543-544, 593, 610 Calenus, Henricus: 101, 112, 194-195, 248, 317*

Camp, Jacobus van: 152, 605 Campenhoudt, J.K.: 564-565, 597 Campenhout, Joannes Joseph van: 318, 406 Canaer, P.: 409 Canis, Joseph: 392 Capata, Maria Emanuel: 224 Cappelle, Pieter vande: 327, 492, 610 Capelle, Jan: 236 Capelle, N.: 538 Capello, Ambrosius: 546, 608 Cardon, Antonius A. J.: 89, 433 Cardon, Leodegarius: 228 Caris, Maria Joanna: 511 Carlier, H.: 75 Carstiaenssens, Jan. Baptist.: 144, 146147, 269, 315, 323, 327, 444, 464, 483, 491, 502, 507, 524, 561, 566, 584 Cartuyvels, Franciscus: 318 Caters, Jeanne Antoinette de: 72 Catoir, Simon: 416 Cauckercken, Cornelis van: 77 Causé, Henricus: 388-389, 394, 563, 567, 613 Causé, Lambertus: 60, 478, 639 Cawe, G.: 481 Cawe, Guillaume (weduwe): 7, 106, 122, 323, 584, 604 Celis, Gabriël: 10-12, 48 Ceron, Joannes: 458 Ceulemans, Jan: 187 Ceulemans, Ludovicus: 395-396 Chambers, Robert: 220 Chapevillus, Joannes: 268 709

Register Chevalier, André (erven): 325 Christyn, Libert François (burggraaf van Tervuren en Duisburg): 105, 372 Clemens XI (paus): 289, 399, 515, 568, 642 Clemens XII (paus): 168, 408, 605 Clemens XIV (paus): 164, 548, 557 Clemens, Carolus: 303 Clement, Jan: 219, 261-263, 265, 364 Clemente, Cesar: 220 Clerck, Jacques de: 548 Clerck, Livinus de (de Clercq): 165, 278, 455, 496 Clercq, Carel de: 353 Cleve, Maarten van: 29 Cloetz, Laurentius: 258 Clouwet, Joannes (Jan): 296 Clouwet, Joannes (weduwe): 404, 447, 492, 527, 564, 598 Clouwet, Joannes (weduwe en erfgenamen): 202, 327 Clouwet, Maximiliaan: 492 Clouwet, Petrus: 55, 75, 92, 226, 373, 445, 563, 582, 585 Clugniaco, Petrus de: 353 Cnobbaert, Joannes (Jan): 15, 244, 319, 471, 474, 545, 611 Cnobbaert, Joannes (weduwe): 74, 244, 251, 253-254, 472 Cnobbaert, Michiel: 56, 161, 315, 563564 Cobos, Hiëronymus: 323 Cock, Adrianus de: 633 Cock, Alfons de: 21

Cock, Henricus de: 83, 256, 392 Cock, Hiëronymus: 30 Cock, Johannes de: 472, 492 Cock, Joannes de (weduwe): 472 Cocquyt, Petrus Franciscus: 109 Cocx, Thomas: 578 Coeberghe, Cornelis: 370 Coen, Guilielmus de: 130-131, 325, 616 Coene, Judocus: 104, 595 Coenesteyn, Cyprianus: 397 Coene, Cornelis de 171, 175-176 Coens, Jan: 214 Colen, Lodewijk van: 425 Colens, Jules: 21 Collaert, Adriaan: 103, 213, 215, 221, 240, 262-264*- 265, 294, 321 Collaert, Guillaume: 226, 250, 403 Collaert, Joannes: 205, 321 Collin, Richard: 511 Colins, Gabriël: 121, 270-271*, 599 Colpijn (Colpyn), Andreas Paulus: 518519, 546, 565 Compaignom, I.: 240 Conings, Arnold: 97, 220 Cools, Frans: 392 Cools, Michiel: 392 Cools, Pierre: 538 Coppens, Henricus: 323 Corbeels, Pieter: 103, 367, 641 Cort, Joannes Petrus de: 150*-151, 388, 474, 502 Cort, Joseph de: 12, 145, 152, 483, 605 Coste, Andries de la: 438

710

Persoonsnamen Costerus, Franciscus: 3, 15-16, 209-210*211 Costerus (de Coster), Rumoldus: 336 Courtmans, Alexander: 486-487 Courvoisier, Jean Jacques: 412 Coussemaker, Edmond de: 22 Couture, Jean de la: 171 Couwens, Jan: 176 Craen, Joannes Carolus: 61, 81, 83, 256, 321, 339, 360, 436-437* Crayer, Gaspar de: 435, 485 Craywinckel, Joannes Ludolphus van: 583 Créquy, Marie Louise: 409 Creusen, Andreas: 451, 457, 623 Croix, Martin de: 235 Croock, Hubrecht de: 173, 178, 193, 515 Croon, Petrus: 104, 116, 405-408 Croy, Anna de: 642 Croy, Charles Philip de: 231 Cuyck, Henricus van: 601 Dalschaert-Praet, E: 4, 34, 625 Dam, Jan van: 132, 608 Dams, Aegidius: 226, 372-373 Danckaert, Jan: 107-108, 326, 353, 381 Danthez, Pierre: 336 Daveluy: 45, 68-69 Decock, Joannes: 492 Degroux, Charles: 31 Dehautpré, J. F.: 318 Delafaille, Frans Edward: 22, 25, 405407 Delval, Peter: 478 Dendermonde, Cornelis van: 171

Denemarken, Jan van: 453 Denique, Gillis: 103 Dewever, Petrus Joseph: 165, 492 Deynoodt, F.: 362-363 Diamaer, H. F.: 565 Diepenbeek, Abraham van: 6, 77, 92, 364, 411, 576*-577 Dierickx, Frans: 545 Diericx, Franciscus: 119, 532 Dobbeleer, Peter de: 107, 208, 324 Domyns, Joannes: 267 Donck, Franciscus Victorinus: 400 Donck, Gerard: 256, 561, 580 Dooms, Joos: 198, 560 Doren, Jacques van: 106, 638-639 Dormael, Philippus van: 176 Draeck, Martinus: 325 Druel, Joseph: 147 Dunwalt, Maria Magdalene van: 439 Duverger, Edouard: 43 Dyck, Waltman van: 439 Edom, J. & Cock B.F.: 101 Eenele, Chaerle van: 175 Eersel, Govardus Gerardus van: 55 Elich, Jacobus: 330-331 Elisabeth (prinses van Zollern): 248 Elliot, L. v.: 69 Elskamp, Max: 22, 65 Elske, Alexander van den: 416 Elst, Joannes Franciscus van der: 106, 118, 130, 138, 153, 165, 166, 471, 534, 539, 565, 593, 614, 616, 640 Elst, Joannes Franciscus van der (weduwe): 153, 640 711

Register Elst, Laurentius van der 109, 168, 408, 452, 606 Elst, Lodewijk van der: 554-555 Emmanuel (prins van Portugal): 608 Emmerechts, Jacobus Josephus: 55, 94, 256, 339, 378, 390, 410, 413, 585 Enden, Martinus vanden: 576*-577 English, Michiel: 174, 533, 589-590, 628 Eregiers, Anna: 256 Espinoza, Carolus d’: 395, 468 Espinoza, Maria-Jozefa van: 481 Eton, J.: 142, 400 Everaerts, Alexander: 64, 143, 315, 488, 501, 552, 604 Evora, Simon Rodriguez d’: 455 Falye, Jacob: 177 Farnese, Alexander: 181, 337 Fauconier, Laurentius: 318, 540, 610 Faydherbe, Lucas: 396, 406 Faylgien, Jacob: 175, 177 Febvre, Turien le: 213, 336 Felicianus a S. Walburga: 241 Ferdinand (prins-kardinaal) (zie Ferdinand van Oostenrijk) Ferdinand van Oostenrijk: 30, 224, 247 Ferdinandus (kardinaal-infant) (zie Ferdinand van Oostenrijk) Fickaert, Franciscus: 315 Fierens, Nicolaus: 294-295 Filips II: 181, 525 Filips de Schone: 424 Filips van Artevelde: 236 Fornenberch, Alexander van: 30 Foppens, François: 229, 366

Franchoijs, Lucas: 514 Franck, P.J.: 165, 517 Francken, Ambrosius: 623 Francken, Hiëronymus (de Oude): 623 Francken-Sierstorpff, Petrus Joseph von: 475 Franckx, T.: 75, 330 Frans II (landsvorst): 359 Franss, Jean: 154 Frederik Barbarossa: 507 Frederik Hendrik van Nassau: 229-230, 411 Fricx, Eugenius Henricus: 101, 317, 394, 579, 643 Fruytiers, Joanna Maria: 63, 439 Fruytiers, Ludovicus: 55, 63, 78, 103, 256, 321-322, 439, 479, 521, 573-574, 580, 606, 608, 614*-615, 637 Fruytiers, Philip: 197, 406-408, 632 Galle, Cornelis: 54, 100, 215, 225*- 226, 243-244, 303, 321, 368-369, 373, 434435, 489, 580, 588 Galle, Cornelis II: 243 Galle, Joannes: 613, 623 Galle, Theodoor: 241-242*-243 Galopinus, Georgius: 273 Garwig, Jan: 129 Gastel, François van: 87 Gaucheret, Joannes Franciscus: 56, 97, 250, 382 Gelder, Simon de: 132, 608 Geloude, Abraham: 54, 77, 369-370 Gemmert, Jan: 238-239 Gemmert, Jan (weduwe): 238-239

712

Persoonsnamen Genoels, Maria: 252, 377 Genst, de: 109, 416 Gentis, Dominicus de: 454, 520, 526 Gestel, Cornelius van: 7, 375, 391, 436, 451, 461, 476, 489, 497, 544, 577, 644 Geyrst, Judocus: 573 Gheest, Jan van: 211 Gheldolf, Adrianus: 529 Gheldolf, Baldewinus Henricus: 529 Ghenoels, Joachim: 183 Ghoyee, Erasmus: 602 Gielemans, Johannes: 593 Gielis, Michiel: 252, 377-378 Gilis, J.B.: 546 Gillis, Joannes: 89, 518 Gillis, Judocus: 375-376 Gillis, Laurent: 517 Gimblet, Jan: 551 Ginste, Emmanuel Vande: 45 Giraldo, Walter: 114, 628 Gisberty, J.: 417 Godefridi, Norbertus: 485 Godfried I (hertog van Brabant): 246, 599 Goesin, Carolus Petrus de: 139, 337 Goesin, Michiel de: 139, 156-157, 337, 339, 534 Goesin, Michiel de (weduwe): 55, 71, 138, 155, 358, 401, 496, 504, 506, 611 Goesin, Petrus de: 326, 399-400, 513, 628 Goesin, Petrus de (en zonen): 628

Goesin, Petrus Franciscus I de: 8, 326, 399, 402, 458, 599 Goesin, Petrus Franciscus I de (weduwe): 199 Goesin, Petrus Franciscus I de (weduwe en zoon): 458, 528 Goesin, Petrus Franciscus II de: 104, 393-394, 400, 402, 513, 528, 566 Goesin, Petrus Franciscus II de (en zonen): 628 Goetiers, Alexander: 75, 104, 381, 390, 472, 561, 577 Gooris, Joannes: 3, 105, 603-605 Gooris, Joannes Gratianus: 286 Goossens, Joannes Baptist: 58*, 66, 487, 586 Gorlyer, Max: 644 Gotttignies, de (familie): 346 Goubau, Alexander: 577 Goubau, Joannes (familie): 104, 275 Goudin, Anselmus: 598 Gracht, Idesbald van der: 610 Graet, Maximiliaan (erfgenamen): 333, 554 Grammaye, Jan Baptist: 279 Grand-Carteret, John: 22 Grangé, Franciscus: 413 Grangé, J.: 18, 167 Grangé, Joannes Petrus Joseph: 439 Grangé, Petrus: 439 Grauwels, Joannes Baptist: 426 Gregorius IX (paus): 559, 585 Gregorius de Grote (paus): 542, 557

713

Register Greuse, C.J.A.: 45, 101, 103, 108, 237, 360 Grieck, Emmanuel de: 6, 85, 117*, 317, 362, 599 Grieck, Joannes de: 414 Griffet, Henri.: 114, 322 Grimmer, Jacob: 29, 178 Guldens, Jan Baptist: 541 Gulick, W.: 70 Gulpen, Gijsebertus van: 498 Gulpen, Joannes van: 498 Gurnez, Joannes Anthonius à: 104, 224, 279, 372 Gybels, Jan Baptist: 132 Gysdaele, P.C.- Emanuel: 165, 534 Hacquebout, Guilliam: 107 Haeck, Catharina: 521 Haeften (Haftenus), Benedictus van: 421 Haeghen, Philips van der: 481 Haert, Henricus vander: 102 Haert, Jan Baptist vande: 102, 177, 610 Haes, P.J. de: 467 Hamelaers: 435 Hamers, Catharina (weduwe I. Verhoeven): 197 Hamilton, Robert: 415, 634-635* Hamont, Michiel van: 48, 157, 180, 267, 283 Hanicq, Petrus Joseph: 14, 60-61, 86, 92-93, 103, 140, 146, 167, 382 Hanins, Albertus Ignatius d’: 270, 278, 456, 472, 581 Harduwijn, Justus de: 194, 273, 275

Harrewijn: 433, 575, 609 Harrewijn, Frans: 520, 531 Harrewijn, Jacobus: 84-85, 322, 341, 370, 426, 515, 544, 558, 600, 635, 646-647* Harrewijn, Jacobus Gerard: 515 Haseler, Joannes Baptist de: 485 Hastens (Hastenius), Henricus: 218 Haudion, Nicolaus de: 201 Haut, Walterus van: 277 Hautmont, Onolfus van: 592 Havart, Joannes: 273, Hayé, Michiel: 84, 321, 407 Hayen, Laurens: 121 Haynin, Robertus de: 404, 448 Hede, Frans van: 392 Heil, J.B. van: 424, 528 Heirstraeten, J.B.: 17, 111, 138, Heirstraeten, J.B. (weduwe): 138 Heisterbach, Caesarius van: 585, 593 Helmichius, Werner: 209-210 Hemeleers-Van Hoeter: 70, 95 Hemelsoet, Jan Baptist Desideer: 46 Hemelsoet, T. & D.: 68 Hende, Maarten vanden: 538 Hendrik (keizer van Constantinopel): 354 Hendrik II (hertog van Brabant): 585 Hendrik V (keizer): 611 Hendrix, G.: 304 Hendrix, J. B.: 591 Hennin, Quentin: 100, 104-105, 112-113, 226, 372-373

714

Persoonsnamen Herdegom, Gerardus van: 224, 379-380, 416-417, 426, 439, 441, 485, 642 Herdt, Judocus Ludovicus d’: 208, 323, 545, 592, 624, 629 Herman, M.: 102 Hertsens, Isabella: 55, 61, 80-81, 256, 321, 360, 365, 389, 392, 403, 434, 574 Heur, Cornelis Joseph d’: 475 Heurck, Emile H. van: 21-22, 37-38, 49, 298, 494, 597, 626, 632 Hey, Petrus Lambertus vander: 522-523 Heyden, Joannes van der: 208 Heydreix, Augustinus Joannes: 55, 251, 360, 365, 396, 606 Heylbroeck: 505 Heylbrouck, Franciscus: 105, 398-399, 404, 415, 419, 460, 527, 587 Heylbrouck, Michiel: 104, 345, 393 Heylbrouck, Norbert I: 12, 398 Heylbrouck, Norbert II: 524 Heylbrouck, Severin Joseph: 314 Heylen, Gaspar van: 512 Heylen, Gonzales van: 104, 595 Heyliger, Joseph Henricus: 12, 366-367, 389-390, 537 Heymbach, Bernard von: 397 Heyndricx, Jacob: 276, 573 Hillens, Engelbert: 94, 365, 390 Hoeufft, J.H.: 9 Hoeswinckel, Philippus van: 100, 112, 251, 254-255, 379 Hogenberg, Frans: 177 Hollander, Gaspar de: 84, 364, 365 Hollanders, Gregorius: 435

Houten, Cornelius Augustinus van: 355-356 Hove, Frederik van: 364-365 Hove, Nivardus van: 610 Hove, Paulus van: 106, 115, 258-259, 380 Hove, Simon van: 178, 200 Hovius, Joannes Mathias: 100, 380 Hovius, Matthias: 260, 263, 272 Howard, William: 133, 316 Huberti, Adriaan: 53*-54, 66, 261, 638 Huberti, Adrianus (minderbroeder): 258 Huberti, Franciscus: 75, 82, 84, 262, 330-332, 334*-335, 339, 365, 411, 433, 493, 613, 620*-621 Huberti, Gaspar: 75, 81, 553*, 597-598 Huert, Jacques van der: 298 Hullegaerde, Martinus: 330-331, 645 Hunin, Joseph: 44, 77 Hustin, G.: 336 Huvettere, Lodewijk de: 235 Huybrechts, Jacobus: 414 Huybrechts, Peter: 365 Huygh, J.J.: 323 Huysmans, Daniël: 191, 319-320 Iakemijn, Gabriël: 200, 202, 327 In, Joseph van (en compagnie): 608 In, Joseph van (gebroeders en compagnie): 608 Innocentius III (paus): 559 Innocentius XI (paus): 157, 331, 436, 534 Innocentius XII (paus): 567

715

Register Isabella (aartshertogin): 30, 190, 206, 214, 220, 222-224, 236, 249-250, 260-261, 263, 265, 269, 294, 332, 448 Jacobi, F.: 337 Jacobs (Brusselse drukker): 41, 518, 632 Jacobs (Jacobi), Gerardus: 227 Jacobs, Elisabeth (= Maria Isabella Jacobs): 378 Jacobs, Joannes: 114, 127, 318, 332, 423, 641, 645 Jacobs, Niclaes: 371 Jacobs, Petrus: 487 Jacobs, Petrus (weduwe): 9, 100, 339, 378, 379, 599 Jacobs-Brosens: 95 Jacowick, G.: 392 Jacqmain, Pierre Gustave: 68 Jacquemin: 67, 86 Jan III van Brabant: 116 Jansins, Anthoon (zie Janssens, Anthoon) Janssens, Anthoon: 193, 202, 238, 282, 291, 295, 492 Janssens, Bernard: 343, 455 Janssens, Jaak: 174 Janssens-Deffossé: 101, 111 Janssuene, Anthoon (zie Jannsens, Anthoon) Jaye, Andreas: 489 Jaye, Henricus: 279 Jaye, Henricus (weduwe): 279, 613 Jaye, Jan: 279, 616 Jaye, Robert: 471, 583 Jeghers, Christoffel: 40-41, 161-162, 293, 295, 417, 473, 487

Jeghers, Joannes Christoffel: 36*, 39-41, 43, 237, 260, 363, 373, 389, 406, 417, 459 Jeghers, Pieter: 118 Jode, Peter de: 214, 360 Jode, Peter II de: 392 Jongelinx, Jan Baptist: 71, 386*-387, 441, 619-620, 629 Jonghe, Bernardus de: 395 Jonghen, Henricus: 114, 402 Jorez, Jean-Baptiste: 447, 503-504 Jorez, Jean-Joseph: 648 Jouret, Jacobus Bernardus: 518 Jouret, Jacobus Bernardus (weduwe): 519 Jouret, Petrus: 581 Jouret, Petrus (weduwe): 102*, 470*-471, 494, 519, 531, 546, 608 Kaes, Jan-Baptist: 40, 429 Kalvertos, Philippe: 414, 416 Karel V: 268 Karel van Lotharingen (gouverneurgeneraal van de Oostenrijkse Nederlanden): 522 Keghels, Judocus: 288 Kempen, Fred.: 129 Kerchove, Jan vanden: 228, 273, 278, 420 Kerckhoff, Augustijn van den: 284 Kerckhove, Lucas vanden: 618 Kerpen, N.: 648 Kerricx, Willem: 391 Kerstens, Franciscus Joannes: 373 Ketelaere, Jacobus: 161, 540

716

Persoonsnamen Kieffel, Agatha Clemencia: 593 Kieffelt, Joris: 236-237 Kints, P.: 424 Klauber: 503 Kloots, G.: 132 Klugman, Joannes Nepomucenus de: 598 Kneif, Gerlach: 256-257* Kock, S.: 140, 506 Kuyl, Peter Dominicus: 22, 583 Lamberti, Robertus: 99-100, 259, 380 Lambin, Jan Jacobus: 133 Lambin - Verwaerde, Albertus Felix: 133-135, 575, 591 Lambrechts (rector): 108 Lambrechts, René: 469 Langenacker, P. van: 336 Langhe, Joannes De: 125, 139, 537 Lansbergius, Franciscus: 209 Lare, François van: 260 Lathem, Lucas van: 100, 110, 116, 248249, 371 Lathouwer, François: 360 Laurenz, Emmanuel: 126 Lauwers, Conrad: 364 Lay-De Muyttere, De: 68 Lecuyer, Philippus J.: 67, 85, 403, 492 Leeuw, Jan de: 323 Lefebvre, Antonius: 580 Lefils, Jan Baptist: 44, 539 Lefranc, Guillaume: 514 Lekeburne, Joannes van: 455 Lekeburne, Judocus van: 455

Lekens, Jacob: 119, 602 Lemmens, Aegidius: 208, 592 Lemmens, P. J.: 70-71, 163, 548 Lemmers, Joanna Maria Regina: 262 Lens, Andries Cornelis: 522 Leopold Willem van Oostenrijk: 249, 364, 370 Lerond, J.: 391 Lesteens, Guilliam: 157, 243-244, 270271*, 379 Leuven, Franciscus van: 72, 329*, 572*573 Leyniers, C.J.: 506, 507 Leys, Hendrik: 76, 80, 82-83, 95, 256, 339, 413 Leyssens, Ignatius: 355*-356 Libens, Joannes: 331, 569 Liesvelt, Elisabeth van: 283 Lindts, G.: 162, 530 Lint, Peter van: 567 Linthout, Bartholomeus: 209 Lints, Gysbrecht: 104, 405, 530, 608, 616 Lipsius, Justus: 100, 109, 111, 114-115, 214-219, 222, 360-362, 366, 412 Lisebetten, Peter van: 75, 197, 632 Lobbes, Hugo van: 581, 597 Lodewijk IV van Thüringen: 585 Lodewijk XI: 551 Lodewijk XIV: 23, 248, 331, 627 Lodewijk XV: 413, 625 Lodewijk van Orléans: 551 Loecker, Jan de: 297 Loemans, Arnoldus: 74, 253-254

717

Register Loemans, François: 251 Loër, Theodorus: 207 Loeven, Gilbert van: 175 Lokeren, van: 534 Lombaerts, Emile: 47, 319 Lommelin, Samuel: 313, 423 Louwe, Petrus: 411 Loycx, Peter: 115, 243-244, 368 Lupus, Christianus: 331 Macqué, Joannes Baptist: 513, 569, 598 Maes, Bernardyn: 18, 106, 156, 270-271, 277, 533, 644 Maes, Bernardijn (weduwe): 644 Maes, J.: 86 Maes, Jan: 214, 229 Maes, Janneken: 254 Maes, Jean: 270 Maes, Joannes (abt van Parkabdij): 106, 270-271, 644 Maillard, Claude: 361-363 Maire, Emmanuel le: 556 Malderus, Joannes: 189, 244, 395, 608 Man, Carolus Joseph Gislenus de: 105, 603 Man, Jacobus I de (le Père, senior): 69-70, 74-75, 77, 80, 87, 227-228, 232, 256, 321, 339, 391, 403, 441, 466, 498*-499, 559, 567, 645 Man, Jacobus II de (junior): 256, 561 Man, Joanna de: 251 Man, Maria de: 244, 251 Manare, Oliverius: 217 Manilius, Boudewijn: 199, 221, 293, 339, 401, 455-456, 472, 602

Manilius, Gaultier: 381, 394 Manilius, Servaas: 157, 197 Manilius, Guislain M. (weduwe): 179 Marchant, J. Lambertus: 381-382, 408 Marcour, J.J.G. de: 541*-542, 566 Margaretha van York: 485 Maria Elisabeth van Oostenrijk: 101, 373-374, 643 Maria-Theresia (keizerin van Oostenrijk): 328, 505 Marinus, Jacobus: 494 Marselaer, van (familie): 79, 640 Marselaer, Gillis Frederik van: 639 Marselaer, Philippus Joseph van: 153, 640 Marselis, Jan: 108, 393 Martenasie, Pieter Franciscus: 522-523 Martigny, Catharina de: 270 Martin, J.J.: 575 Masius, Gisbertus: 228 Masson, Louis: 390, 398-399 Mathys, Ysabella (weduwe Matheus de Riche): 189 Mattens, Norbertus: 9, 14, 16, 60, 98, 100, 255, 378-379 Matthys, Hendrick: 323 Maximiliaan van Oostenrijk: 423 Meerbeeck, Jan van: 269 Meersch, Ad. Vander: 39 Meersch, Desiré Joseph Vander: 105 Mees, J.: 132 Melyn, Gerardus: 568 Melyn, Henricus: 598 Merckx, P.J.: 108, 468 718

Persoonsnamen Merlen, Abraham van: 253*-255, 377-378 Merlen, Cornelis van: 54, 69-70, 75, 84, 326, 390, 472, 642 Merlen, Guillielmus van: 144, 164, 289 Merlen, Theodoor Jonaszoon van: 5*6, 75, 77, 89, 256, 258, 339, 349, 365, 443, 486*-487, 567 Merlen, Theodoor van (weduwe): 349 Merlen, Theodoor Joseph van: 443 Merlier, Jan de: 107, 118, 381 Merlot: 494 Merode, Floris van: 251, 254-255, 377 Merstraeten, Gaspar van: 641 Mertens, Joannes: 324 Mesens, Jacob: 368, 522, 595 Metdepenningen, Daniel: 532 Meulen, Joos vander: 120, 125-126, 610 Meurs, Cornelis Hendrik van: 393 Meurs, Floris de: 375 Meyer, Cornelis: 293, 455, 457 Meyer, F.G.C. de: 119 Meyer, Jan: 120, 293, 326, 591, 611, 627 Meyer, Matthias de: 406 Meyer, Maurits de: 3-4, 8, 10, 16, 491 Meyere, Victor de: 21, 533 Michel, J.P.G.: 122, 586 Michiel, Hector: 183 Michiels, Alexander (weduwe): 460 Michiels, Guillaume: 31, 359, 597, 628 Milis, J.L.: 140-141 Milis, P.F.: 72, 108, 213, 336, Mintens, Franciscus: 323 Moerbeeck, Jan (kloosternaam Adriaan) van: 291

Moerman, Jacobus Franciscus: 398 Moerman, Joannes Baptist: 398 Moermans, Adriaan: 561, 567 Moermans, Anna Catharina: 370 Moermans, Jacques: 370 Mol, Jan de: 171 Mol, Petrus De: 481 Molanus, Franciscus: 205 Mols-Schippers, Petrus Joannes: 95, 366 Mommaert, Jan: 91, 161, 208, 283, 285, 306 Mommaert, Jan II: 91, 158, 162, 249, 283, 293, 298, 370, 564 Mommaert, Jan (weduwe): 206, 283 Mommaerts, Andreas: 423 Monti, Cesar: 559 Montmorency, Florent de: 361 Montoia, Antonio de: 191 Moor, Cornelis de: 101, 110, 137, 143, 146, 165, 327-328, 466, 477, 484, 493, 507, 527, 531, 590, 621, 628 Moretus, Balthasar: 191, 269, 411 Moretus, Jan I: 214-216, 229 Moretus, Jan (weduwe): 191 Mortaigne, Louis du Gardin de: 217218 Mostaert, Gillis I: 29 Mudzaerts, Dionysius: 287 Muller, Francis: 366 Munck, J. de: 593 Munck, Joseph Jacobus de: 130, 614, 616 Mussel, Petrus: 354 Muylaert, J.: 443

719

Register Nagels, Paulus: 643 Neeffs, Jacobus: 6, 77, 258, 406, 408, 522, 560 Neel, Charles: 93, 251, 256, 516, 613 Neel, M.: 256, 516 Nemius, Gaspar: 361, 559 Nerrincq, Franciscus: 489 Neve, Guillaume de: 193, 202, 233, 238, 282, 291, 295-296, 343-344, 404, 492 Nevius, Joannes: 456 Nielis, P. de: 279 Nieustadt, Peter: 201*-202, 326 Nobles, Fr. R. de: 415 Noë, Jan: 24, 175-176, 179, 359 Noorthover, Daniël van: 115, 394, 448, 578 Noot, Jan van der: 4 Noot, Philippus Erardus van der (bisschop): 551, 600, 625, 637 Noot, Thomas van der: 267, 272 Noot, van der (familie): 525 Noyelles, Maria de: 275 Numan, Philips: 6, 97, 99*, 111, 217-219*, 220-224, 260, 362-363, 366 Oliveira, Gaspar de: 399 Olmen, Philippus Eugenius Joseph d’: 357 Omazur, Nicolaas: 522 Onghena, Charles: 43, 400 Ooghe, Jan (zie ook Jan Oris): 286 Oost, Jacobus van: 398, 477 Oost, Jacobus van (senior): 587 Oosterwijck, Albrecht van: 216

Opdebeeck, Antonius (zie ook Beeck, A. op de): 57, 79, 153, 407, 564, 640 Opdebeeck, C: 466, 484 Oris, Jan: 9, 24, 183-184, 187-188, 232233, 237, 241, 284, 286, 294, 375, 482 Oris, Peter: 8-9, 24, 59, 183-184, 187-188, 237, 289, 465 Orley, Jan van: 59 Orley, Richard II van: 403 Ost, Alfred: 405 Ours, Antonius d’: 105, 286, 458, 603604 Outreman, Philippus d’: 15, 472 Ouwerx, Christiaan: 268 Ouwerx, J.: 289 Overbeke, Joannes Franciscus: 336, 594 Paemel, Isabella Carolina van: 133-135, 575, 591 Paemel, Leander van: 133-135 Pallant, Alexander Carolus de: 588 Panneels, Jacobus: 321, 360, 392, 604, 641 Pape, Augustinus de: 414 Pape, Libertus de: 355-356, 485 Parys, Cornelius: 131, 465 Parys, Jan Marselis: 393 Parys, Joannes Engelbertus: 118 Parys, Marcelis: 349, 390 Parys, Petrus Joannes: 11*, 31, 141, 163, 368, 390, 468, 475-476, 492, 520, 557 Pauli, Matthias: 204*, 206, 213, 330, 332, 335 Paulus V (paus): 260 Pauwels: 241, 385

720

Persoonsnamen Pauwels, Bartholomeus: 569 Pauwels, Gerard: 169, 504 Pauwels, P. (weduwe Van Campenhout): 604 Pee, Pieter van: 538 Petreus, Theodorus: 211 Petyt, Jacob: 69, 87, 509 Petyt, Joannes: 493 Pieraerts, Arnoldus: 101, 116, 318 Pieters, Jules: 497 Pillot, Jean: 171 Pinxen, Peter van: 606 Pius VI (paus): 163, 461, 476, 628 Pius VII (paus): 57, 122, 130, 162, 167, 363 Plassche, Petrus Joannes vander: 31, 519 Pleeck, Franciscus: 105, 372 Poelman, Bernard: 120, 457, 591 Poelman, Joseph Bernard: 139, 402, 457, 506 Poelman, Karel: 625 Poels, Paulus Martinus: 428-429 Poirters, Adrianus: 16, 257, 362 Polycarpo, Joseph à S.: 522 Pommereaux, Willem des: 424 Pomreux du Sart, Eustachius de: 277, 644 Poorten, Herman Joseph van der: 475 Possemiers, Adriaen: 75 Poupaert: 135 Praet, Catharina van: 392 Pree, Gaspar du: 256 Pretere, Willem de: 471, 474, 545, 611 Preux, Auguste: 22

Prims, Floris: 559 Puteanus, Erycius: 100, 218 Putte, Ferdinand van de: 22 Puttemans, Joseph: 132 Puyens, Catharina (zie Catharina Buyens) Quellinus, Erasmus: 100, 212 Rache, Ignace de: 409 Rache, Pierre de: 100, 259 Raisse, Arnoldus de: 195, 212, 224, 330, 438 Ramault, Domien: 122, 415 Raphelingen van: 216 Rave de (weduwe): 461 Rave, Petrus Jacobus de: 570 Reaels, Jan: 232 Recarant, Augustinus: 281-282 Redel, Augustinus Casimirus: 616 Rembry, Ernest: 22, 509-510 Remy, Martin: 362-363 Reume, Auguste de: 429 Reynier, Pieter: 6, 299, 472 Reyphins, Judocus: 415 Rios y Alarcon, Bartholomeus de los: 250, 448 Rivière d’Arschot, Agnes de: 579 Robyns, Joannes Paulus: 127, 320, 463, 522, 546, 568, 572, 574 Rockeghem, Anna van: 394 Rodoan, Carolus Philippus de: 292 Roens, Joannes Bartholomeus: 398 Roggens, Michiel (zie Rongens, Michiel) Romer, L. de: 521 721

Register Rommens, J.A.: 105, 505 Rongens, Michiel: 185, 251-252, 377 Rongens, Michiel (echtgenote): 184-185, 251-252, 254-255, 377 Roose, A. de: 527 Roose, Paulus (Josephus): 108, 163, 178, 200, 399, 438, 523, 538 Roose, Paulus II: 163 Rotz, Zacharias: 268 Rousseau, Joannes Baptist: 339, 476 Rover, Joannes de: 154, 595 Roveroy, Joannes Franciscus de: 109110, 139, 143, 147, 444, 454, 479, 517518, 522, 526, 548, 568, 606-607 Roy, Jacques le: 425 Roy, Philips le: 425 Rubens, Pieter Pauwel: 243, 545-546, 561, 567 Rucholle, Petrus: 213, 328 Rukaert-Van Beesen, A.L.: 164, 487 Ruteau, Benoist: 246, 270, Rycke, Jan de: 427 Ryckel, Joseph van: 339 Ryckmans-Van Deuren, J.: 61, 152-153 Rymers, P.J.: 519 Sabbe, Pieter: 425 Saeyens, H.:144 Saeyens, J.: 141, 390 Sallarts, Antoon (kunstschilder): 249, 371 Sande, Isabella Maria vanden: 378 Sande, Joannes I vanden: 18, 20, 55, 7677, 80, 82, 88*-89, 93, 139, 149, 251, 256, 303*-304, 321, 339-340*, 341, 365,

369, 369, 395*-396, 403, 420, 445, 474, 480*, 511, 560, 580, 584-585, 587, 597-598, 606 Sande, Joannes Baptist vanden: 227, 365, 379, 403, 475 Sande, Joannes Baptist III vanden: 378, 410 Sande, Norbertus vanden: 81, 251, 360, 368, 407 Sande, Paulus Josephus vanden: 256, 445 Sanderus, Antonius: 364, 406, 510 Sangre, Baptist: (zie Zangere, Joannes Baptista de) Sarsanders, Alexander: 573 Sart, Eustachius de Pomreux de: 277, 644 Sassenus, Jacobus (weduwe): 595 Sassenus, Petrus: 318 Schaluynen, Joannes: 251-252, 254 Schatteman, Jan: 272-273 Schawberg: 462*-463 Schayes, Antoine G.B.: 22 Scheffer, Antonius: 100, 228 Scheffer, Jan II: 202, 204, 227 Schelauere (Schelavere?), F.: 301 Scheybels, Guillaume: 14, 100, 116, 208, 240, 248, 270, 457, 472, 485, 507, 509, 566, 592 Scheybels, Guillaume (weduwe): 362 Schildere, Peter de: 62, 173 Schinckel, Bruyn Hermansz.: 216 Schockaert, Lieve: 172 Schoeffer, Joannes: 22 Schoer, Anna van: 38

722

Persoonsnamen Schoesetters, Jacob(us) Simon: 144-145, 159, 475, 517, 568, 582 Schoesetters, J.S. (weduwe): 367, 487 Schoevast, Jacques: 194 Schoor, Anna van: 250 Schoor, Oscar van: 21 Schoor, Steven van: 250 Schouten, Claes: 353 Schoevaerdts (Schovartius), Govaerdt: 104, 108, 195, 211, 224 Schovaerts, Augustijn: 195 Schrevel, Adrianus van: 440 Schuermans, L.W.: 9-10, 12, 61 Scouharync, Antonis: 172 Scouharync, Gheert: 172 Scouharync, Jan: 172 Scrieck (Scrieckius), Adriaen van: 235 Sedulius, Henricus: 229 Segers, Joseph: 135 Seghers, Bartholomeus: 17, 416 Seldenslagh: 532 Sergeant, Gerardus: 364 Serrurier, Jean: 213, 336 Sersanders, Alexander: 276 Serstevens, Franciscus t’: 97, 382-383, 433, 448, 458, 497, 504, 643-644 Sigers, Nicolaas: 402-403 Sijen, Jan: 172 Simon, M.J.G.: 56, 250, 373, 383 Sint-Aldegonde, Marnix van: 214 Siré, Andreas: 117, 452 Siré, Petrus: 104, 115, 408 Sleghers, Joan (weduwe): 165, 530, 584

Slevens, J.B.: 272, 580 Slootmans, Alexander: 416 Sloovere, Pieter de: 120, 404, 590-591 Smaelen-Moerman, J.B: 137, 469 Smidt, Franciscus de: 15, 472 Smits, J.B.: 110-111, 141, 380 Smits, Joannes Jacobus: 637-638 Snoucq, Josse: 107, 381 Snoy (abdis): 601 Snyders, Michiel: 54, 57, 192, 319, 610, 637 Soest, Joannes van: 332, 357 Soest, Joannes Franciscus van: 10, 357 Sollerius, J.B.: 125, 267 Somers, Servaes: 488 Soto, Andreas de: 222 Spanie, Gisbert de: 414 Spanoghe, C.M.: 361 Spanoghe, Petrus: 393 Spierincx, Antoni: 281, 290, 302 Spijskens, Petrus: 233, 423 Spinola: 194, 236 Spoelbergh, de (familie): 288, 633 Spoelbergh, Guillaume: 190*-191 Stalenus, Joannes: 6, 257 Steenackers: 624 Steenhuys, Philippus Guilielmus de: 440 Stegen, Stephanus vander: 258, 380 Stevens, Jan: 209 Steyt, Martinus: 602 Stillemans, Joannes Baptista: 643 Straeten, Edmond, vander: 22

723

Register Streel, Leonardus (= Lenaerdt Strele?): 258-259, 284 Stroobant, Jacques: 324 Stryckwant, Egidius (weduwe): 317* Stryckwant, Guilliam: 332, 453, 554 Stryckwant, Judocus: 113, 372 Stryckwant, Nicolaus: 157 539 Sulpicius Severus: 535 Surius, Laurentius: 305, 537, 540 Susteren, Henricus Joseph van: 344 Taisne, Philippus Franciscus: 56, 113, 115, 404, 447-448, 563-564 Tanghe, Guillaume François: 4, 15 Tellier, Jacobus Henricus le: 103, 110, 146, 160*, 163-164, 367-368, 467, 479, 549, 607-608 Teniers, David I: 237 Teniers, David de Jonge: 37 Terwecoren, Ed.: 241 Thielmans, Cornelius: 229, 602 Thienevelt, A. van: 140, 554 Thienwinckel, Godefridus van: 261 Thieullier, Hendrik: 567 Thieullier, Hendrik (weduwe): 161 Thieullier, Hendrik II: 127, 574 Thoenissen, Jozef: 90 Thomson, Georges: 216 Thulden, Theodoor van: 378 Thys, Joseph: 13, 17, 130, 132-135, 363, 366-367, 483, 575, 584 Thysebaert, Daniël Livinus: 333 Tiberghien, P.J.J.: 398 Tielt, Guillaume du: 22-23, 25, 36, 38, 77, 199*, 234*-235, 239-240*, 291, 293,

295-296, 298*-299, 309, 343, 371, 380, 472, 482, 510, 626 Tielt, Guillaume II du: 234, 397 Tielt, Pieter du: 36, 338, 409, 539-540, 547, 550, 648-649* Tienen, Cornelis van: 321 Tienen, Joannes Baptist van: 613-614 Tongeren, Guillaume van: 111, 191 Tournay, J.: 106 Trie-Tomson, de: 57 Triest, Antonius: 197, 228, 276, 278, 295, 452, 490, 543 Triquet, Andreas: 275 Troyen, Joannes van: 424, 528 Tulder, Guilielmus van: 609 Turbelin, Pierre: 259 Tyvaert: 44 Tzenen, Claes: 175 Urbanus V (paus): 592 Utenhoven, Wouter: 353 Vaele, Petrus: 402 Vaes, Servatius: 514 Valckenborch, Maarten I van: 29 Valdor, Joannes (zie Waldor, Joannes) Vandecasteele-Werbrouck: 415 Vandenberghe, Alexander: 492 Vandenberghe - Denaux: 415 Vandennest: 72 Vandenpeereboom, Alphonse: 22, 38 Vanderborght, J.J.: 101, 107, 110, 167168, 249 Vandereydt, J: 32, 66, 102, 648 Vanderhaeghe-Maya: 117, 452 Vanderhaeghen: 67

724

Persoonsnamen Vandermeren: 151 Vandermeulen, Joos: 157, 344 Vandermoere, Josephus: 115 Vanlinthout (gebroeders): 610 Varlé, Louis: 448 Vedolf (bisschop van Kamerijk): 633 Vekemans, Magdalena: 104, 275, 578 Velasco, Carolus Fernandez de: 435 Velde, Franciscus vande: 609 Velde, Henderica van de: 17, 133 Velde, Jacob vande: 120, 372-373, 554, 579, 646 Velde, Joannes Franciscus van de: 325 Velde, Petrus van (weduwe): 17, 646 Velpius, Huybrecht Anthoon: 16, 114, 218, 361-363, 412 Velpius, Rutgeert: 6, 14, 98- 99*, 103, 105, 111, 113*, 194, 204, 206, 208-210*212*, 217-219*, 220-222, 272 Velsen - Van der Elst, Van:142 Veltem, Nicolaas van: 382 Vendeville, Jean: 249 Verberck, Anna Catharina: 132 Verbouwe, Alexis: 31 Verbruggen, Susanna: 55, 80, 93, 256, 314, 392, 393*, 403, 512, 521, 580, 584585 Verburgt, H.L.: 115 Verdussen, Guiliam: 227 Verdussen, Hiëronymus I: 111, 195, 224, 244 Verdussen, Hiëronymus V: 3, 15, 319 Verdussen, Hiëronymus VI: 418

Verdussen, Hiëronymus VI (weduwe, Anna): 152, 389, 418-419, 605 Verdussen, Hiëronymus VII: 161, 389 Verdussen, Johannes Baptist II: 289, 451 Verdussen, Pierre: 546 Vereecken, Petrus Joannes: 105, 118, 153, 381, 419, 478, 505, 528 Vereecken, P.J. (junior): 140, 488 Verhaeghe, Petrus: 415 Verhoeven, Abraham: 193-194, 197, 281, 288, 302, 355 Verhoeven, Franciscus Gaspar Adrianus: 110, 167, 607 Verhoeven, Adrianus Gaspar: 103, 366, 608 Verhoeven, Izaäk: 197 Verhoeven, Jan Baptist: 366 Verhoeven, Joannes: 548, 580 Verhulst, Godtgaf: 190*, 192, 584, 598 Verhulst, Martinus: 423 Verijcken, Joan: 82 Vermeulen, Cornelis: 90, 314 Verpoorten, J.D.: 64, 500, 502 Verreyt, Guilliam: 417 Verschueren, Dominicus: 390 Vervlaeke, Oswald: 618 Ville, Philippe: 10, 121, 141, 145, 152, 390, 491, 605-606 Vigne, Felix de: 28 Villers, Gerard de: 642 Vincartius, Joannes: 100, 259 Vinck, Franciscus Ignatius: 102, 260, 366-367

725

Register Vinck, Jan Baptist: 86 Vinck, Joannes Norbertus: 262 Vinck, M. (Frères): 67 Vinck, Michiel: 67-68, 86-87, 111, 256, 262 Vinck, Petrus: 272 Visscher, Petrus: 560 Vladeracken (Vladeraccus) Petrus van: 226 Vlaenderen, J. van: 241 Vlaenderen, J.B. van: 106 Vlaenderen, Joannes van: 581 Vleeschoudere, Peter de: 208, 592 Vleminckx, A. (weduwe): 69 Vleminckx, H.: 601 Vleminckx, P.: 57 Vleugaert, Joannes (weduwe): 138, 140141, 503-504, 506 Vleugaert, Philipus: 507 Voet, Alexander I: 57, 350*, 376*-377, 580 Voet, Alexander II: 57, 142, 338-339, 350*, 400, 554, 556 Voet, Sara: 597 Voetius, Gisbert: 202 Volders, Maria: 365, 445, 580 Voochts, Christiaan: 361 Voort, Michiel vander: 370, 518 Voragine, Jacobus de: 469, 540 Vos, Carolus de: 371, 410, 416 Vos, Christophorus Hyacinthus de: 357, 366, 439 Vos (Vossius), Lambertus de: 405 Voshem, Franciscus van: 643-645

Vrancx, Cornelius Columbanus: 221, 381, 394 Vrancx, Sebastiaan: 37, 195 Vreye, Theodorus de: 554 Vrijer, Petrus de: 547 Vrints, Jan Baptist I: 263, 265 Vuyst, Franchois: 233 Vyvere-Petyt, Karel van de: 47, 319 Wachtendonck, Joannes van: 279, 613 Wackerzeele, Johannes: 463 Wael, Joannes de: 78, 439-440 Wael, Joannes Jacobus de: 370 Walckiers, P.J.: 581 Waldor, Joannes: 229 Walle, Lenaert vande: 107, 394, 617 Walravens (Walravius), Andreas: 14, 485 Walwein, Thomas Franciscus: 338, 415, 506-507 Warrene, Nicasius: 179 Waterfort, Andries vanden: 40 Waumans, Conrad: 375 Wauters, Henri: 55, 606 Wauters, Ignatius Livinus: 606, 628 Wauters, Pieter: 380-381, 392, 512, 535 Wavrans, Felix de (bisschop): 523 Webs, Petrus: 108, 304-305 Weerdt, Jacobus de: 305* Weese, Boudewijn de: 179 Welz, Jean Baptiste du: 458 Werelijckhuysen, Jan Baptist van: 17, 130, 316, 616 Wettere, Adriaan van: 179 Weyden, Henricus van der: 227

726

Persoonsnamen Whitehand, R.: 636 Wichmans, Augustinus: 15, 226-227, 229-230, 232, 237, 239, 246, 248, 251, 255, 270, 272, 319, 356-357, 382, 397, 414, 417, 421, 424, 436-438, 583, 609, 646 Wielans, Arnold: 55, 80, 251, 256, 573574 Wiele, J.B. vande: 380 Wielens, Joseph: 518-519 Wierix, Hiëronymus: 237 Wierix, Joannes: 214, 263, 360 Wiggers, Maria: 349 Willemaers, Petrus: 101, 643 Willemens, Antonius: 468 Wit, Jan Baptist de: 256, 321, 330, 360 Witte, Adriaen de: 331 Witte, Everard de: 246 Witte, Everard de (weduwe): 260 Woestijne, van de: 238 Wolsschaten, Geeraerdt I van: 8, 204*, 206, 277, 330, 473, Wolsschaten, Geeraerdt II van: 120, 287 Wolsschaten, Geeraerdt III van: 119, 406 Woons, Cornelius: 273, 562*-564 Woons, Guillaume: 418 Woons, Jacobus: 566 Wyckmans, François: 59 Wyckmans, Hans: 281, 283, 304 Wydts, Andreas: 328, 415, 534 Wyer, Jacobus van de: 9-10, 357 Wynans, Pouwels: 175

Ydens, Steven: 14, 98-99, 103, 105, 112113*, 206-209, 211-212*, 322, 330 Ymmeloot, Guilielmine Antonette: 458 Zachmoorter, Michiel: 8, 333, 335 Zangere, Joannes Baptista de: 205, 207, 219-220 Zangere, Michiel de: 586 Zangere (Zangrius), Petrus II de: 218 Zangere, Philips de: 214 Zangré, Theodore C.J. de: 396-397 Zeebots, Guilielmus: 645 Zeylberch, Theodorus van den: 227 Zwaervelde, Jan van: 275 Zyl (Zylius), Otto van: 411-412 Zylof, Guillaume: 235

727

Bibliografie

Archiefstukken Algemeen Rijksarchief Brussel (arb), Raad van Brabant (nr. 3680); Rekenkamer (nr. 20799, 20802 en 20803). Felixarchief Antwerpen (faa), Insolvente Boedelskamer (nr. 2191); Notariaat (nr. 424, 3453 en 3797); Privilegiekamer (nr. 2954, 3194, 3196 en 3244); Weesmeesterskamer (nr. 466); Bibliotheek (nr. 2228/3); Gilden en ambachten (nr. 4104, 4119 [rekeningen van de kapelmeesters der huidvetters en schoenmakers, 16721676], 4242 en 4355 [rekeningen van het ambacht der smeden, 1772, 1776 en 1784], 4608 [rekeningen van het ambacht van de zijdeweversgasten, 1825-1826] en 4531-4535); Rekenboeken schoolmeestersgilde, 1621-1795; Schepenregisters (nr. 647, 680, 794 en 815); Vierschaar (nr. 269); Iconografie (nr. 53 E/IV/h); Kerken en kloosters (nr. 1872 en 1985). Onze-Lieve-Vrouwecollege, Antwerpen (olv), Archief (nr. 87.A.8). Rijksarchief Antwerpen (ra), Gemeentearchief Ekeren, H. Geestrekeningen (nr. 618-619); Kerkarchief Boom (nr. 6); Kerkarchief Brecht (nr. 818, 821, 823-825, 827 en 828); Kerkarchief Hoboken (nr. 3-7); Kerkarchief Kessel (nr. 27); Kerkarchief Minderhout (nr. 17); Kerkarchief Oostmalle (nr. 62, 68 en 70); Kerkarchief Zwijndrecht (nr. 29); Manuscriptenverzameling (nr. 16). Stadsarchief Turnhout (sat), Collectie Sanctjes, doos ‘Grijs’, (nr. 01962-01966, 01967, 01970, 03819).

Handschriften Onze-Lieve-Vrouwecollege, Antwerpen (86.A.4).

Gedrukte bronnen Acht historien van het Heyligh Sacrament van Mirakel. [...] De seven eerste Historien by een vergadert door den Eerw. P. Matthias Pauli [...] ende de achtste Historie met het volgende Tractaet daer by gevoeght, door eenen religieus van de Orden van Onse L. Vrouwe des Berghs Carmeli (Antwerpen: J. van Soest, 1716). Af-beeldinghe van d’eerste eeuwe der Societeyt Iesu voor ooghen ghestelt door de DuytsNederlantsche Provincie der selver Societeyt (Antwerpen: Officina Plantiniana, 1640). 729

Bibliografie Aflaeten gegeven van onzen alderheyligsten vader den paus Paulus den vyfden voor het broederschap van Onze Lieve Vrouwe. Ingestelt ie [sic] de cathedrale kerke der H. Moeder en altyd Maegd Maria in haere capelle (Antwerpen: H. Verdussen, ten vroegste 1733). Baseler, G., Zegenprael der Onwinbare Kercke, gegrondtvest op den onbrekelycken pilaer der diep-verholentheyt van het Waerachtigh Lichaem en het Waerachtigh Bloedt van Godt mensch geworden: Berustende in schyn van Broodt en Wyn. Op de dry-hondert-jarige feeste van het H. Sacrament van Miraeckel, by de Eerw. PP. Augustynen binnen de stadt Loven (Leuven: A. de Witte, 1674). Beginsel en voortganck der devotie tot den H. Donatus martelaer. Besonderen patroon tegens onweders van donders, blixems en tempeesten van winden, haegel &c. Plechtelyck, en met solemniteyt ingestelt in de kercke van de eerw. paters capuciten [sic] tot Arlon [...] Als oock een broederschap voor altyt duerende onder de bescherminghe van desen H. martelaer Donatus aldaer ingestelt met authoriteyt van syne heyl. Benedictus den XIV. Paus van Roomen. Uyt het Fransch vertaelt in het Neder-duyts (Antwerpen: A. Everaerts, s.a.). Besondere devotie tot den H. bisschop ende belyder Hubertus van over veel honderde jaeren opgerecht in de kercke van Wackerseel, alwaer syne H. Reliquien worden geeert, een broederschap is van outs ingestelt welck nu onlanckx door Benedictus XIII. met nieuwe aflaeten ende privilegien is vermeerdert, te saemen een kort begryp van syn wonderbaer leven (Leuven: J. Jacobs, 1734). Bollandus, J., Acta Sanctorum [...] Februari, 3 delen (Antwerpen: J. Meursius, 1658). Broederschap onder den titel vanden lydenden Saligh-Maker Jesus Christus van Gembloux, op-gherecht in de collegiale kercke van S. Pharaildis tot S. Nicolaes binnen Ghendt [...] (Gent: J. Danckaert, 1690). Broederschap van het Heylig mirakeleus Bloed Christi, in-gestelt in de abdye van Voormezeele by Ipre op den 14. Junij 1664 (Ieper: T. Walwein, s.a.). Busselius, H., Crux rediviva kort verhael van den eersten oorsprong van de twee Miraculeuze Crucifixen, berustende in de vermaerde prochie-kerke van Onze Lieve Vrouwe, in de heerlykhede van Exaerde [...] (Eksaarde: Kruismeesters, [approbatie 1621]). Byvoegsels tot de historie van O.L.V. onder den bynaem van bystant, geëert in haere publieke stadts-capelle tot Brussel met [...] historisch verhael van den hondert-vyftig jaerigen jubile van het begin der devotie tot de Alderheyligste Maget (Brussel: F. t’Serstevens, 1775). Carton, C., Notice historique sur le Saint Sang, avant et après son arrivée à Bruges [...] (Brugge: C. de Moor, 1850). Cartuyvels, F., Kort, klaer en waerachtig verhael van den oorsprong en voortgang

730

Bibliografie der stichtinge van de Mirakeleuze Kerke van den Zaligmaeker des werelds in de parochie van Haeckendover, oft Haeckendoren [...] (Tienen: L. Fauconier, s.a.). Catechismus ofte Christelyke Leeringe, gedeyld in vyf deelen [...] voor de katholyke jongheyd van het aerts-bisdom [...] Mechelen (Gent: J. Begyn, s.a.). Cauwe, F., De Pelgrimagie van het kindeken Jesus voorstellende een seer soete maniere hoe men inden Geest met dit alder-lieffelijkste Lammeken moet converseren (Gent: F. d’Erckel, 1673). Cieraed der kapelle te Malte-Brugge [...] (Gent: weduwe M. de Goesin, 1761). Cort begriip van de historie van O.L.Vrouw van Hal (Antwerpen: s.n., 1661). Cort begrip der aflaten van het broederschap der H.H. Maget Maria in de Capelle van Onse Lieve Vrouwe te STOEPE, PROCHIE VAN EERTVELDE, Ingesteld van syn Heiligheit, den Paus van Roomen CLEMENS XI onder den titel van den DOODTSTRYT van de stervende christene menschen in de ure van hunne doodt. Ter eeren van Onse Lieve Vrouwe van Stouppe en door de aanroeping DER BERMHERTIGHEIT GODS door hare voorspraecke geholpen te worden (Gent: P. de Goesin, 1721). Cort begryp der regelen privilegien ende aflaeten, van het broederschap van het Alderheylighste Sacrament des Autaers in-ghestelt in de parochiale kercke van Baesrode Lande van Dendermonde (Dendermonde: L. vande Walle, [1710]). Costerus, F., Viifthien catholiicke sermoonen op de Evangelien der sondagen van den vasten tot de H. Driivuldicheyt (Antwerpen: J. Trognesius, 1604). Croon, P., Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck door haer audt ende mirakuleus beeldt eertydts buyten nu binnen Mechelen besonderlijck vermaert (Mechelen: G. Lints, 1670). D’Outreman, P., Den nieuwen christelycken onderwyser. II. stvck. In twee deelen onderwijsende het derde punct vande catholijcke volmaecktheydt, deel 2 (Antwerpen: weduwe J. Cnobbaert, 1699). D’Outreman, P. & De Smidt, F., Het I. stuck van den Christelycken Onderwyser, 2 delen (Antwerpen: H. Verdussen, 1699). Daelemans, J., Le Pélérin de Notre-Dame de Hal ou l’ histoire du culte de la Sainte Vierge Marie [...] à Hal [...] (Mechelen : E. & I. Van Moer, 1870). De Becker, Æ., Kort verhael van het mirakuleus beeld van Maria ter Nood, genaemd O.L.V. van Merchten [sic], uytgegeven [...] ter gelegenheyd van den vyfhonderdjarigen jubilé gevierd in 1855 (Brussel: J. Vandereydt, 1855). [De Boeck, J.], Korte beschryvinge van het oudt-vermaert en eerweerdigh beelt van Onse Lieve Vrouwe ten Vogelen-sangh. Rustende in hare capelle, gestaen nevens de hooge choore der kercke van de EE. paters minderbroeders binnen Brussel: alsmede van des selfs treffelyck broederschap (Brussel: F. t’Serstevens, 1752). 731

Bibliografie De Cafmeyer, P., Hoogweirdighe historie van het alder-heylighste Sacrament van Mirakel (Brussel: G. de Backer, 1720). De Cafmeyer, P., Vénérable histoire du Très-saint Sacrement de Miracle, (Brussel: G. de Backer, 1720). De Cock, A., Sermoenen van den seer eerw. heer Adrianus de Cock […] op de feestdaghen (Brugge: J. & F. Beernaerts, 1747). De Housta, B., Historia imaginis miraculosae B. Mariae Virginis de bono successu (Brussel : s.n., 1726). De Lezana, J.B. (vertaling: P. Wemmers), Chronycke van den oorspronck, en voortganck der orden van de H. Maghet Maria des Berghs Carmeli (Antwerpen: C. Woons, 1666). [De Munck, J.J.], Beschryvinge der negen-hondert-jaerige jubel-feest van den H. Rumoldus […] in het jaer 1680 (Mechelen: J.F. van der Elst, 1774). De Raisse, A., Ad natales Sanctorum Belgii Joannis Molani auctarium, in quo tam martyres, quam alii sancti, beati, aut venerabiles ac pietatis famâ celebres recensentur (Douai: P. Avroy, 1626). De Reume, A., Les vierges miraculeuses de la Belgique: histoire des sanctuaires où elles sont vénérées: légendes, pèlerinages, confréries, bibliographie (Brussel: Parent, 1865). De Roveroy, J., Chronyke van Antwerpen, vervattende de bekeeringe [...] met alle het gedenkweerdigste tot den jaere 1775 (Antwerpen: De Roveroy, [ca. 1775]). De seer wonderlycke ende Miraculeuse opbouwinge der wyt-vermaerde Kercke van de Glorieuse Maghet ende Moeder Godts Maria, op de parochie van Lebbeke by Dendermonde gebeUrDt Den Jaere ChrIstI. Met alle Eerbiedt op-gedraghen aen de selve Maghet Maria. Sal speel-wys vertoont worden door de Iverige Parochianen van het selve Lebbeke op den 7, 8, 9, 11 en 14 September 1738. Welke vertooninge voor jder in ’t publieck sal konnen gesien worden (Dendermonde: J. Du Caju, 1738). Den pelgrim van Sonien-bosch (Brussel: De Genst, s.a.). [Derboven, E.], Historisch verhael over de voorheen kollegiale kerk van Dendermonde en het mirakuleus beeld der Allerheiligste Moeder Gods, aldaer geëerd onder den titel van O.L.V. van Troost (Dendermonde: H.L. Verburgt, 1861). Diercxsens, J.C., Antverpia Christo nascens et crescens seu Acta ecclesiam Antverpiensem ejusque apostolos ac viros pietate concernentia usque ad seculum XVIII, 7 delen (Antwerpen: J.H. van Soest, 1773). Elich, J., Kort begryp van den oorsprongh, voortgangh ende de verheffinghe des vermaert broederschap, op-gericht in de kercke van de PP. augustijnen binnen Loven 732

Bibliografie eerste hooft-stadt van Brabant, ter eeren van het Hooghweerdigh ende alder-heylighste Sacrament van Mirakel (Leuven: M. Hullegaerde, 1684). Exercice de piété pour tous les jours de l’octave de la fête du Très-Saint Sacrement de Miracle, (Brussel: Société des bonnes Lectures, 1846). F.V.O.C.S., Het leven van de godtvruchtighe ende deughtsaeme Anne de Torres geestelycke dochter, salighlijck in den Heere overleden binnen Antwerpen, op den 13. Januarii 1698 (Antwerpen: H. Verdussen, 1710). Foppens, P. & Foppens F., Historisch woordenboek oft korte beschryving van alle de mannen, geboren in de XVII Nederlandsche Provintien, de welke door verstand, bekwaemheden, deugden, dolingen enz. [...] hebben uytgeschenen, 2 delen (Amsterdam [lees: Antwerpen]: C.M. Spanoghe, 1786). [Gaucheret, J.F.], Historie van de alderheyligste Maget en Moeder Gods Maria, onder den by-naem van Bystant, geëert in haere publieke stads-kapelle binnen [...] Brussel (Brussel: M.J.G. Simon, 1791). Gazet, G., Histoire ecclésiastique du Pays-Bas (Arras: G. de la Rivière, 1614). Geestelyken roozenlaer, of: Den godvruchtigen pelgrim, behelzende eene verzameling van verschillende rozenkransen en roozenhoeykens (Antwerpen: J.B. Heirstraeten, 1829). Geschiedenis der zalige maegd en martelarers [sic] Maria van Woluwe, gemeenelyk genoemd Lenneke-Mare, en der mirakuleuze kapel van Onze-Lieve-Vrouw waerin zy rust (Brussel: C.J.A. Greuse, 1855). Gooris, J., Cort begryp van het leven ende mirakelen van den H. Guido [...] (Brussel: A. d’Ours, [1762]). Gooris, J., Het leven en de mirakelen van den H. Guido (Antwerpen: M. Bruers, 1772). Gooris, J., Leven ende mirakelen van den H. Guido (Antwerpen: H. Bincken, 1793). Grooten dobbelen almanak voor [...]1870 (Leuven: A. Vleminckx, [1869]). Gurnez, J.A. à, Laca Brvxellense svbvrbanvm cvltv ac prodigiis Deiparae [...] (Brussel: G. Schovartius, 1647). Hanswyck ende het wonderdadigh beeldt van de Alder-heyligste Maget ende Moeder Godts Maria (Dendermonde: J. Du Caju, 1738). Hennin, Q., Oorspronck van de kercke van Laken [...] (Brussel: J. Stryckwant, 1694). Het boeck des broederschaps van het H. Cruys tot Hoboken [...] Uut de Latijnsche tale inde Nederduytsche overgheset door F.G.S.H. (Antwerpen: G. Verhulst, s.a.). Het Handboeksken van ’t Heylig geapprobeérd broederschap der XXXVI uytmuntende Heiligen, [...] in de parochiaele kerk van den H. apostel Andreas [...] (Antwerpen: P. Ville, 1822). 733

Bibliografie Het leven ende miraeckelen van de H. Wivina, eerste abdisse der edele en vermaerde abdye van Grooten Bygaerden (Brussel: E. de Grieck, 1722). Het leven ende mirakelen van den H. Leonardus belyder, wiens geapprobeérde reliquien berusten in de kerke ofte capelle van den zelven Heyligen, onder de parochie van Brecht (Antwerpen: J.H. Heyliger, s.a.). Het leven ende wonderheden van de H. Maegd Gudula, patroonersse der baronnye van Moorssel ende oock van de princelyke stad Brussel (Aalst: J. d’Herdt, [1778]). Het leven van de H. Godelieve maget ende martelaresse: naer den sin van de oude Vlaemsche legende (Gent: F. Bernaert, s.a.). Het leven van de seer edele doorluchtighste en H. Begga hertoginne van Brabant, stightersse der beggynnen [...], (Antwerpen: weduwe P. Jacobs, 1712). Het leven van den H. Donatus Martelaer (Brussel: J.B. Jorez, 1772). Het Leven van den H. Donatus Martelaer; Patroon tegen alle schaedelyk Onweder, van Storm-winden, Regens, Drooghte, van Hagel, Donder en Blixem [...] (Brussel: weduwe J. Vleugaert, 1764). Het leven van den H. Rochus belyder, patroon tegen de peste. Welken heyligen bezonderlyk geviert word in de kerke der Alexiaenen, gezeyd Celle-broeders, binnen Lier, alwaer de reliquien van den zelven heyligen zijn berustende (Lier: Le Tellier, 1783). Het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Lede gezeyd de Nood Gods. Met het broederschap der Zeven Weeën en godvruchtige oeffeningen (Sint-Niklaas: J. Edom & B.F. De Cock, 1845). Histoire abrégée de la bienheureuse Marguerite de Louvain, dite communément Fière Marguerite (Leuven: Marneff-Vannes, s.a.). Histoire du très S. Sacrement miraculeux, conservé à Herckenrode depuis l’année 1317 (Leuven: J.F. Van Overbeke, 1773). Histoire du Très-Saint Sacrement de Miracle conservé ci-devant à Herckenrode aujourd’ hui à l’ église de S. Quentin à Hasselt (Hasselt: P.F. Milis, 1854). Histoire miraculeuse de l’ église de Notre-Dame de Laeken (Brussel: JanssensDeffossé, 1850). Historia et miracula SS. Hostiae anno M.CCC.LXXIV Middelburgi in Zelandia in carnem conversae indè Coloniam & Lovanum translatae (Leuven: A. de Witte, 1674). Historie en Mirakelen van Onze Lieve Vrouw tot Cortenbosch (Sint-Truiden: J.B. Smits, 1790). Historie ende mirakelen van de Alderheyligste Hostie in het jaer MCCCLXXIV tot Middelburg in Zeeland in zienlyk vleesch veranderd, van daer naer Keulen, ende van Keulen naer Loven overgebragt, alwaer zy in de kerk der EE.PP. augustynen 734

Bibliografie tot grooten troost der geloovige bewaerd wierd, en nu in S. Jacobs kerk verplaetst (Leuven: T. Franckx, [1804]). Historie van het Hoogweêrdig, Miraculeus, ende Heylig Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: C.H. De Vos, 1792). Historie van het Hoogweerdig, Mirakuleus en Heilig Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: C.H. De Vos, 1792 [negentiende-eeuwse herdruk]). Historie van Onse Lieve Vrauwe van Hanswyck (Mechelen: G. Lints, 1670). Historie van Onze Lieve Vrouw in het Hammeken onder het dorp Sempse (Mechelen: P.J. Hanicq, 1828). Historien ende prophecien wt der Heyligher Scriftueren (Antwerpen: S. Kock, 1535). Huysmans, D., Cort verhael van het miraculeus Cruys van Hoboken, ende des selfs omstandigheden (Antwerpen: H. Verdussen, [1696]). Instelling van het lofweêrdig broederschap des H. Kruys, in de kerk van den H. Joseph, op den Rozier, als-mede de regels en statuten van het zelve, waer is bygevoegt de XIV. statien en schoone gebeden tot den lydenden Jesus (Antwerpen: P. Ville, s.a.). Jubilé gedurende 50. dagen, te beginnen op den eersten sondag van september tot den vierden sondag van october inclues, in de parochiale kerke der stad Halle, tot gedagtenisse van haere wonderbaere verlossinge der ketters en beld-stormers, in ’t jaer 1580 (s.l.: s.n., s.a.). Kort begryp der mirakelen, gratien, ende wonderheden geschied door de voorspraeke van [...] Maria, geviert binnen Scherpenheuvel [...] (Antwerpen: F.I. Vinck, s.a.). Kort begryp van de stadt Aerschot, synde een Hertoghdom in Brabant, haere opkomste, met eene korte beschryvinge van het Beêldt der Moeder Godts, aldaer in de Colegiaele Kercke Miraculeuselyck rustende: Met eenige Gebedekens tot haeren Lof, om den toeloop, ende Devotie tot het selven Beêldt nogh meer en meer te vervoorderen, getrocken uyt seer oude Chronycken van Brabant, &c. (Brussel: J.B. Jorez, 1766). Kort begryp van het leven, dood, wonderheden en weldaeden van de weerdige en Zalige Margareta van Loven (Leuven: Marneff-Vannes, [ca. 1805]). Kort begryp van het wonderbaer leven van de H. Agatha, maegt en martelaeresse, patronersse der prochie van Landscauter Lande en marquisaet van Rhodes (Gent: Vanderhaeghe-Maya, s.a.). Kort begryp van het wonderbaer leven van den H. Joannes Capistranus, belyder, van ’t Orden der Minderbroeders, met den oorsprong en instellinge van het broederschap onder de Aenroepinge van den zelven Heyligen (Antwerpen: J.E. Parys, 1790). Kort verhael van het Crucifix, rustende op Ackergem (Gent: C. de Goesin, s.a.). 735

Bibliografie Kort verhael van het Crucifix rustende in’t clooster van Deynse op Ackergem (Gent: M. de Goesin, [tussen 1731-1761]). Korte uytlegging van het leven van den H. Joannes Baptista patroon der parochie van sint-Jans-Hemelveerdigem (Gentbrugge: Byl-Canivé, s.a.). L’ histoire de la vie et des miracles de [...] Sainte Alene [...] (Brussel: J.B. Slevens, 1753). L’ histoire de la vie et des miracles de la bien-heureuse vierge et martyre Sainte Helene. Dont les precieuses reliques reposent en l’ église de l’ illustre abbaye de Forest prés de Bruxelles de l’ordre de Saint Benoist. Nouvelle édition (Brussel : E.H. Fricx, 1697). La Vie et les Miracles de sainte Wivine première abbesse et fondatrice de la noble et illustre Abbaye du Grand Bygard, Où repose son précieux Corps, Patrone singuliere pour le mal de Gorge, Peste, Pleuresie, Fiévre maligne & toutes sortes des maux, tant pour les Personnes que pour les Bestiaux (Brussel: J.J. Boucherie, 1757). Le Saint Trésor de Notre-Dame de Tongres (Tongeren: M. Collée, 1871). Lemeere, J.B., Lovenschen almanak voor [...] 1864 (Leuven: P.J. Verbiest, [1863]). Levensbeschryving van den H. Eligius, bisschop van Noyon, patroon van Grembergen en byzonderen beschermer tegen de plaeg der beesten (Sint-Niklaas: E. DalschaertPraet, [1859]). Lipsius, J., Histoire de Notre-Dame de Hal, nouvelle édition (Brussel-Oostende: C.J.A. Greuse, 1849). Lipsius, J., Histoire de Notre-Dame de Hal, nouvelle édition (Brussel-Oostende: C.J.A. Greuse, 1859). Lovensche Kerssouwieren-almanak voor 1861. Eerste jaer (Uitgave van het Kerssouwken N° 3) (Leuven: T.Q. Herremans en C.J. Fonteyn, [1860]). Loycx, P., Oorspronck ende voortganck van S. Willebrorts-prochie buyten Antwerpen [...] (Antwerpen: J. Mesens, 1650). Loycx, P., Oorsprong en voortgang der parochiaele kerke van den heyligen Willibrordus buyten Antwerpen (Antwerpen: P.J. Parys, 1769). Loys, F., Den nieuwen Spiegel der Jonkheyt ofte gulden ABC (Brugge: M. de Sloovere, 1779). Lupus, C., Oratio panegyrica in laudem sacrosanctae Hostiae in carnem conversae Middelburgi Zelandorum anno m.ccc.lxxiv (Leuven: A. de Witte, 1674). Maillard, C., Histoire de Nostre Dame de Hale. Divisée en trois parties (Brussel: H.A. Velpius, 1651). Maillard, C., Histoire de Notre-Dame de Hal [...] ouvrage refondu et augmenté par un père de la même Compagnie [de Jésus] (Halle: Vanden Broeck-De Smeth, 1866). Manier om godvrugtiglyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roozenkransken

736

Bibliografie van Maria, ingesteld en verkontigd doór den H. Dominicus (Turnhout: Brepols en Dierckx, zoon, s.a.). Maniere om godvrugtelyk en met profyt der zielen te lezen het Heylig Roosen-kransken van Maria [...] (Turnhout: P.J. Brepols, s.a.). Mattens, N., Onse L. Vrouwe van Duffel ofte van Goeden Wil, dat is de wonderheden van Maria [...] tot Duffel (Antwerpen: weduwe Jacobs, 1717). Met permissie. Den hooveerdigen opgang van Philippus Artevelt, jegens Lodewyk van Maele, graeve van Vlaenderen, gedempt in eenen slag by Roosebeke door den koning van Vrankryk. Bystand van het mirakeleus beeld van Maria ontrent Yper (Brugge: J. Bogaert en Zoon, 1797). Miracles advenus à Wesemale par l’ intercession de Sainct Job, patron dudit lieu (Leuven: P. van Dormael, 1633). Miraeus, A., Fasti Belgici et Burgundici (Brussel: J. Peperman, [ca. 1662]). Molyn, G., Triumphus Beatae Mariae Virginis de Bono Successu (Brussel: s.n., 1726). Nessel, N., Thrésor spirituel de la teste sacrée de Sainte Pétronille, vierge, reposante en la chapelle du chasteau de Reckheim (Luik: J. Ouwerx, 1629). Nouvelle confrerie […] sous le titre des trois SS. ROYS, dans l’Eglise des Dames Chanoinesses Regulieres de Berlaimont (Brussel: G. Scheybels, 1671). Numan, P., Mirakelen van Onse Lieve Vrouwe, ghebeurt op Scherpen-heuvel zedert den lesten boeck daeraff vuytghegheven [...] (Brussel: R. Velpius & H. Antoni, 1614). O.L.V. ten Troost te Vilvoorden, of korte geschiedenis van het klooster en van het beeld, onder dien naem bekend (Brussel: J. Vandereydt, 1853). Omstandig verhael van het geen’er voorgevallen is in het verbergen der H.H. Miraculeuse Hostien, berustende in de collegiale en parochiale kerk van de H.H. Michaël en Gudila binnen Brussel, sedert den 24 november 1789 tot den 16 der volgende maend december (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, [approbatie 1790]). Onse L. Vrouwe van Duffel dat is den oorspronck, voortganck ende miraculen van haer miraculeus beelt (Antwerpen: M. Binnaert, 1644). Onze-Lieve-Vrouw van Kleemkapel te Caprijcke (Sint-Niklaas: Dalschaert-Praet, 1874). Paquot, J.N., Mémoires pour servir à l’ histoire littéraire des dix-sept provinces des Pays-Bas, de la principauté de Liège, et de quelques contrées voisines, 18 delen (Leuven, 1763-1770). [Poels, P.M.], Kort verhael der mirakuleuse stichting van de weerdige kapel van O.L.Vrouw gevolgd van de inrigting van den H. Kruysweg en andere godvruchtige oefeningen in de parochiale kerk van Lubbeek (Mechelen: J.F. Gilis, 1859). 737

Bibliografie Précis historique de Notre-Dame de Basse-Wavre (Brussel: J.J. Vanderborght, 1834). Remy, M., Histoire de Nostre Dame de Hale, par Iuste-Lipse [...] (Brussel: H.A. Velpius, 1661). Remy, M., Histoire de Nostre Dame de Hale, par Iuste-Lipse [...] (Brussel: weduwe G. Scheybels, 1680). Ribadineira, P. & Rosweydus H., Generale legende der heyligen, 2 delen (Antwerpen: J.B. Verdussen, 1711). Ruteau, B., La vie et martyre de S. Adrien [...] (Aat: J. Maes, 1637). Schat-kiste der litanien, (Brugge: C. de Moor, [ca. 1786-1792]). Scortia, F. (vertaling: pater Taisne), Kort verhael van het leven van den H. Franciscus Xaverius (Brussel: J. Mommaert, 1660). Solemneelen jubilé van twee-honderd jaeren [...] tot Halle in Henegau (s.l.: s.n., [1780]). Solemnelen jubel-dag van het vyfhonderste jaer van de glorieuse dood van de salige Margaretha van Loven, maegd en martelersse, gehouden tot Loven, op den 9 september 1725 (Leuven: J. Sassenus, 1725). Sollerius, J.B., Acta S. Rumoldi episcopi et martyris, apostoli et patroni Mechliniensium (Antwerpen: J. du Moulin, 1718). Taisne, P.F., Het leven, apostolycke deughden, gheduerighe mirakelen ende glorie vanden H. Franciscus Xaverius vande Societeyt Jesu (Antwerpen: M. Cnobbaert, 1663). Taisne, P.F., Onse Lieve Vrouwe van Troost, een oudt mirakeleus beeldt in het vermaert vrouwen-clooster, oft abdye van Nieuw Ierusalem ghenaemt Spermaillie, inde stede van Brugghe [...] (Brugge: weduwe J. Clouwet, 1666). [Van Caloen, J.], Triumphe van het heilig Kruise Christi Jesu, dat is de Geschiedenisse van de vier kruisreliquien die vereerd worden of eertijds vereerd wierden te Dordrecht in Holland, te Middelburg in Vlaanderen, in onze lieve Vrouwe kerke te Brugge ende te Sinte-Kruis, nevens Brugge (Brugge: Petyt, 1871). V[an den] B[emden], M., Den devoten pelgrim reysende naer diversche miraculeuse beelden van de H. Maghet Maria, soo in Brabant, als andere om-ligghende plaetsen (Brussel: weduwe P. vande Velde, [ca. 1697]). Van Craeywinckel, L., Een lelie onder de doornen […] Heylige Maghet Dympna […] patroonersse van de Vryheydt van Gheel […] (Brussel: weduwe G. Cawe, s.a.). Van Craeywinckel, L., Een lelie onder de doornen, de edele, doorluchtighe ende heylighe maghet Dymphna dochter vanden koninck van Yrlandt, patronersse vande vrijheydt van Gheel (Antwerpen: weduwe J. Sleghers, [tussen 1688-1714]). Van Craeywinckel, L., Een lelie onder de doornen, de edele, doorlugtige ende heylige 738

Bibliografie maget Dympna, dogter van den koninck van Yrlandt patroonersse van de vryheyd van Gheel (Antwerpen: J.B. Carstiaenssens, [ca. 1780]). Van Craeywinckel, L., Een lelie onder de doornen. De edele, doorlugtige ende heylige maghet Dympna, dogter van den koninck van Yrlandt, patroonersse van de Vryheyd van Gheel […] (Brussel: weduwe G. Cawe, [tussen 1733-1777]). Van Craeywinckel, L., Een lelie onder de doórnen, de edele, doorlugtige en heylige maeget Dympna, dogter van den koning van Yrland, patroonersse van de vryheyd van Gheel, wiens leven, martelie en dood, ook van den H. priester Gerebernus haeren biegt-vader, hier in ’t kort beschreven is (Turnhout: Brepols, [1848]). [Van de Wyer, J.], Historie van het hoogweirdigh, miraculeus, ende Heyligh Sacrament in de Hegge tot Poederle (Antwerpen: J.F. van Soest, [1751]). Van der Buecken, M.G., Wonderen bystandt van de alder-heylighste Maeght ende Moeder Godts Maria, bethoont aen Haere getrouwe dienaers in de vermaerde collegiaele ende parochiaele hooft-kercke van den Heyligen Petrus binnen Loven (Leuven: T.C.J. De Zangré, [1757]). Van Gestel, C., Historia sacra et profana archiepiscopatus Mechliniensis, 2 delen (’s-Gravenhage: C. van Lom, 1725). Van Herdegom, G., Diva Virgo candida, candidi ordinis praemonstratensis mater tvtelaris et domina, tribvs libris distincta (Brussel: M. de Bossuyt, 1650). [Van Hove, S.], God-vruchtighe oeffeninghe ter eere van het wijdt vermaert ende mirakeleus Heylich Cruys van Beveren-bij-Rousselaere (Brugge: N. Breyghel, [1642]). Van Lathem, L., Historie der mirakuleuse kerk van O.-L.-Vrouw tot Alsemberg [...] (Brussel: J.J. Vanderborght, s.a.). Van Voshem, F., Beknopte levens-beschryving van den H. Bisschop en belyder Hubertus, gestorven Ter Fure 30. Mey 727. Waer by gevoegt syn historiesche aenmerkingen ende verklaeringen (Brussel: F. t’Serstevens, s.a.). Vanden Bossche, P., Den Catholycken Pedagoge oft Christelycken Onderwyser in den Catechismus (Antwerpen: H. van Dunwalt, 1685). Vandermoere, J.[?], Historie van O.L.Vrouw van Halle getrokken uyt Justus Lipsius en vermeerderd met eenige wonderbaere genezingen die na zyne dood gebeurd zyn. Nieuwe uitgaef (Halle: Van den Broeck-Desmeth, [ca. 1849]). Verpoorten, J.D., Het leven van den H. Donatus, patroon tegen het onweêder, storm, donder, blixem, ende andere onstuymigheden van de logt. Doôr Mr. den abt ..... [sic] rector van de Sorbonnen. Uyt het Fransch over-gezet, doôr J.D. Verpoorten. Deêze reliquiën zijn berustende, ende worden altyd gevierd op den eersten zondag van ider maend, in de collegiale, ende parochiale kerk van den H. Jacobus, binnen Antwerpen (Antwerpen: G. Berbie, 1759). 739

Bibliografie Vijftighjaerigen jubile-triomph [...] (Leuven: G. Stryckwant, 1724). Vincartius, J., B. Virgo cancellata in insigni ecclesia collegiata D. Petri Insvlae cvltv et miracvlis celebris (Rijsel: P. de Rache, 1636). Vincartius, J., De cultu Deiparae libri tres, carmine elegiaco (Rijsel: N. de Rache, 1648). Visschers, P.J., St. Juliaens Gasthuis te Antwerpen (Antwerpen: Janssens, 1853). Visschers, P.J., Geschiedenis van St. Andries kerk te Antwerpen, sedert hare opkomst, tot den huidigen dag, 3 delen (Antwerpen: Janssens, 1853-1862). Vrancx, C.C., Den tweeden cout der nichten, inhoudende veel schoone mirakelen van Maria ghebenedijdt (Gent: G. Manilius, 1601). Waerachtige mirakelen geschiedt in de parochiale kercke tot Wesemael door de voorspraecke van den heyligen belyder en propheet Job, patroon der selver kerck, wiens mirakeleus beeldt aldaer is rustende (Leuven: J.B. van der Haert, 1750). W[alravius], A[ndreas], Het leven van den H. ende glorieusen martelaer ende bisschop Blasius, wiens miraculeuse gebeenten rusten in de vermaerde abdye van Diligem van de heylighe ende witte orden der praemonstreyt, ghelegen by Brussel (Brussel: G. Scheybels, 1655). Wichmans, A., Brabantia Mariana tripartite (Antwerpen: J. Cnobbaert, 1632). Willemaers, P., Vita Sanctissimi confessoris et pontificis Huberti denati in Vura Ducum, & in vitam gloriosiorem nati anno 730. 29. Maii (Brussel: E.H. Fricx, 1730). Wonderlyck leven van de heylige Godelieve maget en martelaeresse wiens HH. reliquien zijn berustende in de Prochiale Kercke van Ghistel (Kortrijk: J. De Langhe, 1764). X.H., Almanak of jaerboekje van de stad en het kanton Diest [...] voor het schrikkeljaer 1860. Eerste jaer (Diest: A. Havermans, [1859]). Ydens, S., Histoire dv S. Sacrement de Miracle (Brussel: R. Velpius, 1605). Ydens, S., Historie van het H. Sacrament van Mirakelen berustende tot Bruessel in de collegiale kercke van S. Goedele (Brussel: R. Velpius, 1608).

Geraadpleegde literatuur 1152-1977. Het Heilig Bloed te Voormezele-Ieper (Ieper, 1977). A.B., ‘De oude Godelieveabdij van Gistel in 1818’, in: Biekorf, 103 (2003), p. 186. A.B., ‘Het H. Bloed van Voormezele in 1664’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 183. A.R., Courte notice sur Notre-Dame-au-Lac à Tirlemont (Tienen, 1873). 740

Bibliografie Adriaanse, J., ‘Een oud gedenkplaatje’, in: Jaarboek Oudheidkundige kring ‘De Vier Ambachten’ Hulst (1932), p. 55-57. Aertgeerts, H., Een parochiekroniek. 150 jaar parochie Sint-Jan-Evangelist Koningshooikt (Koningshooikt, 1992). Aertgeerts, H. & Claes, A., Patroonheiligen van ambachten en beroepen (Sint-Katelijne-Waver, 1995). Ampe, A., ‘Philips van Meron en Jan van Denemarken’, in: Ons Geestelijk Erf, 50 (1976), p. 10-37, 148-203, 260-308 en 353-377 (hoofdstuk 1); 51 (1977), p. 169-197 en 367-390 (hoofdstuk 2); 52 (1978), p. 397-427; 53 (1979), p. 240-303; 54 (1980), p. 113-157 (hoofdstuk 3). Ampe, A., ‘Calenus’ onvindbare Cort verhael uit 1614 na 50 jaar teruggevonden’, in: Ascania, 30 (1987), p. 97-102. Andreas Marcus, P., ‘Abt Judocus Gillis van Puurs (1649-1660)’, in: Heemkundig jaarboek, uitgave van de Vereniging voor heemkunde in Klein-Brabant, 6 (1971), p. 3-32. Arents, P., Antwerpen in dicht en lied, 2 delen (Antwerpen, 1965-1976). Arras, J., ‘De Virga Jesse op oude prenten’, in: B. Joosten, e.a. (red.), De Hasseltse Virga Jesse en haar kerk (Hasselt, 1981), p. 33-48. Art, A. & Fayt, R., Inventaire de la bibliothèque de Max Elskamp léguée à l’Université Libre de Bruxelles (Brussel, 1973). Arts, J.M., L’ancien Couvent des Dominicains à Bruxelles (Gent, 1922). Audenaert, N. & Van Campenhout, N., Over de geschiedenis van Eksaarde (Lokeren, 1998). Axters, S., ‘Bijdragen tot een bibliographie van de Nederlandsch dominikaansche vroomheid’, in: Ons Geestelijk Erf, 8 (1934), p. 39-104. Baetens, R. (red.), Brepols drukkers en uitgevers 1796-1996 (Turnhout, 1996). B[aggerman], G., ‘Leuvense drukkers. Een oude rekening van de Leuvense drukker Bernardijn Maes voor zijn broeder Joannes Maes abt van de abdij van ’t Park te Heverlee’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 1-16. Baggerman, G., ‘Ikonografische en bibliografische bijzonderheden in verband met het H. Sakrament van Mirakel te Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 7-16. Baggerman, G., ‘Fiere Margriet van Leuven’, in: Meer Schoonheid, 28 (1981), p. 98104. Baldomero, J.D., Anna van Sint-Bartholomeus: de Zalige van Antwerpen (15491626) (Antwerpen, 1980). Batselier, P., ‘Volksdevotie in het land der onbekende santen’, in: Dendermonde. Folklore, 2 delen (Dendermonde, 1974), deel 1, p. 79-107 en 171-176. 741

Bibliografie Baudouin, F., ‘Balthasar I Moretus, ‘gheestelyck vader’, en zijn verwanten, begunstigers van de Antwerpse annuntiaten’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 131-156. Baudouin, P., e.a. (red.), Sint-Gummarus: iconografie en verering (Lier, 1990). Bauwens, J., Het oeuvre van L.J. Fruijtiers (Brussel, 1974). Beaufays, I., Geschiedenis van den heiligen Paschalis Baylon, minderbroeder (Gent, 1900). Beek, H.H., Waanzin in de middeleeuwen, beeld van de gestoorde en bemoeienis met de zieke (Hoofddorp, 1974). Beekman, A., De H. Laurentius diaken-martelaar (Egmond, 1958). Beewegen vanuit Rijmenam (Heemkring Het Hoefijzer) (Rijmenam, 1982). Berbée, P.A.J.S., ‘“Bedevaart” en “pelgrimstocht” in Nederland. Over oude termen en nieuwe methoden in bedevaartonderzoek’, in: N. Lettinck & J.J. van Molenbroek (red.), In de schaduw van de eeuwigheid. Tien studies over religie en samenleving in laatmiddeleeuws Nederland aangeboden aan prof. dr. A.H. Bredero (Utrecht, 1986), p. 167-199. Berlière, U. & Brouette, E., Monasticon belge, 8 delen (Maredsous, 1890-1993). Bernard, [Dom], Geschiedenis der benedictijner abdij van Affligem (Gent, 1890). Bets, P.V., Histoire de la ville et des institutions de Tirlemont, 2 delen (Leuven, 18601861). Bets, P.V., Geschiedenis der gemeenten Oplinter, Bunsbeek en Hautem, alsook der abdij van Oplinter (Leuven, 1870). Bets, P.V., Geschiedenis der gemeente en mirakuleuze kerk van Hakendover (Tienen, 1882). Bibliotheca catholica Neerlandica impressa, 1500-1727 (Den Haag, 1954) [afgekort: BCNI]. Bijnen, J., ‘De burijngravure van onse lieve vrouwe ter sneeuw tot werbeke’, in: Devotionalia, 32 (2013), p. 294-297 en 33 (2014), p. 40-42, 92-95 en 164-168. Bijnens, B., Zuid- of Frans-Vlaanderen (Nieuwpoort, 1964). Bijsterveld, A.J.A. & Van de Perre, D., Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse abdij (Leuven, 2001). Boeckl, C.M., ‘Plague imagery as metaphor for heresy in Rubens’ The miracles of Saint Francis Xavier’, in: The Sixteenth Century Journal, 27 (1996), p. 979-995. Boeren, P.C., Heiligdomsvaart Maastricht. Schets van de geschiedenis der heiligdomsvaarten en andere jubelvaarten (Maastricht, 1962). Boets, J., Gezelles Cortracena (Antwerpen-Utrecht, 1972).

742

Bibliografie Boisdequin, M., L’ imagerie anversoise: un outil pédagogique au service de la réforme catholique, Piété baroque en Luxembourg (Bastogne, 1995). Boni, A., Scherpenheuvel. Basiliek en gemeente in het kader van de vaderlandse geschiedenis (Antwerpen, 1953). Bonnefoy, J.F., Leven van de heilige Johanne van Frankrijk: kroniek van de Annonciade (Heverlee, 1980). B[oone], A., ‘Onze Vrouwe van Isenberghe’, in: Rond den Heerd, 9 (1874), p. 297300. Borremans, P., Ars sacra. Inventaris en beschrijving van kerkelijke kunstschatten in het Pajottenland (Sint-Kwintens-Lennik, 1975). Borremans, P., ‘Kunstschatten in de Lennikse Sint-Kwintinuskerk. De H. Rochus van Montpellier’, in: Het Oude Land van Edingen en Omliggende, 34 (2006), p. 197-201. Bosmans L. & Van den Nieuwenhuizen, J., Het schilderij ‘Sint Willibrordus in aanbidding voor de H. Familie’ van P.P. Rubens in de Sint-Willibrorduskerk te Antwerpen (Antwerpen, 1969). B[ossaerts], J., Korte beschrijving van het leven en mirakelen van den Heiligen Guido patroon van Anderlecht [...] (Brussel, 1898). Bottelare. Genade-oord der H. Moeder Anna (Gent, [1926]). Bousse, A., Geschiedenis van Schilde (Schilde, s.a.). Bousse, A., ‘De Onze Lieve-Vrouwe-kerk van Laken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 209-214. Bourguignon, E., ‘Le “Grand Tour” de Basse-Wavre’, in: Le Folklore Brabançon, 11 (1932), p. 329-340. Bowen, K.L., ‘Popular literature for Scherpenheuvel’s pilgrims at the turn of the nineteenth century: a successful but underestimated component of P.J. Brepols’s early career’, in: Quaerendo, 31 (2001), p. 26-84. Bowen, K.L., Marian pilgrimage sites in Brabant: a bibliography of books printed between 1600-1850 (Leuven, 2008). Bowen, K.L. & Imhof, D., Christopher Plantin and engraved book illustrations in sixteenth-century Europe (Cambridge, 2008). Braekman, W.L., ‘De noveen van St.-Hubertus naar een Vlaamse eenbladdruk van 1516’, in: Volkskunde, 73 (1972), p. 1-14. Braekman, W.L., ‘Betekenis en datering van de volksprent “Den Ghendtschen ommeganck”’, in: Volkskunde, 75 (1974), p. 1-9. Braekman, W.L., Hier heb ik weer wat nieuws in d’ hand. Marktliederen, rolzangers en volkse poëzie van weleer (Gent, 1990). 743

Bibliografie Braekman, W.L, ‘Bedevaartlepels, -vaantjes en ‘tacken’ van Sint-Lieven’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 11-20. Braekman, W.L., ‘Een bundel gedrukte marktliederen ontsloten’, in: Volkskunde, 95 (1994), p. 1-32. Braekman, W.L., ‘Antwerpse “consten ende secreten” voor verlichters en “afsetters” van gedrukte prenten (17de e.)’, in: Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse Taal- en Letterkunde, 1 (1994), p. 78-152. Braekman, W.L., ‘Vijf nieuwe moordliederen uit Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 76 (2001), p. 338-357. Braekman, W.L., ‘De Boete’, in: A.J. Bijsterveld & D. Van de Perre, Het mirakelboek en de stichtingsgeschiedenis van de Ninoofse abdij (Leuven, 2001), p. 165-169. Braekman, W.L., Leven en werk van de Gentse rederijker Jacobus Hije (1667-1749) (Brussel, 2002). Braem, P., Augustijnenklooster te Gent (Gent, 1976). Brandenbarg, T., ‘St.-Anna en haar familie. De Anna-verering in verband met opvattingen over huwelijk en gezin in de vroeg-moderne tijd’, in: Tussen heks en heilige. Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15de/16de eeuw (Nijmegen, 1985), p. 101-126. Brasschaat, gemeente der parken (Brasschaat, 1952). Bredero, G.A., Moortje en Spaanschen Brabander. Bezorgd door E.K. Grootes (Amsterdam, 1999). Bredero, G.A., Spaanschen Brabander Jerolimo. Met aantekeningen van Dr. F.A. Stoett. Herzien en van een inleiding voorzien door Dr. B.C. Damsteegt (Zutphen, 1980). Breuls, E., ‘De Büchermessen van Frankfurt en de internationale verspreiding van Lipsius’ werken door de Moretussen’, in: De Gulden Passer, 84 (2006), p. 281294. Broeckaert, J., Geschiedenis van Wetteren gevolgd van eene historische schets der omliggende gemeenten (Gent, 1862). Broeckaert, J., Dendermondsche drukpers, 4 delen (Dendermonde, 1890). Broeckhove, M., ‘Devotie in het Vlaamssprekend gedeelte van België tot de H. Donatus, biezondere patroon tegen schadelijke natuur- en vernielende kunstmatige luchtelementen’, in: Oostvlaamse Zanten, 34 (1959), p. 41-72, 85-101, 127-142, 170195 en 219-235. Broeckhove, M., ‘Over Sint-Eligius te Merelbeke naar aanleiding van de restauratie van zijn geklasseerde kapel’, in: Oostvlaamse Zanten, 67 (1992), p. 249-260.

744

Bibliografie Bronselaer, M., Geschiedenis van het klooster en O.L.Vrouw-ter-Muilen te Liedkerke (Antwerpen, [1945]). Bronselaer, M., ‘Reglement van Onse Lieve Vrouwen Broederschap te ’s-Hertogenbosch’, in: F. Hendrickx (red.), in: Pampiere wereld. Litteraria Neerlandica uit het bezit van de Universiteit Antwerpen (Leuven, 1994), p. 72-74. Brouwers, L., Carolus Scribani S.J. 1561-1629. Een groot man van de Contra-Reformatie in de Nederlanden (Antwerpen, 1961). Brouwers, L., De jezuïeten te Mechelen in de 17e en 18e eeuw en hun Xaveriuskerk (Mechelen, 1977). Bruegel. Een dynastie van schilders (Brussel, 1980). Bruggeman, J. [= J.B. Bethune], ‘Vanen en vaantjes’, in: Rond den Heerd, 8 (1873), p. 3-6. Brunet, J.C., Manuel du libraire et de l’amateur de livres, 6 delen (Parijs, 1860-1865). Brunold-Bigler, U., ‘Das Totenbildchen. Entstehung und Wandel eines religiösen Brauches’, in: J. Baumgartner (red.), Wiederentdeckung der Volksreligiosität (Regensburg, 1979), p. 291-302. Bryssinck, T., ‘De verering van de Heilige Amelberga te Temse’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 149-203. Buvé A. & Nauts, H., ‘Iconografie en volksgebruiken: Oude Wase bedevaartvaantjes en bedevaartgebruiken’, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 68 (1965), p. 111-145. Callewaert, D., ‘De Heilige Godelieve van Gistel en het mirakel (1050-1719)’, in: Biekorf, 71 (1970), p. 257-265 en 351-359. Callewaert, D., ‘Het leven van de H. Godelieve. De volksboeken met hun voorgeschiedenis’, in: Volkskunde, 79 (1978), p. 311-319. Callewaert, D., ‘Liederen rond Godelieve van Gistel 18e, 19e en 20e eeuw’, in: Volkskunde, 82 (1981), p. 170-178. Callewaert, D., ‘De Godelieveverering in de Brugse abdij. Een volkskundige benadering’, in: De Sint-Godelieveabdij te Brugge (Brugge, 1984), p. 219-244. Caraman, P., Ignatius Loyola: a biography of the founder of the Jesuits (New York, 1990). Caron, M., Helse en hemelse vrouwen (Utrecht, 1988). Caspers, C. & Gielis, M., ‘Scherpenheuvelbedevaarten uit Noord-Brabant, in het bijzonder de (doods)kistprocessie van Breda’, in: P.H.A.M. Abels, E.H. Bary, A.J.A. Bijsterveld & O. Thiers (red.), Van tweeën één. Kerk en West-Brabant door de eeuwen heen (Delft, 2001), p. 115-148.

745

Bibliografie Cassiman, A., ‘Het wondere Kruis van Deinze’, in: Oostvlaamse Zanten, 24 (1949), p. 96-104. Cassiman, A., ‘Machelen-gulde’, in: Oostvlaamse Zanten, 25 (1950), p. 89-101. Celis, G., De bedevaartplaatsen in Oost-Vlaanderen (Gent, 1914). Celis, G., Volkskundige kalender voor het Vlaamsche land (Gent, 1923). Celis, M.J., Spinnael, L. & Halflants, J., Onze Lieve Vrouw van Lubbeek in Brabant (Lubbeek, 1991). Christiaens, M.R., Kort verhaal van de Heilige Wivina en van de voormalige benedictinessenabdij te Groot-Bijgaarden (s.l., 1977). Claes, F., De bronnen van drie woordenboeken uit de drukkerij van Plantijn: het Dictionarium tetraglotton (1562), de Thesaurus Theutonicae linguae (1573) en Kiliaans eerste Dictionarium Teutonico-Latinum (1574) (Tongeren, 1970). Claes, F., ‘De Leuvense drukkersfamilie de Zangere (16de-18de eeuw)’, in: De Gulden Passer, 70 (1992), p. 117-128. Claes, G., De Antwerpsche jufvrouwen (Antwerpen, 1884). Claeys, H., Leven van Sint Niklaas van Tolentijn (Pittem, 1901). Claeys, H., Sint Eloy, apostel van Vlaanderen (Pittem, 1901). Clemens, T.H.J., De godsdienstigheid in de Nederlanden in de spiegel van de katholieke kerkboeken, 1680-1840 (Tilburg, 1988). Cloet, M. (red.), Het bisdom Brugge (1559-1984). Bisschoppen, priesters, gelovigen (Brugge, 1984). Cloet, M. (red.), Het decanaat Leuven in 1732-1734. Visitatieverslag van deken Rombout Van Kiel (Brussel, 1990). Cockx-Indestege, E., ‘De drukker van de Heilichdomme’, in: De vijfhonderdste verjaring van de boekdrukkunst in de Nederlanden (Brussel, 1973), p. 385-389. Cockx-Indestege, E. & Rouzet A, ‘Drukkers en boekverkopers in Brussel (15de17de eeuw)’, in: Varia Historica Brabantica, 6-7 (1978), p. 301-318. Coekelberghs, D. (red.), Trésors d’Art des églises de Bruxelles: catalogue de l’exposition (Brussel, 1979). Colens, J., ‘Drapeau de pèlerinage de sainte Gertrude, à Santvliet’, in: La Flandre, 4 (1872-1873), p. 396-397. Collin, L., ‘De Zwarte God in het begijnhof O.-L.-Vrouw ter Hoyen te Gent en het mirakelboek’, in: Oostvlaamse Zanten, 65 (1990), p. 161-178. Commun, J.F., Historisch bewys over het leven van den heyligen en roemweerdigen Bonifacius, gebooren te Brussel, gewezenen bisschop van Lausanne, belyder der H. Kerk, en overleden in het klooster Terkameren (Brussel, 1837).

746

Bibliografie Conservatoire de la Tradition Populaire Flamande. Musée de Folklore. Catalogue (Antwerpen, 1907). Cools, J., ‘De devotie in het Land van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 9-28. Coornaert, M., ‘De pelgrimstekens van Sint-Lenaart te Dudzele’, in: Biekorf, 88 (1988), p. 241-256. Coppens, C., ‘Sint Wivina’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 17-24. Cornelissen, J., Nederlandsche volkshumor op stad en dorp, land en volk, 6 delen (Antwerpen, 1929-1931). Cornelissen, M., ‘Sint-Donatusbegankenis en een nieuw bedevaartvaantje te Westmeerbeek’, in: Mededelingenblad: Heemkring Kanton Westerlo, 9:2 (1982), p. 74-76. Cornette, R., ‘Deux images de Sainte Adèle’, in: Le Folklore Brabançon, 4 (1928), p. 257-259. Correns, R., ‘In en rond de kerk’, in: Heemkundige kring Jan Vleminck, 1987:2, p. 33-51. Cosyn, A., Grand-Bigard. Notice descriptive (Brussel, 1910). Coulon, A.M., Histoire de Dadizeele et de sa statue miraculeuse de la Bienheureuse Vierge Marie (Brugge, 1889). Crab, J., De glans van Prémontré. Oude kunst uit Witherenabdijen der Lage Landen. Tentoonstellingscatalogus Abdij van Park-Heverlee, 15 september-11 november 1973 (Leuven, 1973). Crick, L., ‘Gegraveerde koperen plaat van de bedevaart te Carloo’, in: De Brabantsche Folklore, 7 (1927), p. 221-223. Crick, L., ‘Plaque ayant servi à imprimer les images de dévotion du pèlerinage de Scheut’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 1 (1929), p. 84-85. Crick, L., ‘Une image de Sainte Cicercule’, in: Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire, derde reeks, 2 (1930), p. 135-136. Crick, L., Un drapelet de pèlerinage inconnu. Extrait du Bulletin des Musées Royaux d’Art et d’Histoire (Brussel, 1933). Cruysberghs, K., Fiere Margriet van Leuven (Leuven, 1958). Coucke, A. (red.), Sint-Walburga. Een Brugse kerk vol geschiedenis (Brugge, 1982). D’Herdt, D., ‘De boekhandel en het boekdrukkersbedrijf in Aalst van 1700 tot 1830’, in: Het Land van Aalst, 48 (1996), p. 81-129 en 225-268. Daem, M., ‘De betekenis van de volksprent in de kultuurgeschiedenis’, in: Oostvlaamse Zanten, 35 (1960), p. 21-33. 747

Bibliografie Daem, M., ‘De verering en de iconografie van St.-Gertrudis te Wetteren’, in: Oostvlaamse Zanten, 48 (1973), p. 63-76 en 92-107. Daem, M., Votiefschilderijen en mirakelboek van kapelletje Schreiboom te Gent (Gent, 1975). Daem, M., ‘Votiefschilderijen en mirakelboek: Sint-Annaverering te Bottelare’, in: Oostvlaamse Zanten, 57 (1982), p. 61-166. Daem, M., ‘Gentse ommegangsreuzen en -dieren in de 17de eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 67 (1992), p. 87-98 en 155-178. Daem, M., ‘Reuzendieren in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 68 (1993), p. 157-212. Daem, M., ‘Het Heilig-Bloedkapelletje Ekkergem-Gent & Wilsnack (D)’, in: Oostvlaamse Zanten, 69 (1994), p. 141-175. Daem, M., ‘Mirakelverhalen over huisdieren en veldvruchten’, in: Oostvlaamse Zanten, 72 (1996), p. 71-84. Daems, H., ‘De Narrendans van Mater’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 183187. ‘Dagwijzer’, in: Rond den Heerd, 1 (1866), p. 280. ‘Dagwijzer’, in: Rond den Heerd, 8 (1873), p. 169-172. Dambre, O., De dichter Justus de Harduijn (1582-1641). Een biographische en letterkundige studie (Gent-Parijs-’s-Gravenhage, 1926). Dambre, O., ‘Harduwijn, Justus de’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964-currens), deel 1, kol. 599-603. Daniëls, P., Le St Sacrement de Miracle de Herckenrode conservé en l’ église de Saint Quentin à Hasselt. Traduit du Flamand par Ch. van Swijgenhoven, curé de Diepenbeek (Hasselt, 1904). Daras, H., Zijn tandpijn verkopen (Munte, 1999). Dauwe, J., Geschiedenis van de verering tot O.-L.-Vrouw van Lebbeke (Lebbeke, 1983). De Backer, A., e.a., Bibliothèque de la Compagnie de Jésus, 12 delen (Brussel-Parijs, 1890-1930). De Backer, C., ‘Beklede devotieprenten uit het klooster der penitenten bij St.-Jacobs te Gent’, in: Volkskunde, 84 (1983), p. 1-10. De Beer, J., ‘De papieren blazoenen der gilden, neeringen, broederschappen en andere vereenigingen van het Land van Audenarde’, in: De Brabantsche Folklore, 12 (1932-1933), p. 135-186.

748

Bibliografie De Beer, J., ‘Plombs et enseigne de pèlerinage de Sainte-Gertrude à Wetteren’, in: Revue belge de numismatique, 85 (1933), p. 89-96. De Beer, J., ‘De Heilige Maarschalken en Noodhelpers der Pest’, in: De Brabantsche Folklore, 79 (1934), p. 5-36. De Belser, A., Bijdragen tot de geschiedenis van Broechem, 5 delen (Broechem, 19491952). De Bertrand, R., Dévotions populaires chez les Flamands de l’arrondissement d’Hazebrouck (Duinkerken, 1855). De Bo, L.L. & Samyn, J., Westvlaamsch idioticon (Gent, 1892). De Bom, E., ‘Van den Branden’s Abraham Verhoeven’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 1 (1903), p. 178-184. De Borchgrave d’Altena, J., ‘Le mobilier de l’église de Haren’, in: Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, 1929:4, p. 13-16. De Brouwer, J., ‘Bedevaartvaantjes te Lede’, in: Land van Aalst, 5 (1953), p. 284-289. De Brouwer, J., Geschiedenis van het mirakuleus beeld van O.L. Vrouw van Lede genoemd de Nood Gods (Lede, 1953). De Brouwer, J., Bijdrage tot de geschiedenis van het godsdienstig leven en de kerkelijke instellingen in het Land van Aalst tussen 1550 en 1621 (Aalst, 1961). De Buck, V., Historie van O.L.V. ten Kerselaar binnen de parochie Edelaar (Oudenaarde, 1884). De Ceulaer, R., De Sint-Catharinakerk te Hoogstraten. Inventaris van het kunstpatrimonium van de provincie Antwerpen (Gent, 1988). De Clercq, C., O.L.Vr. van Kalfort. Ikonographische dokumenten (Antwerpen, 1935). De Clippele, S.P., Onze Lieve Vrouw van Groeninghe (Tielt, 1952). De Cock, A., ‘Volkskunde’, in: M. Rooses (red.), Vlaanderen door de eeuwen heen, 2 delen (Amsterdam, 1912-1913), p. 192-260. De Cock, A., Volkssage, volksgeloof en volksgebruik (Antwerpen, 1918). De Cock, A. & Teirlinck, I., Brabantsch Sagenboek, 3 delen (Gent, 1909-1912). De Cock, M. (red.), Met het hoofd onder de arm: een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens Houtem (Gent, 2007). De Coo, J., De boer in de Kunst (Rotterdam, s.a.). De Grave, D., Geschiedenis der gemeente Assche (Gent, 1900). De Groodt, R., Geschiedenis van Zwijndrecht en van het Vlaamsch Hoofd (Antwerpen, 1925).

749

Bibliografie De Groodt, R., Geschiedenis van Kruibeke (Sint-Niklaas, 1933). De Groote, H.L.V., ‘Een en ander over de Verdussens’, in: De Gulden Passer, 25 (1947), p. 257-279. De Groote, H.L.V., Vijftig jaar boekdrukkunst te Antwerpen 1764-1814 (Antwerpen, 1961). De Groote, H.L.V., ‘De Antwerpse boekdrukkunst van 1794 tot 1830’, in: Bouwstoffen voor de geschiedenis van Antwerpen in de XIXe eeuw (Antwerpen, 1964), p. 402-456. De H. Rumoldus en het opkomend christendom in Mechelen (Mechelen, 1857). De Harduwijn, J., Goddelicke lof-sanghen (1620) uitgegeven en toegelicht door dr. O. Dambre (Antwerpen, 1933). De Hasque, M., ‘Saint Blaise et son culte’, in: Cercle Anversois de l’ image. Liber memorialis 1932-1942 (Antwerpen, [ca. 1944]), p. 161-176. De Keersmaker, J., Volksdevotie en bedevaarten (Ruisbroek-aan-de-Rupel, 1992). De Keyser, P., ‘De steenen brooden van de St Niklaaskerk te Gent’, in: Oostvlaamse Zanten, 14 (1939), p. 85-110. De Keyser, P., ‘De St. Jans- en St Pietersvuren in Oost-Vlaanderen’, in: Volkskunde, 43 (1940-1941), p. 145-170. De Landtsheer, J., ‘Iusti Lipsii Diva Lovaniensis. An unknown treatise on Louvain’s Sedes Sapientiae’, in: Revue d’ histoire ecclésiastique, 92 (1997), p. 135-142. De Landtsheer, J., ‘Justus Lipsius en zijn relatie met Johannes I Moretus’, in: F. de Nave (red.), Justus Lipsius (1547-1606) en het Plantijnse Huis (Antwerpen, 1997), p. 82-108. De Lattin, A., Evoluties van het Antwerpse stadsbeeld: geschiedkundige kronijken, 9 delen (Antwerpen, 1940-1955). De Lattin, A., Sinjorenstad. Antwerpen rond de jaren ‘80 tot 1900 (Antwerpen, 1944). De Maar, F.E.R., De Heilige Apollonia in Nederland en Vlaanderen (Nijmegen, 1991). De Mecheleer, L., Rekeningen van de kerkfabriek van de Sint-Leonarduskerk van Zoutleeuw (1405, 1452-1599) (Brussel, 1997). De Meulemeester, M., Notes d’ histoire jettoise (Jette, [1914]). De Meyer, M., ‘Een oude bedevaartprent van Scherpenheuvel’, in: Volkskunde, 55 (1954), p. 144-145. De Meyer, M., De volks- en kinderprent in de Nederlanden van de 15de tot de 20ste eeuw (Antwerpen, 1962).

750

Bibliografie De Meyer, M., ‘“Wallfahrt” - “Pilgerfahrt” - “Bedevaart”’, in: Volkskunde, 65 (1964), p. 66-68. De Meyer, M., ‘De rol van de plaatsnamen en de heiligennamen in de volksgeneeskunde’, in: Naamkunde, 1 (1969), p. 119-126. De Meyer, M., Volksprenten in de Nederlanden 1400-1900 (Amsterdam-Antwerpen, 1970). De Meyere, V., De volkswoning en hare versiering. Folkloristische studie (Antwerpen, 1912). De Meyere, V., ‘Limburgsche bedevaartplaatsen in de XVIIIe en XIXe eeuw’, in: Nederlandsch tijdschrift voor Volkskunde, 31 (1926), p. 96-99. De Meyere, V. & Baekelmans, L., Het Boek der Rabauwen en Naaktridders. Bijdragen tot de studie van het volksleven in de 16e en 17e eeuwen (Antwerpen, 1914). De Molder, T., Geschiedenis van Oostmalle (Turnhout, 1947). De Mûelenaere, J., ‘De Heilige Beeldekensgilde (1864) en Gezelle’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 384-389. De Pauw, J.P., ‘Drie boekjes ter ere van het H. Kruis van Asse’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987), p. 231236. De Potter, F., Het boekje van St. Macharius: verhaal van zyn leven, dood en verering (Gent, 1867). De Potter, F., Vlaamsche bibliographie (Gent, 1893). De Potter, F., Gent, van den oudsten tijd tot heden: geschiedkundige beschrijving der stad, 8 delen (Brussel, 1975). De Potter, F. & Broeckaert, J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen, eerste reeks, arrondissement Gent (Gent, 1864-1870). De Potter, F. & Broeckaert, J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen, tweede reeks, arrondissement Eekloo (Gent, 1870-1872). De Potter, F. & Broeckaert, J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen, derde reeks, arrondissement Sint-Niklaas (Gent, 1877). De Potter, F. & Broeckaert, J., Geschiedenis van de gemeenten der provincie OostVlaanderen, vijfde reeks, arrondissement Aalst (Gent, 1897-1900). De Pue, J.P., De paters van de Kluis – de dominikanen – te Lier (Leuven, 1983). De Raadt, J.T. & Stockmans, J.B., Geschiedenis der gemeente Schelle (Lier, 1894). De Raeymaecker, K., Het godsdienstig leven in de landdekenij Antwerpen (1610-1650) (Leuven, 1977).

751

Bibliografie De Reinsberg-Düringsfeld, O., Traditions et légendes de la Belgique, 2 delen (Brussel, 1870). De Ridder, C.F., Thienen. Geschiedenis der collegiale kerk van den H. Germanus (Tienen, 1906). De Ridder, F., ‘Het vaantje van O.L.V ten Poel te Thienen’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (1921-1922), p. 94-95. De Ridder, F., ‘Aanteekeningen over de vereering van den H. Leonardus te Zoutleeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 129-132. De Ridder, F., ‘De H. Leonardus te Zout-Leeuw’, in: De Brabantsche Folklore, 3 (1923-1924), p. 143-146. De Ridder, P., Inventaris van het Oud Archief van de kapittelkerk van Sint-Michiel en Sint-Goedele te Brussel, 3 delen (Brussel, 1987-1988). De Roeck, A., ‘Devotie aan de grens. Bedevaartplaatsen in de dekenij Hoogstraten in de 17de en 18de eeuw’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 78 (2006), p. 5-82 en nieuwe reeks, 79 (2007), p. 101-109. De Rooms, B., ‘De devotie tot de heilige Cornelius te Diegem, bedevaartgebruiken en bedevaartvaantjes’, in: De Brabantse Folklore, 247 (1985), p. 240-262. De Ryckman de Betz (baron), De Maisières, T., & Dansaert, G., L’abbaye cistercienne de La Cambre (Antwerpen, 1948). De Smet, F.J., Description de la ville et du comté d’Alost depuis son origine jusqu’ à l’entrée des armées françaises en Belgique 1794 (Aalst, 1852). De Smet, J., ‘Kerkelijke gebruiken en toestanden in het Brugse Vrije 1500-1780’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 137-145 en 169-175. De Smet, J., ‘Volksdevoties te Brugge rond 1780’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1967), p. 36-46. De Splenter, S., Onze Lieve Vrouw van Dadizele (Dadizele, 1961). De Theux de Montjardin, X., Bibliographie liégeoise (Brugge, 1885). ‘De verering van Sint Bonifacius te Brugge’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 221. De Vigne, F., Mœurs et usages des corporations de métiers de la Belgique et du Nord de la France (Gent, 1857). De Vis, H. & Lindemans, P., ‘Het hoen in de West-Brabantsche folklore’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 1-18. De Vreese, W., ‘Numan (Philippe)’, in: Biographie Nationale, 28 delen (Brussel, 1899), deel 16, kol. 4-6. De Vries, M. & Te Winkel, L.A., Woordenboek der Nederlandsche taal, 29 delen (Den Haag-Leiden, 1898-1998).

752

Bibliografie De Vuyst, J., Het moordlied in de Zuidelijke Nederlanden (XIXe eeuw) (Brussel, 1976). De Weerdt, J., ‘Goyck en zijn kerk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927), p. 19-44. De Weerdt, J. & De Weerdt, L., Goyck. De kerk en de kapel van de Woestijn (Merchtem, 1927). De Wilt, A., ‘Enkele leden van de familie Plantin en de Annuntiaten’, in: De Gulden Passer, 38 (1960), p. 140-150. Debackere, M., ‘Rozebeke (Zwalm) en zijn ruiterprocessie: ontstaan en evolutie’, in: Van mensen en dingen, 3 (2005), p. 129-173. Deckers, J., Wonderdadig beeld van Onze-Lieve-Vrouw van Scherpenheuvel, weldoenster van het menschdom sedert vyf eeuwen, oorsprong en voortgang der godsvrucht tot deze wydvermaerde bedevaert (Leuven, 1859). Dedier, A., Geschiedenis van het mirakuleus beeld en der kerk van O.L.V. van WestRoosebeke (Antwerpen, 1923). Dela Montagne, V.A., ‘Schoolboeken te Antwerpen in de 17e eeuw’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 5 (1907), p. 1-35. Delafaille, F.E., Geschiedenis van Hanswyk te Mechelen (Mechelen, 1861). Delafaille, F.E., Bijdragen tot opheldering der geschiedenis van Mechelen, 2 delen (Mechelen, 1884). Delbaere-Dumoulin, J., ‘Blasiusommegang te Rumbeke in de loop der tijden’, in: Koninklijke geschied- en oudheidkundige kring te Kortrijk. Handelingen, nieuwe reeks, 21:3 (1944-1945), p. 269-292. Delestré, D.J., ‘Het vaantje van Sint Eloi, te Hasselt (Meise)’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 87-89. Demarest, H., ‘Beewegen van St.-Anna naar Onze-Lieve-Vrouw van ’t Boompje’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1977), p. 75-95. Demarest, H., ‘Prentenpatrimonium van S. Jan te Brugge’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 3 (1979), p. 149-175. Demarest, H., ‘Devotie tot de H. Donatus in het Vlaamssprekend gedeelte van België. Aanvullingen’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 4 (1982), p. 181-196. Demarest, H., ‘Jubileumprent H. Bloed 1869 van Jakob Petyt’, in: Volkskunde, 91 (1990), p. 34-50. Demarest, H., ‘Ook E.-J. Petyt in de frontlijn voor het H. Bloed’, in: Volkskunde, 94 (1993), p. 213-224. 753

Bibliografie Demarest, H., ‘Andermaal de Brugse H. Bloedprent van P. Nieustadt’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 24-31. Dendermonde folklore, 2 delen (Dendermonde, 1974). Dendooven, D. & Snick, J., Matthijs De Visch 1701-1765 (Reninge, 2001). Denorme, C., ‘Het mirakelkruis van Beveren-bij-Roeselare’, in: Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen opgedragen aan Z.E.H. Michiel English (Brugge, 1952), p. 81-94. Depauw, C., ‘Devotiegrafiek in Vlaanderen (circa 1550-1750): een globale kunsthistorische benadering’, in: Vlaanderen, 41 (1992), p. 175-184. Dequeker, L., Het Sacrament van Mirakel. Jodenhaat in de Middeleeuwen (Leuven, 2000). Desmaele, B., ‘Les imprimeurs et libraires des Pays-Bas au XVIIIe siècle. Un premier relevé’, in: Archief- en Bibliotheekwezen in België, 56 (1985), p. 205-320. Desodt, W. & De Lille, K.M., Devotieboekje over het H. Bloed te Voormezele met de teksten van 1664 (Roeselare-Voormezele-Ieper, 1995). Dessaer, R., Geschiedenis van Wemmel (Anderlecht, 1945). Devillers, L., ‘Ruteau, Benoît’, in: Biographie Nationale, 28 delen (Brussel, 1899), deel 20, kol. 464. Devliegher, L., ‘Sint-Laurensvaantje te Zedelgem’, in: Biekorf, 75 (1974), p. 119. Dewert, J., ‘Le Bon Dieu de Gembloux’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1922-1923), p. 209-210. Dewitte, A., ‘De fierter van Bonifacius, Brugge 1471. Een ontwerp Matheus van Stakenburch?’, in: Biekorf, 94 (1994), p. 268-271. Dewitte, A., ‘Judocus Reyphins pastoor van Izenberge, deken van de districten Veurne en Nieuwpoort, 1657-1672’, in: Biekorf, 106 (2006), p. 19-21. D[ewitte], A., ‘De remonstrancie vanden H. Bloede 1632’, in: Biekorf, 109 (2009), p. 312. Dewulf, M., ‘Een heksenjagersepidemie te Sint-Niklaas in 1692’, in: Annalen van de Oudheidkundige Kring van het Land van Waas, 68 (1965), p. 35-65. Dexters, G.H., ‘Sint-Markoen en ’t Sint-Markoenzeer’, in: De Brabantsche Folklore, 18 (1938-1939), p. 155-182. Dezutter, W.P., ‘Het bedevaartvaantje van O. L. Vrouw van Blindekens (Brugge ca. 1750)’, in: Biekorf, 80 (1980), p. 192-194. Dezutter, W.P. & Goetinck, M., 125 jaar Stedelijke Nijverheidsschool. Techniek als hefboom voor wetenschap en cultuur (Brugge, 1979).

754

Bibliografie Dezutter, W.P. & Van de Walle, R. (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984). Dhanens, E., Sint-Niklaaskerk Gent. Inventaris van het kunstpatrimonium van Oost-Vlaanderen, 16 delen (Gent, 1960). Dhanis, M.C.H., Opkomst en bloei van het christendom in Mechelen, 2 delen (Mechelen, 1857). Diegerick, A., Essai de bibliographie Yproise. Etude sur les imprimeurs Yprois. 15471834 (Nieuwkoop, 1966). Dierickx, H., Geschiedenis van Hoboken. Evolutie van plattelandsgemeente tot industrieel centrum (Antwerpen, 1954). Dierickx, H., Geschiedenis van Mortsel (Mortsel, 1961). Dierkens A. & Duvosquel, J.M., Le culte de saint Hubert au Pays de Liège (Stavelot, 1990). Dilis, E., Sinte Amelberga’s ommegang te Temsche in 1753 (Sint-Niklaas, 1908). Dirks, S., Histoire littéraire et bibliographique des Frères Mineurs de l’Observance de St-François en Belgique et dans les Pays-Bas (Antwerpen, [1885]). Diva Tungrensis of Geschiedenis van het Mirakuleus Beeld van O.L.V. van Tongeren (Tongeren, 1884). Dom, E., De geschiedenis van O.L.Vrouw van Goeden Wil te Duffel (Tongerlo, 1936). Dom, E., Dufflaea. Bijdragen tot de geschiedenis van Duffel (Duffel, 1955-1964). Donnelly, J.P., Ignatius of Loyola (New York, 2004). D[uclos], A., ‘O.L.V. van ’t Boomtje gezeid “Ter Lucht”’, in: Rond den Heerd, 20 (1884-1885), p. 205-207. Duerloo, L., ‘Pietas Albertina : dynastieke vroomheid in herbouw van het vorstelijk gezag’, in: BMGN: the Low Countries historical review, 112 (1997), p. 1-18. Duerloo, L., ‘Archducal piety and Habsburg power’, in: L. Duerloo & W. Thomas (red.), Albert & Isabella 1598-1621. Essays (Turnhout, 1998), p. 267-283. Duerloo, L. & Thomas, W. (red.), Albrecht & Isabella 1598-1621. Catalogus (Turnhout, 1998). Duerloo, L. & Wingens, M., Scherpenheuvel. Het Jeruzalem van de Lage Landen (Leuven, 2002). Duizend jaar Ekkergem (Gent, 1974). Dünninger, H., ‘Kleine Andachtsbilder als Indikatoren für Wallfahrt’, in: A. Döring & W. Brückner (red.), Wallfahrt. Pilgerzeichen. Andachtsbild. Aus der Arbeit am Corpuswerk der Wallfahrtsstätten Deutschland: Probleme, Erfahrungen, Anre755

Bibliografie gungen. Mit Katalog und Abbildungen der baden-württembergischen Wallfahrtsbildchen in der Sammlung Hofmann (Würzburg, 1982), p. 149-160. Dupont, R., ‘Het Paasch- en het O.H.-huizeken te Nieupoort’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 129-135. Dupront, A., Pèlerinage et lieux sacrés. Mélanges en l’ honneur de Fernand Braudel. Méthodologie de l’Histoire et des sciences humaines (Toulouse, 1973). Duran i Sanpere, A., Populäre Druckgraphik Europas. Spanien (München, 1971). Duverger, E., Antwerpse kunstinventarissen uit de zeventiende eeuw (1600-1617), 14 delen (Brussel, 1984-2009). Duverger, E. & Maufort, D., ‘De rolbezetting bij de productie van Van Dyck-grafiek’, in: C. Depauw & G. Luijten, Antoon van Dyck en de prentkunst (AntwerpenAmsterdam, 1999), p. 366-390. E.d.K., ‘Naar aanleiding van den paarden-ommegang te Mechelen’, in: Volkskunde, 20 (1909), p. 89-94. E.S., Levensschets der H.H. Maagden en Abdissen Harlindis en Renildis (Luik, 1871). E.T., ‘Bijgeloovige en godsdienstige gebruiken te Boitsfort’, in: Biekorf, 22 (1911), p. 351-352. ‘Een marktlied over het H. Bloed’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1961), p. 5759. Emblèmes, totems, blasons. Musée Guimet Mars-Juin 1964 (s.l., 1964). Engelen, C., (red.), Virga Jesse. Tentoonstelling (Hasselt, 1989). English, M., Op beevaart naar Onze Lieve Vrouw van Lissewege (Brugge, 1930). English, M., Passiedevotie in West-Vlaanderen, 2 delen (Brugge, 1938). English, M., ‘Westvlaamsche Gertrudis-prentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 1 (1939), p. 7-15. English, M., ‘Westvlaamsche gilde- en devotieprentjes’, in: Westvlaamsch archief voor geschiedenis, oudheidkunde en folklore, 2 (1940), p. 1-8. English, M., Godelieve van Gistel (Heiligen van onzen stam) (Brugge-Brussel, 1944). English, M., De Sint-Lenaardbeevaart te Dudzele (s.l., 1950). English, M., ‘Sint-Vincent, diaken’, in: Ons Heem, 12 (1958), p. 98-103. English, M., ‘Sint Markoen in West-Vlaanderen’, in: Biekorf, 59 (1958), p. 8-17 en 45-50. English, M., ‘De donderheilige Sint-Donatus en zijn verering in West-Vlaanderen’, in: Biekorf, 60 (1959), p. 65-73 en 103-110. English, M., ‘De kerk van Raversijde’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 229-234.

756

Bibliografie English, M., ‘Het mirakelkruis van Middelkerke’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 301-308. Erens, A., ‘Parochiezorg der Norbertijnen in Oost-Brabant’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (1933), p. 161-199. Erens, A., ‘De eeredienst van Sint Job te Wezemaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 1-4. Everaert, L., ‘De Sint-Annakapel te Oudergem’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 54 (1971), p. 321-333 en 428-441. Flahault, R., ‘Note sur l’hôpital Saint-Jacques à Bergues’, in: Annales du Comité flamand de France, 19 (1891), p. 253-318. Flahault, R., ‘Notes et documents sur le culte rendu à Spycker [...] à Saint Léonard’, in: Annales du Comité flamand de France, 21 (1893), p. 485-534. Flahault, R., Le culte de Saint Roch dans la Flandre Maritime (Duinkerke, 1904). Foncke, R., ‘Bij de verering van de Heilige Franciscus-Xaverius te Mechelen’, in: Mechelsche bijdragen, 9 (1942), p. 12-26 en 37-53. Foncke, R., ‘Rondom de verering van de H. Quirinus in onze gewesten, te Mechelen en voornamelijk te Haacht’, in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 54 (1950), p. 59-80. Foppens, J.F., Bibliotheca Belgica, 2 delen (Brussel, 1739). Franken, H., Liederen en dansen uit de Kempen. Een optekening (Hapert, 1978). Frankignoulle, E. & Bonenfant, P., ‘Notes pour servir à l’histoire de l’art en Brabant’, in: Annales de la Société royale d’archéologie de Bruxelles, 39 (1935), p. 3-163. Fredericq, P., Het Nederlandsch proza in de zestiendeeuwsche pamfletten uit den tijd der beroerten met eene bloemlezing (1566-1600) en een aanhangsel van liedjes en gedichten uit dien tijd (Brussel, 1907). Frederiks, J.G. & Van den Branden, F.J., Biographisch woordenboek der Noord- en Zuidnederlandsche letterkunde (Amsterdam, 1888). Frère, J., Limburgsche volkskunde, 3 delen (Hasselt, 1926-1936). Garnier, N., L’ imagerie populaire française. Gravures en taille douce et en taille d’ épargne (Musée national des arts et traditions populaires), 2 delen (Parijs, 19901996). Gaublomme, V., ‘Beknopte geschiedenis van Erembodegem’, in: Het Land van Aalst, 2 (1950), p. 124-135. Geers, A., ‘Duisburg kreeg zijn vrijheidskeure vóór Brussel’, in: Autotoerist, 29 (1976), p. 504-505.

757

Bibliografie Geerts, G., ‘De kapel van de Hagelberg te Berendrecht 1732-1982’, in: Polderheem, 17:3 (1982), p. 54-59. Geldhof, J., ‘Een processievaantje van Blindekens Brugge, omstreeks 1750’, in: Biekorf, 66 (1965), p. 180-182. Geldhof, J., ‘Het gilde van St.-Cornelis en St.-Gheleyn in het St.-Janshospitaal te Brugge 1586-1741’, in: Biekorf, 77 (1977), p. 271-293. Geldhof, J., ‘Onderwijs en armenzorg’, in: M. Cloet (red.), Het bisdom Brugge (15591984). Bisschoppen, priesters, gelovigen (Brugge, 1984), p. 245-263. Génard, P., Les confréries de St. Antoine ermite à Anvers (Antwerpen, 1881). Geniets, U.E., ‘Sint-Jan de Doper en Averbode’, in: Vlaanderen, 39 (1990), p. 301304. Gerits, J., ‘Mirakelboeken van O.-L.-Vrouw van Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 39 (1985), p. 91-94. Gerits, J., ‘Sint-Gerlach van Houthem, beschermheilige tegen ziekten van mens en dier’, in: Ons Heem, 41 (1987), p. 69-94. Gerits, J., ‘Sint-Hubertusverering te Wakkerzeel’, in: Meer schoonheid, 36 (1989), p. 21-22. Gerits, J., ‘Een 17de-eeuws processiespel voor Sint-Gertrudis te Vorst-Kempen’, in: Liber amicorum prof. dr. Jozef Van Haver (Brussel, 1991), p. 139-151. Gerits, T.J., Mariale basiliek van Kortenbos (Hasselt, s.a.). Gerits, T.J., ‘Moerbeeck, Jan van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964), deel 4, kol. 578-581. Gerits, T.J., Sint Norbertus in de Brabantse kunst (Averbode, 1971). Gerits, T.J., ‘Volksleven rond de mariale bedevaartplaats Kortenbos in de 17de eeuw’, in: Ons Heem, 29 (1975), p. 194-201. Gerlo, A., Vervliet, H.D.L. & Vertessen, I., La correspondance de Juste Lipse conservée au Musée Plantin-Moretus (Antwerpen, 1967). [Gervoson, L.F.], Abrégé de l’ histoire et des miracles, de Notre-Dame de Dadizeele, traduit du Flamand (Dadizele, [1851]). Geschiedenis van een stuk uit het H. Kruis bewaard en vereerd in de kerk van den Heiligen Petrus te Galmaarden (Roosbeek, 1909). Geschiedenis van het Mirakuleus Beeld van Onze Lieve Vrouw van ’t Gaverland, Melsele (Waes) (Averbode, 1929). Geschiedenis van het vermaard Mirakuleus Beeld van Onze Lieve Lieve Vrouw van ’t Gaverland, geëerd binnen de parochie Melsele (Land van Waas) (Sint-Niklaas, 1873).

758

Bibliografie Gessler, J., De Vlaamsche baardheilige Wilgefortis of Ontcommer (Antwerpen-’sGravenhage, 1937). Gessler, J., ‘Van een vroom boekje op magistraatsbevel verminkt. Een historicobibliographische schets’, in: De Gulden Passer, 19 (1941), p. 191-202. Gessler, J., ‘Twee onbekende Vlaamsche varianten van den “Hemelbrief”’, in: Volkskunde, 45 (1943), p. 121-134. Geudens, E., Le Compte Moral de l’An XIII des Hospices civils d’Anvers (Antwerpen, 1898). Geudens, E., De Keizerskapel: met eenige schetsen uit de jaarboeken van haren voormaligen eigenaar het droogscheerdersambt (Antwerpen, 1920). Geudens, E., Het St. Huibrechtsgild en zijne genooten in de Onze-Lieve-Vrouwenkerk te Antwerpen (1500-1821) (Antwerpen, 1921). Geurts, J., ‘Maastricht ten tijde van de Reformatie’, in: Noordgouw, 19-20 (19791983), p. 279-311. Gevelers, L.A., ‘Voorzitters, ambtenaars en studenten van het Norbertijnsch college te Rome, 1626-1793 (Deel 1)’, in: Bijdragen tot de Geschiedenis, bijzonderlijk van het aloude Hertogdom Brabant 12 (1913), p. 21-30. Geybels, H., Kapellen in Vlaanderen. Vergeten verleden (Leuven, 2006). Gielis, M., ‘Voetgangersbedevaarten naar Scherpenheuvel uit de provincies NoordBrabant en Antwerpen, voornamelijk de bedevaart Reet-Scherpenheuvel’, in: Provinciale commissie voor geschiedenis en volkskunde, 11 (1999-2000), p. 219-296. Gielis, M., ‘Voetgangersbedevaarten naar Scherpenheuvel en het Kevelaerlied Adieu, adieu wij scheiden’, in: P. Post & L. van Tongeren (red.), Devotioneel ritueel. Heiligen en wonderen, bedevaarten en pelgrimages in verleden en heden, Kampen (Kampen, 2001), p. 65-90. Gilde van O.L.V. Lof of kort verhael der instelling en voortzetting van de kapel der H. Moeder Gods in de kerk van Onze Lieve Vrouwe te Antwerpen (Antwerpen, 1853). Gilissen, L., ‘Contribution à l’archéologie du livre incunable’, in: Drukkerijen en papiermolens in stad en land van de 14de tot de 16de eeuw. Economische en sociale aspecten (Brussel, 1976), p. 337-357. Giraldo, W., ‘Guillaume Michiels, kunstschilder en verzamelaar-tekenaar van bedevaartvaantjes’, in: Volkskunde, 56 (1955), p. 39-49. Giraldo, W., Duizend jaar mirakels in Vlaanderen: een volkskundige benadering (Brugge, 1995). Girard, A., Heilige Johanna van Frankrijk (s.l., 1988). Gistelinck, F., Bibliotheca Mariana Lovaniensis. Catalogus (Leuven, 1997).

759

Bibliografie [Goessen, J.], Maastricht en zijn santjes (s.l., [1983]). Goethals, F.V., Lectures relatives à l’ histoire des sciences, des arts, des lettres, des mœurs et de la politique en Belgique, et dans les pays limitrophes, commencées en 1818 et publiées en 1838, 4 delen (Brussel, 1837-1838). Goethals, P., ‘Grenzeloze Livinus’, in: M. De Cock, (red.), Met het hoofd onder de arm: een cultuurhistorische blik op de Livinusverering in Sint-Lievens-Esse en Sint-Lievens Houtem (Gent, 2007), p. 13-44. Goetschalckx, P.J., ‘Pastoorlijsten van Jette, Laken, Meuseghem, Meysse, Ossel, Rossem, Strombeek, Wemmel, Wolverthem, Zellik, Cortenberg, Crainhem, Dieghem, Duisburg, Etterbeek, Evere en Hoeilaart (deel 1)’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 3 (1904), p. 179-197. Goetschalckx, P.J., Album pastorum tum veteris tum hodierni archiepiscopatus Mechliniensis (Ekeren, 1908). Goetschalckx, P.J., ‘Het wonder van ’t H. Sacrament in de Hegge te Poederle’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 11 (1912), p. 20-25. Goetschalckx, P.J., ‘Ekeren’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 11 (1912), p. 363-526. Goetschalckx, P.J., Geschiedenis van het bisdom Antwerpen, 4 delen (Ekeren, 1915). Goetschalckx, P.J., Geschiedenis van Schooten, Merxem en Sint-Job in ’t Goor, 3 delen (Ekeren, 1919-1924). Goetschalckx, P.J., ‘Geschiedenis van Contich’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 14 (1923), p. 1-29 en 323-383. Goffin, T., ‘Recherches sur les origines de l’imprimerie à Lierre’, in: Revue des bibliothèques et archives de Belgique (1907), p. 11-21, 117-137, 238-244, 342-358 en (1908), p. 41-56, 162-178, 263-269, 338-346 en 464-481. Goidts, J., ‘O.L.Vrouw van Chastre’, in: De Brabantsche Folklore, 7 (1928), p. 398. Goosen, L., Van Afra tot de Zevenslapers. Heiligen in religie en kunsten (Nijmegen, 1992). Goovaerts, A. & Génard, P., Les collections Van der Straelen-Moons-Van Lerius à Anvers: catalogue raisonné, 9 delen (Antwerpen, 1884-1886). Goovaerts, L., Ecrivains, artistes et savants de l’ordre de Prémontré. Dictionnaire biobibliographique, 4 delen (Brussel, 1899-1911). Goris, J., ‘Een Kempische noodhelper’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 28 (1956), p. 166-172. Goris, J.M., ’n Stad maakt geschiedenis. Bijdrage tot de aloude geschiedenis van de stad Herentals (Herentals, 1969).

760

Bibliografie Goris, J.M., ‘De volksdevotie tot St.-Bavo te Noorderwijk’, in: Brabants Heem, 33 (1981), p. 132-139. Goris, J.M., Herentals goed bekeken (Herentals, 1981). Goyens, M., Geschiedenis van Kortenbosch (Hasselt, 1948). Graf- en gedenkschriften der provincie Oost-Vlaenderen, 4 delen (Gent, 1860-1872). Grivel, M., Le commerce de l’estampe à Paris au XVIIe siècle (Genève, 1986). Gugitz, G., Das kleine Andachtsbild in den österreichischen Gnadenstätten (Wenen, 1950). Gyselen, G., ‘Een nieuw bedevaartvaantje te Gistel’, in: Biekorf, 91 (1991), p. 322-327. Habets, J., ‘De legende van het wonderbaar kruis van Riempst’, in: Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg, nieuwe reeks, 23:3 (1886), p. 346-361. Haeseryn, R., Tentoonstelling Gentse drukwerken uit de verzameling van het Gentse Museum voor volkskunde (Gent, 1974). Haeseryn, R., Gedateerde volkskundige voorwerpen en dokumenten. Tentoonstelling [...] Catalogus (Gent, 1975). Harline, C., ‘Miracles and this world: the battle for the Jesus Oak’, in: Archiv für Reformationsgeschichte, 93 (2002), p. 217-238. Harline, C., De wonderen van Jezus-Eik. Mirakelverhalen uit de zeventiende eeuw (Amsterdam, 2003). Hasenbroekx, A., Sint-Gummarus in geschiedenis en legende (Lier, 1988). Helbig, J., ‘Maria de Ellendige Maagd en Martelares van Woluwe’, in: De Brabantsche Folklore, 19 (1939-1940), p. 29-73. Helsen, J., Toponymie van Noorderwijk (Brussel, 1944). Hendrix, G., Bibliotheca auctorum traductorum et scriptorum Ordinis Cisterciensis. Vicariatus generalis Belgii (Leuven, 1992). Hendrix, G., Ontmoetingen met Lutgart van Tongeren, benedictines en cisterciënzerin (1182-1246-1996), 7 delen (Leuven, 1996). Henri Godts [...] Vente aux enchères. Openbare veiling [...] 7 oktober 2008 (Brussel, 2008). Henry, H., ‘Iets over de verschuivingen in de folklore’, in: De Brabantsche Folklore, 85-86 (1935-1936), p. 97-99. Henry, V., La dévotion aux Saints Rois Mages (Brussel: Wuyts, 1875). Herdies, H., ‘Uit de kerkelijke geschiedenis van Leefdaal’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 48 (1964), p. 314-316.

761

Bibliografie Heres, H., Das private Andachtsbild. Devotionalie - Andenken - Amulett (Altomünster, 2007). Hermans, V., ‘Bibliothèque malinoise. Catalogue spécial’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire et artistique de Malines, 12 (1902), p. 185-326 en 13 (1903), p. 395-546. ‘Het kluizenaarsleven te Affligem’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 15 (1924), p. 802806. Heylaerts, J., Beknopte geschiedenis van O.L.Vrouw van Minderhout (Hoogstraten, [1893]). Heynen, E., ‘Maastrichtse drukken (1552-1816). Een bescheiden aanzet tot een Maastrichtse bibliografie’, in: Publications de la Société Historique et Archéologique dans le Limbourg, 83 (1947), p. 1-174 en 84 (1948), p. 1-139. Heyse, H., ‘Klapdorp, een “misplaatst” toponiem. Een brede benadering van een toponymisch probleem’, in: Annalen van de Koninklijke oudheidkundige kring van het Land van Waas, 88 (1985), p. 97-208. Hildebrand, P., ‘Een vergeten ascetische schrijver en apostel der veelvuldige communie: P. Albertus van den Bosch († 1740)’, in: Ons Geestelijk Erf, 2 (1928), p. 176-188 en 245-275. Hildebrand, P., De kapucijnen in de Nederlanden en het prinsbisdom Luik, 10 delen (Antwerpen, 1945-1956). Hillegeer, J., België en zijne heiligen, 5 delen (Gent, 1868-1871). Histoire du livre et de l’ imprimerie en Belgique des origines à nos jours, 6 delen (Brussel, 1924-1934). Hoefnagels, L., ‘Het vaantje van Jezus-Eik’, in: De Brabantsche Folklore, 1 (19211922), p. 25-26. Hoefnagels, L., Notre-Dame-au-Bois. Essai historique (Brussel, 1924). Hoeufft, J.H., Proeve van Bredaasch taal-eigen (Breda, 1836). Holvoet-Dewit, M., ‘Volksbeewegen tegen ziekten van mensch en dier tusschen Zenne en Dijle’, in: De Brabantsche Folklore, 23 (1951), p. 5-166. Homblé, A.G., ‘De volksdevotie tot Sint-Benedictus’, in: Oostvlaamse Zanten, 56 (1981), p. 163-182. Hoppenbrouwers, F.J.M., ‘Franciscus Augustinus Wichmans (1596-1661). Kanunnik, zielzorger en abt van de norbertijnse abdij van Tongerlo ten tijde van de vroege Katholieke Reformatie’, in: Analecta Praemonstratensia, 70 (1994), p. 226-293 en 71 (1995), p. 96-149. Hostie, R., Fiere Margrietken van Leuven (Antwerpen, 1936).

762

Bibliografie Hubin, E., ‘Wavre. La Châsse de Basse-Wavre. Analyse de la gravure de Boetius à Bolswert et des circonstances de la donation de 1628’, in: Wavriensia, 37 (1988), p. 233-247. Huvelle, J., ‘Le culte de Notre-Dame de Messines à Mons et à Enghien’, in: Mémoires de la Société d’ histoire de Comines et de la région, 4 (1974), p. 359-376. Huybens, G., Thesaurus Canticorum Flandrensium: het gedrukte Nederlandse liedboek in Vlaanderen (1508-1800), 2 delen (Leuven, 2004). Huyghebaert, L., La Confrérie de Saint Hubert à Elewyt. A propos d’un triptique datant de 1620 (Antwerpen, 1940). Huyghebaert, L., Sint Hubertus, patroon van de jagers in woord en beeld. Historie, legende, folklore (Antwerpen, 1949). Huyghebaert, N., ‘O.L. Vrouw van Roesbrugge en O.L. Vrouw van Beveren’, in: Biekorf, 79 (1979), p. 323-331. Hymans, L., Bruxelles à travers les âges, 3 delen (Brussel, 1882-1884). Imagiers de paradis. Images de piété populaire du XVe au XXe siècle (Bastenaken, 1990). Imhof, D., ‘The illustration of works by Justus Lipsius published by the Plantin press’, in: G. Tournoy, J. De Landtsheer & J. Papy (red.), Iustus Lipsius Europae lumen et columen: Proceedings of the international colloquium, Leuven, 17-19 September 1997 (Leuven, 1999), p. 67-81. Imhof, D., De Officina Plantiniana ratione recta: het uitgeversfonds van Jan I Moretus (1589-1610) (Antwerpen, 2008). Indestege, L., ‘Iets over Alena, de heilige met het boek en over een zeldzaam boekje met haar leven en mirakelen’, in: Miscellanea J. Gessler, 2 delen (Deurne-Antwerpen, 1948), deel 1, p. 617-625. [Ingels, T.], Onze-Lieve-Vrouw van Stoepe, parochie Ertvelde. Broederschap van den doodstryd [...] (Brussel, 1858). Jacobs, R., Een geschiedenis van Brussel (Tielt, 2004). Jans, A., ‘Sanctus Damianus quidam, de quo nihil fit’, in: P. Catteeuw & F. Hellemans, In verscheidenheid. Liber Amicorum prof. dr. em. Robert Van Passen (Aartrijke, 1993), p. 155-164. Jansen, J., ‘De devotie tot de H. Odrada in de Kempen tijdens de 17de eeuw’, in: Taxandria, 78 (2006), p. 83-98. Jansen, J.E., L’abbaye norbertine du Parc-le-Duc. Huit siècles d’existence 1129-1929 (Mechelen, 1929). Jansen, J.E., ‘Het volksleven te Turnhout’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 11 (1939), p. 67-110 en 134-171. 763

Bibliografie Jansen, J.E., Bibliographie der Antwerpsche Kempen, arrondissement Turnhout, kantons Brecht, Heist-op-den-Berg, Zandhoven, 2 delen (Turnhout, 1939-1943). Janssen, R., ‘Les drapelets de pèlerinage à Bruxelles et environs et dans le Brabant Wallon’, in: Tradition Wallonne, 2 (1985), p. 31-74. Janssens, K., Hilduardus en Christiana, de patroonheiligen van Dendermonde. Hun devotie in de schriftelijke bronnen (Gent, 1999). Janssens, M., ‘Sinte Wivina’s begankenis te Burcht’, in: Het Land van Beveren, 14 (1971), p. 4-12. Janssens, M., ‘H. Machutusverering te Zwijndrecht’, in: Het Land van Beveren, 14 (1971), p. 60-70. Janssens, P., ‘Sint-Bernardusverering te Bazel-Waas’, in: Oostvlaamse Zanten, 35 (1960), p. 91-95. Janssens, P., ‘Sint-Korneliusverering in Waasland’, in: Oostvlaamse Zanten, 36 (1961), p. 41-48. Janssens, P., ‘De H. Blasius volksheilige in het Waasland’, in: Oostvlaamse Zanten, 36 (1961), p. 166-177. Jochems, F.G.M., De Heilige Agatha, maagd en martelares van Catana (Lier, 1895). Jöckle, C., Heiligen van alle tijden: levens, legenden, iconografie (Hoevelaken, 2003). Kadoc, Nieuwsbrief, 2010:6. Kalvertos, P., Den pelgrim van Sonien-bosch naer de Heylige Maegd Maria te JesusEyk, door Batholomeus Seghers [...]. Op nieuw bewerkte en merkelyk vermeerderde uytgaef [...] (Brussel, 1855). Keller, K., Die Kevelaer-Wallfahrt in Liedern und Gedichten (Geldern, 1991). Keller, K., ‘Die Kevelaer-Wallfahrt in der Literatur’, in: R. Schulte Staade (red.), 350 Jahre Kevelaer-Wallfahrt 1642-1992, 2 delen (Kevelaer, 1992), deel 1, p. 746-755. Kerssebeeck, N., ‘“Wie zal de waerheyd beletten?” Pieter Corbeels, een geëngageerd drukker in Leuven en Turnhout (1755-1799)’, in: De Achttiende Eeuw, 27 (1997), p. 81-103. Klinge, M., David Teniers de Jonge. Schilderijen. Tekeningen (Antwerpen, 1991). Knippenberg, H.H., ‘Sint Barbara-verering’, in: Volkskunde, 58 (1957), p. 113-124. Knippenberg, W.H.T., Oude pelgrimages vanuit Noord-Brabant (Oisterwijk, 1968). Knippenberg, W.H.T., Devotionalia. Beelden, prentjes en andere religieuze voorwerpen uit het katholieke leven, 2 delen (Eindhoven, 1980-1985). Koeck, P., Heilige huisjes, geloof en volksgeloof, bedevaarten en ommegangen, heiligen en hun hulp in nood (Antwerpen-Bussum, 1981).

764

Bibliografie Kohl, W., Persoons, E. & Weiler, A.G. (red.), Monasticon Windeshemense, 4 delen (Brussel, 1976-1984). Koldeweij, A.M., Der gude Sente Servas. De Servatiuslegende en de Servatiana: een onderzoek naar de beeldvorming rond een heilige in de middeleeuwen. De geschiedenis van de kerkschat van het Sint-Servaaskapittel te Maastricht (AssenMaastricht, 1985). Koldeweij, J., Boertjes, K., Kruip, M., e.a. (red.), Geloof & geluk: sieraad en devotie in middeleeuws Vlaanderen (Arnhem, 2006). Koninckx, J., ‘Triomph Liedeken’, in: De Brabantsche Folklore, 54 (1930), p. 315-317. Koninckx, W., ‘Twee kostbare liederboeken. Een inventaris van 394 Vlaamsche volksliederen uit de XVIIIe en XIXe eeuw’, in: Verslagen en Mededelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1931), p. 483-580. Koyen M.H. & De Bont, M., Kennismaking met Geel. Geel door de eeuwen heen (Geel, 1975). Kronenburg, J.A.F., Maria’s heerlijkheid in Nederland, 8 delen (Amsterdam, 19041914). Krüger, J.B., Kerkelijke geschiedenis van het bisdom van Breda; dat is het NoordBrabandsch deel van het voormalig bisdom van Antwerpen, 4 delen (Bergen op Zoom, 1872-1878). Kruip, M., ‘Alle wegen leiden naar Brugge. De “Brugse Wegwijzer” ontsloten met een Geografisch Informatiesysteem’, in: Biekorf, 110 (2010), p. 67-84. Kuyl, P.D., Gheel vermaerd door den eerdienst der Heilige Dimphna (Antwerpen, 1863). Kuyl, P.D., Hoboken en zijn wonderdadig kruisbeeld alsmede eene beschrijving van het voormalig klooster der pp. birgittijnen (Antwerpen, 1866). Kuyl, P.D., Notice historique sur la paroisse de Buyseghem aujourd’ hui Edegem près d’Anvers (Leuven, 1869). L’art populaire en Wallonie (Luik, 1970). L.S., De kapellekens van Rupelmonde toegewijd aan de Zeven Weeën van Maria (Antwerpen, s.a.). La Barthe H. & Renoy, G., Het grote feestenboek. Folklore in België (Zaventem, 1981). Laenen, J., Les reliques de Saint Hymelin à Vissenaeken (Leuven, 1905). Laenen, J., Histoire de l’ église métropolitaine de Saint-Rombaut à Malines, 2 delen (Mechelen, 1919-1920). Lambrechts, R., ‘Een onbekend bedevaartvaantje van Orp-le-Grand’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 30 (1957), p. 69-71.

765

Bibliografie Lambrechts, R., Bezem en kruis. Grepen uit het Zuidkempische volksgeloof (Retie, 1974). Lamot, B., Hoe Boom groeide (Antwerpen, 1957). Lams, G., Het leven van Sint Marcou te Wingene (Wingene, 1975). Lantin, A., Scherpenheuvel oord van vrede (Retie, 1971). Lauwers, J., Peutie en zijn voormalig begijnhof van Steenvoort (Tielt, 1976). Lauwerys, J., Volksdevoties en volksgebruiken in oud-Herentals en omstreken (Hoogstraten, 1929). Lauwerys, J., Het H. Bloed van Boxtel-Hoogstraten, 3 delen (Brecht, 1952-1954). Lauwerys, J., Minderhout. De Kleine Sint Michiel (Hoogstraten, 1981). Lavalleye, J., ‘Archives des arts’, in: Bulletin de la Société Royale d’Archéologie de Bruxelles, 3 (1930), p. 41-42. Lavaut, J.B., De luister van Meerbeek of Leven en wonderdaden der H. Maagd Berlendis (Gent, 1867). Le Clercq, L., ‘Het boek van Justus Lipsius over O.-L.-V. van Halle’, in: Tijdschrift voor boek- en bibliotheekwezen, 7 (1909), p. 33-36 en 8 (1910), p. 151-155. Le Clercq, L., ‘Michel van Hamont, “figuersnijder” te Brussel (1556-1585)’, in: De Gulden Passer, 21 (1943), p. 113-118. Le Clercq, L., ‘Sinte Rombouts legende (z.p., Thomas Vander Noot, z.j.)’, in: De Gulden Passer, 23 (1945), p. 127-147. Leemans, H., De Sint-Gummaruskerk te Lier (Antwerpen-Utrecht, 1972). Lefèvre, J., Verhasselt L. & ’t Kint, J., Geschiedenis van Wolvertem (Tielt-Affligem, 1978). Lemmens, F., ‘Antwerpse bidprentjes-producenten. I: Hendrik Leys, P.J. MolsSchippers’, in: Vlaamse Stam, 5 (1969), p. 268-272. Lemmens, F., ‘Repertorium van XIXde-eeuwse bidprentjesportretten. LIX. II. De produktie Hemelsoet’, in: Vlaamse Stam, 13 (1977), p. 391-396. Lemmens, F., Antwerpse devotieprenten met geschilderde randversieringen (Antwerpen, 1991). Lemmens, F., Beklede devotieprenten. Inventaris (Antwerpen, 1992). Lemmens, F. & Thijs, A.K.L., ‘Uitgevers van “mannekens”, sanctjes en ander populair beeldmateriaal: Ludovicus Joseph en Joanna Maria Fruijtiers (Antwerpen 1731-1784)’, in: Oostvlaamse Zanten, 74 (1999), p. 365-384. Lemmens, F. & Thijs, A.K.L., ‘Van “cunst” tot populair beeldmateriaal. Van Merlen, twee eeuwen prentenproductie te Antwerpen (1600-circa 1830)’, in: H. Pauwels, A. Van den Kerckhove & L. Wuyts (red.), Liber memorialis Erik 766

Bibliografie Duverger. Bijdragen tot de kunstgeschiedenis van de Nederlanden (Wetteren, 2006), p. 91-129. Lemmens, F. & Tierssoone, A., Antwerpse grafiek voor plaatsgebonden devoties, 1600-1850, 2 delen (Antwerpen, 2001-2002). Lemmens, F. & Tierssoone, A., Antwerpse grafiek voor Antwerpse devoties, 1600-1850 (Antwerpen, 2002). Lemmers, J., De Ossenmarkt. Weerspiegeld Antwerpen. Hoe ’t vroeger was: onze schrijvers over hun stad (Antwerpen, 1929). Léonard, E., ‘De Sint-Pieters-en-Pauwelskerk te Pulle’, in: Noordgouw, 13 (1973), p. 121-160. Libertus, M., Lucas Faydherbe beeldhouwer en bouwmeester 1617-1697 (Antwerpen, 1938). Liekens, L., Geschiedenis van het oude graafschap, van de stad en de parochie, den lande en hertogdomme van Aarschot, 6 delen (Beerzel, 1994). Lindemans, J., ‘De eeredienst tot St. Paulus te Opwijk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 273-280. Lindemans, J., ‘Parochiezorg der Norbertijnen in West-Brabant’, in: Eigen schoon en de Brabander, 16 (1933), p. 202-210. Lindemans, J., Geschiedenis der gemeente Opwijk (Brussel, 1937). Lindemans, P., ‘Het domein der Sint-Baafsabdij van Gent te Zellik’, in: Eigen Schoon en de Brabander 21 (1938), p. 207-228. [Lindemans], P., ‘De boete van Sint-Markoen te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 318-319. L[indemans], P., ‘Uit een oude kerkrekening van Elewijt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 316-318. Lindemans, P., ‘Brabantse beêwegen en volksdevoties, II. H. Kruis’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 28 (1945), p. 22-27; 29 (1946), p. 25-29; 31 (1948), p. 405410 en 32 (1949), p. 435-446. Lindemans, P., Oude Brabantse geslachten, nr. 37. Van Marselaer (Brussel, 1958). Littré, E., Dictionnaire de la langue française, 5 delen (Parijs, 1873-1881). Lottin, A., Lille, citadelle de la Contre-Réforme (1598-1668) (Duinkerke, 1984). Lowyck, A., ‘De kapel van Sinte Weks te Ichtegem-Wijnendale’, in: M. English (red.), Studies over de kerkelijke en kunstgeschiedenis van West-Vlaanderen (Brugge, 1952), p. 249-280. Lowyck, A., ‘Vestelkens IV en bedevaartoorden in de Westhoek’, in: Ons Heem, 21 (1967), p. 19-20.

767

Bibliografie Lowyck, A., ‘Over kaaswaag, boterschaal, kermiskalf, kaccrot en nog wat’, in: Ons Heem, 27 (1973), p. 11-20. Luyten, L., ‘Het leuen ende martyrie vande H. Maghet S. Dimpne. Een gedicht van de Gelenaar Wouter Van Hout’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 21 (1984), p. 5-39. Luyten, L., ‘Een Dimpna-curiosum’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 32 (1996), p. 134-140. M.E., ‘’t Oud beevaartvaantje te Bavikhove’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 164-166. Madou, M., De Heilige Gertrudis van Nijvel, 2 delen (Brussel, 1975). Maertens, A., Onze Lieve Vrouw van de Potterie (Brugge, 1937). Maes, F., ‘Sint-Markoenverering te Erps’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1953), p. 421-422. Maes, S.F., ‘De bouw van de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Jezus-Eik’, in: Eigen Schoon en De Brabander, 54 (1971), p. 218-236. Maho, H., La Belgique à Marie. Belgium Marianum. Répertoire historique et descriptif des églises, sanctuaires, chapelles et grottes dans nos provinces (Brussel, 1930). Mak, J.J., ‘Vlaamse volksdevoties in een geuzenlied uit de 16e eeuw’, in: Volkskunde, 47 (1946), p. 97-111 en 158-186. Maréchal, G., e.a. (red.), Sint-Janshospitaal Brugge, 1188-1976, 2 delen (Brugge, 1976). Margry, P.J., ‘[Bespreking van:] Soergel, P.M., Wondrous in his saints. CounterReformation propaganda in Bavaria’, in: Volkskundig Bulletin, 20 (1994), p. 203204. Margry, P.J., Teedere quaesties. Religieuze rituelen in conflict: confrontaties tussen katholieken en protestanten rond de processiecultuur in 19de-eeuws Nederland (Hilversum, 2000). Margry, P.J. & Caspers, C.M.A., (red.), Bedevaartplaatsen in Nederland, 4 delen (Amsterdam-Hilversum, 1997-2004). Marinus, M.J., De contrareformatie te Antwerpen (1585-1676). Kerkelijk leven in een grootstad (Brussel, 1995). Marquet, L., ‘La confrérie du grand Saint-Hubert aux Ardennes et le pèlerinage des Liégeois à Saint-Hubert’, in: Tradition Wallonne, 5 (1988), p. 325-374. Martens, E., Uit het verleden van de gemeente Oud-Heverlee: Blaanden, Haasrode, Oud-Heverlee, St.-Joris-Weert, Vaalbeek (Oud-Heverlee, 1981). Marti i Pérez, J., ‘Katalanische Volksdruckgraphik: Die Goigs’, in: Volkskunst, 13 (1990), p. 31-35.

768

Bibliografie Materné, J., ‘De contrareformatorische boekbusiness in Antwerpens nazomertijd. De eerste losse Moretusdrukken van Lipsius’ controversiële Mariatraktaten op de Europese boekenmarkt’, in: Bijdragen tot de geschiedenis, 84 (2001), p. 149160. Mathyssens, F., Bijdrage tot de geschiedenis van de Lei (Antwerpen, 1933). Mauquoy-Hendrickx, M., Les estampes des Wierix conservées au Cabinet des estampes de la Bibliothèque royale Albert Ier: catalogue raisonné de notes prises dans diverses autres collections, 3 delen (Brussel, 1978-1983). Mauriange, E., Arts populaires graphiques (Guides Ethnologiques 18) (Parijs, 1974). Meerbergen, J., Sint Gummarus’ leven (Tongerlo, 1937). Meertens P.J. & De Meyer, M. (red.), Volkskunde-atlas voor Nederland en VlaamsBelgië, 4 delen (Antwerpen, 1959-1969). Meesterwerken uit Praag 1450-1750. Drie eeuwen Vlaamse en Hollandse schilderkunst. Tentoonstelling (Brugge, 1974). Meeus, H., ‘Jan Moretus en de Noordnederlandse boekhandel 1590-1610’, in: De Gulden Passer, 74 (1996), p. 343-370. Melchers, E. & Melchers, H., Das Jahr der Heiligen. Geschichte und Legende (München, 1965). Mertens, A., Geschiedenis der twee Mirakuleuse Kruisen van Assche, met eenige aenmerkingen over het H. Kruis des Zaligmakers (Brussel, 1862). Mertens, J., ‘De Mechelse familienamen’, in: Handelingen van de Koninklijke Kring voor Oudheidkunde, Letteren en Kunst van Mechelen, 55 (1951), p. 49-66. Mertens, R., ‘De kapel van ‘Lenneke-Mare’ te Sint-Lambrechts-Woluwe’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 289-302. Mestdach, K., Het Gentse Sint-Elisabethbegijnhof op het elan van de Contrareformatie (1598-1795) (Gent, 2000). Metken, S., Geschnittenes Papier. Eine Geschichte des Ausschneidens in Europa von 1500 bis heute (München, 1978). Meulemeester, J.L., ‘De broederschappen in de kapel van O.-L.-Vrouw-vanBlindekens’, in: Van Blindekens naar de Potterie. Een eeuwenoude Brugse belofte (Brugge, 1980), p. 51-83. Meulemeester, J.L., ‘Nog over bedevaartvaantjes’, in: Ons Heem, 39 (1985), p. 81-91. Meulemeester, J.L., ‘De confrerie van St.-Elooi te Ettelgem’, in: Biekorf, 89 (1989), p. 15-19. Meulemeester, J.L., ‘Bedevaartvaantjes. Van Vlaamse devotionalia tot Europese toeristische souvenirs’, in: Ons Heem, 50 (1996), p. 74-88.

769

Bibliografie Meulemeester, J.L., ‘Over een zeldzaam Brugs druksel’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 357-361. Meulemeester, J.L., ‘Het oudste programmaboekje van de Brugse Belofte’, in: Biekorf 107 (2007), p. 208-217. Michiels, G., Iconografie der stad Brugge, 3 delen (Brugge, 1964-1968). Moelaert, R., ‘Sint-Gerolf in geschiedenis en legende’, in: Appeltjes van het Meetjesland, 28 (1977), p. 106-159. Moereels, L., ‘Sint Ignatius en O.L.Vrouw van een Goed Hart’, in: Ons Geestelijk Erf, 30 (1956), p. 191-202. Molemans, J., ‘Sint-Huibrecht in Lille. Een naamkundig, historisch en volkskundig onderzoek’, in: Naamkunde, 8 (1976), p. 105-125. Monballieu, A., ‘De Kermis van Hoboken bij P. Bruegel, J. Grimmer en G. Mostaert’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1974), p. 139-169. Monballieu, A., ‘Nog eens Hoboken bij Bruegel en tijdgenoten’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (1987), p. 185-206. Moreels, M. (red.), Beschryving van het dorp Berendrecht door wylen [...] F.G.C. De Meyer (Antwerpen, 1855). Morelli, A. (red.), Devotie en godsdienstbeoefening in de verzamelingen van de Koninklijke Bibliotheek (Brussel, 2005). Morin, G., ‘La plus ancienne vie de S. Ursmer. Poème acrostiche inédit de S. Ermin, son successeur’, in: Analecta Bollandiana, 23 (1904), p. 315-319. Mortier, F., ‘La légende de Saint-Guidon d’Anderlecht’, in: Le Folklore Brabançon, 10 (1930), p. 46-55. Moureau, P., ‘Une petite sainte de chez nous: Sainte Ragenufle d’Incourt’, in: Le Folklore Brabançon, 17 (1937), p. 13-57. Mousset, J.L., Les pratiques de protection populaires et le culte des saints protecteurs au Luxembourg (Luxemburg, 1983). Mueller, J. & Warren, N.B., A companion to Colette of Corbie (Leiden/Boston, 2016). Mulder-Bakker, A. & Carasso-Kok, M. (red.), Gouden legenden: heiligenlevens en heiligenverering in de Nederlanden (Hilversum, 1997). Muller, E., ‘Heilige maagden. De verering van maagdheiligen in religieuze vrouwengemeenschappen’, in: Tussen heks en heilige. Het vrouwbeeld op de drempel van de moderne tijd, 15de/16de eeuw (Nijmegen, 1985), p. 83-100.

770

Bibliografie Muller, J.M., St. Jacob’s Antwerp art and Counter Reformation in Rubens’s parish church (Leiden, 2016). Müller Hofstede, J., ‘“Non Saturatur Oculus Visu”. Zur “Allegorie des Gesichts” von Peter Paul Rubens und Jan Brueghel d.Ä.’, in: H. Vekeman & J. Müller Hofstede (red.), Wort und Bild in der niederländischen Kunst und Literatur des 16. und 17. Jahrhunderts (Erftstadt, 1984), p. 243-289. Muraille-Samaran, C., ‘Le culte et le pèlerinage de Saint Marcoul à Grez’, in: Wavriensia, 24 (1975), p. 25-44. Musée Frans Claes ‘De Gulden Spoor’ à Anvers. Gildes, armes, fouilles, antiquités, folklore, tableaux, sculptures, Vente publique, Anvers 27 novembre au 1 décembre 1933, 3 delen (Antwerpen, 1933). Muyldermans, J., ‘Sprokkeling IV. Sint Hubertus’ vereering te Elewijt’, in: De Brabander, 3 (1923-1924), p. 155-167. Nave, A., ‘De la stéréotypie’, in: Revue française d’ histoire du livre, nieuwe reeks, 106-109 (2000), p. 231-245. Nijhoff, W. & Kronenberg,  M.E., Nederlandsche bibliografie van 1500 tot 1540, 3 delen (’s-Gravenhage, 1919-1971). Nooyens, F., Geschiedenis van Deurne, 2 delen (Deurne, 1981-1982). Nouwens, J., De veelvuldige H. Communie in de geestelijke literatuur der Nederlanden vanaf het midden van de 16e eeuw tot in de eerste helft van de 18e eeuw (BilthovenAntwerpen, 1952). Nys, T., Het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Lubbeek (Leuven, 1926). Nys, W., ‘Joannes Claudius de Cock als ontwerper van boekillustraties. Een overzicht’, in: De Gulden Passer, 73 (1995), p. 155-186. Nyssen, J., ‘Van helden en heiligen. 29. St.-Hubertus’, in: Ons Heem, 13 (1958-1959), p. 55-56. O., ‘Brieven’, in: Rond den Heerd, 3 (1867-1868), p. 262-263. O.V.D., ‘Sint-Willebrords vaantje’, in: Rond den Heerd, 11 (1876), p. 393-397. Ockeley, J. (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987). Olivier, F.J., Catalogue de la bibliothèque de M. C. P. Serrure, 2 delen (Brussel, 18721873). Olyslager, W.A., 750 jaar begijnen te Antwerpen (Kapellen, 1990). Onkeunx, Y., ‘Het leven van de H. Dimpna volgens Hs. KB 388 uitgegeven en toegelicht, met een codicologische beschrijving van de codex’, in: Jaarboek van de Vrijheid en het Land van Geel, 18 (1981), p. 73-132.

771

Bibliografie Op de Beeck, R.A.E., De Gilde van Onze-Lieve-Vrouwe-Lof in de kathedraal van Antwerpen (Antwerpen, 1978). Opdedrinck, J., Het mirakelbeeld van Onze Lieve Vrouw vereerd in Sint Janskerk te Poperinghe (Brugge, 1899). Opdedrinck, J., Onze Lieve Vrouw van Assebrouck (Brugge, [1911]). Origine, progrès et développements merveilleux du pèlerinage à Notre-Dame-au-Bois lez-Bruxelles (Jésus-Eyk) (Brussel, 1868). Partous, H. & Dhondt, R., OLV van Alsemberg. Zondag 5 mei 1985. Mariastoet (Sint-Genesius-Rode, [1985]). Peeters, ‘O.L.Vrouw van Goed Succes, in de kerk van “Finis terrae”’, in: De Brabantsche Folklore, 11 (1931), p. 77-78. Peeters, J. & Van Hemelryck, J., Antwerpse devotieprenten vanaf de contrareformatie tot aan de Franse Revolutie (Leuven, 1981). Peeters, K.C. & Bauwens, J., L. Fruytiers. Een jaar met sanctjes (Brussel, 1974). P[eeters], R., ‘St.-Huibrecht- en St.-Corneliuspelgrims te Beerse in 1682’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 27 (1955), p. 92-93. Peeters-Fontainas, J., Bibliographie des impressions espagnoles des Pays-Bas méridionaux, 2 delen (Nieuwkoop, 1965). Penders, F., De dekenij Herentals (1670-1773). Bijdrage tot de studie van het kerkelijk leven in het bisdom Antwerpen (Leuven, 1993). Pepermans, R., ‘De heilige Hatebrand en zijne relikwieën te Mortsel’, in: Jaarboek Heemkundige Kring Mortsel, 1 (1957), p. 45-58. Peré, A.M., De St.-Jacobskerk te Antwerpen (Leuven, 1971). Persoons, E., ‘De Sint-Elooisviering te Bertem’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 65 (1982), p. 71-89. Pesch, D., Volkskunst am Niederrhein (Keulen, 1980). Pesch, D. (red.), Wallfahrt im Rheinland (Keulen-Bonn, 1981). Pesch, D., Wallfahrtsfähnchen: religiöse Drückgrafik (Keulen, 1983). Philippen, J., De bedevaartvlaggetjes der stad Diest (Diest, 1936). Philippen, J., De Oostbrabantse bedevaartvaantjes van voor 1850 (Langemark, 1963). Philippen, J., De Lierse bedevaartvaantjes (Diest, 1966). Philippen, J., De oude Vlaamse bedevaartvaantjes. Hun volkskundige en cultuurhistorische betekenis (Diest, 1968). Philippen, J., ‘De “klassieke” bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel’, in: W. Dezutter & R. Van de Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 106-111. 772

Bibliografie Philippen, J., 350 jaar bedevaartvaantjes van Scherpenheuvel (Schaffen, 1987). Philippen, J., ‘Die früheste Ausstrahlung von Scherpenheuvel in das Rheinland’, in: Maria Kevelaer im Bild (Kevelaer, 1987), p. 4-14. Philippen, J., ‘De Limburgse devotiemedailles’, in: Jaarboek Europees genootschap voor munt- en penningkunde (1988), p. 131-179. Philippen, L., ‘Le culte de Notre-Dame op ’t Stocxken à Anvers 1474-1580’, in: Annales de l’Académie royale d’archéologie de Belgique, 72 (1924), p. 304-327. Pieters, J., ‘De boete van Sint-Cornelius te Ninove’, in: Nederlandsch tijdschrift voor Volkskunde, 39 (1934), p. 62-67. Pieters, J., ‘Gezondheidsvoorschriften onzer bedevaarten’, in: K.C. Peeters & R. Roemans (red.), Miscellanea J. Gessler (Deurne, 1948), p. 999-1009. Pieters, J., ‘Bedevaartvaantjes en paardenommegangen’, in: P. De Keyser (red.), Ars Folklorica Belgica. Noord- en Zuid-Nederlandse volkskunst, 2 delen (Antwerpen, 1949-1956), deel 2, p. 225-264. Pieters, J., ‘Rond de Sint-Maartensommegangen te Asper’, in: Oostvlaamse Zanten, 27 (1952), p. 25-34. Pieters, J., ‘Een paar motieven uit Oostvlaamse bouwlegenden’, in: Volkskunde, 57 (1956), p. 49-61. Pinchart, A., Archives des arts, sciences et lettres: documents inédits, 3 delen (Gent, 1860-1881). Pirotte, J., ‘Les feuillets de dévotion. Les secrets d’une littérature qui parle bas’, in: Art religieux et croyances populaires en Ardenne et Luxembourg (Bastogne, 2000), p. 121-128. Platelle, H., ‘Mirakels in de Zuidelijke Nederlanden’, in: Spiegel Historiael, 8 (1973), p. 172-177 en 228-237. Plötz, R., Maria Kevelaer im Bild. Vera effigies Matris Iesu. Sammlung Josef Thoenissen (Kevelaer, 1987). Plück, B., ‘Der Kult des Katakombenheilige Donatus von Münstereifel’, in: Jahrbuch für Volkskunde, nieuwe reeks, 4 (1981), p. 112-126. Poffé, E., Plezante Mannen in een Plezante Stad (Antwerpen tusschen 1830 & ’80) (Antwerpen, 1913). Poncelet, A., Histoire de la Compagnie de Jésus dans les anciens Pays-Bas, 2 delen (Brussel, 1927-1928). Possoz, A., Notre-Dame de Groeninghe (Doornik, 1859). Prims, F., ‘De Sint Rochusvereering te Antwerpen’, in: F. Prims, Antwerpiensia 1932 (Antwerpen, 1933), p. 261-269.

773

Bibliografie Prims, F., Antwerpiensia 1935 (Antwerpen, 1936). Prims, F., Antwerpiensia 1940 (Antwerpen, 1941). Prims, F., De Antwerpsche heiligen (Antwerpen, 1943). Prims, F., De Antwerpsche ommeganck op den vooravond van de beeldstormerij (Antwerpen, 1946). Prims, F., Het parochiewezen in de Antwerpse Kempen (Antwerpen, 1948). Prims, F., Geschiedenis van Berchem tot bij de aanvang van de XXste eeuw (Berchem, 1949). Prims, F., Op de gronden van Sint-Jan Berchmans college: van houtmere tot carmelklooster, stapelhuis en gymnasium (Antwerpen, 1949). Prims, F., Geschiedenis van Merksem (Merksem, 1951). Prims, F., Album pastorum Campiniae (Antwerpen, 1952). Prims, F., Antwerpiensia 1952 (Antwerpen, 1953). Prims, F., Geschiedenis van Borsbeek (Borsbeek, 1954). Proost, J., De St. Fredeganduskerk te Deurne: verwoesting en heropbouw (Borgerhout, 1962). Pruvost, A., Chronique et cartulaire de l’abbaye de Bergues-Saint-Winoc de l’ordre de Saint-Benoît, 2 delen (Brugge, 1875-1878). Quarré-Reybourdon, L., Iconographie & bibliographie de Notre-Dame de la Treille (Rijsel, 1900). Rassaerts, A., Sint-Rombout: op speurtocht naar zijn persoon, leven en tijd (Mechelen, 1995). Raupp, H.J., Bauernsatiren. Entstehung und Entwicklung des bäuerlichen Genres in der deutschen und niederländischen Kunst ca. 1470-1570 (Niederzier, 1986). Raymaekers, F.J., Geschiedkundige navorschingen over de aloude Abdij van ’t Park (Antwerpen, 1904). Rembry, E., Saint Gilles: sa vie, ses reliques, son culte en Belgique et dans le Nord de la France, 2 delen (Brugge, 1881). Rembry-Barth, A., Histoire de Menin d’après les documents authentiques, 4 delen (Brugge, 1881). Renoy, G., Brussel onder Leopold I, 25 jaar porseleinkaarten 1840-1865 (Brussel, 1979). Renson, G., ‘Het jezuïetencollege te Halle’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 43 (1960), p. 126-152.

774

Bibliografie Renson, G., ‘Inkomsten van de St. Martinuskerk en de O.-L.-Vrouwkapel te Halle, in de 18de, begin 19de eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 77 (1994), p. 359390. Rober-Van Hove, H., ‘Volksdevoties tot Sint-Job in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 38 (1963), p. 285-303 en 39 (1964), p. 81-88 en 120-128. Rombauts, E., Leven en werken van pater Adrianus Poirters S.J. (1605-1674) (Ledeberg-Gent, s.a.). Rombouts, P. & Van Lerius, T., De Liggeren en andere historische archieven der Antwerpsche Sint-Lucasgilde, 2 delen (Antwerpen, 1864). Rommel, H., De processiën en feesten ter eere van het Heilig Bloed O.H.J.C. in de stad Brugge (Brugge, 1900). Rond den Heerd, 9 (1874), p. 301. Roobaert, E., ‘Michiel van Coxcie, de schildersfamilie van Conincx loo alias Schernier, en andere Brusselse schilders als ontwerpers en verlichters van 16deeeuwse processievaantjes voor de broederschappen van de stad’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 257-302. Roobaert, E., ‘Zestiende-eeuwse bedevaarttekens en legpenningen in enkele Brusselse en Brabantse kerken: Jan Noë de vaantjesmaker van Halle’, in: Volkskunde, 105 (2004), p. 1-33. Roobaert, E., ‘Michiel van Hamont hellebaardier van de keizer, rederijker en drukker van de koninklijke ordonnanties en plakkaten’, in: F. Daelemans & A. Kelders (red.), Miscellanea in memoriam Pierre Cockshaw (Brussel, 2009), p. 465-485. Roobaert, E.J., ‘Enkele archivalische toelichtingen tot de geschiedenis van een landelijke devotie op het einde van de XVIIde eeuw’, in: Oostvlaamse Zanten, 33 (1958), p. 37-54. Rooijakkers, G., ‘De dynamiek van devotionalia. De materiële cultuur van het geleefde geloof in oostelijk Noord-Brabant’, in: M. Monteiro, G. Rooijakkers & J. Rosendael (red.), De dynamiek van religie en cultuur: geschiedenis van het Nederlands katholicisme (Kampen, 1993), p. 80-106. Rooijakkers, G., ‘Drukkerij Weduwe H. Bontamps’, in: A.A.J.J. van Pinxteren, e.a. (red.), Pronkstukken: Venlo 650 jaar stad (Venlo, 1993), p. 216-224. Rooijakkers, G., Rituele repertoires. Volkscultuur in oostelijk Noord-Brabant 15591853 (Nijmegen, 1994). Rousseau, F., ‘Le personnage historique de Saint Hubert’, in: Saint-Hubert d’Ardenne: Cahiers d’ histoire, 3 (1979), p. 19-32.

775

Bibliografie Ruys, R., 250 jaar Confrerie van Sint-Elooi te Tielrode. Volksdevotie tot Sint-Elooi in Oost-Vlaanderen (Tielrode, 1982). Ruys, R., ‘Devotieprentjes als bron voor de studie van de volksdevotie’, in: W.P. Dezutter & R. Van de Walle (red.), Volkskunde in Vlaanderen. Huldeboek Renaat van der Linden (Brugge, 1984), p. 119-122. Ruys, R. (red.), Langs Schelde en Durme (Gent, 1986). Ruys, R., Tot heil van mens en dier. Populaire heiligen in het bisdom Gent (Gent, 1989). Ryckmans, P., Drukkers en pers te Mechelen (1773-1914). Repertorium (LeuvenParijs, 1972). Sabbe, M., Uit het Plantijnsche huis. Verspreide opstellen (Antwerpen, 1923). Sabbe, M., De Moretussen en hun kring: verspreide opstellen (Antwerpen, 1928). Sacré, M., Folkloristische kalender voor Brabant (Merchtem, 1926). Sacré, M., ‘Bijdragen tot een folkloristische kalender voor Brabant’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 9 (1926-1927), p. 39-46. Sacré, M., Merchtem in woord en beeld (Merchtem, 1927). Sacré, M., O.-L.-Vrouw van Merchtem. Historische schets (Merchtem, 1930). Sacré, M., ‘Oude West-Brabantsche volksliederen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (1931-1932), p. 352-355. Sacré, M., ‘Uit het dagboek van Judocus De Keyser’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 17 (1934), p. 82-87, 318-327 en 360-364. Saggi, L., S. Angelo di Sicilia (Rome, 1962). Saints populaires dans le diocèse de Tournai. Iconographie - attributs - dévotion (Doornik, 1975). Salies, P., ‘Imagerie populaire et confréries toulousaines’, in: Gazette des Beaux-Arts, zesde reeks (1962), p. 266-267. Sanders, N., De H. Elisabeth van Thüringen (Nijmegen, 1935). Sannen, J., ‘Volksbedevaarten tegen kwaal van mensch en vee in Oost-Brabant’, in: De Brabantse Folklore, 128 (1950), p. 299-414. Savary des Brûslons, J., Dictionnaire universel de commerce, d’ histoire naturelle & des arts et métiers, 5 delen (Kopenhagen, 1759-1765). Schepens, E. (red.), Tentoonstelling St-Macharius in Oost-Vlaanderen [...] Slot van Laarne. Gilde St-Macharius Laarne 1790-1990 (Laarne, 1990). Schlugleit, D., De Antwerpse goud- en zilversmeden in het corporatief stelsel (13321798) (Wetteren, 1969).

776

Bibliografie Schmitz-Eichhoff, M.T., St. Rochus. Ikonographische und medizin-historische Studien (Keulen, 1977). Schneegass, C., ‘Schluckbildchen. Ein Beispiel der Populärgraphik zur aktiven Aneignung’, in: Volkskunst, 6 (1983), p. 27-32. Schoeffer, J., Historische aanteekeningen rakende de kerken, de kloosters, de ambachten en andere stichten der stad Mechelen, 3 delen (Mechelen, 1886). Schöller, B., Kölner Druckgraphik der Gegenreformation: ein Beitrag zur Geschichte religiöser Bildpropaganda zur Zeit der Glaubenskämpfe mit einem Katalog der Einblattdrucke des Verlages Johann Bussemacher (Keulen, 1992). Schoutens, S., Geschiedenis van het voormalig Minderbroedersklooster van Antwerpen (1446-1797) (Antwerpen, 1894). Schoutens, S., Maria’s Antwerpen of beschrijving van de wonderbeelden en merkweerdige bedevaartplaatsen van Onze-Lieve-Vrouw in de provincie Antwerpen (Aalst, 1905). Schuermans, L.W., Algemeen Vlaamsch idioticon (Leuven, 1865-1870). Schulte Staade, R., (red.), 350 Jahre Kevelaer-Wallfahrt 1642-1992, 2 delen, (Kevelaer, 1992). Schwering, B., Gelobt seist du, Maria. Volkstümliche Darstellungen des Wallfahrtsbildes von Kevelaer (Freiburg-Bazel-Wenen, 1987). Schyrgens, J., Berlaymont. Le cloistre de la Reyne de tous les Saints (Brussel, 1928). Seguin, E.J.P., ‘Images et imagiers à Lille avant 1800’, in: Arts et traditions populaires, 9 (1961), p. 27-48. Seguin, E.J.P., ‘Imagerie et vie sociale à Lille: Louis Mélino 1790-1859’, in: Arts et traditions populaires, 17 (1969), p. 179-232. Selderhuis, H. (red.), Handbook of Dutch church history (Göttingen, 2015). Senefelder, A. (vertaling: H.C.O. Magel), Het wezen van den steendruk. Naar het ‘Lehrbuch der Lithographie und des Steindruckes’ (Amsterdam, 1929). Simons, G., ‘Sint-Antonius abt in onze volkskunde’, in: Breesgata, 8:2 (1985), p. 5-26. Simons, L., Het boek in Vlaanderen sinds 1800: een cultuurgeschiedenis (Tielt, 2013). Sinninghe, J.R.W., Over volkskunst. Grepen uit volkskunst, ambachtskunst en huisvlijt (Amsterdam, 1949). Sint-Donatusbegankenis Westmeerbeek (Westmeerbeek, 1984). Sint-Jozef te Brugge: vreugdegroet: catalogus van tentoonstelling, onthaalcentrum Bank Brussel-Lambert, Brugge, 21 februari-1 maart 1981 (Brugge, 1981). Smekens, F., Ambachtswezen en ‘nieuwe nijverheid’. Antwerpen in de XVIIIde eeuw (Antwerpen, 1952).

777

Bibliografie Smet, J., ‘Sint-Amalberga, adelheilige en symbool in het volksgeloof ’, in: R. Van Hautekerke (red.), Vita Amalbergae (Temse, 2003), p. 119-147. Smeyers, M., ‘De iconografie van de H. Martinus van Tours’, in: L. Robijns, K. Baert & J. Dauwe, 500 jaar Sint-Martinuskerk Aalst: catalogus over kerk, kerkschat en patroonheilige (Aalst, 1980), p. 22-47. Sneyers, E., Uit de geschiedenis van Werbeek en Hodonk onder Retie (Retie, [1945]). Soens, P., Geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Kerselare Edelare (Oudenaarde, 1927). Soetewey, L., (red.), 1200 jaar Sint-Walburgis in Vlaanderen (Antwerpen, 1979). Spamer, A., Das kleine Andachtsbild, vom 14. bis 20. Jahrhundert (München, 1930). Spanhove, J., ‘Een pestprentje’, in: Ons Heem, 22 (1968), p. 82. Spanhove, J., ‘Het Heilig Kruisspel van Galmaarden’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 54 (1971), p. 173-197, 391-407 en 479-481. Spinnael, L., ‘Een oude Brabantse bedevaartplaats O.L.V. van Lubbeek’, in: De Brabantse Folklore, 156 (1962), p. 436-450. Staal, C. & Wingens, M., Bedevaarten in Nederland (Zutphen, 1997). Stalpaert, H., ‘Liedekens van Sinte Godelieve’, in: Biekorf, 58 (1957), p. 267-272. Stalpaert, H., ‘Repertorium van volksliederen op genummerde vliegende bladen’, in: Volkskunde, 62 (1961), p. 49-92 en 121-156. Stalpaert, H., ‘Inleiding tot de studie van de volksdevotie in Westvlaanderen en haar verschijnselen te Gistel’, in: De Heilige Godelieve in de volksverering (Bond van de Westvlaamse Volkskundigen te Brugge, Schrift 1, 1970-1971) (s.l., 1971), p. 10-34. Stalpaert, H., ‘Devotieprenten van het Heilig Bloed te Brugge in de 17de en 18de eeuw’, in: Album Albert Schouteet (Brugge, 1973), p. 197-210. Stalpaert, H., Volkskunde van Brugge (Brugge, 1974). Stalpaert, H., Marialegenden van Brugge-Mariastad (Brugge, 1975). Stalpaert, H., ‘Devotieprenten doorlichten’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 670-685. Stalpaert, H., Brugse devotieprenten van Onze-Lieve-Vrouw (Sint-Andries-Brugge, 1976). Stalpaert, H., ‘De devotieprent van Sint-Antonius-abt te Brugge’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, 2 (1976-1978), p. 131-150. Stalpaert, H., ‘Brugse devotieprenten van Sint-Elooi’, in: Volkskunde, 78 (1977), p. 234-245.

778

Bibliografie Ste.-Aldegonde in de volksverering: tentoonstelling van 1 tot 9 juni in de Sinte Aldegondekerk te Zwevezele (Zwevezele, 1975). Steenackers, E., Onze-Lieve-Vrouw van Boom (Brasschaat, 1921). Sterck, J.G., Bronnen en samenstelling van Marnix’ Biënkorf der H. Roomsche Kercke (Leuven, 1952). Steva K. & Van Laere, R., ‘Geschiedenis van de 19de-eeuwse boekdrukkunst in Limburg. Een probleemstelling’, in: T. Coun (red.), Hulde-album dr. F. Van Vinckenroye (Hasselt, 1985), p. 283-298. Stockman, L., De Sint-Corneliusdevotie in Vlaanderen. Tentoonstelling ingericht ter gelegenheid van de feestviering 1000 jaar Aalter 1974 (Aalter, 1974). Stockmans, J.B., Geschiedenis der gemeente Mortsel (Antwerpen, 1882). Stockmans, J.B., Geschiedenis der gemeente Berchem (Antwerpen, 1886). Stockmans, J.B., Antwerpen’s Sint-Willibrordskerk sedert hare stichting tot heden (Antwerpen, 1893). Stockmans, J.B., Deurne en Borgerhout sedert de vroegste tijden tot heden, 3 delen (Brecht, 1895-1899). Stockmans, J.B., Geschiedenis der gemeenten Kessel, Bevel, Nylen, Emblehem en Gestel (Lier, 1910). Stracke, D.A., ‘Onze oudste Vlaamsche santjes?’, in: Ons Geestelijk Erf, 18 (1944), p. 241-243. Stroo, C., ‘De iconografie van de Heilige Walburga in Vlaanderen’, in: Jaarboek van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (Antwerpen, 1985), p. 189-276. Stroo, C., ‘De heilige Walburga en het wonder van de olievloeiing: iconografische analyse van een 17de-eeuwse “Brugse” devotieprent’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak (1988), p. 59-80. Suys, A., ‘De Merenaren en de beewegen’, in: Het Land van Aalst, 2 (1950), p. 169173. Swaving, J.G., Galerij van Roomsche beelden of beeldendienst der XIX eeuw (Dordrecht, 1824). Sylvester, R., ‘Ein Zentrum graphischer Andachtsbildproduktion im 18. Jahrhundert. Der Verlag der Gebrüder Klauber in Augsburg’, in: M. Beer & U. Rehm (red.), Das kleine Andachtsbild. Graphik vom 16. bis zum 20. Jahrhundert (Hildesheim, 2004), p. 43-51. ’t Kint, J., De devotie tot Onze Lieve Vrouw Behoudenis der Kranken in de boskapel te Wolvertem. Drie eeuwen geschiedenis 1658-1958 (Wolvertem, 1958).

779

Bibliografie Tanghe, G.F., Parochieboek van Damme, met een schetsje van Houcke en Meunikenreede (Brugge, [1862]). Tanghe, G.F., Sermoenen, 14 delen (Brugge, 1863-1874). Tanghe, G.F., Geschiedenis van het wijdvermaarde Christusbeeld van Damme (Brugge, 1901). Teeuwen, N., ‘P. Matthias Pauli O.E.S.A. 1580-1651’, in: Ons Geestelijk Erf, 20 (1946), p. 235-292. [Teirlinck, I.], Folklore. Exposition, Bruxelles, Palais du Cinquantenaire - Tentoonstelling, Brussel, Jubelparkhalle (Brussel, 1910). Tekeningen uit de 17de en 18de eeuw. De verzameling Van Herck (s.l., 2000). Ten Brink, E.A.B.J., ‘Bossche drukken 1600-1629. Een bijdrage tot de Noordnederlandse bibliografie. II’, in: Varia historica Brabantica, 3 (1969), p. 133-185. The British Royal Collection. Van Bruegel tot Rubens (Londen-Brussel, 2008). The Romantic Agony [...] catalogue, 31 (Brussel, 2006). The Romantic Agony [...] catalogue, 36 (Brussel, 2008). The Romantic Agony [...] catalogue, 39 (Brussel, 2009). The Romantic Agony [...] catalogue, 41 (Brussel, 2010). The Romantic Agony [...] catalogue, 48 (Brussel, 2011). The Romantic Agony [...] catalogue, 53 (Brussel, 2014). The Romantic Agony [...] catalogue, 60 (Brussel, 2017). Therry, M., De religieuze beleving bij de leken in het 17de-eeuwse bisdom Brugge (Brussel, 1988). Therry, M., ‘Devotie en magie voor het bekomen van een gelukkige bevalling in het 17de-eeuwse bisdom Brugge’, in: Biekorf, 90 (1990), p. 175-182. Theys, C., ‘Bijzonderheden over het verblijf in de 17e eeuw te Brussel van het mirakuleus beeld van O.L.Vrouw van Alsemberg’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (1933), p. 233-240. Theys, C., Korte geschiedenis van Ruisbroek (Brabant) (Brussel, 1940). Theys, C., Geschiedenis van Dworp (Brussel, 1948). Theys, C., Geschiedenis van Alsemberg (Brussel, 1960). Theys, C., ‘Begankenis en broederschap van St. Hubertus te Buizingen’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 46 (1963), p. 448-466. Theys, C., ‘Lathem, Lucas van’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen (Brussel, 1964-currens), deel 1, kol. 663-665. Theys, C. & Proost, A., Geschiedenis van Beersel (Brussel, 1963).

780

Bibliografie Thijs, A.K.L., De zijdenijverheid te Antwerpen in de zeventiende eeuw (Brussel, 1969). Thijs, A.K.L., ‘Het Hagelkruisfeest te Ekeren’ (1622) door S. Vrancx in de Alte Pinakothek te München’, in: Jaarboek Koninklijk Museum voor Schone Kunsten Antwerpen (Antwerpen, 1974), p. 187-199. Thijs, A.K.L., ‘Notities voor een studie van de Antwerpse 17de-eeuwse suffragia’, in: De Gulden Passer, 61-63 (1983), p. 578-581 en 590. Thijs, A.K.L., ‘Antwerpse “sanctjes”. Heiligenprentjes voor Noordbrabantse bedevaartplaatsen (17e-18e eeuw)’, in: L.C.M.B. van Liebergen (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990), p. 108-111. Thijs, A.K.L., ‘Een fragment van een onbekend 17de-eeuws bedevaartvaantje van J.C. Jeghers’, in: Volkskunde, 92 (1991), p. 52-54. Thijs, A.K.L., ‘“Pelgrimstekens” in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de contrareformatietijd. Jan en Peter Oris: producenten van “tinnen vaantjes” en andere devotionalia’, in: Oostvlaamse Zanten, 66 (1991), p. 67-88. Thijs, A.K.L., Antwerpen internationaal uitgeverscentrum van devotieprenten 17de18de eeuw (Leuven, 1993). Thijs, A.K.L., ‘De Antwerpsche Sanctjeskring (1932-1951) tussen geliefhebber en wetenschap’, in: Oostvlaamse Zanten, 70 (1995), p. 235-276. Thijs, A.K.L., ‘De fondscatalogus uit 1801 van J.H. Le Tellier, drukker-uitgever van populaire boeken en volks- en kinderprenten te Lier’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 48-66. Thijs, A.K.L., ‘De steendrukkerij E. Lombaerts-Van de Velde / G. Hutsebaut: een verhaal over de langzame dood van de Vlaamse neogotische devotieprentenproduktie’, in: Volkskunde, 96 (1995), p. 111-153. Thijs, A.K.L., ‘Over bedevaarten in Vlaanderen: van stichtelijke propaganda naar wetenschappelijke interesse’, in: Volkskunde, 97 (1996), p. 272-349. Thijs, A.K.L., ‘Communicatie via religieuze drukgrafiek in het preïndustriële corporatisme (Brabant en Vlaanderen)’, in: C. Lis & H. Soly (red.), Werelden van verschil. Ambachtsgilden in de Lage Landen (Brussel, 1997), p. 213-241. Thijs, A.K.L., ‘De Mechelse boekdrukkerij P.J. Hanicq als uitgeefster van populair beeldmateriaal (1817-1855)’, in: De Gulden Passer, 75 (1997), p. 183-238. Thijs, A.K.L., ‘Lithografie: de miniatuurkunst gepopulariseerd’, in: C. Dujardin (red.), Neogotiek in de boekenkast (Leuven, 1997), p. 87-89. Thijs, A.K.L., ‘Over “volkskunst” en de artistieke avant-garde in Vlaanderen (1894-1934)’, in: J. Helsloot, T. Meder & C. Wijers (red.), De discipline van het dagelijkse leven: Bijdragen voor Ton Dekker over orale cultuur, feestcultuur en

781

Bibliografie de historiografie van de volkskunde, in: Volkskundig Bulletin. Tijdschrift voor Nederlandse cultuurwetenschap (1999), p. 177-196. Thijs, A.K.L., ‘Van kleine kopergravuurtjes naar lithografische wandprenten: religieus beeldmateriaal van de Antwerpse drukkerij-uitgeverij Michiel Vinck (ca. 1824-1841)’, in: Volkskunde, 100 (1999), p. 283-313. Thijs, A.K.L., ‘Private en openbare feesten: communicatie, educatie en omgaan met macht (Vlaanderen en Brabant, 16de-midden 19de eeuw)’, in: Volkskunde, 101 (2000), p. 81-145. Thijs, A.K.L., ‘De opkomst van het verzamelen en bestuderen van bedevaartvaantjes (1853-1922) of: hoe devotionalia ‘volkskundige’ objecten werden’, in: P. De Win (red.), Wijsheid in bescheidenheid. Miscellanea Mechliniensia in honorem Aloysii Jans (Mechelen, 2002), p. 301-320. Thijs, A.K.L., ‘Toe-eigening van volkskundige verschijnselen: enkele voorbeelden uit de historiografie van de volkskunde in Vlaanderen (circa 1880-1930)’, in: Volkskunde, 104 (2003), p. 143-173. Thijs, A.K.L., ‘Drukvormen voor mannekensbladen van Brepols & Dierckx Zoon (Turnhout): een gebruikstraject van volkscultureel erfgoed gereconstrueerd’, in: Volkskunde, 108 (2007), p. 273-293. Thijs, A.K.L., ‘Vera effigies? Vindingrijke omgang met drukvormen: productiekosten reducerende beeldmanipulatie bij bedevaartprenten’, in: Volkskunde, 112 (2011), p. 1-31. Thyssen, A.L., De kapel en de broederschap van O.-L.-Vrouw van Goed Succes in de voormalige Burchtkerk en nu in de St. Antoniuskerk te Antwerpen (Antwerpen, 1920). Thyssen, A., O.L.Vrouw van ’t Kasteel. Geschiedkundige aanteekeningen nopens den eeredienst van Maria in St. Joriskerk te Antwerpen (s.l., [1930]). Timmers, J.J.M., Christelijke symboliek en iconografie (Bussum, 1974). Tock, M. & Schroeder, P., Les processions et les pèlerinages: manifestations de notre folklore (Aarlen, 1956). Tollenaere, J., Godvruchtigheid tot de Heilige Moeder Anna, byzonderlyk geëerd te Bottelaere (Gent, 1858). Torfs, E., ‘De vereering van St. Lenaart en zijne broederschap te Peuthy’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 10 (1927-1928), p. 1-13. Tournoy, G., Papy, J. & De Landtsheer, J. (red.), Lipsius en Leuven. Catalogus (Leuven, 1997). Toussaert, J., Le sentiment religieux en Flandre à la fin du Moyen-Age (Parijs, 1963).

782

Bibliografie Tralbaut, M.E., De Antwerpse ‘meester constbeldthouwer’ Michiel van der Voort de oude (1667-1737) zijn leven en werken (Antwerpen, 1950). Trentecamp, [J.] & Bockstael, D., De S. Guidone confessore, Anderlaci in Brabantia prope Bruxellas (Anderlecht, 1996). Trésors des béguinages (Gent, 1961). Trio, P., De Gentse broederschappen (1182-1580). Ontstaan, naamgeving, materiële uitrusting, structuur, opheffing en bronnen (Gent, 1990). ‘Uit de prondelschuif. Om tinnen medailles te maken’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 22 (1939), p. 319. V.D.B., Historie van de hertogelijke kerk van Alsemberg en van ’t wonderbeeld van Onze-Lieve-Vrouw aldaar bewaard (Brussel, 1869). Valvekens, P.E., Een premonstratenzerabdij in het begin der zestiende eeuw (BrusselDen Haag, 1936). Van Acker, L., ‘De Vlaamsche afstammelingen van de heilige Hubertus en hun geneeskracht tegen de razernij’, in: Biekorf, 85 (1985), p. 5-37. Van Acker, L., ‘De devotie tot Sint-Jozef te Ieper’, in: Biekorf, 104 (2004), p. 201. Van Autenboer, E., Volksfeesten en rederijkers te Mechelen (1400-1600) (Gent, 1962). Van Autenboer, E., ‘Volksdevoties te Oud-Turnhout’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 48 (1976), p. 307-322. Van Autenboer, E., ‘De verering van Sint-Quirinus in West-Europa en speciaal te Vlimmeren’, in: Heemkundige kring De Vlierbes, 10 (1988), p. 75-93. Van Berlo, E., 1535-1906. Geschiedenis van het vermaard miraculeus beeld van Onze Lieve Vrouw ter Koorts vereerd in de minderbroederskerk (Vleminckx-kapel) te Leuven (Leuven, 1906). Van Beuningen, H.J.E., Jurion, F. & De Waha, M., ‘Over pelgrimstochten naar Aarschot en daarop betrekking hebbende insignes’, in: Het oude Land van Aarschot, 2 (1987), p. 115-136. Van Beuningen, H.J.E. & Koldeweij, A.M., Heilig en profaan, 4 delen (Cothen, 1993-2018). Van Biervliet, A.T., Heiligen uit de Nederlanden (Brugge, 1985). Van Bladel, W., Acht eeuwen geschiedenis van de parochie Hoboken en van de Zwarte God (Hoboken, 1980). Van Blindekens naar de Potterie. Een eeuwenoude Brugse belofte (Brugge, 1980). Van Bockstaele, G., ‘De verering van Sint-Adriaan te Geraardsbergen’, in: Oostvlaamse Zanten, 73 (1998), p. 254-263.

783

Bibliografie Van Bost, F., Gentse volksprenten 17de–20ste eeuw (Gent, 1996). Van Boxmeer, P., Steenockerzeel et Humelghem et leurs seigneurs. Généalogies des van Hamme (Diest, 1930). Van Brabant, J., ‘De Mariavereering te Aarschot’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 21 (1938), p. 345-358. Van Brabant, J., Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen, grootste gotische kerk der Nederlanden (Antwerpen, 1972). Van Brabant, J., Rampspoed en restauratie. Bijdrage tot de geschiedenis van de uitrusting en restauratie der Onze-Lieve-Vrouwekathedraal van Antwerpen (Antwerpen, 1974). Van Brabant, J., ‘De Sint-Willibrordusput te Berchem tweemaal “verduijstert”. Aantekeningen over vrome Willibrordusverering’, in: Noordgouw, 16 (1976), p. 109137. Van Brabant, J., ‘Sint Willibrord en de dageraad van de kerstening te Antwerpen in de spiegel van traditie en kunst’, in: P. Schritz & A. Hoffmann (red.), Abteistadt Echternach: feestbundel voor Georges Kiesel (Luxemburg, 1981), p. 101-112. Van Bulck, G., ‘Houtgravure-devotieprentjes en houtgraveurs tijdens de negentiende eeuw’, in: A. Hendrik, G. Van Bulck & B. Verriest (red.), Vlaamse devotie-en bidprentjes uit de 19de eeuw (Sint-Katelijne-Waver, 1996), p. 134-158. Van Buynder, R., Geschiedenis van de bedevaart van O.L.Vr. van Barmhartigheid genaamd Onze Lieve Vrouw van Stoepe, in het kader der gemeente Ertvelde (Ertvelde, 1957). Van Caster, G., Histoire du prieuré de Notre-Dame d’Hanswyck de la Congrégation du Val-des-écoliers à Malines (Mechelen, 1888). Van Caster, G., Souvenirs de famille. Matthieu-Joseph-Charles Hunin graveur (17701851) et Pierre-Paul-Alouis Hunin peintre de genre (1808-1855) (Mechelen, 1900). Van Caster, G., ‘Festivités en l’honneur de Saint Rumold’, in: Bulletin du Cercle archéologique, littéraire & artistique de Malines, 13 (1903), p. 221-366. Van Cauteren, I., De Heilige Ermelindis. Patrones van Meldert 550-600 (Leuven, 1950). Van Cauwenberghe, E., L’ommeganck ou les anciennes cavalcades d’Eyne (Extrait du Messager des Sciences historiques de Belgique) (Gent, 1859). Van Coillie, C. & Vrancken, J., ‘Sint-Kwinten, de vroegere volksheilige’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 49 (1966), p. 357-380. Van Coppenolle, M., Westvlaamsche bedevaartvaantjes (Brugge, 1942). Van Coppenolle, M., Onze Lieve Vrouw van het Boompje te Sint-Andries (Brugge) (Antwerpen, 1945). 784

Bibliografie Van Coppenolle, M., ‘Van een Brugsch Sint-Elooisvaantje’, in: ’t Beertje, volkskundige almanak, 5 (1946), p. 44-47. Van Cuyck, H., Aanteekeningen over Godtgaf Verhulst den oudere, drukker en boekverkoper te Antwerpen in de 17de eeuw (Antwerpen, 1884). Van de Perre, D., ‘De middeleeuwse Berlindisverering te Meerbeke’, in: Land van Aalst, 58 (2006), p. 114-138. Van de Putte, W., De Heilige Rochus en zijn eeredienst (Gent, 1885). Van de Ven, R., ‘Devotieprentjes, bedevaartvaantjes en ex-voto’s van de Allerheiligenkapel te Diest (16de-17de eeuw)’, in: Oost-Brabant, 25 (1988), p. 164-169. Van de Voorde, E., ‘De Sint-Corneliusdevotie te Diegem. Structurering van een onderzoek naar de economische betekenis van volksdevotie’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 84 (2001), p. 383-398. Van de Weerd, H., ‘De eeredienst der Drie Gezusters’, in: Verzamelde opstellen uitgegeven door den Geschied- en Oudheidkundigen Studiekring te Hasselt, 14 (1938), p. 308. Van de Wiel, C., Vissenaken’s ongekend verleden (Leuven, 1968). Van de Wiele, M., Openbare verkoping boeken en handschriften (Brugge, 2010). Van den Abeele, A., O.L.Vrouw van Nazareth (Tongerlo, 1954). Van den Berg, A., Hier komt Urbanus bij een hoer. Volk en volkslectuur in de achttiende-eeuwse Amsterdamse Nes (Amsterdam, 1993). Van den Berg, A. & Rooijakkers, G., ‘Een prentenmaker zonder pers. De houtsneden van Philippus L. Lecuyer te Uden en ’s-Hertogenbosch, 1772-1774’, in: Volkskundig Bulletin, 16 (1990), p. 254-309. Van den Bergh, E., Postele op ter heyden (Tongerlo, 1946). Van den Bergh, K., Bidprentjes in de Zuidelijke Nederlanden (Brussel, 1975). Van den Branden, W., “Van den hoogwaardigen H. Sacramente inder Heggen”. Het hostiewonder van Poederlee (1412), kroniek van de Heilige Sacramentskapel in de Hegge (Rijsel, 1987). Van den Eynden, E.H., Antwerpsch: verzameling van aanteekeningen betrekkelyk de geschiedenis dezer stad, deels uyt onuytgegeven kronyken en handschriften, en deels uyt gedrukte oorkonden by een vergaderd, 4 delen (Antwerpen, 1887-1889). Van den Haute, R. & Van Bellingen, S., ‘De Heilige Blasius’, in: De Brabantse Folklore, 251 (1986), p. 229-233. Van den Heuvel, J., ‘De heilige Walburga en haar verering in Brugge’, in: A. Coucke (red.), Sint-Walburga. Een Brugse kerk vol geschiedenis (Brugge, 1982), p. 7-61. Van den Heuvel, J.G.M., ‘Aspekten van volksdevotie tot het Heilig Bloed’, in: J. Bonny, e.a., Het Heilig Bloed te Brugge (Brugge, 1990), p. 265-317. 785

Bibliografie Van den Storme, L., ‘De Heilige Amelbergaverering in Oost-Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 62 (1987), p. 143-178. Van den Weghe, M.J., Korte geschiedenis van Onze Lieve Vrouw van Halle en Haar heiligdom (Halle, 1912). Van den Weghe, M.J., Een bijdrage tot de geschiedenis van St.-Pieters-Leeuw (Wetteren, 1931). Van den Weghe, M.J., ‘Een oud Hallesch liedeken’, in: Hallensia, 5 (1937), p. 75-84. Van der Essen, L., Etude critique et littéraire sur les Vitae des saints mérovingiens de l’ancienne Belgique (Leuven, 1907). Van der Essen, L., Notre-Dame de St-Pierre (Louvain) “Siège de la Sagesse” (11291927) (Leuven, 1927). Van der Haeghen, V., La corporation des peintres et des sculpteurs de Gand. Matricule, comptes et documents (16e-18e siècles), 2 delen (Gent, 1905-1906). Van der Hameyde, J., ‘Onze Lieve Vrouw in ’t Hammeken te Zemst’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 19-43. Van der Linden, R., Bedevaartvaantjes in Oost-Vlaanderen. Bijdrage tot de studie van de legenden, de ikonografie, de volksgebruiken (Zottegem, 1958). Van der Linden, R., Bedevaartvaantjes uit Vlaamse Mariaoorden (Hasselt, 1961). Van der Linden, R., ‘Een onbekende bedevaartprent van St.-Hubertus te SintMaria-Oudenhove’, in: Oostvlaamse Zanten, 43 (1968), p. 71-77. Van der Linden, R., ‘Bedevaartprenten en bedevaartvaantjes. St.-Lenaarts-Aalst, Herdersem en Lovenjoel-Leuven’, in: Oostvlaamse Zanten, 58 (1983), p. 44-48. Van der Linden, R., Bedevaartvaantjes. Volksdevotie rond 200 heiligen op 1000 vaantjes (Brugge, 1986). Van der Linden, R., ‘Bedevaartvaantjes’, in: J. Ockeley (red.), 650 jaar Heilig Kruis te Asse. Situering, legende en verering (Asse, 1987), p. 237-240. Van der Linden, R., Mariabedevaartvaantjes. Verering van Onze-Lieve-Vrouw op 1175 vaantjes (Brugge, 1988). Van der Meulen, R., Het boek in onze dagen, beschreven en afgebeeld (Leiden, 1892). Van der Steur, A.G., ‘Porseleinkaartjes’, in: De boekenwereld, 15:1 (1998), p. 80-81. Van der Stock, J., Printing images in Antwerp. The introduction of printmaking in a City. Fifteenth century to 1585 (Rotterdam, 1998). Van der Stock, J., The print collection of the Royal Library of Belgium. Early prints (Londen-Turnhout, 2002). Van Doninck, A., ‘De legende der marteldood van Ste Dimphna in de dichtkunst XVIde en XVIIde eeuw’, in: Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie voor Taal- en Letterkunde (1929), p. 881-914. 786

Bibliografie Van Duyse, P., De rederijkkamers in Nederland: hun invloed op letterkundig, politiek & zedelijk gebied, 2 delen (Gent, 1900-1902). Van Duyse, F., ‘Het smeekschrift der welpeyzende. Een lied uit den tijd der Fransche omwenteling’, in: Volkskunde, 18 (1906), p. 125-136. Van Duyse, F., Het oude Nederlandsche lied. Wereldlijke en geestelijke liederen uit vroegeren tijd. Teksten en melodieën, 4 delen (’s-Gravenhage-Antwerpen, 1907). Van Eeckhoudt, L., ‘De verering van Nikolaas van Tolentijn (1305-jubeljaar 2005). Een vermaarde volksheilige in Vlaanderen’, in: Ons Heem, 57:3 (2004), p. 17-33. Van Eeckhoudt, L., ‘De Vlaamse prentjes van Nikolaas van Tolentijn’, in: Ons Heem, 58:4 (2005), p. 19-28. Van Eeckhoudt, L., ‘Brugse herinneringen aan de Eremieten van Augustinus’, in: Ons Heem, 59:4 (2006), p. 13-20. Van Even, E., La bienheureuse Marguerite de Louvain dite Marguerite la fière. Sa légende, son culte, sa chapelle (Leuven, 1896). Van Even, E., De gelukzalige Margareta van Leuven, bijgenaamd Fier Margerietken: hare legende, haren eeredienst, hare kapel (Leuven, 1899). Van Genechten, F.V., ‘Kritische analyse van de legende nopens de oorsprong van de eredienst van O.L. Vrouw van Sterre-Borne te Butsel’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 57 (1974), p. 112-130. Van Goethem, H., (red.), Antwerpen en de jezuïeten 1562-2002 (Antwerpen, 2002). Van Haecht, J.C., ‘Bijdrage tot de kerkgeschiedenis van Rotselaar’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 32 (1949), p. 97-103, 224-233 en 296. Van Haeperen G. & Martin, J., Basse-Wavre, 1628-1978: 350e anniversaire de la donation de la châsse par l’archevêque de Malines Jacques Boonen en 1628. Catalogue (Basse-Wavre, 1978). Van Haver, J., ‘Volksbedevaarten tegen ziekten van mens en dier in West-Brabant’, in: De Brabantse Folklore, 21 (1949), p. 5-143. Van Haver, J., ‘De Zellikse bedevaartvaantjes’, in: Ascania 2 (1987), p. 33-36. Van Haver, J., ‘Hekeling van volksbedevaarten in een rederijkersrefrein’, in: P. Catteeuw & F. Hellemans, In verscheidenheid. Liber Amicorum prof. dr. em. Robert Van Passen (Aartrijke, 1993), p. 389-408. Van Havre, G. (red.), Chronijck der stadt Antwerpen toegeschreven aan den notaris Geeraard Bertrijn (Antwerpen, 1879). Van Heeringen, R.M., ‘De archeologische context van de Zeeuwse vondsten’, in: R.M. van Heeringen, A.M. Koldeweij & A.A.G. Gaalman (red.), Heiligen uit de modder. In Zeeland gevonden pelgrimstekens (Zutphen, 1988), p. 26-32.

787

Bibliografie Van Herck, J., ‘Het retabel van Sint-Job te Schoonbroek’, in: Noordgouw, 5 (1965), p. 89-108. Van Heurck, E.H., ‘De folklore-tentoonstelling in het Jubelpark te Brussel’, in: Volkskunde, 21 (1910), p. 175-185. Van Heurck, E.H., ‘L’imagerie populaire de Turnhout’, in: Taxandria, 9 (nr. 18) (1912), p. 65-117. Van Heurck, E.H., L’œuvre des folkloristes anversois (Antwerpen, 1914). Van Heurck, E.H., Le merveilleux dans la légende d’Haekendover (Antwerpen, 1920). Van Heurck, E.H., Les Harrewijn. Jacques, Jacques-Gérard, François, Jean-Baptiste et leurs descendants (Antwerpen, 1920). Van Heurck, E.H., Les drapelets de pèlerinage en Belgique et dans les pays voisins (Antwerpen, 1922). Van Heurck, E.H., ‘De vaantjes van Scherpenheuvel’, in: De Brabantsche Folklore, 2 (1923), p. 173-178. Van Heurck, E.H., ‘Le culte de saint Bernard à Steenockerzeel’, in: Le Folklore Brabançon, 3 (1923-1924), p. 37-41. Van Heurck, E.H., ‘Un drapelet ancien de Notre-Dame d’Anvers’, in: De Gulden Passer, 2 (1924), p. 116-147. Van Heurck, E.H., Voyage autour de ma bibliothèque. Livres populaires et livres d’ école flamands in-4° (Antwerpen, 1927). Van Heurck, E.H., Les images de dévotion anversoises du 16e au 19e siècle: sanctjes, bidprentjes et suffragiën (Antwerpen, 1930). Van Heurck, E.H., Les livres populaires flamands (Antwerpen, 1931). Van In, J., De H. Gummarus, patroon van Lier: biblio-iconographische studie (Antwerpen, s.a.). Van In, J., ‘De H. Gummarus patroon van Lier’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 1 (1938), p. 97-166. Van In, J., ‘Maria- en heiligenvereering te Lier. Historische, biblio- en iconographische aanteekeningen’, in: Tijdschrift voor Geschiedenis en Folklore, 2 (1939), p. 76-127 en 150-159. Van Langenhoven, B., ‘Kapelrekeningen van de Sint-Martinuskerk te Lede (17171793)’, in: Land van Aalst, 56 (2004), p. 291-297. Van Lerius, T., Notice des œuvres d’art de l’ église paroissiale et ci-devant insigne collégiale de St. Jacques à Anvers: précédée d’une introduction historique et rédigée d’après des documents authentiques (Borgerhout, 1855).

788

Bibliografie Van Lerius, T., Naemlyst van de geestelyke opperbestuerders der kapel en kerk van StJacobs te Antwerpen (Antwerpen, 1863). Van Liebergen, L.C.B.M. (red.), Volksdevotie. Beelden van religieuze volkscultuur in Noord-Brabant (Uden, 1990). Van Loo, A., Leven der Heilige Amelberga. Patrones van Temse (Gent-Knesselare, 1898). Van Nespen, W., Volkskundemuseum: verrijking 1965. Tentoonstelling van een keuze uit de verzameling Mevrouw O. Du Caju (Antwerpen, 1965). Van Nyen, K., Sint Cornelius: een volksheilige in ’t Vlaamsche Land (Brecht, 1942). Van Osta, W., Antonius-abt in kunst en devotie (Brasschaat, 1999). Van Osta, W., Geschiedenis van de Brasschaatse parochies (Brasschaat, 2005). Van Overstraeten, J. & Gerits, J., Gids voor Vlaanderen: toeristische en cultuurhistorische encyclopedie van de Vlaamse gemeenten (Antwerpen, 1985). Van Passen, R., Geschiedenis van Kontich (Kontich, 1964). Van Passen, R., Geschiedenis van Edegem (Edegem, 1974). Van Passen, R., ‘Sint-Hubertusviering in het Antwerpse’, in: W. van Nespen (red.), Miscellanea prof. em. dr. K.C. Peeters (Antwerpen, 1975), p. 515-534. Van Quaille, L., ‘Nazareth & Wetteren. Bedevaartvaantje’, in: Oostvlaamse Zanten, 45 (1970), p. 80. Van Rensch, T. J., Koldeweij, A.M., De la Haye, R.M. & De Kreek, M.L., Broederschappen in Maastricht 1400-1850. Hemelse trektochten (Maastricht, 1990). Van Schevensteen, A.F.C., Les traités de pestilence publiés à Anvers: essai de bibliographie (Antwerpen, 1931). Van Schevensteen, A.F.C., Documents pour servir à l’ étude des maladies pestilentielles dans le Marquisat d’Anvers jusqu’ à la chute de l’Ancien Régime, 2 delen (Brussel, 1931-1932). Van Schoor, O., ‘Over bedevaartvaantjes en gildevaantjes’, in: Biekorf, 23 (1912), p. 337-342. Van Schoor, O., ‘Gildevaantjes’, in: Biekorf, 24 (1913), p. 124-128. Van Tichelen, J., A l’ombre d’un vieux sanctuaire (Brasschaat, 1925). Van Tichelen, J., ‘Van een reliek van Sint Gurik’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 16 (1933-1934), p. 265-268. Van Wesemael, M., ‘Het romantisch visitekaartje’, in: Oostvlaamse Zanten, 39 (1964), p. 235-253. Van Zeir, P., ‘De armenzorg te Brugge’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 357-379.

789

Bibliografie Vandaag is ’t Sinte-Marten ..., Sint-Martinus in kunst en volkskunde: tentoonstelling, 6 november-14 november 1982 (Beveren, 1982). Vandamme, E. (red.), Catalogus schilderkunst oude meesters (Antwerpen, 1988). Vandamme, L., ‘Ieperse drukken tentoongesteld’, in: Biekorf 110 (2010), p. 116-118. Vande Velde, V, Feesten van het kerkelijk jaar en hunne volksgebruiken (Brugge, 1929). Vandenpeereboom, A., Guillaume du Tielt, graveur: note sur sa vie et sur ses œuvres (Ieper, 1882). Vander Meersch, D.J., Audenaerdsche drukpers 1479-1830 (Oudenaarde, 1864). Vander Straeten, E., Le théâtre villageois en Flandre. Histoire, littérature, musique, religion, politique, mœurs, 2 delen (Brussel, 1881). Vander Straeten, E., Aldenardiana en Flandriana, nieuwe reeks, 2 delen (Brussel, 1888-1894). Vander Weeën, J., ‘Magister Peeter De Vleeschoudere, pastoor van Teralfene. Een Brabantsch dichter uit de XVIIe eeuw’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 26 (1943), p. 217-230. Vanderhaeghen, F., Bibliographie gantoise: recherches sur la vie et les travaux des imprimeurs de Gand, 1483-1850, 7 delen (Gent, 1858-1869). Vanderhaeghen, F. & Lenger, M.T., Bibliotheca Belgica, 6 delen (Brussel, 1979). Vanderspeeten, H.P., Notre-Dame de Consolation. Notice historique sur la statue miraculeuse de la Sainte Vierge vénérée sous ce nom dans l’ église des carmélites chaussées à Vilvorde (Brussel, 1878). Vandewoude, E., ‘De mirakelboeken van O.-L.-Vrouwekerk en de bedevaart te Tielt’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 33 (1950), p. 149-156. Vandewoude, E., O.L.V. Tielt in het verleden. Van de oudste tijden tot omstreeks 1800 (Tielt, 1958). Vandromme, M., ‘Een oud liedeken, O.L.V. van Groeninghe ter eere’, in: Biekorf, 25 (1914-1919), p. 271-276. Vannoppen, H., ‘Aspecten van de geschiedenis van de groentetuin in Vlaanderen’, in: Ons Heem, 60:2 (2007), p. 25-46. Vansummeren, P., Bedevaartvaantjes uit de provincies Antwerpen en Limburg (Antwerpen, 1983). Vansummeren, P., Kinderprenten van Brepols (Turnhout, 1996). Vastiau, M., Bedevaartvaantjes uit de streek van Zuidwest Vlaams-Brabant (Beersel, 1999). Vennekens, F., Geschiedenis der parochie van St. Martens-Lennik (Hekelgem, 1935).

790

Bibliografie Venner, G., ‘Jan Michiel Dionisy (1794-1859), graveur te Roermond’, in: Maasgouw, 114 (1995), p. 1-11. Verbeek, B., De geschiedenis van de Sterre der Zee te Maastricht tot 1804 (’s-Hertogenbosch, 1937). Verbeek, G., Virga Jesse schat van de Hasselaar (Hasselt, 1988). Verbesselt, J., ‘Bedevaart- en processievaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 70 (1987), p. 38-40. Verbiest, F., ‘Een 17e-eeuws Liers mirakelspel. Marginalia bij een Heilig Sacramentsspel te Lier, anno 1667’, in: Noordgouw, 8 (1968), p. 1-43. Verbouwe, A., ‘Iconographie van de Abdij Dielegem (Jette)’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 247-251. Verbouwe, A., ‘Oude druksels betreffende de begankenis tot het O.L.V. beeld te Impde’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 19 (1936), p. 353-355. Verbouwe, A., Iconografie van Vlaamsch-Brabant, 8 delen (Brussel, 1938-1953). V[erbouwe], A. & L[indemans], P., ‘Staatsgevaarlijke bedevaartvaantjes’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 23 (1940), p. 86-88. Vercruysse, J., ‘Mariaverering te O.L.V. Lombeek’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 48 (1965), p. 429-446. Vercruysse, J., ‘De H. Guido en de heer van Lennik (1762)’, in: Vriendenboek Dr. Gaston Renson (Brussel, 1979), p. 105-108. Verdegem, M., Geschiedenis van de Corneliusbedevaart Machelen-gulde van 1643 tot 1820 (Machelen, 1982). Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverleveringen. Museum voor Folklore. Catalogus (Antwerpen, 1907). Verellen, J.R., ‘Morkhoven: de Sint-Hubertusverering’, in: Oudheid en Kunst, 36 (1953), p. 156-164. Verellen, J.R., ‘Kunst & archief te Herentals (1500-1800)’, in: Taxandria, nieuwe reeks, 26 (1954), p. 82-98. Verellen, J.R., Parochiegeschiedenis van Sint-Jan Baptist te Schriek en de H. Naam Jezus te Grootlo (Schriek, 1956). Verelst, D., Geschiedenis van Zwijndrecht en Burcht, 3 delen (Zwijndrecht, 1993). Verheyen, A., ‘Aan vreemden overgeleverd. De zorg voor vondelingen en verlaten kinderen te Leuven’, in: Noordbrabants historisch jaarboek, 14 (1997), p. 227-249. Verhoef, T., Geschiedenis der mirakuleuze kerk van Lebbeke (Gent, 1860). Verlinden, J., Roosemont J. & Peters, S., St.-Petrus- en Pauluskerk Schelle (Schelle, 1995).

791

Bibliografie Verlodt, L., Oost-Vlaamsche bedevaartvaantjes. Heilige Margaretha - Neigem bij Ninove, in: Oostvlaamse Zanten, 10 (1935), p. 37-38. Vermeulen, G., ‘Pieter Aertsen. De terugkeer van de bedevaart’, in: Antoniana, 38 (1991), p. 800-810. Vermeulen, G., ‘Sint-Antonius-Abt in Brugse musea, kloosters en kerken’, in: Volkskundig jaarboek ’t Beertje, nieuwe reeks, 2 (2000-2001), p. 124-154. Vermeulen, G., ‘Vier kerken toegewijd aan Sint-Antonius-abt in het bisdom Brugge’, in: Van mensen en dingen, 2 (2004), p. 141-159. Vermeulen, J., ‘Kerkpatronen en bedevaartplaatsen in Vlaanderen’, in: Oostvlaamse Zanten, 12 (1937), p. 111-117. Vermeulen-Roose, G., De volksdevotie tot Sint-Antonius abt in het bisdom Brugge en te Belle in Frans-Vlaanderen (Zonnebeke, 1976). Vermeyen, J., ‘De kerk van Huissinghen’, De Brabantse Folklore, 4 (1924), p. 37. Vermuyten, F., Het begijnhof van Mechelen en zijn kerk (Antwerpen, 1973). Verriest, B., ‘Mechelse bijdragen’, in: H. Aertgeerts, G. Van Bulck & B. Verriest (red.), Vlaamse bid- en devotieprentjes uit de 19de eeuw (Sint-Katelijne-Waver, 1996), p. 159-258. Verrycken, A., ‘Volksvroomheid in de late Middeleeuwen’, in: Volkskunde, 83 (1982), p. 28-36. Verschelde, K., De kathedrale van S. Salvator te Brugge. Geschiedkundige beschryving (Brugge, 1863). Verschroeven, O., ‘De eredienst tot Sint-Erasmus in de kapel van Onze-LieveVrouw-van-Victorie te Borgerhout’, in: Heemkundig handboekje voor de Antwerpse randgemeenten, 19 (1971), p. 22-27. Verspaandonk, J.A.J.M., ‘Een beeldhouwer op de vingers gekeken. Grafische voorbeelden voor de zittertjes van het koorgestoelte in de Leuvense kerk van OnzeLieve-Vrouw-ter-Predikheren’, in: Arca Lovaniensis artes atque historiae reserans documenta, 15-16 (1986-1987), p. 145-221. Verstegen, V., ‘Bedevaarten als doodschuld’, in: Ons Heem, 22 (1968), p. 10-11. [Versteylen, A.], De H. Quirinus. Zijn marteldood, zijn eeredienst in de abdijkerk van ’t Park (Tongerlo, 1925). Ver wijs E. & Verdam, J., Middelnederlandsch woordenboek, 11 delen (Den Haag, 18851952). ‘Veurnes beschermheiligen’, in: Rond den Heerd, 5 (1870), p. 277-278. Viaene, A., ‘Mirakelen van O.-L.-Vrouw van Halle’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 14 (1931-1932), p. 198-199.

792

Bibliografie Viaene, A., ‘Bedevaartvaantje van Hubrecht de Croock (1520-54)’, in: Biekorf, 55 (1954), p. 70. Viaene, A., ‘De heilige akkerman Isidorus. Zijn verering in het Westland. 1742’, in: Biekorf, 61 (1960), p. 403-408. Viaene, A., ‘Het Heilig Bloed, palladium van Vlaanderen’, in: Biekorf, 64 (1963), p. 277-278. Viaene, A., ‘Walburga-verering in Vlaanderen’, in: Biekorf, 65 (1964), p. 104-106. Viaene, A., ‘Opwegen tegen koren Brugge 1450’, in: Biekorf, 66 (1965), p. 52-54. Viaene, A., ‘Wonderlyk leven van de Heylige Godelieve. Bibliografische verkenning van een volksboek 1740-1840’, in: Biekorf, 71 (1970), p. 129-139. Viaene, A., ‘Duinkerkse herdrukken van volksboeken 1684-1800’, in: Biekorf, 74 (1973), p. 257-266. Viaene, A., ‘Drukkerij ‘In de Dry Duyven’ te Kortrijk (Uitgaven van de Weduwe van Ghemmert) 1633-1639’, in: Biekorf, 76 (1975-1976), p. 148. Viaene, A., Vlaamse pelgrimstochten (Brugge, 1982). Villon, A.M., Nouveau manuel complet du graveur en creux et en relief, contenant les procédés anciens et modernes, 2 delen (Parijs, 1978). Vincx, J.F., Levensschets van den H. Quintinus martelaar (Sint-Kwintens-Lennik, 1911). Vincx, J.F., ‘St.-Kwintens-Lennik. De kerk’, in: Eigen Schoon en de Brabander, 12 (1929-1930), p. 73-109. Vlekke, B.H.M., De eerste Nederlandse bisschop in historie en legende (Maastricht 1935). Vlieghe, H., Saints, 2 delen (Brussel, 1972-1973). Vogelaers, J.B., ‘Nota’s over Bertem’, in: De Brabantsche Folklore, 107 (1939), p. 325329. Volksheiligen in het Pajottenland (Lennik, 1981). Volkskundige tentoonstelling in het Oud Gasthuis te Geel (s.l., 1969). Voor Kruis en Beeld vzw, ‘De verbeelding van Antwerpen’, op: www.verbeelding. be/index.php/actualiteit/11-beeldenpatrimonium/179-vkb1-0360 (geraadpleegd 27 juni 2017). Vroom, W.H., De Onze-Lieve-Vrouwekerk te Antwerpen. De financiering van de bouw tot de Beeldenstorm (Antwerpen-Amsterdam, 1983). Waumans, A., Levensschets van den H. Hubertus. Zijne vereering te Elewijt (Averbode, 1927).

793

Bibliografie Welvaarts, T.I., ‘Werbeek, zijne kapel en bedevaart’, in: Kempisch museum, 2 (1891), p. 18-29. Werken en kerken. 750 jaar begijnhofleven te Gent (Gent, 1984). Werken van Barmhartigheid. 650 jaar alexianen in de Zuidelijke Nederlanden (Leuven, 1985). Weyns, N.J., ‘Craywinckel, Joannes Ludolphus van, geestelijk schrijver’, in: Nationaal Biografisch Woordenboek, 22 delen, (Brussel, 1964-currens). Willems, J.B.H., O.L.V. van Affligem vereerd onder den titel van O.L. Vrouw van Vrede (Brussel, 1924). Wils, J., Le Sacrement de Miracle de Louvain (1374-1905). Monographie historique et religieuse (Leuven, 1905). Wingens, M., Over de grens. De bedevaart van katholieke Nederlanders in de zeventiende en de achttiende eeuw (Nijmegen, 1994). Wouters, D., Hofken van geestelijke liederen (Utrecht, [1943]). Wouters, J., Volksdiergeneeskunde (Wetteren, 1966). Wynants, M., De Sint-Hubertuskapel en de Sint-Hubertusverering te Tervuren (Tervuren, 1995). Zehnder, F.G. (red.), Die Heiligen Drei Könige. Darstellung und Verehrung (Keulen, 1982). Zender, M., Gestalt und Wandel der Nachbarschaft im Rheinland (Bonn, 1960).

794

MISCELLANEA NEERLANDICA

Gesticht door en onder hoofdredactie van Frans Hendrickx

Werken in deze reeks verschenen I.

II.

III.

IV. V. VI.

VII. VIII.

IX.

X. XI.

XII. XIII.

XIV.

Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Dl 1:%LRELEOLRJUD¿H+DQGVFKULIWHQNXQGH0LQLDWXXUNXQVW, onder redactie van Elly COCKX-INDESTEGE & Frans HENDRICKX, 1987 Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Dl 2:*HHVWHOLMNHHQZHUHOGOLMNHOLWHUDWXXU9DNOLWHUDWXXU7DDONXQGH, onder redactie van Elly COCKX-INDESTEGE & Frans HENDRICKX, 1987 Opstellen voor Dr. Jan Deschamps ter gelegenheid van zijn zeventigste verjaardag. Dl 3:%LEOLRWKHHNHQJHHVWHVJHVFKLHGHQLV.XQVWHQFXOWXXUJHVFKLHdenis, onder redactie van Elly COCKX-INDESTEGE & Frans HENDRICKX, 1987 JAN VAN RUUSBROEC, 8Q0LURLUGHO¶eWHUQHOOH%pDWLWXGHRXGX6DLQW6DFUHPHQW. Traduction structurelle du moyen-néerlandais par sr. Francis LEGRAND, 1991 Charles M. A. CASPERS, 'HHXFKDULVWLVFKHYURRPKHLGHQKHWIHHVWYDQ6DFUDPHQWVGDJLQGH1HGHUODQGHQWLMGHQVGHODWHPLGGHOHHXZHQ, 1992 'H %ULHYHQ XLW µ'HU UHFKWH :HFK¶ YDQ GH 2LVWHUZLMNVH EHJLMQ HQ P\VWLFD 0DULDYDQ+RXW ‚.HXOHQ , toegelicht, uitgegeven en vertaald door J. M. WILLEUMIER-SCHALIJ, 1993 Alfons K. L. THIJS, AQWZHUSHQLQWHUQDWLRQDDOXLWJHYHUVFHQWUXPYDQGHYRWLHSUHQWHQ GHGHHHXZ , 1993 Jeroen M. M. VAN DE VEN, 2YHU%UDEDQWJHVFKUHYHQ+DQGVFKULIWHQHQDUFKLYDOLVFKH EURQQHQ LQ GH 7LOEXUJVH 8QLYHUVLWHLWVELEOLRWKHHN. Dl. 1: 0LGGHOHHXZVHKDQGVFKULIWHQHQIUDJPHQWHQ, 1994 Jeroen M. M. VAN DE VEN, 2YHU%UDEDQWJHVFKUHYHQ+DQGVFKULIWHQHQDUFKLYDOLVFKHEURQQHQLQGH7LOEXUJVH8QLYHUVLWHLWVELEOLRWKHHN. Dl. 2: Jonge handVFKULIWHQHQDUFKLYDOLVFKHEURQQHQ, 1994 Robert STEIN, 3ROLWLHN HQ KLVWRULRJUD¿H KHW RQWVWDDQVPLOLHX YDQ %UDEDQWVH NURQLHNHQLQGHHHUVWHKHOIWYDQGHYLMIWLHQGHHHXZ, 1994 3DPSLHUH :HUHOG OLWWHUDULD 1HHUODQGLFD XLW KHW EH]LW YDQ GH 8QLYHUVLWHLW Antwerpen, onder redactie van Frans HENDRICKX, met medewerking van Piet COUTTENIER & Hubert MEEUS, 1994 J. G. SMIT, 9RUVWHQRQGHUGDDQVWXGLHVRYHU+ROODQGHQ=HHODQGLQGHODWH PLGGHOHHXZHQ, 1995 Manuel INSOLERA & Lydia SALVIUCCI INSOLERA, /DVSLULWXDOLWpHQLPDJHVDX[ 3D\V%DVPpULGLRQDX[GDQVOHVOLYUHVLPSULPpVGHV;9,eHW;9,,eVLqFOHVFRQVHUYpVjOD%LEOLRWKHFD:LWWRFNLDQD, 1996 Gerda C. HUISMAN, &DWDORJXVYDQGHPLGGHOHHXZVHKDQGVFKULIWHQLQGH8QLversiteitsbibliotheek Nijmegen, 1997

XV.

XVI.

XVII.

XVIII.

XIX.

XX.

XXI.

XXII.

XXIII. XXIV. XXV. XXVI. XXVII.

XXVIII. XXIX.

Karl STOOKER & Theo VERBEIJ, &ROOHFWLHV RS RUGH 0LGGHOQHGHUODQGVH KDQGVFKULIWHQ XLW NORRVWHUV HQ VHPLUHOLJLHX]H JHPHHQVFKDSSHQ LQ GH Nederlanden. Dl. 1: 6WXGLH, 1997 Karl STOOKER & Theo VERBEIJ, &ROOHFWLHV RS RUGH 0LGGHOQHGHUODQGVH KDQGVFKULIWHQ XLW NORRVWHUV HQ VHPLUHOLJLHX]H JHPHHQVFKDSSHQ LQ GH Nederlanden. Dl. 2: 5HSHUWRULXP, 1997 Kristina FREIENHAGEN-BAUMGARDT, +HQGULN+HUSVµ6SLHJKHOGHU9ROFRPHQ KHLW¶LQREHUGHXWVFKHUhEHUOLHIHUXQJ(LQ%HLWUDJ]XU5H]HSWLRQVJHVFKLFKWH QLHGHUOlQGLVFKHU0\VWLNLPREHUGHXWVFKHQ5DXP, 1998 (FRGLFLEXVLPSUHVVLVTXH2SVWHOOHQRYHUKHWERHNLQGH/DJH/DQGHQYRRU (OO\&RFN[,QGHVWHJH. Dl. 1: %LRELEOLRJUD¿H+DQGVFKULIWHQ,QFXQDEHOHQ .DOOLJUD¿H, onder redactie van Chris COPPENS, Jan DESCHAMPS, Frans HENDRICKX (eindred.), Jos. M. M. H ERMANS & Jan STORM VAN LEEUWEN, 2004 (FRGLFLELVLPSUHVVLVTXH2SVWHOOHQRYHUKHWERHNLQGH/DJH/DQGHQYRRU (OO\ &RFN[,QGHVWHJH. Dl. 2: 'UXNNHQ YDQ GH ]HVWLHQGH WRW GH WZLQWLJVWH HHXZ, onder redactie van Chris COPPENS, Jan DESCHAMPS, Johan HANSELAER (eindred.), Frans HENDRICKX, Jos. M. M. HERMANS, Hubert MEEUS (eindred.) & Jan STORM VAN LEEUWEN, 2004 ( FRGLFLEXV LPSUHVVLVTXH 2SVWHOOHQ RYHU KHW ERHN LQ GH /DJH /DQGHQ YRRU (OO\ &RFN[,QGHVWHJH. Dl. 3: %DQG HQ SDSLHU 9HU]DPHODDUV HQ YHU zamelingen, onder redactie van Chris COPPENS, Jan DESCHAMPS, Frans HENDRICKX (eindred.), Jos. M. M. H ERMANS & Jan STORM VAN LEEUWEN, 2004 Raymond JAHAE, 6LFK EHJQJHQ PLW GHP 8QJHQJHQ =XU P\VWLVFKHQ (UIDKUXQJ +DGHZLMFKV. Dissertation zur Erlangung des theologischen Doktorgrades des Fachbereiches Katholische Theologie der Johannes Gutenberg-Universität Mainz, 2000 Jeroen VAN DE VEN, ,QIDFLH(FFOHVLDH'HNDWKROLHNHKXZHOLMNVOLWXUJLHLQ GH1HGHUODQGHQYDQGHGHHHXZWRWKHWHLQGHYDQKHW$QFLHQ5pJLPH, 2000 /LEHUDPLFRUXP5DSKDsO'H6PHGW. Dl. 1: Bio-Bibliographia, door André TOURNEUX, 2001 /LEHUDPLFRUXP5DSKDsO'H6PHGW. Dl. 2: $UWLXPKLVWRULD, onder redactie van Joost VANDER AUWERA, 2001 /LEHU DPLFRUXP 5DSKDsO 'H 6PHGW. Dl. 3: +LVWRULD, onder redactie van Jacques PAVIOT, 2001 /LEHU DPLFRUXP 5DSKDsO 'H 6PHGW. Dl. 4: /LWWHUDUXP KLVWRULD, onder redactie van André TOURNEUX, 2001 Erik KWAKKEL, ‘'LH'LHWVFKHERHNHGLHRQVWRHEHKRUHQ¶'HNDUWXL]HUVYDQ +HUQHHQGHSURGXFWLHYDQ0LGGHOQHGHUODQGVHKDQGVFKULIWHQLQGHUHJLR %UXVVHO  , 2002 Jos HULS µ6HXHQ PDQLUHQ YDQ PLQQHQ¶ YDQ %HDWULMV YDQ 1D]DUHWK +HW P\VWLHNHSURFHVHQP\VWDJRJLVFKHLPSOLFDWLHV, 2002 5HSHUWRULXP YDQ 0LGGHOQHGHUODQGVH SUHNHQ LQ KDQGVFKULIWHQ WRW HQ PHW   5HSHUWRULXP RI 0LGGOH 'XWFK 6HUPRQV SUHVHUYHG LQ PDQXVFULSWV

XXX. XXXI. XXXII.

XXXIII.

XXXIV.

XXXV. XXXVI.

XXXVII.

XXXVIII.

XXXIX. XL.

XLI.

XLII. XLIII.

IURPEHIRUH. Dl. 1: $QWZHUSHQ%UXVVHO. Dl. 2: 'HQ+DDJ/HLGHQ. Dl. 3: $SSHQGLFHV±,QGLFHV, door Maria SHERWOOD-SMITH & Patricia STOOP, 2003 / Dl. 4: $HUGHQKRXW'DUPVWDGW. Dl. 5: 'HQ%RVFK/HHXZDUGHQ Dl. 6: /HLGHQ=ZROOH Dl. 7: 9HUDQWZRRUGLQJHQ,QGLFHV, door Daniël ERMENS & Willemien VAN DIJK, 2008 Gilbert Huybens, 7KHVDXUXV &DQWLFRUXP )ODQGUHQVLXP +HW JHGUXNWH 1HGHUODQGVHOLHGERHNLQ9ODDQGHUHQ  . Dl. 1: %LEOLRJUD¿H, 2004 Hans K IENHORST, /HULQJHQVWLFKWLQJRSNOHLQIRUPDDW0LGGHOQHGHUODQGVH rijmteksten in eenkolomsboekjes van perkament. Dl. 1: Onderzoek, 2005 Hans K IENHORST, /HULQJHQVWLFKWLQJRSNOHLQIRUPDDW0LGGHOQHGHUODQGVH rijmteksten in eenkolomsboekjes van perkament. Dl. 2: +DQGVFKULIWHQ, 2005 José VAN AELST, 3DVVLH YRRU KHW OLMGHQ 'H µ+XQGHUW %HWUDFKWXQJHQ XQG %HJHKUXQJHQ¶YDQ+HQULFXVYDQ6XVRHQGHRXGVWHGULHEHZHUNLQJHQXLW de Nederlanden, 2005 Kees SCHEPERS, ‘%HGXGLQJKHRS&DQWLFD&DQWLFRUXP¶YHUWDOLQJHQEHZHUNLQJYDQµ*ORVVD7ULSDUWLWDVXSHU&DQWLFD¶ Dl. 1: 7HNVWKLVWRULVFKHVWXGLHV, 2006 Kees SCHEPERS, ‘%HGXGLQJKHRS&DQWLFD&DQWLFRUXP¶YHUWDOLQJHQEHZHUNLQJYDQµ*ORVVD7ULSDUWLWDVXSHU&DQWLFD¶ Dl. 2: .ULWLVFKHHGLWLH, 2006 Lydia S. WIERDA, &DWDORJXV YDQ GH KDQGVFKULIWHQ LQFXQDEHOHQ HQ SRVWLQFXQDEHOHQXLWKHWEH]LWYDQGHRUGHGHUPLQGHUEURHGHUVNDSXFLMQHQ LQ1HGHUODQGQXDDQZH]LJLQGH%LEOLRWKHHNYDQGH7KHRORJLVFKH)DFXOWHLW 7LOEXUJ, 2006 Karen Lee BOWEN, 0DULDQSLOJULPDJHVLWHVLQ%UDEDQW$ELEOLRJUDSK\RI ERRNVSULQWHGEHWZHHQDQG. Introduction by Alfons K. L. Thijs, 2008 Studia Cartusiana 1 (co-editie Tom Gaens): $PR WH VDFHU RUGR &DUWKXVLHQVLV-DQ'H*UDXZHSDVVLRQQpGHO¶2UGUHGHV&KDUWUHX[, sous la rédaction de Frans HENDRICKX & Tom GAENS, avec la collaboration de Francis TIMMERMANS, 2012 Kees SCHEPERS & Frans HENDRICKX (red.), De letter levend maken. Opstellen aangeboden aan Guido de Baere bij zijn zeventigste verjaardag, 2010 Stijn VAN ROSSEM, 5HYROXWLHRSGHNRSHUSODDW5HSHUWRULXPYDQGHSROLWLHNH SUHQWHQ WLMGHQV GH %UDEDQWVH 2PZHQWHOLQJ  . Inleiding door Jan Roegiers, 2012 Studia Cartusiana 2 (co-editie Tom Gaens): Stephen J. MOLVAREC & Tom GAENS (red.), $¿VKRXWRIZDWHU")URPFRQWHPSODWLYHVROLWXGHWR&DUWKX VLDQLQYROYHPHQWLQSDVWRUDOFDUHDQGUHIRUPDFWLYLW\. Proceedings of the Symposium 2UGRSUHFHWHULVFRPPHQGDWXV held in Zelem, Belgium, September 2008, 2013 Studia Cartusiana 3 (co-editie Tom Gaens): Peter THISSEN, Cel en wereld. .DUWXL]HUVHQERHNHQLQ5RHUPRQG  , 2014 Studia Cartusiana 4 (co-editie Tom Gaens): Krijn PANSTERS (red.), 7KH

XLIV.

XLV.

&DUWKXVLDQVLQWKH/RZ&RXQWULHV6WXGLHVLQPRQDVWLFKLVWRU\DQGKHULtage, 20147 Studia Cartusiana 5 (co-editie Tom Gaens): Jan G. M. Sanders (red.), 'RPXVSURSH%XVFXPGXFLV%URQQHQYRRUGHJHVFKLHGHQLVYDQKHWNDUWXL]HUNORRVWHUELM¶V+HUWRJHQERVFK  , 2016 Alfons K. L. Thijs (†), µ.RPWSHOJULPVNRPWKLHU¶'HYRWLRQHHOGUXNZHUN YRRUEHGHYDDUWSODDWVHQLQ9ODDQGHUHQHQ%UDEDQW  . Redactie: Jonas Van Mulder, 2020

Dit boek werd gezet uit de letter Garamond Premier Pro door Typeface te Leuven en gedrukt op de persen van Peeters Press te Herent bij Leuven in oktober 2020