Handleiding bij de nasporíng van het strafbare feit: (Praktischer Leitfaden für kriminalistische Tatbestandsaufnahmen) [Reprint 2022 ed.]
 9783112637425

Citation preview

HANDLEIDING BIJ

DE

nasporing van het strafbare feit. V R IJ N A A K

W.

HET

DUITSCH

VA N

POLZER

(Praktischer Leitfaden für kriminalistische Tatbestandsaufnahmen) DOOR

C. A. MULLER en F. N. VAN VLIET, Inspecteurs van Poiitle te Rotterdam.

( 2 e en

3e

Duizendtal).

1922.

DE NASPORING IN HET ALGEMEEN. -iS-iNr

HOOFDSTUK

I.

Het optreden op de plaats van het misdrijf. E E R S T E AFDEELING. A l g e m e e n e v i n g e r w i j z i n g e n tot vaststelling v a n de toedracht der zaak. 1. Zoodra de Politie een feit ter oore komt, dat zij ambtshalve tot klaarheid moet brengen, gaat de met de op- en nasporing belaste ambtenaar onmiddellijk en längs den kortsten weg naar de plaats van het delict, daarbij zoo mogelijk de noodige hulpmiddelen (1) mee(1) A. TER ORlfiNTEERING. a. een plattegrond van het betrokken deel der gemeente; b. een op behoorlijke groote schaal gestelden plattegrond van de geheele gemeente en haar omstreken; c. een goed kompas. B. OM TE SCHRIJVEN EN TE SCHETSEN. (Zie Hoofdstuk VII). a. circa 20 vel groot formaat sc-hrijfpäpier (noch opgerold, noch gevouwen); b. een maaiatok; c. teekenpapier met m.M.-verdeeling; d. circa 5 vel wit zijde-vloeipapier (te gebruiken als kalkeerpapier of tot het maken van afdrukken (zle Hoofdstuk Villi; e. zoowat evenveel (wit) vloei- of filtreerpapier (kan ook noodig zijn voor het opzuigen van kleine, maar welliclit van belang zijnde lioeveelheden vloeistof); f . een fleschje goeden inkt; g. verschillende soorten goede pennen, waarmee vlug geschreven kan worden en penhouders van verschillende sooit, opdat betrokkene de soort kan vinden, waarmee hij gewend is te schrijven; h. eenige goede (zwarte en WeuT-)potlooden met puntbeschermers; i. best potlood- en inkt-gomelastiek. C. OM S P O R E N TE Z O E K E N EN VAST TE LEGGEN. «. b. c. d. e.

een beste, betrouwbare elecirische lantaarn met toebehuoren; een doosje lucifers; cen sterk-vergrootende loupe; ingredienten voor het ovememen van Ving er afdrukken; voor het overnemen van andere sporen (zie Hoofdstuk I X ) :

4

HOOFDSTUK I, EERSTE AFDEELING.

nemend. Voor zijn vertrek stelt hij zoo noodig zijn chef of diens vervanger in het kort met een en ander in kennis. 2. Niet zenuwachtig, maar rüstig en doortastend optreden en maatregelen nemen. Bij a l l e s o o g e n e n o o r e n open ! 3. Op de plaats van het delict aangekomen, allen die blijkbaar slechts zuiver nieuwsgierige toeschouwers zijn en met de zaak niets te maken hebben, zieh direct laten verwijderen en den toegang tot de voor het onderzoek in aanmerking körnende plaats in zoo ruim mogelijken kring voor louter-nieuwsgierigen afsluiten. Kan de opsporingsambtenaar om een of andere reden niet met de noodige nauwgezetheid optreden, dan laat hij alles zooals het is, neemt maatregelen, dat er op de plaats zelf niets veranderd kan worden en zorgt, dat direct zijn chef gewaarschuwd wordt. Dit is in

1°. twee blikjes (ieder van ± '/i K.G. inhoud) gips; stearine-kaarsen; 2 \ twee of drie dikke 8". ongeveer '/, K.G. houtlijm (In plaatvorm) ; 4°. evenveel pijpzwavel; 5°. een eenvoudig pannetje (te gebruiken voor bereiding van gipspap, voor 't kooken van lijm of voor het smelten van zwavel); Ii', twee zachte penseeltjes; 7°. een fleschje olis; 8°. een fleschje Arabische gom; 9". een zaehten borstet. D.

DIVERSEN.

a. eenige meters dun en sterk bindtouw; b. segeltak en dienststempel; e. twee A drie schoone fleschjes met goed-sluitende kurken (om kleine, van belang zijnde voorwerpen o. d. in te bewaren): d. een pineet (om kleine voorwerpen, welke niet met de vingers aangeraakt mögen of kunnen worden, aan te pakken*; e. een stuk eeep (om de handen te wasschen na eventueel onsmakelijke ambtsverrichtingen); f . een ontsmcttingsmiddel (hierover advies te vragen aan een geneesheer); g. een ötui met gereedsehappen (hamer, boor, zaag e. d.). Een en ander in een gemakkelijk te hanteeren, practisch ingerichte tasch, welke na elk gebruik weer wordt bijgevuld, mee te voeren. Overigens behoort iedere opsporingsambtenaar steeds bij zieh te liebben: a. een betrouwbaar horloge; b. een goed zakmes; e. een zeer betrouwbaar rerdediglagstvapen.

HOOFDSTUK I, EERSTE

4.

5.

6.

7.

AFDEELING.

5

ieder geval nog veel beter, dan een ruw ingrijpcn, waardoor allicht het resultaat van later optreden al bij voorbaat verknoeid zou kunnen worden. Sporen, welke beslist of mogelijk met de zaak verband (kunnen) houden, moeten voorloopig zoo goed mogelijk tegen beschadiging of vernietiging beschermd worden (1). Na den toestand overzichtelijk in oogenschouw te hebben genomen, trachten door middel van eventueele eerstaanwezenden of andere personen, die inlichtingen kunnen geven, snel en zoo juist mogelijk de toedracht van het schijnbaar voorgevallene vast te stellen en door verhoor te weten zien te komen of en zoo ja, welke veranderingen reeds vöör het optreden der Politie op de plaats werden aangebracht — ofdaarbij misschien ook voetsporen of vingerafdrukken ontstaan (kunnen) zijn — wie dit deed en waarom het gebeurde. Bijv. iemand die doodgeschoten is, wordt, van bloed gereinigd, reeds in bed gevonden. Nu moet gevraagd worden: in welke houding hij werd aangetroffen, wie hem afgewasschen en in bed gebracht heeft, waarom men dit deed, waar overal al zoo bloed was, of er veel of weinig bloed te zien was, enz. enz., kortom, hoe de eerstaangekomene den toestand vond. Personen, die inlichtingen kunnen geven, vragen niet voor den afloop van het onderzoek weg te gaan (zij kunnen allicht nog voor een nadere getuigenis noodig zijn) en niet met anderen over het voorgevallene te spreken. Door over het geval te praten kan namelijk ernstige verwarring ontstaan, zoodat ten slotte niemand meer weet, wat hij zelf waarnam, hoe hij zelf zieh de zaak had voorgesteld en wat hij er van anderen over hoorde, en men zoodoende alles verwart. Daar het mogelijk is, dat onder deze personen zieh ook deelnemers aan het feit bevinden, moet de opsporingsambtenaar er ook zooveel mogelijk zorg voor dragen, dat schijnbaar onschuldige en achterbaksche teekenen van verstandhouding (bijv. wenken, fluisteren e. d.) achterwege blijven. Als richtsnoer bij het onderzoek steeds trachten zoo volledig mogelijk antwoord te vinden op de vragen: „wie"?, „wat"?, „waar"?, „hoe"?, „ w a n n e e r " ? , (1)

Zie Hoofdstuk IX.

6

8.

9.

10.

11.

HOOFDSTUK I, E E R S T E

AFDEELING.

„ w a a r m e e " ? , „ w a a r o m " ? (1) en hiertoe tijd noch moeite sparen. Hierdoor zal niet alleen dikwijls een in den beginne misschien ingewikkeld lijkende zaak spoedig worden opgehelderd, m a a r zullen ook hoofdzaken niet licht over het hoofd worden gezien. Zieh niet in de war laten brengen door inblazingen en opmerkingen van zieh opdringende, den opsporingsambtenaar onbekende, personen. Anderzijds hen niet zonder meer barsch afwijzen of hen in het geheel niet aanhooren. Juist — zonder dat zij dit zelf merken — bizondere aandacht aan hen schenken, daar zij, zooals de ondervinding leert, wel eens (als dader of medeplichtige) op een of andere wijze in de zaak betrokken kunnen zijn en zouden kunnen probeeren het onderzoek in een valsch spoor te leiden. Hierbij vooral letten op dat, waarop zij in hun verklaringen bizonderen nadruk leggen en op dat, wat zij overslaan; dat waarop den nadrnk is gelegd met het noodige voorbehoud aanvaarden, dat wat angstig werd verzwegen of slechts vluchtig aangetipt trachten nader te onderzoeken. Personen, die zieh op deze wijze trachten op den voorgrond te dringen, verstaan helaas dikwijls maar al te goed de kunst zieh het „ i m p o n e e r e n d e " voorkomen van betrouwbare menschen te geven en als zoodanig vertrouwen te wekken. Zieh geen overijlde uitlatingen in deze of gene richting laten ontvallen, daar men hierdoor zieh zelf en anderen be'invloedt (en misschien al direct daarop — ten nadeele van zieh zelf en het onderzoek — gedwongen is, de geuite meening te herroepen). Weliswaar steeds beleefd en vriendelijk, maar zoo noodig ook energiek optreden en vooral niet te vertrouwelijk en g e m e e n z a a m worden. Als geen getuigen aanwezig zijn of door getuigen verstrekte gegevens nader onderzocht moeten worden, eenvoutrachten den loop der zaak op de natuurlijkste, digste, meest voor de hand liggende wijze te verklaren; het verkregen materiaal nauwkeurig en steeds weer opnieuw overzien en zieh geleidelijk, door de feiten in volgorde a a n elkaar te passen, geheel in de toedracht

(1) De Duitscliers spreken van „die sieben goldenen W des Kriminalisten" ( „ w e r " ? , „ w a s " ? , „ w i e " ? , „ w o " ? , „ w a n n ' " ? , „ w o m i t ' ?, „warum"?).

HOOFDSTUK I, EERSTE

AFDEELING.

7

indenken, overwegend en zieh voorstellend hoe in het gegeven geval een en ander zieh kan en moet hebben toegedragen. 12. Steeds van begin af aan de beide mogelijkheden bedenken en voor oogen houden: d e w ä r e t o e d r a c h t k a n : a. w e r k e l i j k z o o z i j n a l s zij b e v o n d e n is (zoo kan bijv. een gehangene werkelijk zelfmoord gepleegd hebben; een aangever het hem toevertrouwde geld werkelijk ontstolenzijn; een brand werkelijk door den bliksem veroorzaakt zijn), maar zij kan b. o o k v e r k e e r d v o o r g e s t e l d (d.w.z. gemaskeerd) en er k a n m o g e l i j k e e n d e r d e in h e t spei z ij n (de gehangene kan tevoren om het leven zijn gebracht, vergiftigd, geworgd, doodgestoken, en daarna, om aan zelfmoord te doen denken, opgehangen; de zgn. bestolene kan het hem toevertrouwde geld opgemaakt hebben; de brand kan opzettelijk gesticht zijn; enz.). Eerst nadat of het ein of het ander onomstootelijk vastgesteld en bewezen is, mag en kan men de andere mogelijkheid loslaten en doorwerken in de eene zekere richting! 13. Heeft men de zaak op deze wijze ontleed en toch overzichtelijk voor zieh, dan moet men zekerheid hebben of opzet of schuld van anderen ongetwijfeld uitgesloten, mogelijk of zeker is. Is men zoo ver, dan moet den betrokken chef andermaals, en wel zoo snel mogelijk, gerapporteerd en eventueele nadere instruetie gevraagd worden. De niet volledig geschoolde ambtenaar mag alleen als uitstel gevaarlijk is, op eigen verantwoordelijkheid, en dan nog slechts de hem beslist dringend voorkomende, maatregelen treffen. 14. Vindt (bijv. als gevolg van dit rapport) voor beeindiging van het onderzoek vervanging van den optredenden ambtenaar plaats (bijv. doordat een chefkomt, het onderzoek overneemt en dit voortzet), dan moeten dezen het tot nu toe waargenomene en de eigen vermoedens tot in de kleinste bizonderheden worden medegedeeld en daarbij gemeld, wat eventueel op eigen verantwoordelijkheid werd gedaan. Een daarbij misschien begane fout moet — voorzoover het belang van het onderzoek

8

HOOFDSTUK I, EERSTE AFDEELING.

eischt, dat zij niet wordt verheeld — ronduit worden erkend. Daarvoor is het hier nog tijd! 15. Aangezien bijna elk feit aan welks tot-klaarheid-brenging een politieambtenaar meewerkt, ten slotte een rechtszaak wordt, is het, om de zaak goed aanschouwelijk te kunnen voorstellen, altijd gewenscht — soms zelfs dringend noodzakelijk — dat de toestand gefotografeerd of tenminste geschetst, d.w.z. schetsmatig geteekend, wordt (1) (de practijk heeft bewezen, dat een foto of een schets in weinige oogenblikken beter in het geheugen wordt geprent dan de meest volledige en daardoor juist uitvoerige beschrijving). Wat nog van bizondtr belang is of worden kan, wordt bovendien nog afzonderlijk gefotografeerd, althans geschetst (bijv. de plaats van de schotwond, den stropindruk, enz.). Er worden twee — in belangrijke gevallen meerdere — verschillende opnamen gemaakt, daar men van te voren niet kan weten, welke opname later de grootste waarde zal bezitten. Yan deze opnamen geeft minstens een den toestand weer, zooals de opsporingsambtenaar hem bij zijn eerste optreden op de plaats vond. Zoo mogelijk wordt ook op een schets aangeduid hoe de het eerst op de plaats aanwezige den toestand aldaar vond. 16. Eventueele veranderingen op de plaats van het misdrijf alleen aanbrengen, als zij beslist noodig zijn eti dan •nog eerst nadat de oorspronkelijke toestand nauwkeurig is vastgelegd. N i e t n o o d e l o o s r o n d l o o p e n ! 17. De plaats van het feit en haar omgeving in zoo groot mogelijken omtrek nauwkeurig afzoeken naar allerhande sporen en mogelijk achtergebleven voorwerpen, verscheurde stukjes papier (deze kunnen, later samengevoegd, belangrijke mededeelingen bevatten ter opheldering van de zaak), o.d., (2) welke met de betreffende zaak verband (kunnen) houden (3). (1) Vgl. Iioofdstuk VII. (2) Ook naar merkteekens als — hoewel ze aan 't uitsterven zijn — nog wel eens (vooral op 'tplatteland) een enkelen keer willen voorkoraen op a'leenstaande gebouwen, muurbrokken, schuttingen, enz. Zij komen in verschillende vormen voor idoorstreepte, leege, enkele of een rij van kringen; drie-, vier- of andere veelhoeken ; strepen in hek- of tralievorm; zigzaglijnen welke doen denken aan een rij v's; pijlen met cijfers er bij, enz., enz.) en doen dikwijls denken aan door kinderhand gestelde krijtof koolteekeningen o.d. Worden ze gevonden, dan dit onmiddellijk den betrokken ehef berichten en onderwijl toezien, dat de teekemng niet door derden of door weersinvloeden uitgewischt kan worden (zie Hoofdstuk IX, Tweede Afdeeling). (3) Zie Iioofdstuk I, Tweede Afdeeling, „Doorzoeking van besloten ruimten" en „Het zoeken in de open lucht".

HOOFDSTUK I, EERSTE AFDEELING.

9

18. Vooral moet worden gelet op elke omstandigheid, welke in een gegeven geval niet en anders, in soortgelijke gevallen, steeds voorkomt, al was het alleen maar om den schijn te vermieden, dat er niet op werd gelet (bijv. weinig of geen bloedsporen bij een lijk met diepe wonden; geen giftresten in flesschen, glazen e.d. in een vergiftigingsgeval; geen wapen in een geval van schijnbaren zelfmoord door middel van een vuurwapen; enz.). 19. Als met eenigen kans op succes van de hulp van een politiehond kan worden gebrüik gemaakt, moet dit nooit nagelaten worden. Vooral op het platteland, waar de dader bijna nooit een verkeersmiddel tot zijn beschikking heeft en den weg vanaf de plaats van het feit, dikwijls over grond, welke zeer vatbaar is voor indrukken (stoffig, modderig, met sneeuw bedekt), veelal te voet moet afleggen. Als de hond bij een gevolgd spoor plotseling stilhoudt, zal de veronderstelling, dat de dader vanaf dat punt een verkeersmiddel (wagen, rijwiel) heeft benut, wel gerechtvaardigd en door de eigenaardige laatste voet- en aangrenzende wielsporen te bewijzen zijn. 20. Steeds, zoo mogelijk op de plaats van het feit zelf, probeeren vast te stellen: a. mogelijke daders (als schuld van derden mogelijk of zeker is); b. bij eigendomsdelicten: bedrag der schade, waarde van het voorwerp, wanneer, waar, van wie(n), onder welke omstandigheden en tegen welken prijs gekocht, waarde (ook voor benadeelde) op het tijdstip van beschadiging, vernieling, enz.; c. beweegreden tot de daad. 21. Bij iedere vermelding steeds nauwkeurig aangeven en uit elkaar houden, wat op eigen waarneming berust (wat men dus bijv. zelf gehoord of gezien heeft) en wat men als (nog niet nader onderzochte) verklaring van aiidere personen, wier eventueele onbetrouwbaarheid men in de stukken vermeldt, vernomen heeft. 22. Bij grootere ongevallen zoo mogelijk direct in het begin reeds hulp van deskundigen inroepen en het optreden van verantwoordelijke personen, die zeggen om gegronde redenen in den aangetroffen toestand veranderingen te moeten aanbrengen (dringend noodige voorzorgstnaat-

10

HOOFDSTUK I, EERSTE EN TWEEDE AFDEELING.

regelen ter voorkoming van verder onheil), nauwkenrig gadeslaan en er op letten, dat niets weggebracht, opgeruimd of op eenigerlei wijze verborgen of verdonkeremaand kan worden. 23. Benadeelde en andere getuigen nauwkeurig af vragen of zij ook verdenking in deze of gene richting hebben (bijv. bizondere bezoeken, ontmoetingen, voorvallen, e.d., die schijnbaar onschuldig zijn en „met de zaak zeker niets te maken hebben") en waarop deze steunt. 24. Bij aangehouden personell moet men steeds en onmiddellijk (laten) vaststellen of hun toerekeningsvatbaarheid soms ook door gebruik van geestrijke dranken verminderd is en of hun lichaam — zooals zij dikwijls beweren („doordat de tegenpartij hen het eerst aanviel") — werkelijk kwetsuren o. d." vertoont. Het is namelijk een bekend verschijnsel, waarmee nog veel te weinig rekening wordt gehouden, dat de beklaagde zieh later voor het gerecht maar al te dikwijls op (strafuitsluitende of Strafverminderende) noodweer of dronkenschap beroept, en dat een behoorlijk ambtelijk tegenbewijs dan, indien nog mogelijk, slechts met veel moeite is bij te brengen. 25. Als, na zoover mogelijk ingesteld onderzoek, de zekerheid is verkregen of zelfs maar de mogelijkheid blijkt, dat het betrokken strafbare feit door een bepaalden (zij het dan ook nog niet opgespoorden) of een nog onbekenden persoon is gepleegd, dan moet het procesverbaal, na sluiting, direct en onder gelijktijdige overlegging van eventueele stukken van overtuiging (1) aan het betrokken gerecht worden toegezonden.

TWEEDE AFDEELING. Het zoeken naar verborgen voorwerpen. (2) 1. Fouilleering van personen en huiszoeking zullen alleen mögen geschieden, als de wet zieh er niet tegen verzet. Van alle voorwerpen, welke bij zulke onderzoeken worden in beslag genomen, moet direct een nauwkeurige (1) Zie Hoofdstuk X. (2) Voor het hierbij voorkomen van gevallen van plotseling onwelworden van verdachte e. a., zie Hoofdstuk VI, Vierde Afdeeling.

HOOFDSTUK I, TWEEDE AFDEELING.

11

Staat worden opgemaakt, welke aan den leider van het

onderzoek wordt gegeven. Hierbij moet ook nauwkeurig worden gelet op cijfers en woorden, welke bijv. in het horloge, op het wapen, in een hoed, op de schoenstroppen, e. d. voorkomen, waarna deze bijv. als volgt worden genoteerd: „in het op verdachte bevonden horloge Staat het fabrieksnummer 20134", „in verdachtes hoed Staat het merk Borsalino". Het kan namelijk voorkomen, dat zoo'n cijfer of zoo'n woord de sleutel is van geheimschrift, dat bij hem wordt gevonden. Zulk geheimschrift, dat natuurlijk ook onmiddellijk wordt in beslag genomen, ziet er soms heel eigenaardig, schijnbaar totaal onschuldig, uit en op dit gebied ongeschoolde opsporingsambtenaren slaan er maar al te dikwijls geen acht op. Enkele voorbeelden hoe zoo'n mededeeling in geheimschrift er uit kan zien: een doorloopende of onderbroken cijferreeks; een oogenschijnlijke chaos van letters of lettergrepen; oogenschijnlijk onzinnige woorden of zinnen; notenbalken met ingevulde letters of cijfers; papier met uitgesneden openingen of met speldeprikken; eigenaardige strepen of haakjes, teekeningen of krullen; enz. enz. 2. Eerst eens bedenken of het gezochte voorwerp zonder noemenswaardige waardevermindering misschien ook kleiner gemaakt of uit elkaar genomen (b.v. een wapen), opgevouwen of opgerold kan worden en daardoor verborgen kan zijn op een plaats, welke, als het voorwerp zijn oorspronkelijke grootte had, niet voor het'verstoppen in aanmerking zou kunnen komen. 3. Zoo nauwkeurig mogelijk en methodischzoeken. A l l e s o n d e r s t b o v e n halen, — natuurlijk zonder o n n o o d i g s c h a d e a a n te r i c h t e n ! Fouilleering. 1. Bij h e t f o u i l l e e r e n d e n b e t r o k k e n e s t e e d s d e h a n d e n o m h o o g l a t e n h o u d e n , daar hij een wapen bij zieh kan hebben en dit zou kunnen gebruiken, of, schijnbaar zeer behulpzaam, in werkelijkheid slechts helpt om iets, dat tot zijn nadeel zou kunnen strekken, zoo mogelijk nog te laten verdwijnen. 2. Bezwarende voorwerpen worden niet zelden op zeer sluwe wijze verborgen. Terwijl betrokkene en het even-

12

HOOFDSTUK

I,

TWEEDE

AFDEELING.

tueel reeds op hem b e v o n d e n e zoo tnogelijk door een derde nog voortdurend in het oog wordt gehouden, moet men : a. de z a k k e n leeghalen; b. plaatsen waar de stof dubbel is of g e v o e r d (ook in schoenen en in hoed) z o r g vuldig afvoelen; c. e e n n a u w k e u r i g o n d e r z o e k i n s t e i l e n in l i c h a a m s h o l t e n , e n wel: aa. bij mannen: mond, neus, ooren, oksels, bilspleet en a n u s ; bb. bij vrouwen b o v e n d i e n : hoofdhaar, borsten (als deze hangen) en scheede. Vreemde lichamen mag men alleen dan z e 1 f uit lichaamsholten verwijderen, als dit gemakkelijk en veilig kan gebeuren; anders is het beter de, zij het ook late, komst van een medicus af te wachten. 3. Bij de fouilleering voor den d a g körnende briefjes, onverschillig of deze beschreven, gedrukt, van teekeningen voorzien zijn o.d., hebben altijd veel waarde, daar zij bijna steeds tot den bezitter in zekere betrekking staan en de vaststelling van deze betrekking dikwijls tevens zeker licht op de onderwerpelijke (soms zelfs nog op een andere, onopgeloste) zaak werpt (1). 4. Voorwerpen van ook niet zelden:

a. b. c.

d.

e.

bedenkelijke herkomst zijn overigens

naar familie of kennissen van den aangehoudene gebracht; beleend. Pandbriefjes zijn altijd van veel gewicht! in een ander voorwerp verborgen en zoo beleend. Zoo worden bijv. wel eens kleeren beleend, in welke papiergeld of de eigenlijke beleenbriefjes ingenaaid zijn; in andere verpakking en onder valsche aanduiding met post of spoor verzonden, in pakhuizen opgeslagen, enz. H e t is voorgekomen, dat een ontvreemde schrijfmachine in een aanmerkelijk grootere kist werd verpakt en deze onder de inhoudsopgave „naaimachineonderdeelen" werd o p g e s l a g e n ; bij beroepshelers gebracht en daar onkenbaar gem a a k t ; enz.

(1) Zie ook het vermelde omtrent gehcimschrift blz. 11, s u b 1.

HOOFDSTUK

I,

TWEEDE

AFDEELING.

13

Doorzoeking van besloten ruimten. Hier aan te geven waar voorwerpen alzoo verstopt kunnen worden, is natuurlijk ondoenlijk. Slechts zij er op gewezen, dat voorwerpen soms heel erg brutaal worden „verstopt", d.w.z. als het wäre bijna open en bloot worden neergelegd, waarbij er op gerekend wordt •— en dikwijls terecht! — dat men op zoo'n „eenvoudige" plaats heelemaal niet zoeken zal. Herhaald wordt: „ h a a l a l l e s ond e r s t b o v e n , n a t u u r l i j k z o n d e r o n n o o d i g schade aan te r i c h t e n ! " 1. Sieeds letten op de gedragingen van hem bij wien huiszoeking plaats vindt, vooral als deze zieh heftig verontwaardigd toont. Uiteraard probeert hij nog tot het laatste toe bezwarende zaken op te ruimen en zal hij dikwijls zijn optreden eensklaps wijzigen als de opsporingsambtenaar (zelf nog onbewust) dicht bij de plaats, waar het voorwerp verborgen is, komt. 2. Met nadruk zij gewezen op: a. S c h i l d e r i j e n (deze zijn soms het dekblad voor bewaarplaatsen in muren) e n d i c h t g e m a a k t e schoorsteenholten; b. e e n h o l - k l i n k e n d e p l a a t s , v e r s e h e k a l k 0 f v e r f, e. d.; c. b l i j k b a a r p a s g e o p e n d g e w e e s t z i j n d e v l o e r g e d e e l t e n , te herkennen aan sporen van werktuigen, het ontbreken van vuil tusschen de naden en soms ook beweegbaarheid (1); d. k a c h e l s , p r i v a t e n , p o t t e n e n p a n n e n (met of zonder eten er in), w a t e r p o t t e ' n (vooral als deze uitwerpselen bevatten!), v u i l e l ä p p e n , 1 o r r e n, enz. De praktijk leert, dat deze plaatsen ook wel als bergruimten worden gebruikt. Vooral ook letten op s l a a p p l a a t s e n van (werkelijk of schijnbaar) zieken, de s c h u i f l a d e n v a n een vogelkooi ende l u i e r v a n h e t k i n d i n d e w i e g . Bij kachels houde men rekening met de mogelijkheid, dat de dader of zijn helpers voorwerpen, welke met de zaak verband houden, daarin

(1)

Zie ook de hlerna vermelde „waterproef."

14

HOOFDSTUK I,

TWEEDE AFDEEL1NG.

verbrandde. Om te redden wat nog te redden valt, moet dan de trek direct onderbroken worden (bij oud-model kachels doet men dit door het verstellen van een daarin of in de kachelpijp aangebrachte klep of schuif en het zorgvuldig sluiten van de kacheldeur); de kacheldeur mag pas geopend worden als de kachel uit is en dus niet meer gevreesd behoeft te worden, dat eventueel daarin aanwezige half-verkoolde papieren door den plotselingen trek weer gaan branden. Verkoold papier worde met de noodige voorzichtigheid en deskundig behandeld!

Het zoeken in de open lucht. 1. Wordt vermoed, dat iets op een bepaalde plaats begraven is, dan giete men water op die plaats. Dringt het water dadelijk onder het vormen van luchtbellen in den grond, dan is daar, en wel kort tevoren, gegraven. Deze „ w a t e r p r o e f " gaat ook op, ter vaststelling of een deel van een plaveisel of van een vloer kort te voren geopend is geweest. 2. Verdacht is een stuk grond, dat op een of andere wijze van de omgeving afsteekt (bijv. ingezonken, bol en week, vertrapt, van andere kleur, o. d.). 3. (Natuurlijke) openingen in boomen, in den grond, in steenhoopen, e.d. zijn, zooals de praktijk leerde, (vooral voor stroopers) geliefkoosde plaatsen om iets te verstoppen. 4. Gaat het om het zoeken van verspreide kleine voorwerpen (bijv. gescheurd papier) dan moeten de zoekers verspreid vooruit gaan, om vooral geen plekje Over te slaan. Op het platteland kan daarbij dikwijls met succes gebruik worden gemaakt van de hulp van een troep schoolkinderen. 5. Als het maar eenigszins mogelijk is, dat met succes van de hulp van een politiehond gebruik kan worden gemaakt, mag dit nooit nagelaten worden (1).

(1) Zie Hoofdstuk I, Eerste Afdeeling, sub 19.

HOOFDSTUK

II,

EERSTE

AFDEELING.

15

HOOFDSTUK II. De opsporing van en bewijslevering tegen den dader. EERSTE AFDEELING. Opsporing van den dader. Eerst als de toedracht der zaak zoo volledig mogelijk is onderzocht, kan men de vraag onder de oogen zien, wie de daad gepleegd zou kunnen hebben. Hierbij komen zoowel algemeene als bizondere vingerwijzingen voor beschouwing in aanmerking. Voorloopig worden alleen de algemeene behandeld; de bizondere maken later, bij de behandeling der bizondere delicten, een onderwerp van beschouwing uit. Algemeene

vingerwijzingen.

Als hoofdbeginsel geldt: h o e z w a a r d e r h e t gep l e e g d e d e l i c t , h o e u i t g e b r e i d e r en o m z i e h t i ger de m a a t r e g e l e n tot o p s p o r i n g van den dader! Yoorts zijn de volgende algemeene uitgangspunten in het oog te houden: 1. a l s d a d e r k o m t in d e e e r s t e p l a a t s in a a n m e r k i n g hij, w i e n d e d a a d t o t v o o r d e e l st r e k t . 2. in d e m e e s t e d e l i c t e n is o p e e n o f a n d e r e w i j z e e e n v r o u w b e t r o k k e n . Men overwege de volgende mogelijkheden: a. het feit is om een vrouw gepleegd (bijv. om een beminde iets te kunnen geven, of haar op andere wijze welgevallig te zijn; uit jalousie; enz.) • b. het feit is met een vrouw gepleegd (waarbij zij als uitkijk, verkenster o.d. optrad); c. een vrouw heeft na het plegen van het feit hulp verleend (b.v. als verkoopster der gestolen voorwerpen); d. uit het gepleegde feit heeft een vrouw voordeel getrokken (b.v. als heelster); e. het feit is op aanstoken van een vrouw gepleegd.

16

HOOFDSTUK II, EERSTE AFDEELING.

3. uit de omstandigheid of een delict heel handig of erg onhandig voorbereid werd, valt af te leiden, of de dader onder de geoefende beroepsmisdadigers of onder de, misschien nog gunstig bekend staande, „beginnelingen" gezocht moet worden. 4. nauwgezet nagaan of het feit naar alle waarschijnlijkheid door een dader is gepleegd of dat er stellig twee of meer daders geweest moeten zijn. 5. vooral letten op, op de plaats van het delict achtergebleven, (voet-, bloed-, werktuig-, e.d.) Sporen (ook vingerafdrukk e n ! ) (1). 6. ook gewiekste misdadigers begaan nog dikwijls de bekende „eine groole domheid" en brengen daardoor zelf het onderzoek op het goede spoor. Welke die „eene groote domheid" is, valt natuurlijk niet vooruit te zeggen; het kan bijv. een op de plaats van het feit verloren legitimatiepapier, een daar achtergelaten kleedingstuk of zakdoek zijn; men denke aan de veelvuldig achtergelaten uitwerpselen; ook kunnen groote uitgaven de verdenking op iemand doen vallen, enz. — kortom: m e n l e t t e op z e l f s z e e r t a s t b a r e , d i r e c t in h e t o o g l o o p e n d e a a n k n o o p i n g s p u n t e n , doch houde rekening met een opzet tot het op een dwaalspoor brengen! 7. ook letten op, zij het ook nog zoo onbeduidend schijnende bijomstandigheden, zelfs al hebben zij, naar het oordeel van den benadeelde „niets met het feit te maken" (bijv. ongewone bezoeken, ontmoetingen, voorvallen, enz.). 8. ook hier zij gewezen op het nut van het tijdig inroepen van de hulp van, in het gegeven geval in aanmerking körnende, ervaren, handige, ambitieuze deskundigen. Men roepe, waar maar e e n i g s z i n s mogelijk, d e s k u n d i g e hulp in! 9. in geval van grootere, in Steden gepleegde, misdrijven, bedenke men ook steeds, dat misschien besteiler s, huurkoetsiers en publirke vrouwen voor de aanhouding van den dader van belang zijnde inlichtingen kunnen geven. Deze lieden zien en hooren uiteraard nog al eens wat, kennen elkaar, waardoor de een al eens gauw wat van (1)

Zie Hoofdstuk I, Eerste Afdeeling, sub 17.

HOOFDSTUK II, EERSTE AFDEELING.

17

den ander hoort, en worden, vooral wat de eersten betreff, dikwijls voor bepaalde diensten (het wegbrengen van onrechtmatig verkregen zaken, het overbrengen van een bericht, een rit om gauw weg te komen) gebezigd. Men houde ook rekening met het feit, dat misdadigers dikwijls — zij het soms ook slechts kortstondig — toevlucht zochten bij prostituées. 10. Trachten te weten te komen of misschien ook meer dergelijke feiten onder soortgelijke omstandigheden werden gepleegd, waardoor het vermoeden gerechtvaardigd is, dat éên en dezelfde dader aan het werk is geweest. Is dit zoo, dan zijn allicht meerdere personen te vinden, die aanwijzingen kunnen verschaffen. 11. Door nauwgezet onderzoek vaststellen of misschien ook zigeuners als daders in aanmerking zouden kunnen komen. De veronderstelling hiervan is gerechtvaardigd, als : a. men zigeuners op de plaats van het delict zelf of in de omgeving daarvan zag; b. het delict alleen gepleegd kon worden door iemand, die bekend was met bizondere (slechts door nauwkeurig onderzoek uit te vorsehen) omstandigheden; c. op de plaats van het delict blijkbaar „heel op het gemak" gewerkt werd; d. op eenvoudige maar heel doelmatige wijze, voorzorgsmaatregelen zijn genomen, dat een deur, raam, o.d. niet onverwachts kon worden geopend ; e. een eigenaardige doordringende muffe lucht, welke zigeuners bij zieh hebben en dikwijls lang blijft hangen, wordt waargenomen; f . het slachtoffer op laffe wijze, bijv. van achteren of door een overmacht, werd aangevallen; g. de daad erg wreed is uitgevoerd (bijv. herhaald steken, inhakken op een slachtoffer, nadat dit reeds gestorven was); h. het slachtoffer om een of andere reden bij zigeuners gevreesd of gehaat was (bijv. een ijverig veldwachter of marechaussee) ; i. een werphaak (1) is achtergelaten, in den omtrek (1) drie of vier vischhaken, welke in den vorm van een dreg zijn samengebonden, en bovenaan zijn verzwaard door een kogeltje. Deze werphaak wordt veelal gebruikt bij kleeder-, wascligoed- of kippendiefstallen. 2*

HOOFUSTUK

11, KERSTK

AFDF.ELING.

(vooral bij wegkruisingen) klaarblijkelijk neergelegde en dus als teeken dienende voorwerpen (als stokken, teentjes, stroohalmen, steenen, o.d.) gevonden worden, of in weeken grond strepen zijn gekrast, op boomen, wegwijzers, o.d. läppen zijn gehangen, enz.; j. de aanvaller, niettegenstaande hem blijkbaar toegebrachte zware verwonding, toch, en wel snel, ontkomen is. Zigeuners komen niet als daders in aanmerking, als: a. voor uitvoering van de daad bizondere persoonlijke moed werd vereischt; b. het op het tijdstip van het plegen van het feit erg onstuimig weer was; c. bij diefstal in woningen, de hiervoren sub dgemeide voorzorgsmaatregelen niet werden aangetroffen; d. de hiervoren sub e gemeide lucht, zelfs bij onmiddellijke ontdekking van het feit, niet waarte nemenis. Heeft men den kring van personen, binnen welken de vermoedelijke dader(s) waarschijnlijk gezocht moet(en) worden, afgeperkt, dan trachte men den naam van de(n) betrokkene(n) te weten te komen. Hiertoe zal al dikwijls de eigenaardige manier, waarop het feit werd gepleegd, een spoor leveren. Bezit men een portret van den vermoedelijken dader, dan toont men dit aan de getuigen. O v e r i g e n s zij m e n v o o r z i c h t i g m e t , z e l f s m e t g r o o t e o v e r t u i g i n g u i t g e s p r o k e n , herk e n n i n g. Heeft men den naam van den vermoedelijken dader kunnen vaststellen, dan overtuige men zieh, dat de betrokkene ten tijde van het plegen van het feit niet in bewaring was en daardoor dit feit dus niet gepleegd kan hebben. Anderzijds bestaat echter de mogelijkheid, dat iemand, volgens gerucht nog in bewaring, in werkelijkheid echter alweer op vrije voeten is ( k a n o n t v l u c h t z i j n of v o o r w a a r d e l i j k in v r i j h e i d g e s t e l d ) . Bij ernstige misdrijven zal, als de dader nog niet werd gevonden, het aanbeveling verdienen, de plaats van het misdrijf behoorlijk te doen bewaken, daar de practijk leert, dat d e d a d e r n i e t z e l d e n n o g e e n s n a a r die plaats terugkeert. Verder zorge men bij belangrijke delicten, behalve voor

HOOFDSTUK II, EERSTE EN TWEEDE AFDEELING.

19

behoorlijke bekendmaking binnen ambtelijken kring, ook direct voor het ondernemen van strooptochten naar den dader, het afzetten van omliggende stations en andere plaatsen van vertrek (trams, booten, taxi's, enz.) en dergelijke maatregelen. 16. Als, niettegenstaande alles, een onmiddellijke aanhouding van den dader niet mogelijk bleek, worden direct verzoeken tot aanhouding, met körte duidelijke omschrijving van het feit en een zoo nauwkeurig mogelijk signalement van den vermoedelijken dader (1) verzonden. T W E E D E AFDEELING. Bewijslevering tegen den dader. De bewijslevering tegen den dader zal gemakkelijk zijn, als betrouwbare personen hem op heeterdaad betrapten, of als bij fouilleering of huiszoeking voorwerpen voor den dag komen, welke het daderschap of de medeplichtigheid van den betrokkene met ontwijfelbare zekerheid vaststellen. Dergelijke gunstige omstandigheden zijn echter lang niet altijd aanwezig en men kan, door moeilijkheden van allerlei aard, heel dikwijls alleen längs omwegen tot het doel komen. De bespreking der kwestie van het optreden bij het verhoor wordt hier — 0111 redenen van practischen aard — in drieen gesplitst. Algemeene opmerkingen. 1. Niet alleen dat, wat in het nadeel van verdachte, maar ook alles 7vat tot zijn voordeel wordt aangevoerd, moet absoluut onpartijdig ofulerzocht worden. Zoolang nog niet bewezen is, dat een bepaalde persoon een zeker feit heeft begaan, houde men steeds in het oog, dat hij o n s c h u l d i g kan zijn, M e n a c h t e h e t z i e h een e e r e p l i c h t een w e r k e l i j k ö n s c h u l d i g e v a n de op h e m r ü s t e n d e v e r d e n k i n g t e zuiveren! 2. Voor met het verhoor begonnen wordt, zorge men volledig op de hoogte te zijn van alles wat omtrent de zaak bekend is. Een voortdurend naslaan van het reeds (1) Zie Hoofdstuk V, Eerste Afdeeling.

20

3.

4.

5. 6.

7.

8. 9.

10.

11.

HOOFDSTUK

II, T W E E D E

AFDEELING.

in de stukken vermelde of een voortdurend in herhaling treden over reeds afgedane punten is niet alleen vervelend, maar fnuikt ook allicht het prestige van den optredenden ambtenaar tegenover de te hooren personen. Als uitgangspunten sleeds de vragen: „wie"?, „wat"?, „waar"?, „hoe"?, „wanneer"?, „waarmee"?, „waarom"? (1) voor oogen houden en door niets zijn aandacht van de zaak laten afleiden. Alvorens verdenkingsgronden tot grondslag voor verdere maatregelen te nemen, eerst nagaan, of ze steekhoudend zijn. Getuigen onmiddellijk in verhoor nemen. Steeds bedenken, dat getuigenverklaringen niet altijd onvoorwaardelijk geloof verdienen, en een getuige een valsche verklaring kan afleggen : a. opzettelijk, doordien hij van den afloop der zaak eenig vöör- dan wel nadeel voor zieh zelf verwacht; of: b. onopzettelijk, doordien hij (als gevolg van angst, schrik, minder ontwikkelde geestelijke Vermögens, enz.) onjuist waarnam of hem overgebrachte valsche berichten voor waar hield en zoo verder verspreidde. Vooral oppassen verklaringen niet te be'invloeden; v e r d a c h t e of g e t u i g e n g e e n v e r k l a r i n g e n in d e n m o n d l e g g e n ! Eventueele tegenstrijdigheden in de verklaringen, zoo eenigszins mogelijk, tot klaarheid brengen. Ten einde een goeden grondslag voor verdere maatregelen te hebben, onderzoeke men de persoonlijke verhouding tusschen aangever en verdachte en ook de reputatie van den aangever. Alle personen, die als getuigen opgegeven worden, onderwerpe men, voorzoover daartegen geen overwegende bezwaren bestaan, zoo spoedig doenlijk aan een verhoor, teneinde zoo uitvoerig mogelijk ingelicht te worden. Voor het resultaat van het onderzoek kan ook van beteekenis zijn of hij, die het onderzoek instelt, en hij, die verhoord wordt, minder of meer teergevoelig aangelegd zijn. Treden verschillende ondergeschikten in een zaak op, dan zorge men, dat een eventueel ietwat (1)

Zie H o o f d s t u k I, Eerste Afdeeling, s u b 7.

HOOFDSTUK

II, T W E E D E

AFDEELING.

21

„heetgebakerde" door iemand „met wien te praten valt" in evenwicht wordt gehouden. 12. S t e e d s w a a r b l i j v e n , niet onoprecht tegenover de te hooren personen zijn en vooral niets oi>erdrijven. Getuigenverhoor. 1. Moeten twee of meer personen in een en dezelfde zaak als getuigen worden gehoord, dan moet men: a. ze t e g e n d e n z e l f d e n d a g e n h e t z e l f d e u u r oproepen; b. ze d i r e c t n a e l k a n d e r h o o r e n ; c. o p p a s s e n , d a t ze g e e n r u g g e s p r a a k k u n n e n h o u d e n over wat de een al wel, en de ander nog niet verklaarde. 2. Als een te hooren getuige niet persoonlijk bij de Politie bekend is, vooral vaststellen of de opgeroepene en de verschene?i getuige een en dezelfde persoon is, opdat geen onderschuiving plaats vinde. Daartoe confronteere men betrokkene met als betrouwbaar bij de Politie bekend staande personen of ondervrage men hem omtrent reeds bekende bizonderheden (bijv. persoonlijkeof familieomstandigheden, e.d.), welke alleen de bewuste getuige weten kan. 3. Men vrage den getuige, wat hij omtrent de onderwerpelijke zaak weet. Hierbij is van bizonder gewicht, of het 'betreffende op eigen waarneming berust, dan wel of hij het van een ander (en dan van wien) vernam (1). Verhoor van den (vermoedelijken) dader. Er zijn verdachten, die op tot hen gerichte vragen — zij het ook maar half—antwoord geven, en verdachten, die elk antwoord weigeren. M e n z o r g e e r v o o r tegenover deze laatsten niet onvoorbereid te s t a a n ! 1. Het verhoor vinde plaats, nadat zooveel mogelijk allen, die in de zaak gegevens konden verstrekken, gehoord zijn. 2. Men stelle den verdachte zoo volledig mogelijk met de tegen hem ingebrachte beschuldiging in kennis en mane hem aan de waarheid te spreken. (1) Zic H o o f d s t u k I, Herste Afdeeling, sub 21.

22

HOOFDSTUK

II, TWEEDE

AFDEELING.

3. Begint verdachte met een uithaal van woorden, dan late men hem rüstig uitpraten (een terechtwijzing heeft bij zulke personen toch geen succes, terwijl zij anderzijds direct ophouden, als zij merken zieh voorbijgepraat te hebben); men lette echter nauwkeurig op alles waarop hij bizonder den nadruk legt, en op dat, wat hij maar vluchtigjes aanroert of heelemaal verzwijgt. Het met nadruk naar voren gebrachte aanvaarde men onder voorbehoud, het slechts vluchtig of heelemaal niet vermelde onderzoeke men nauwkeurig 1 4. Men deele den verdachte mee, dat alles zeer nauwkeurig is (wordt) onderzocht, dat het het beste is de volle waarheid te zeggen, het verzwijgen daarvan de zaak voor hem alleen maar slechter kan maken en anderzijds een volledige bekentenis hem allicht tot voordeel kan strekken (1). Het resultaat dezer mededeeling is dikwijls: öf dat betrokkene alles of althans dat, wat reeds te zijnen nadeele bleek, bekent; öf dat een verdachte, die zieh eerst „safe" gevoelde en daarom „een groote broek aantrok", nu een toontje lager zingt en (dikwijls onder tränen) tot smeekbeden vervalt; öf dat een verdachte, uit wien eerst geen woord te krijgen was, nu alles op alles zet en met grooten omhaal van woorden tracht de tegen hem ingebrachte beschuldigingen te ontzenuwen; öf dat een verdachte door te dreigen met „klachten", „onaangenaamheden", „onthullingen", e.d. probeert liem, die hem verhoort, te intimideeren. Slechts opberoepsmisdadigers, die toch zoo goed als nooit bekennen, zal hiervorenbedoelde mededeeling vrijwel alle uitwerking missen. 5. De verdachte moet steeds in het onzekere blijven of het onderzoek tegen hem al beeindigd is of niet. Hoort hij namelijk, dat het onderzoek al gesloten is, dan zal hij eventueele andere strafbare gedragingen, aan welke hij zieh nog als dader of medeplichtige schuldig maakte, niet meer bekennen. Verkeert hij over den afloop van het onderzoek in het onzekere en blijft hij vreezen, dat men nog meer van hem weet of te weten komt, dan zal hij niet zelden uit zieh zelf dat meerdere bekennen. (1) sub 1 2 \

Zie Iloofdstuk II, Tweede Afdeeling, „Algemeene Opmerkingen",

HOOFDSTUK

II, T W E E D E AFDEEL1NG. - HOOFDSTUK III.

23

6. De omstandigheid, dat tegen hem van wien men overtidgd is, dat hij het feit heeft gepleegd, geen verdere beziuarende getuigenissen inkomen, hewijst volstrekt niet, dat hij het niet heeft gepleegd. De practijk leert, dat er benadeelden zijn, die om een of andere reden geen aangifte doen van een te hunnen nadeele gepleegd feit, en, als men toch bij hen terecht komt, den verdachte op alle mogelijke manieren trachten te verschoonen. 7. Vergemakkelijkt de verdachte het onderzoek of heeft hij belangrijke aanwijzingen in andere zaken, dan zorge men, door de Justitie daarop te wijzen, dat dit hem tot voordeel kan strekken. 8. Weigert verdachte alle mogelijke inlichtingen, ook over zijn identiteit, dan trachte men de vereischte gegevens längs anderen weg te krijgen (1). 9. Is hij, die een onderzoek instelt, in twijfel of een verdachte aangehouden of op vrije voeten gelaten moet worden, dan plege hij onverwijld overleg met zijn chef. In gevallen van ernstigen twijfel late men — ter voorkoming van onaangenaamheden — de beslissing aan de Justitie.

HOOFDSTUK III. Het vaststellen der identiteit van onbekenden.

Het komt in de practijk niet zelden voor, dat lijken gevonden worden, waarvan de identiteit niet geheel of in 't geheel niet vastgesteld kan worden. Daarnaast gebeurt het ook wel, dat een onbekende aangehoudene omtrent zijn persoon blijkbaar onjuiste opgaven doet of beslist elke opgave weigert. In zulke gevallen is de Politie op zieh zelf aangewezen en moet zij trachten uit de aanwijzingen, welke lichaam en kleeding opleveren, de noodige klaarheid te putten. De daarbij te volgen gedragslijn komt zoowel bij de identiteitsvaststelling van levenden als van lijken op meerdere punten overeen. (1) Zie I l o o f d s t u k I, Tweede A f d e e l i n s , en I l o o f d s t u k III.

24

HOOFDSTUK III, EERSTE

AFDEELING.

E E R S T E AFDEELING. Gedragslijn te volgen bij de vaststelling der identiteit zoowel van levenden als van dooden. 1. Als hoofdbeginsel geldt ook hier: z o o n a u w g e z e t m o g e l i j k o p t r e d e n en in g e v a l l e n v a n t w i j f e l o f w a a r h e t m a a r e e n i g s z i n s v a n n u t k a n zijn, goede deskundige hulp inroepen' 2. Grondige fouilleering: (1) a. z a k k e n b i n n e n s t b u i t e n k e e r e n . Vooral letten op legitimatiepapieren en briefjes (beschreven, bedrukt, voorzien van teekeningen o.d., ook al zijn zij schijnbaar blanco), en van alles echtheid, herkomst, beteekenis, betrekking tot drager, enz. (laten) onderzoeken; ook letten op sieraden, horloges, wapens en andere voorwerpen, en eventueel daarop voorkomende inscripties; b. i e d e r k l e e d i n g s t u k a f z o e k e n naar: aa. initialen o.d. (zakdoeken, ondergoed, binnenkant van jas, enz.); bb. eventueele handelsadressen (op ophanglussen in jassen of mantels, in hemden, onderbroeken, schoenen, dassen, hoeden, enz., binnenkant van boorden, manchetten, enz.); cc. merkteekens welke in wasscherijen op het waschgoed gezet worden (enkele letters met een getal of alleen een getal); dd. eventueel ingenaaide voorwerpen; daarom de kleedingstukken overal, waar de stof dubbel is of gevoerd, zorgvuldig afvoelen; ee. voorwerpen, waaruit b ij g e 1 o of zou kunnen worden afgeleid. 3. Levert de fouilleering geen aanknoopingspunt op of leidt zij tot nader op te lossen vraagpunten, dan de kleeding door d e s k u n d i g e n laten onderz o e k e n . Deze kunnen uit stofvuil in zakken ofkleeren en uit de opeenhoopingen, welke zieh tusschen goed en voering vormen, nu en dan belangrijke conclusies trekken. 4. Zijn de onder 2, sub l>, bedoelde aanwijzingen blijkbaar (1)

Zie ook Hoofrlstuk I, Tweedc Afdeeling, „Fouilleering".

HOOFDSTUK

5.

6.

7.

8.

III, EERSTE

AFDEELING.

25

uit kleeding enz. verwijderd (uitgesneden), dan is het zaak bizonder oplettend te zijn, omdat dit vermoede : lijk wel met een bepaalde bedoeling gedaan zal zijn. Kleedi?ig en uiterlijk van den onbekende onderling vergelijken om na te gaan of zij bij elkander passen, daar ook in dit opzicht misleiding plaats kan vinden. De onbekende aangehoudene kan (rekening houdend met zijn mogelijke aanhouding) zieh opzettelijk beter of slechter gekleed hebben om het onderzoek te bemoeilijken ; van een lijk kan men om dezelfde of om andere reden (b.v. diefstal) de oorspronkelijke kleeding en daarbij legitimatiepapieren verwisseld of gestolen hebben. Het lichaam afzoeken naar eventueele bizondere kenteekenen, t. w. beroepskenteekenen, litteekens, tatoueeringen en andere herkenningsteekens. Probeeren betrouwbare personen te vinden, die den onbekende gekend hebben en hem dus zouden kunnen herkennen. H i e r b i j zij e r e c h t e r o p g e w e s e n , d a t , al is i e m a n d b i j a n d e r e n o n d e r e e n b e p a a l d e n n a a m b e k e n d of w e e t m e n , d a t h i j e e n b e p a a l d b e r o e p u i t o e f e n t of u i t g e o e f e n d h e e f t , h i e r d o o r zijn i d e n t i t e i t nog geenszins v a s t s t a a t ! Zoo noodig ook nog de Signalementen van voortvluchtigen, vermisten, e. d. naslaan, om na te gaan, of soms ook iemand gesignaleerd S t a a t , wiens signalement met dat van den onbekende overeenkomt. Zoo ja, hem, die de opsporing of aanhouding verzocht, direct waarschuwen, met verzoek personen te zenden, die betrokkene zullen kunnen herkennen.

Bizondere kenteekenen. De beroepsmatige uitoefening van een bepaalde bezigheid veroorzaakt in den loop der tijden eigenaardige kenteekenen, die dikwijls al met het bloote oog waarneembaar zijn en lang (dikwijls het geheele leven) behouden blijven; zij vormen daardoor een belangrijke aanwijzing ter vaststelling van de identiteit. Beroepskenteekenen. Op de handen. In het algemeen hebben personen, die geen zwaren

26

HOOFDSTUK III, EERSTE

AFDEELING.

handenarbeid verrichten, welverzorgde-, handarbeiders daarentegen meer werk-handen. 1. E i g e n a a r d ige, d o o r h e t b e r o e p v e r o o r z a a k t e , v e r k l e u r i n g e n der h a n d en. a. witte handelt heeft: de molenaar, de bakker, de kalk-, de zink- en de loodwit-arbeider; b. blauwe banden: de stoffenverver ; c. zwarte: de kolenwerker, de stoker, de smid en de bankwerker; d. rood en groen: de huisschilder, de decoratieschilder en de arbeider in kleurstoffenfabrieken; e. brui7i en geel zijn de vingertoppen en nagels van den leerlooier en den schrijnwerker; ook van hen die, zonder pijpje, veel sigaretten zonder mondstuk rooken. 2. E i g e n a a r d i g e h u i d v e r d i k k i n g e n (eeltknobb eis). Deze ontstaan soms alleen aan een bepaalde hand (soms zelfs alleen aan een enkelen vinger), soms aan beide handen. a. eeltknobbels in de holte van de rechter hand hebben: smeden, bankwerkers, schrijnwerkers, timmerlieden en leerbereiders; b. eeltknobbels aan de vingers van de rechterhand hebben: borstelmakers, steenhouwers, letterzetters, schoenmakers, kleermakers, horlogemakers en kunstdraaiers; c. eeltknobbels aan de vingers van de linkerhand hebben: graveurs, modelleurs, schilders, bankwerkers, kunstdraaiers, mandenmakers, kleermakers en naaisters (deze laatsten hebben bovendien prikken in de linkervinger topfen) ; d. eeltknobbels aan beide handen hebben: wevers, passementwerkers, hoedemakers, touwslagers, parelmoerwerkers en waschvrouwen; e. aan den rechtermiddelvinger (toplid aan den kant van den wijsvinger) heeft hij, die beroepsmatig schrijftofteekent, een koepelvormige huidverdikking. Aan de t a n d e n . Zij, die bij de uitoefening van hun beroep de tanden

HOOFDSTUK III, EERSTE

AFDEELING.

27

benutten, zijn reeds na enkele jaren kenbaar aan het verlies van deelen van tanden. a. snijtanden met breuk- of gleufvormig afgeslepen kanten komen wel voor bij schoenmakers en behangers. Deze hebben wel eens de gewoonte, de spijkertjes, welke zij noodig hebben, eerst in den mond te nemen, ze stuk voor stuk met de punt van de tong tusschen de tanden van boven- en onderkaak door te schuiven en ze dan uit den mond te pakken; b. een enkel, in het midden der snijtanden voorkomend, blijkbaar uitgeslepen, rondgaatje hebben glasblazers, als gevolg van het gebruik van de, voor het opblazen der glasmassa noodige en daarbij rondgedraaid wordende, blaaspijp; c. gleufvormige inkepingen in de snijvlakken der snijtanden hebben kleermakers (-maaksters) en modisten, die, uit gewoonte, den draad met de snijtanden afrukken; d. uitgevreten tanden (van den rand van het tandvleesch af) hebben suikerbakkers, als gevolg van de bederfveroorzakende werking van het bij hun arbeid ingeademde suikerstof; e. bruin gekleurde, tot bederf overgaande tanden of tandstompjes hebben arbeiders, die in chemische fabrieken (vooral in ruimten waarin zoutzuur bereid wordt) werken; f . een vuilgroene laag op de tanden hebben metaalarbeiders, tenzij zij hun tanden uiterst zorgvuldig onderhouden. I n de l i c h a a m s h o u d i n g . Sommige beroepen veroorzaken een eigenaardige lichaamshouding. Schrijvers, kappers, enz. hebben bijv. dikwijls rechts een hoogeren schouder dan links (zijn dus scheef), hebben soms een krommen rüg, enz. Beroepsmilitairen zijn meestal kenbaar aan hun „militaire" (flink rechtopgaande) houding. Litteekens. Naast eeltknobbels en donkere kleur komen bij smeden en ook bij steenklovers, steenhouwers en steenkloppers, op

28

HOOFDSTUK

III, E E R S T E

AFDEELING.

de huid van handrug en onderarm dikwijls nog k l e i n e l i t t e e k e n s voor, veroorzaakt door wegspringende stukjes ijzer, resp. steen. Soms kan het van belang zijn, snel (d. w. z. nog vöör onderzoek door een geneesheer) te weten, door welke soort verwonding een bepaald litteeken werd veroorzaakt. Vermeld worden: a. langwerpige litteekens ontstaan door steek- en door snijwonden; b. naar het midden toe samengetrokken litteekens, soms nog omgeven door in de huid gedrongen kruitdeeltjes, blijven over van schotwonden; c. ' breede, onregelmatig begrensde, litteekens ontstaan door schaaf- en door scheurwonden; d. vlakke litteekens, dikwijls met kamvormige, verstijfde strepen (welke ook dikwijls nog huidtrekkingen veroorzaken) ontstaan door brandwonden. Overeenkomst daarmede vertoonen litteekens, veroorzaakt door bevriezing en door verbranding met bijtende vloeistoffen. Doordien een geneesheer, althans bij benadering, den ouderdom van de litteekens kan vaststellen, is het wellicht mogelijk door het inwinnen van informaties in ziekenhuizen of bij geneesheeren en zoo noodig door oproeping in couranten, een stukje voorgeschiedenis uit het leven van den drager uit te vorsehen. Tatoueeringen. Deze hebben voor de identiteits-vaststelling daarom zoo'n groote waarde, omdat men er met bijna stellige zekerheid bedrijf, beroep of stand van den drager uit kan afleiden, daar tusschen hen bijna altijd een zekere betrekking bestaat. Zoo zijn getatoueerde letters meestal de beginletters van eigen (juisten) voor- en familienaam (soms ook van dien van de beminde). Cijfers beteekenen belangrijke gebeurtenissen in het leven van den drager (bijv. geboortedatum). Op een beroep betrekking hebbende teekens zijn meestal zinnebeeiden van het beroep, dat betrokkene uitoefent of uitgeoefend heeft, enz. Zoo bijv. wijzen hamer en tang dikwijls op het beroep van bankwerker, zaag en bijl op dat van timmerman, een wiel op dat van wagenmaker, een dierenschedel met twee gekruiste kortstelige

HOOFDSTUK III, EERSTE EN 'l'WEEDE AFDEELING.

29

bijlen er onder op dat van slager, een krakeling op dat van bakker; matrozen en kooplieden dragen dikwijls een anker en ook wel de nationale vlag, enz. Ook leert de practijk, dat onder de getatoueerden velen rondloopen, die al eens eerder met de Politie en de Justitie in aanraking kwamen en het zal dus zijn nut kunnen hebben ook in die richting een onderzoek in te stellen.

Andere herkenningsteekens. Deze volledig op te sommen is ondoenlijk. Volstaan worde met te herinneren aan : X- of O-beenen, zomersproeten, mankeerende of overtollige ledematen (vingers, teenen), valsch gebit, platvoeten, liesbreuk, besnijdenis, moeder- of levervlekken (deze beide laatsten kunnen bij levenden ook kunstmatig zijn nagebootst), enz., enz. Ook zij met nadruk gewezen op het feit, dat de practijk reeds enkele malen het groote gewicht van het gebit bij de identiteits-vaststelling bewees, vooral bij leelijk toegetakelde lijken (bijv. overreden, verbrand, in verregaanden Staat van ontbinding). Men lette dus ook vooral op vorm en stand van tanden, plombeeringen, enz. (1)

TWEEDE AFDEELING. Verdere gedragslijn ter vaststelling van de identiteit van levende personen. 1. T r a c h t e n m e t d e n a a n g e h o u d e n e e e n ges p r e k a a n t e k n o o p e n . Een dialect wijst allicht op herkomst uit een bepaalde Streek. Wordt nu eens dit, dan weer dat dialect gesproken, dan wijst dit op een eenigszins langdurig verblijf in verschillende streken, maar er moet aan gedacht worden, dat het dialect ook nagebootst kan zijn. 2. Heeft de aangehoudene een werk-, een renteboekje, o.d. bij zieh, dan: a. op de betrokken plaats een onderzoek naar de echtheid instellen. Geschreven deelen met loupe bekijken of tegen het licht houden (om na te gaan, (1) Zie Hoofdstuk III, Eerste Afdeeling, „Beroepskenteekenen a a n d e t a n d e n " , en Hoofdstuk V, Eerste Afdeeling, sub 18.

30

HOOFDSTUK

III, TWEEDE EN DERDE

AFDEELING.

of er soms ook in geradeerd is), nagaan of hij, die het boekje in zijn bezit'heeft, daarin zelf iets schreef (sehrift, spelling, e. d.), enz.; b. nagaan of de op den persoon betrekking hebbende gegevens, die in 't boekje voorkomen, werkelijk op den tegenwoordigen bezitter van het stuk betrekking kunnen hebben; e. de steekhoudendheid van de opgaven betreffende het beroep onderzoeken aan de hand der beroepskenteekenen (1) en door verhoor door een betrouwbaar vakman; d. met betrekking tot de tegenwoordige en vroegere diensten of betrekkingen volgorde, plaats, duur, naam van werkgevers, e. d. afvragen en de opgaven dadelijk laten onderzoeken. S t e e d s r e k e n i n g h o u d e n met d e m o g e l i j k h e i d , d a t de tegenw o o r d i g e b e z i t t e r h e t b o e k j e e. d. o p o n r e c h t m a t i g e w i j z e in b e z i t k r e e g , d e n i n h o u d uit h e t h o o f d l e e r d e en nu, o n d e r den n a a m van den r e c h t m a t i g e n eigenaar, o p t r e e d t (waardoor hij ook nog strafbaar kan zijn!). 3. Geeft de aangehoudene voor van adel te zijn, dan ook hiernaar onderzoek doen (2). DERDE AFDEELING. Verdere gedragslijn ter vaststelling van de identiteit van lijken en deelen van lijken. Het hiervoren in dit hoofdstuk vermelde is uiteraard, zoover doenlijk, ook voor identifieeering van lijken te gebruiken, doch vereischt aanvulling in geval van het vinden van deelen van lijken. Worden deelen van lijken gevonden, welke beslist of mogelijk van een mensch afkomstig zijn, dan wordt door den opsporingsambtenaar direct zijn chef, een geneesheer (en zoo noodig de Justitie) gewaarschuwd. Zooveel m o g e l i j k o v e r a l a f b l i j v e n , er v o o r z o r g e n , d a t (1) Zle Hoofdstuk III, Eerste Afdeeling, „Beroepskenteekenen." (2) Staatsalmauak, Almanach de Gotha, o. d.

HOOFDSTUK. III, DERDE AFDEF.I.ING.

31

g e e n v e r a n d e r i n g e n w o r d e n a a n g e b r a c h t , en ter plaatseblijven t o t n a d e r e i n s t r u c t i e s k o m e n ! Onderscheiden worden: a. i n s t u k k e n g e s n e d e n of g e h a k t e l i j k e n . Zijn lijken in stukken gesneden of gehakt, dan kan er slechts van opzet sprake zijn; b. v e r m i n k t e l i j k e n . Yerminking van lijken kan zoowel opzettelijk als zonder opzet zijn gebeurd. Ze gebeurde opzettelijk, als die lichaamsdeelen, welke voor een herkenning van gewicht zijn, door, door een derde aangewend, geweld onherkenbaar zijn gemaakt (bijv. vernieling van het gelaat, afstrooping van de huid, afsnijden en wegmaken van het hoofd, e. d.). Het slachtoffer zal in dergelijke gevallen meestal eerst op andere manier gedood zijn. De geneesheer zal uit de manier waarop daarbij gehandeld is, soms een belangrijke aanwijzing omtrent het beroep van den onbekenden dader kunnen geven. De verminking gebeurde waarschijnlijk niet met opzet: aa. als allerhande dieren bij het lijk konden komen en dit gedeeltelijk opvraten of er aan knaagden; ook kunnen heele ledematen zelfs weggevoerd zijn (bijv. door vossen) (1); bb. als het lichaam door overrijding in stukken werd gedeeld (2); c. v e r w o n d i n g e n . _ Worden aan een lijk verwondingen aangetroffen, dan kunnen deze of n o g t i j d e n s h e t l e v e n van betrokkene z i j n t o e g e b r a c h t (misschien zijndoodveroorzaakthebben) of e e r s t n a d e n d o o d o n t s t a a n zijn. Een dokter zal nu niet alleen kunnen vaststellen of de verwondingen voor of na den dood zijn toegebracht, maar zelfs mindere of meerdere zekerheid kunnen verschaffen : aa. welke verwonding levensgevaarlijk of doodelijk was;

(1) Zie blz. 32, sub 4, en Hoofdstuk XIV, Vijfde Afdeeling, „Ophanging". i2) Zie Hoofdstuk XIV, Derde Afdeeling, „Dood door vallen van groote hoogte en door overrijding".

32

HOOFDSTUK III, D E R D E

AFDEELING.

bb. in welke volgorde de doodelijke verwondingen werden toegebracht; cc. welke verwonding beslist den dood tengevolge moet hebben gehad. Vooral bij in het ivater gevonden lijken komen dikwijls verwondingen voor. Deze kunnen: 1. door betrokkene zelf zijn toegebracht als het een geval van zelfmoord betreft (zgn. meervoudige zelfmoord: b.v. het openen van een ader en zieh verdrinken, zieh voor het hoofd Schieten en verdrinken); 2. opzettelijk door een ander zijn toegebracht; 3. veroorzaakt zijn door het vallen op harde voorwerpen (b.v. puntige steenen e.d.), toen betrokkene in het water sprong, viel of geworpen werd, het stooten van het drijvende lijk tegen dergelijke (scherpe of puntige) voorwerpen of het in aanraking komen van het lijk met de schroef van een voorbijvarende stoomboot; 4. in het water of (na het aanspoelen) op den wal door dieren (kreeften, visschen, ratten, muizen, mieren, vliegen, kakkerlakken, vogels, enz.), welke aan het lijk geknaagd of er van gevreten hebben, zijn veroorzaakt; 5. bij het bergen van het lijk zijn veroorzaakt (b.v. door het inhaken van voorwerpen om het lijk naar zieh toe te trekken); 6. toegebracht zijn bij pogingen tot het opwekken der levensgeesten (door te ruw optreden). d. b e e n d e r e n . Het ondersiheid tusschen menschenen dierenbeenderen zal een leek dikwijls niet kunnen vaststellen. Wel echter een geneesheer, die ook ouderdom, geslacht, lichaamsgesteldheid, tijdstip van sterven en misschien ook de doodsoorzaak, althans bij benadering, kan bepalen. Ook aan beenderen kan door dieren geknaagd of gevreten zijn, en zelfs kunnen de beenderen buiten toedoen van derden uit elkaar gesprongen of gebarsten zijn (bijv. door ingedrongen, later bevroren water; door plantengroei o. d.).

HOOFDSTUK

IV, E E R S T E

AFDEEUNG.

33

H O O F D S T U K IV. Verschijnselen, welke op den dood wijzen. Als iemand gestorven is, doen zieh bepaalde uiterlijke verschijnselen voor, welke al naar gelang van de tijdruimte, welke hun optreden van het tijdstip van het overlijden Scheidt, onderscheiden worden in „verschijnselen bij en kort na het sterven" en „vaststaande bewijzen van den dood". Deze verschijnselen te kennen, is ook voor de Politie van belang: 1. om te weten of iemand werkelijk dood en het dus nutteloos is te trachten de levensgeesten weer op te wekken; 2. om te kunnen nagaan hoelang iemand al dood is, aangezien het (zij 't slechts bij benadering vastgestelde) tijdstip van overlijden in veel gevallen een belangrijk uitgangspunt voor het verdere onderzoek oplevert.

EERSTE AFDEELING. Schijndood. Schijndood is — zooals het woord reeds zegt — iemand, die schijnbaar dood is, doch inderdaad nog leeft en bij wien dus nog geen blijvende stilstand van adem en hart is ingetreden. De mogelijkheid, dat men met een schijndoode te doen heeft, bestaat: 1. als, zij het ook nog zulke zwakke, teekenen van leven waargenomen worden; 2. als de dood vlak voor de conslateering geheel onverwacht intrad (bizonder voorzichtig zij men in gevallen van ophanging, worging, verdrinking, verstikking en bevriezing; als iemand door den bliksem of een electrischen stroom getroffen wordt; als men te doen heeft met even te voren doodgeboren kinderen of met personen, die plotseling stierven als gevolg van hevige gemoedsbeweging, zonnesteek, beroerte, zenuwtoeval, o. d.); 3. als, niettegenstaande reeds geruime tijd sedert de veronderstelde intreding van den dood verliep, de eigenlijke verschijnselen, welke den dood kenmerken, zieh nog niet vertoonen. 3*

84

HOOFDSTUK

IV, T W E E D E EN D E R D E

AFDEELING.

TWEEDE AFDEELING. Verschijnselen bij en kort na het sterven. Verschijnselen, welke zieh bij of kort na het sterven voordoen, zijn: 1. het ophonden van pols- en hartsing-, 2. het ophouden der ademhalingsbewegingen (heffen en zinken van de borstkas) en van alle andere willekeurige en rffit'UIckenrige freut, gingen ; 3. h. haar plaats, c. haar kleur. a. de tijd van het optreden der vlekken. De doodsvlekken treden gewoonlijk 3 ä 4 uur na het intreden van den dood op in den vorm van kleine, ronde of langwerpige, verspreid liggende vlekken, welke langzamerhand samenvloeien en — als het lijk op den rüg ligt — verspreid Over nek, schouders, rüg, zitvlak, bovenbeen en bovenarm, zieh vertoonen als blauwroode en violette verkleuringen van de huid. Zij zijn niet scherp omlijnd. In sommige (uitzonderings-)gevallen treden de vlekken al erg vroeg (1 ä l l / 2 uur na het overlijden) of erg laat ( 6 , 1 0 en zelfs 15 uur na het overlijden) op. H e t is dus zaak voorzichtig te zijn bij het, uit de aanwezigheid van doodsvlekken, afleiden van den sedert het intreden van den dood verloopen tijdruimte; b.

de plaats der vlekken. Deze is daarom van belang, omdat daaruit de stand van het lijk na den dood

HOOFDSTUK

c.

IV, D E R D E

AFDEELING.

35

valt af te leiden. Zoo zijn bij een gehangene de doodsvlekken te vinden op beenen, handen en onderarmen (als naar beneden hangende deelen), bij een lijk, dat op den buik lag, vindt men ze op den buik en ontbreken zij op den rüg; de kleur der vlekkcn. Zij wisselt in verschillende schakeeringen tusschen donker blauwachtig-rood of violet tot op zwart en is ook wel helrood. Duidelijk zichtbare doodsvlekken trekken nooit meer heelemaal weg; wel komt het voor, dat ze wat verbleeken. Zwakker ontwikkelde kleine vlekken, zooals b.v. voorkomen bij lijken van personen, die aan verbloeding stierven, verdwijnen wel eens geheel. Op plaatsen op welke druk wordt uitgeoefend (bijv. op de schouderbladen en het zitvlak van een lijk, dat gewoon op den rüg ligt; aan den hals door den druk van den boord van het hemd, en op verschillende andere plaatsen waar kleeren dikwijls zöö knellen, dat de plooien er van in het lichaam staan afgedrukt) ontstaan geen doodsvlekken;

3. de lichaamsdeelen op welke het lijk rust of op welke druk wordt uitgeoefend, worden pltit en vaal; 4. het lijk verstijft. De verstijving begint bij onderkaak en nek, breidt zieh verder achterwaarts Over het hoofd uit, verder Over de armen en ten slotte over de beenen. In 6, 8 ä 10 uur na het sterven is de verstijving meestal volkomen ingetreden. Bij lijken van volwassenen begint zij meestal 2 ä 3 uur na het sterven, bij kinderen veel eerder, soms zelfs al na 10 minuten ä l/ 2 uur. Daartegenover houdt zij bij kinderen ook veel korter aan, (soms zelfs maar een gedeelte van een uur); bij volwassenen als regel 8 ä 10, wel eens 24 en bij hooge uitzondering (bij groote koude) 36 ä 48 uur. Bij pasgeborenen duurt zij wel eens zöö kort, dat men haar niet eens opmerkt. De duur der stijfheid wordt door wärmte verkort, door koude verlengd. Is zij eenmaal voorbij, dan treedt zij niet meer opnieuw in. Soms — maar dit gebeurt slechts heel zelden — treedt de verstijving ongeveer gelijktijdig met den dood in en behouden de verstijfde spieren den stand, welken zij innamen op 't oogenblik van het jntreden van den dood (vandaar bijv. eigenaardige

36

HOOFDSTUK IV, D E R B E AFD. - HOOFDSTUK V, E E R S T E AFD.

houdingen, als wilde de doode nog eten, drinken, loopen, enz.); 5. de huid verdroogt op verwende en vochtige plaatsen; 6. na 24 uur treden meestal reeds onlbin dingsverschijnseien op. Is er overvloed van frissche lucht en gebrek aan vocht, dan gaat het lijk niet tot ontbinding over, maar droogt het uit (mummit).

H O O F D S T U K V. Beschrijving van personen en voorwerpen. EERSTE AFDEELING. Persoonsbeschrijving. (1) Het steeds weer opnieuw te constateeren feit, dat slechts zelden bruikbare, d. w. z. zoo volledig mogelijke, persoonsbeschrijvingen worden gegeven, hoewel dit, als men zieh er eenige moeite voor gaf, beslist in het meerendeel der gevallen mogelijk zou zijn, rechtvaardigt, ja eischt zelfs, dat in deze handleiding daarover wat breedvoerig wordt uitgewijd. Bij het opmaken van signalementen vermelde men daarom zoo nauwkeurig mogelijk: 1. f a m i l i e - n a a m (bij vrouwen ook den meisjesnaam); 2. v o o r n a m e n (bij twee of meer, den roepnaam onderstrepen); 3. b e r o e p (voortdurend; tegenwoordig; als noodhulp); 4. g e b o o r t e - d a t u m e n - p l a a t s (als meer dan een plaats van dezen naam bestaat, de provincie er bij vermelden) ; 5. b u r g e r l i j k e n s t a a t (ongehuwd; gehuwd; weduwnaar of weduwe; gescheiden; verlaten); 6. w o o n p l a a t s (tegenwoordige; vroegere; gedurende welk tijdsverloop; vermoedelijke); 7. 1 e n g t e (zoo mogelijk tot in centimeters, anders door vergelijking met anderen: zeer klein = 1.40-1.55 M.; klein = 1.56-1.64 M.; middelbaar = 1.65 -1.75 M.; lang = 1.76-1.80 M.; daarboven zeer lang); (1)

Zie H o o f d s t u k VI, Eerste en T w e e d e Afdeeling.

HOOFDSTUK V, EERSTE

AFDEELING.

37

8. p o s t u u r (tenger; slank; gezet; flink; gespierd); 9. h a a r : a. gesteldheid (rechtopstaand; golvend; krallend; kroeshaar); b. volheid (dun; dik; kaalhoofdig, hetzij vooraan, hetzij op de kruin, hetzij geheel); c. kleur (1) verschillende variaties van blond, bruin, rood, zwart, wit grijs); 10. s n o r of b a a r d : a. kleur (1); b. vorm ( — dracht); c. volheid; 11. g e l a a t : a. kleur (rood; gezond; bleek; tanig; vaal); b. vorm (rond; hoekig; langwerpig,. ovaal; breed; uitspringende of ingevallen slapen of jukbeenderen; breede of smalle kaken; scheef); c. volheid (vol; ingevallen; rimpelig); 12. v o o r h o o f d (hoog; laag; terugwijkend; loodrecht; gewelfd); 13. o o g e n : a. kleur; b. bizonderheden (bijv. groote oogen; links, rechts of aan beide oogen scheel naar binnen of scheel naar buiten; stand der oogen; dof; doorloopen; afhangend bovenlid; zakken onder de oogen; oogrimpels; enz.); 14. w e n k b r a u w e n : a. stand (dicht bij elkaar; ver van elkaar; dicht op het oog; hoog boven het oog); b. vorm (boogvormig; recht); c. grootte (kort; lang; smal; breed); samengegroeid; d. bizonderheden (zwaar of dun; borstelig); 15. n e u s (klein; rood; dik; smal; breed; plat; recht; krom; stomp; wipneus; haviksneus); 16. o o r e n : a. grootte (klein; gewoon; groot); (1) Indien opgave door derden wordt verstrekt, verdient het aanbeveling zoo mogelijk vergelijkmg te maken met ter plaatse voorkomende kleuren en bij het noemen van „blond" en „bruin" vooral te vragen of „lieht-" dan wel „donker-" blond of bruin wordt bedoeld.

38

17.

18.

19. 20. 21. 22. 23.

HOOFDSTUK V, EERSTE AFDEELING.

b. afstand van het hoofd (tegen het hoofd; afstaande); c oorlel (vrij; vastgegroeid; met gaatje er in); mond: a. grootte (klein; gewoon; groot); b. bizonderheden: naar een (welke?) of beide zijden afhangende of omhoog gaande m o n d h o e k e n ; scheef (naar rechts of naar links); laat onderste 0 / b o v e n s t e of onderste en bovenste tanden zien; samengeperste lippen; open m o n d ; dikke of d ü n n e lippen; mondrimpels; hazenlip; g e b i t (1) (gaaf of geschonden, zoo ja, waar; opvallend groote of kleine, gelijke, over elkaar of scheefgegroeide t a n d e n ; kunsttanden); k i n (terugwijkend; loodrecht; vooruitspringend; spits; b r e e d ; onderkin; kuiltje in k i n ; kinrimpel); h a n d e n e n v o e t e n (als deze bizonder groot of bizonder klein zijn); l o o p e n h o u d i n g (als deze bizonder opvallen); s p r a a k (taal; dialect; bizondereklemtoon of uitspraak; stotterend; lispelend; opvallend zware of hooge stem); t a t o u e e r i n g e n (2), in de eerste plaats die, welke direct opvallen (op vingers, rüg van de hand, pols, onderarm); dan zoo mogelijk 00k nog die, welke door kleeding bedekt zijn. De plaats, waar de tatoueering voorkomt, moet nauwkeurig aangegeven en 00k de tatoueering zelf zoo nauwkeurig mogelijk beschreven worden;

24. b i z o n d e r e k e n t e e k e n e n (3). Vooral in het 00g loopende bizonderheden, als: X- of O-beenen; verminkingen ; bult; opvallend vooruitstekend voorhoofd;wratten ; litteekens; sproeten; moedervlekkcn; levervlekken ; bril of lorgnet; hazenlip; mank loopen; lamme, arm; etiz.) ; 25. k l e e d i n g : a. tijdens de daad; b. in het bezit van betrokkene; c. of hij (door bezit van geld of met hulp van familie, kennissen, enz.) in Staat was andere kleeren aan te trekken ; de

(1) Zie Hoofdstuk III, Eerste Afdeeling, „Beroepskenteekenen aan tanden". (2) Zie Hoofdstuk III, Eerste Afdeeling, „Tatoueeringen". (3) Zie Hoofdstuk III, Eerste Afdceling.

HOOFDSTUK V, I EN II AI"D. - HOOFDSTUK VI, I AFD.

39

26. o n d e r t e e k e n i n g van hem, die het signalement opnam, m e t v e r m e l d i n g v a n t i j d e n p l a a t s en opgave watde bedoeling van het signalement is (bijv. wat bij vinding of aanhouding met betrokkene moetgebeuren). Men b e d e n k e , d a t l e n g t e en p o s t u u r , k l e u r v a n h a a r en b a a r d ( p r u i k ) , l o o p e n h o u d i n g , s p r a a k , en o o k de z o o g e n a a m d e „bizondere k e n t e e k e n e n " , j a z e l f s g e l a a t , v o r m en k l e u r der oogen, tot misleidings-doeleinden veranderd kunnen worden! O v e r i g e n s d e n k e m e n , bij h e t g e v e n v a n een b e s c h r i j v i n g van den dader door anderen, er s t e e d s a a n , d a t z e l f s a b s o l u u t betrouwb a r e , te g o e d e r n a a m en f a a m b e k e n d s t a a n d e p e r s o n e n dikwijls, als g e v o l g v a n s c h r i k , opwind i n g , e n z . , g e h e e l t e g o e d e r t r o u w o n j n i s t e opgaven doen!

TWEEDE AFDEELING. Beschrijving van voorwerpen. Aangezien het ondoenlijk is een volledige opsomming te geven van alle voorwerpen, welke uit strafrechtelijk oogpunt van belang kunnen zijn en daarom ook om voorbeelden van goede, d.w.z. volledige, beschrijving van voorwerpen te geven, terwijl het toch op zeer nauwkeurige beschrijving aankomt, möge volstaan worden met den volgenden wenk: M e n d e n k e , d a t m e n h e t b e t r o k k e n v o o r w e r p m o e t u i t t e e k e n e n ; men is dan vanzelf gedwongen op alle bizonderheden te letten en kan daardoor geen hoofdzaken over het hoofd zien.

H O O F D S T U K VI. Trucs van verdachten. EERSTE AFDEELING. Veranderingen in het uiterlijk. Alle mogelijke manieren om het uiterlijk aanzien te veranderen hier op te sommen, is ondoenlijk. Herinnerd wordt aan enkele, zeer voor de hand liggende, als:

40

HOOFDSTUK VI, EERSTE EN TWEEDE AFDEELING.

1. het verwisselen van kleeding; 2. het aantrekken van vrouwenkleeren door mannen en van mannenkleeren door vrouwen; 3. het opzetten van een pruik, het verven der hären, het aandoen van een valschen baard of (en) een valsche snor en het afknippen van het hoofdhaar en het afschereii van baard of snor; 4. het opzetten van een bril of een lorgnet en het nietopzetten daarvan, terwijl men anders gewoonlijk een bril of een lorgnet draagt; 5. het aannemen van een anderen loop (bijv. mankloopen) of van een andere houding (bijv. optrekken van een of beide schouders; lange jas dragen en de knieen buigen; enz.); 6. het vertrekken of het kleuren van het gezicht of deelen er van (ook te denken aan kunstmatig aangebrachte wratten, moeder- of levervlekken; het kunstmatig verwekken van tijdelijke gezwellen door bijv. parafineinspuitingen; oog-indruppelingen of andere middelen ter verandering der grootte van de pupil); 7. het voorwenden van lichaamsgebreken (weggestopte arm; stijf-gehouden vingers; scheeve nek; o. d.) ofvan spraakgebreken (bijv. hakkelen). TWEEDE AFDEELING. Het opgeven van een valschen naam of het weigeren van naamsopgaven. Personen, die wat te verbergen hebben (vroeger gepleegde misdrijven), ontvluchte gevangenen, personell die zieh een alibi willen verschaffen, door den naam op te geven van iemand, die het feit onmogelijk kan hebben gepleegd, e.d. zullen er allicht toe komen een valschen naam op te geven. Ook weigeren aangehoudenen wel eens alle mogelijke inlichtingen Over hun persoon. In het eerste geval ondervrage men betrokkene bij herhaling Over zijn leven, zijn nabestaanden, enz., en toetse men zijn desbetreffende opgaven aan de waarheid. Ook levert een onderzoek in de opgegeven geboorteplaats naar de op den, door hem als geboorte-datum opgegeven, dag geboren personen wel eens resultaat, daar betrokkene als geboorte-plaats en -datum

HOOFDSTUK VI, TWEEDE EN DERDE AFDEELING.

41

dikwijls (om zieh, bij herhaald vragen, niet te vergissen) öf de zijne öf die van nabestaanden of kennissen noemt. Overigens zij zoowel voor dit geval als voor het geval een aangehoudene alle inlichtingen over zijn persoon weigert, verwezen naar Hoofdstuk III, „Het vaststellen der identiteit van onbekenden", en ook herinnerd aan de aan het Departement van Justitie berustende (anthropometrische en dactyloscopische) signalementskaarten. D E R D E AFDEELING. Middelen tot onderlinge hulpverleening van misdadigers. Van de verschillende wijzen, waarop misdadigers zieh onder elkaar verstaanbaar kunnen maken, worden hier genoemd : 1. boeventaal; 2. ieekeningen (1) / 3. geheimschrift (2) / 4. onder gewone omstandigheden onzichtbare inkt. Bij dit laatste middel moet uiteraard verschil worden gemaakt tusschen mededeelingen bestemd voor een aangehoudene en mededeelingen afkomstig van een aangehoudene. Naar den aangehoudene kan men deze sturen (bijv. in et en!), geschreven met zorgvuldig daarvoor geschikt gemaakte scheikundige verbindingen; de aangehoudene zelf zal uiteraard slechts over heel eenvoudige middelen beschikken, als bijv. suikerwater, urine, aluin (3). Wel zullen de voor den aangehoudene bestemde verborgen berichten met eenvoudige, hem ten dienste staande, middelen (adem, vocht, wärmte, stof, enz.) leesbaar gemaakt moeten kunnen worden. Overigens zoeke men deze berichten niet uitsluiiend op een vel wit papier ; zij komen wel tusschen de regels van een, er heel onschuldig uitzienden, brief voor, op den kant van een courant, waarin iets verpakt was, enz. Een middel ter bestrijding van dit euvel is: g e e f d e n a a n g e h o u d e n e v a n d e h e m door v r i e n d e n of v e r w a n t e n

(1) Zie Hoofdstuk I, Eerste Afdeeling, sub 17. (2) Zie blz. 11, sub 1. (3) b.v. als de aangehoudene dit gebruikt als gorgeldrank.

42

HOOFDSTUK

VI, D E R D E EN VIERDE

AFDEELING.

gezonden papieren niet het origineel, maar z o o n o o d i g een a f s c h r i f t , en z e n d ook v a n d o o r e e n a a n g e h o u d e n e aan v r i e n d e n of v e r w a n t e n g e r i c h t e b r i e v e n o.d. a l l e e n e e n a f s c h r i f t d o o r ; de origineele papieren voege men bij de stukken. Uiteraard is dit middel niet absoluut afdoende, daar het mogelijk is, dat h e e l o n s c h u l d i g e r u i t z i e n d e w o o r d e n of z i n n e n e e n t e v o r e n o n d e r l i n g o v e r e e n g e k o m e n b e t e e k e n i s hebben! De methoden, welke worden toegepast om berichten als anderszins binnen (of naar buiten) te smokkelen, zijn legio en uiteraard meest zeer geraffineerd. Men zorge daarom voor zeer scherp toezicht als een aangehoudene bezoek ontvangt (omhelzingen, handdrukken, e.d.) of hem eten of andere zaken worden gezonden. H e t v e r d i e n t a a n b e v e l i n g h e m bij h e r h a l i n g , o p v e r s c h i l l e n d e t i j d s t i p p e n , t e f o u ill e e r e n , e n ook af e n t o e d e c e l of a n d e r e p l a a t s waar hij in b t w a r i n g w o r d t g e h o u d e n , a a n een n a u w k e u r i g o n d e r z o e k te o n d e r werpen! 5. teekens niet de banden, met den mond, met het hoofd, e.d. Ook zij hier gewezen op het gevaar, dat aangehoudenen door kloppen, zingen, hardop bidden, e.d. onderling in verbinding treden. VIERDE AFDEELING. Voorgewende ziekten en kwalen en haar kenmerken. Het is een bekend feit, dat de verdachte bij zijn verhoor steeds op zijn voordeel bedacht is. Hij probeert — om zijn verantwoording daarnaar te kunnen inrichten — te weten te komen, wat de Politie tegen hem heeft en te zijnen nadeele weet; is hij dat te weten gekomen of moet hij antwoorden op een hem „gevaarlijk" schonende vraag, dan svordt hij opeens „ziek", krijgt een „aanval" o.d., — kortom, probeert tijd te winnen om zieh tegen den tegen hem gerichten aanval te verdedigen. Zelfs een opsporingsambtenaar, die dergelijke trucs kent, zal er toch door ge-

HOOFDSTUK VI, VIERDE

AFDEEUNG.

43

noodzaakt worden minstens zijn verhoor te staken. Hij, die echter voorgewende aanvallen niet van werkelijke onderscheiden kan en geen geneesheer bij de hand heeft, komt allicht in het moeilijke parket: een werke lijk ziek geworden verdachte voor een simulant te houden; met den handigen misdadiger medelijden te krijgen en te trachten dezen te helpen. Zoodanig verkeerd optreden kan voor het onderzoek de nadeeligste gevolgen hebben. Om dit te voorkomen worden thans eenige der meest voorkomende trucs behandeld. 1. Als hoofdbeginsel geldt: i e d e r e „ p l o t s e l i n g e o n g e s t e l d h e i d " moet, z o o l a n g het bewijs van het t e g e n d e e l n i e t is g e l e v e r d , s t e e d s v o o r w a a r w o r d e n g e h o u d e n . Zooveel doenlijk moet er voor gezorgd worden, dat betrokkene (door vallen, slaan, op de tong bijten, enz.) zieh niet noodeloos verwonden kan; benauwende kleeding moet los gemaakt worden. 2. Bij oogenschijnlijk ernstige gevallen moet een geneesheer gehaald worden. 3. Men houde echter van begin af aan in het oog, dat het m o g e l i j k is dat de „plotselinge aanval" voorgewend is. 4. Men sla den betrokkene voortdurend en nauwgezet gade, om het verloop van de „plotselinge ongesteldheid" te kunnen volgen en later den geneesheer te kunnen mededeelen. 5. Het vermoeden, dat de „plotselinge ongesteldheid" voorgewend is, zal gcrechtvaardigd zijn, als zij zieh voordeed op een oogenblik, dat daartoe bizonder gunstig was (dus bijv. na een „gevaarlijk" schonende, beslissende vraag, van welker directe beantwoording verdachte zieh door den „aanval" afhelpt). Er kunnen vöör of tijdens het verhoor echter ook „echte" ongesteldheden optreden en men zal de typeerende verschilpunten ¡tusschen „voorgewende" en „echte" dus moeten kennen. Gelukkig zijn deze zoö voor de hand liggend, dat iedereen ze kan onderkennen. Het meest worden voorgewend: ftauwte, toeval, hardhoorendheid, doofheid, doofstomheid en onnoozelheid. a. Een f l a u w t e is: aa. echt, als gelaat, lippen en tandvleesch plotseling doodsbleek worden, de ademhaling zwak en de polsslag nauwelijks voelbaar.

HOOFDSTUK VI, VIERDE

AFDEELING.

bb. voorgewend, als deze betröuwbare verschijnselen achterwege blijven. Een t o e v a l is: aa. echt, als de patient plotseling, zonder ergens steun te zoeken, valt, een oogenblik geheel stijf is, welke stijfheid overgaat in trekkende spierbewegingen (slaan met armen, beenen en hoofd, terwijl de onderkaak met kracht tegen de bovenkaak slaat; vandaar dat bij echte toevallijders altijd litteekens op de tong zullen voorkomen). Er zij hier aan herinnerd, dat lijders aan echte toevallen zeer prikkelbaar en slechts zelden betrouwbaar in hun verklaringen zijn. bb. voorgewend, als de voormelde betröuwbare bizonderheden ontbreken. Voorgewende h a r d h o o r e n d h e i d , d o o f h e i d of doofstomheid. aa. men zegt zachtjes iets tot betrokkene (bijv. als hij al een poos gestaan heeft: „U kunt wel gaan zitten", of: „Maak uw kleeren in orde", of: „Wilt u mijn potlood even oprapen, het ligt onder de tafel", o. d.) of men laat, zonder dat hij er op bedacht is, iets zwaars achter hem op den vloer vallen. T)z werkelijk hardhoorende voelt den vloer trillen en draait zieh om. De simulant denkt ook dit niet te mögen hooren en doet dus niets, verroert zieh niet en wordt daardoor ontmaskerd. bb. de werkelijk hardhoorende geeft zieh blijkbaar moeite zijn ondervrager te verstaan (vertrekt zijn gezicht en buigt zijn hoofd naar dezen toe); de simulant blijft onbeweeglijk zitten. cc. bij beweerde doofheid aan een oor, fluistere men, geassisteerd door een ander, gelijktijdig in elk oor iets verschillends en laat betrokkene het gezegde herhalen. Is hij aan het opgegeven oor werkelijk doof, dan zal hij slechts kunnen nazeggen, wat hij in het gezonde oor hoorde; de simulant verwart de beide influisteringen en kan niets herhalen. dd. de zoogenaamd doofstomine noodige men uit iets op te schrijven. De simulant schrijft fout, de werkelijk

H O O F D S T U K VI, V I E R D E A F D . - H O O F D S T U K VII, E E R S T E A F D .

4-5

doofstomme schrijft, als gevolg van zijn schoolonderricht, angstvallig nauwkeurig en juist. d. Als de verdachte zieh o n n o o z e 1 houdt en doet alsof hij de tot hem gerichte vragen niet begrijpt, bereikt hij meestal, dat de vragen hem kort, langzaam en een voor een gesteld worden. Hij heeft dan tijd zijn antwoord behoorlijk voor te bereiden en ontkomt daardoor lichter het gevaar zieh zelf tegen te spreken. Vermoedt men nu met een simulant te doen te hebben, dan wikkele men zieh met hem in een langer gesprek en lette onafgebroken op zijn gelaatsuitdrukking. Daarbij zal dan ongetwijfeld blijken of hij werkelijk zoo onnoozel is als hij zieh voordoet. Heeft men aan de hand van het vorenstaande de zekerheid gekregen met een simulant te doen te hebben, dan zegge men hem dit kort en krachtig in het gezicht en mane hem aan, het verhoor niet langer op te houden, daar dit de zaak voor hem alleen nog maar slechter kan maken. Zoodanig beslist optreden, zoo noodig nog met de toevoeging, dat zijn toestand door een, elk oogenblik te verwachten geneesheer zal worden onderzocht, heeft bijna steeds tot gevolg, dat zijn „aanval" op eens betert, zoo niet heelemaal „over" is, en niet zelden, dat verdachte, zieh ontmaskerd ziende, excuses aanbiedt.

H O O F D S T U K VII. Schetsen en Teekenen. EERSTE AFDEELING. Algemeen Gedeelte. Het feit, dat een nog zoo eenvoudige maar juiste schets of teekening van den plattegrond hem, die haar in handen krijgt, in enkele oogenblikken meer en beter ori'enteert dan een nog zoo tianwkeurige bcschrijving dit kan doen, rechtvaardigt de vraag naar zulke teekeningen. 1. De schets zij, in enkele lijnen, de grondslag voor de latere, nauwkeurig uitgewerkte teekening. G e e n t e e kening dus zonder voorafgaande schets!

46

HOOFDSTUK

VII, E E R S T E

AFDEELING.

2. Niet ondoordacht er maar op los teekenen. V o o r m e n er m e d e b e g i n t , o v e r d e n k e n w a t m e n w i l afbeelden. 3. De teekening steeds op een afzonderlijk stuk zgn. m.M.-papier maken. 4. Zooveel schetsen en teekeningen maken, als voor een goed begrip van de zaak noodig zijn. 5. Steeds aangeven, hoe geteekend werd, d.w.z. „na, zelf gedane, nauwkeurige metingen", „naar schatting", „op geheugen" of „naar de natuur". 6. De gebruikte schaal steeds aangeven. Het eenvoudigst en doelmatigst is de verhouding 1: 10, 1: 100, 1: 1000, enz., d.w.z. een bepaalde, op het papier aangegeven lijn (afstand) is in werkelijkheid 10-, 100-, 1000-maal zoo groot als op de teekening (bijv. bij de schaal 1 : 1 0 0 is 1 meter natuurlijke lengte 1 c.M. op de teekening). 7. Steeds ook — aan de hand van het kompas, dat men steeds bij zieh moet hebben — de Noord-Zuid-rich ting aangeven (1). (1) H e e f t m e n o n v e r h o o p t n i e t de b e s c h i k k i n g Over een k o m p a s , d a n is h e t a l l l c h t mogelijk v a n een d e r volgende o m s t a n d i g h e d e n g e b r u i k te m a k e n : 1. de zon k o m t ongeveer in h e t Oosten op, is o m 12 u u r 's m i d d a g s (wettelijke zomertijd 1 u u r n . m . ) in h e t Zuiden e n gaat ongeveer i n h e t Westen o n d e r ; 2. als m e n een h o r l o g e m e t h e t glas n a a r boven op de h a n d legt z66 d a t d e k l e i n e (uur-)wijzer i n de r i e h t i n g n a a r de zon wi.ist, geeft de lijn w e l k e d e n k l e i n s t e n h o e k t u s s e h e n den k l e i n e n wijzer en het cijfer X I I (12) op d e wijzerplaat m i d d e n d o o r deelt, de r i e h t i n g n a a r h e t Zuiden a a n ; 3. de Poolster s t a a t o n g e v e e r i n h e t Noorden. Men k a n deze v i n d e n d o o r v a n h e t sterrenbeeld De Groote Beer d e n a f s t a n d v a n twee d e r u i t e r s t e sterren ongeveer 5'/i m a a l te v e r l e n g e n (zie h i e r o n d e r ) :

Groote Beer •

*

I

/

V. Kieme Beer

^

Poolster

S V* '•: