Geschiedenis van het 33ste Regiment Lichte Infanterie (Het Oud-Hollandsche 3de Regiment Jagers) onder Keizer Napoleon I

Citation preview

GESCHIEDENIS VAN

HET

33s« Regiment Licite Infanterie ONDER

KEIZER NAPOLEON I.

t'

GESCHIEDENIS VAN HET

jÿ 33ste Regiment Lichte Infanterie (Het Oud-Hollandsche 3de Regiment Jagers) ONDER

Keizer NAPOLEON I fez 3

DOOR

Luitenant-Generaal F, H, A. SABRON, Adjudant in Buitengewonen Dienst van Hare Majesteit de Koningin, Chef ■van den G eneralen Staf.

| I

I

BREDA. DE KONINKLIJKE MILITAIRE ACADEMIE. 1910.

INHOUD. Bladz.

.

1.

Oprichting, samenstelling en organisatie van het regiment; verblijf in Duitschland in 1811—1812 .

4.

Inleiding................... HOOFDSTUK I.

HOOFDSTUK II.

Overtocht van de Niemen. Marsch naar Wilna. Bijzondere opdrachten voor de 4de Divisie en voor het 38e R. L. I. Aankomst te Minsk. Revue, gehouden door maarschalk Davout........................... 19. HOOFDSTUK III.

Het verblijf van het 33ste R. L. I. te Minsk en te Borisof. Afmarsch van het 2de en 3de bataljon naar Smolensko en Moskou. Gevecht bij Bourtsévo. Het lste en 4de bataljon in de landstreek ten Z. O. . van Minsk; hun afmarsch naar Smolensko en Dorogobusch....................................................................... 49. HOOFDSTUK IV.

Verblijf te en vertrek uit Moskou. Marsch van het Groote Leger in de richting van Kaluga—MaloJaroslawetz. Terugkeer van het Fransche leger naar den grooten weg Moskou—Smolensko....................... 77. HOOFDSTUK V.

Marsch van Mojaïsk naar Smolensko. Verblijf aldaar. Marsch naar Krasnoi. Het 33ste R. L. I. in den slag bij Krasnoi. Geleden verliezen. Krijgs­ gevangenschap. Nieuwe formation van het 33e léger. 91.

BIJLAGEN. Bladz,

N°. 1.

Indeeling van h,et personeel officieren behoorende tot het „33e Régiment d’infanterie légère” op 1 Februari 1812................................................. 117.

.119.

„ 2.

Régiments- en Divisie-ambulance.

„ 3.

Samenstelling van het Fransche Leger, bestemd voor den veldtocht in Rusland in 1812. Samen­ stelling van het Russische Leger . . . . . 120.

„ 4.

Samenstelling, rechtsmacht, enz. van eene „Com­ mission militaire”.... . . . . . 125.

„ 5.

Aanteekeningen over het voorgevallene bij de revue te Minsk op 12 Juli 1812............................... 128.

„ 6.

Aanteekening betreffende de werkzaamheid van den Hollander Smit , ten behoeve van het Russische krijgsbestuur........................... '......................... 133.

„ 7.

Adres van de te Tambow geïnterneerde krijgsge­ vangen Hollandsche officieren aah den Souvereinen Vorst...................................................................... 186.

.

.

.

PLATEN. Fuselier of Jager van de Lichte Infanterie 1812.

Plaat

I.

Het Oorlogstooneel in Rusland in 1812. Met de wederzijdsche opstelling vóór het openen van den veldtocht. Schaal 1: 2.500.000.

Plaat

II.

Westelijk deel van het Oorlogstooneel in Rusland in 1812. Schaal 1:1.000.000.

Plaat

III.

Marschrouten van het Iste Fransche Legerkorps en van het Ilde Russische Westerleger tot het einde van Juli 1812. Schaal 1: 1.000.000.

Plaat

IV.

Standplaatsen der Russische en Fransche Leger.korpsen in het begin van October 1812. Schaal 1:2.500.000.

Plaat

V.

De Groote weg tusschen Smolensko en Orsza. Schaal 1:1.500.000.

Plaat

VI.

Overzicht van het terrein der verkenning op 25 September 1812. Schaal 1:50.000.

Plaat VII.

Overzicht van het terrein van den slag bij Wiasma op 3 November 1812. Schaal 1:50.000.

Plaat VIII.

Overzicht van het terrein van den strijd bij Krasnoi op 17 November 1812. Schaal 1: 50.000.

OPGAVE VAN GERAADPLEEGDE WERKEN. 1. Correspondance du Maréchal Davout, prince d’Eckmühl, ses commandements, son ministère. 1801—1815 avec intro­ duction et notes par Ch. de Mazade. Paris. 1885. 2. Napoléon en 1812. Mémoires historiques et militaires sur la campagne de Russie par le Comte Roman Soltyk. Paris. Bertrand. 1836. 3. Campagne de Russie (1812), publié sous la direction de la section historique de l’Etat-Major de l’Armée par G. Fabry. Paris. Chapelot & Co. 1900—19 ... . 4. Campagne de Russie, publié sous la direction de la section historique de l’Etat-Major de l’Armée-par Marguebon. Paris. Lavauzelle. 1897—19 .. .. 5. Histoire du Consulat et de l’Empire par Thiebs. La Haye et Bruxelles. 1845—1862. 6. Correspondance de Napoleon I. 7. Carnet de la Sabretache 1901 en 1902. Extrait des mémoires inédits du général-major H. P. Eveets, traduits par Mb. Jobdens. 8. Nos drapeaux et étendards de 1812 à 1815 par O. Hollander. Paris. Berger Levrault. 1902. 9. Bebbiat. Législation militaire. 1812. 10. Mme de Blocqueville. Le maréchal Davout. Paris. 1879. 11. Tableaux par corps et par batailles des officiers tués et blessés pendant les guerres de l’Empire (1805—1815) par A. Mabtinien. 12. Revue d’histoire, rédigée à l’Etat-Major Général de l’Armée 1902. Tome VIL 389.

13. Journal du maréchal de Castellane. 1804^-1862. Paris. 1895. 14. Général-Major van Vlijmen. Vers la Bérésina 1812. Paris. Plon. 1908. 15. de Chambray. Histoire de l’expédition de Russie. 1825. 16. Organ der militâr-wissenschaftlichen Vereine 1897. Rückzug und Verfolgung der zweiten Russischen Armee 1812. 17. Organ der militâr-wissenschaftlichen Vereiné. 1890. 18. Meixner. ' Historischëf Rückblick auf die Verpflegung der Armeen im Felde. Wien. 1895. 19. Die Niederlândischen Kontingente in der Armee des ersten Kaiserreichs. Schwerin. 1887. 20. Geschichte des Feldzuges im Jahré 1812 nach den zuverlâssigsten Quellen. Auf Allerhôchsten Befehl bearbeitet von M. Bogdanowitsch. Leipzig. Schlicke. 1863. 21. Geheime Geschichte dès Feldzuges von 1812 in Ruszland, von General Sir Robert Wilson. Aus dem Englischen von Julius Seybt. Leipzig. Gumprécht. 1861. 22. Aanteekeningen van. den Luitenànt-Kolonel A. Schuurman, Commandant van het 3de bataljon van het BBste R. L. I. 23. Enkele schriftelijke bescheiden, aanwezig in het Krijgsge­ schiedkundig Archief van den Generalen Staf.

INLEIDING. Niettegenstaande reeds bijna een eeuw verloopen is sedert de veldtocht van Keizer Napoleon I in Rusland plaats vond, trekt het in 1812 voorgevallene nog steeds veler aandacht. Zelfs de hoogst gewichtige krijgsgebeurtenissen van den lateren tijd hebben den veldtocht van 1812 niet op den achtergrond kunnen dringen, en er gaat als het ware geen jaar voorbij, waarin niet een of meer belangrijke studiën over den tocht naar Rus­ land het licht zien. (1) Werd van Russischen kant reeds in 1863 de laatste hand gelegd aan een officieele beschrijving van den bedoelden veld­ tocht (2), een uitvoeriger standaardwerk, onder toezicht van den Franschen generalen staf samengesteld met gebruikmaking van de Fransche krijgshistorische archieven, is sedert 1900 gedeeltelijk in druk verschenen. (3) Bewerkt door den kapitein G. Fabry, bevat deze omvangrijke arbeid niet alleen een over­ zicht van dag tot dag, van al het voorgevallene, maar tevens zijn daarin opgenomen officieele rapporten, meldingen, brieven enz. van de voornaamste bevelhebbers aan den generalen staf of aan den Keizer, en — voor zooveel de inhoud invloed heeft uitgeoefend op grootere handelingen en zij nog in de archieven aanwezig zijn — ook van de rapporten van lagere bevelhebbers aan hunne chefs. (1) In 1908 o. a. die van den Nederlandschen generaal-majoor Van Vlijmen , ge­ titeld: Fers la Bérésina. 1812. Paris. Librairie Pion. (2) In het Duitsch vertaald onder den titel: Geschichte des Feldsuges im Jahre 1812 nacK den. zuverlassigsten Quellens auf Allerhöchsten Befehl bearbeitet -von M. BogdaNOWITSCH, Kaiserlich Russischer General-Major. (3) De titel luidt: Campagne de Russie. (1812). Publié sous la Direction de la Section historique de 1*Etat-major de l'Armée, par G. Fabry. Paris. Librairie Militaire. Chapelot et Oie. 1900-19 .

1

Het ' behoeft inderdaad geen betoog, dat zulk een werk voor eene juiste beoordeeling van de verschillende handelingen en voorvallen, van groote waarde is. Men vindt daarin de mo­ tieven en de gegevens waarop werd gewerkt, de resultaten welke werden verkregen, de dagelijksche marschen, tal van gevechtsberichten, spionnenberichten, verkenningsrapporten, sterktestaten, verlieslijsten, verplegingsmaatregelen, enz. kortom alles wat noodig is om zich een volledig beeld te vormen van het gebeurde. Ook uit een ander oogpunt bezien, is het meerbedoelde werk een historische bron van beteekenis. De velden en bosschen van Rusland zijn, niet alleen voor duizenden strijders maar ook voor vele regimenten een graf geworden. Men weet, welke korpsen naar Rusland zijn getogen en ten onder gegaan, doch waar en onder welke omstandigheden dit laatste geschiedde, is niet altijd genoegzaam bekend. Van de oud-Hollandsche armee namen, behalve de in de Fransche korpsen opgeloste artillerie en de pontonniers, zes infanterie-regimenten en drie cavalerie­ regimenten deel aan den Russischen veldtocht. Wat daarvan overbleef is bekend, en ook is men, ten aanzien van enkele dezer korpsen, niet onkundig gebleven van hun lijden en strijden. Hunne geschiedenis is geschreven, en daarmede is gezorgd dat hun naam met eere genoemd zal blijven door het nageslacht. Doch van andere korpsen weet men nagenoeg alleen, dat zij zijn bezweken. Tot die regimenten behoorde het (oud-Hollandsche) 33ste Regiment Lichte Infanterie ,1 [of zooals de Fransche benaming luidde : „le 33me Régiment d’Infanterie légère . Vooral puttende uit de gegevens, welke het genoemde Fransche stafw erk over den oorlog van 1812 voor ons doel oplevert, stellen wij ons voor, de Geschiedenis van dit regiment te boek, te stellen. Te meer vinden wij daartoe aanleiding omdat dit korps, op het oorlogsterrein, aanvankelijk met blaam werd overladen, een blaam die door Thiees in zijn bekend werk Histoire du Consulat et de l’Empire, blijkbaar zonder vol­ doend onderzoek, als gerechtvaardigd werd overgenomen. (1) Wij hopen aan te toonen dat die blaam niet verdiend was en dat het 33me d’infanterie légère, een regiment dat, als zoodanig in 1812 bezweek, het recht had, in de geschiedboeken met eere te worden vermeld. (1)

Zie in dat werk Livre XLIV.

3

Behalve over het Fransche stafwerk —■ voor zoover dit is verschenen — en over een groot aantal andere gedrukte werken betreffende 1812, (1) kunnen wij, bij de vervulling van de door ons aanvaarde taak beschikken over een gedeelte der gedenk­ schriften van een officier, die als bataljonscommandant bij het regiment diende, nl. van den lateren generaal-majoor H. P. Everts. Dit document is opgenomen in het tijdschrift Carnet de la Sabretache N°. 106 en N°. 107 van 1901 en N". 109 van 1902, onder den titel: Extrait des mémoires inédits du géneral-major H. P. Everts, traduits par Jordens. Ongetwij­ feld bevatten deze gedenkschriften hoogst belangrijke mededeelingen omtrent het wedervaren van het 33ste légère; en voor ons doel zijn zij te meer van gewicht, omdat wij ze konden vergelijken met uitgebreide aanteekeningen, gesteld door een ander officier, die als luitenant-kolonel bij genoemd regiment diende en eveneens den Russischen veldtocht medemaakte. Deze officier was de latere luitenant-generaal en minister van oorlog A.. Schuurman , op 26 Mei 1865 te Utrecht overleden. De waarde zijner aanteekeningen moet te hooger worden ge­ schat omdat bij het schrijven daarvan de gedachte aan het publiceeren van den inhoud niet heeft voorgezeten. Behoudens de onjuistheid van enkele data in de Mémoires van generaal Everts, komt de inhoud, getoetst aan de zoo straks bedoelde aanteekeningen van den generaal Schuurman, daarmede goed overeen, hetgeen een waarborg te meer is voor de juistheid van dien inhoud.

(1) Zie de opgave van gebezigde bronnen.

HOOFDSTUK I. Oprichting, samenstelling en organisatie van het regiment; verhlÿf in Duitschland in 1811—1812.

Bij Keizerlijk Decreet van 18 Augustus 1810 werd voorge­ schreven op welke wijze het voormalige Koninklijke Leger in het Keizerlijk Fransche Leger zou worden opgenomen. Onder meer werd daarbij bepaald dat het Hollandsche 3de Regiment Jagers, onder toevoeging van het Ie bataljon van het 6de Regiment Infanterie, bij den overgang naar het Fransche leger, den naam zou dragen van 33me Régiment d’Infanterie légère. Het komt niet overbodig voor, hier eene opheldering te geven van hetgeen onder infanterie légere (lichte infanterie) moest worden verstaan. In tegenstelling van de linie-infanterie, die in hoofdzaak in gesloten orde streed, was de lichte infan­ terie bestemd om in verspreide orde op te treden. Gewoonlijk met den veiligheidsdienst belast, en bij voorkeur ingedeeld als voor- of achterhoede of als flankdekking, in het algemeen daar, waar de eerste ontmoetingen met den vijand konden worden verwacht, moest de lichte infanterie veelal de verkenningen doen en het gevecht inleiden. Men vorderde van haar, meer dan van de linie-infanterie, bedrevenheid in het schieten met het geweer (1), in het doelmatig gebruik van het terrein tot dekking, en in het snel overwinnen van hindernissen. Zy moest vlot kunnen marcheeren, en bestand zijn tegen groote vermoeie-

(1) Zie voor de wijze waarop het schijfschieten moest worden beoefend: Campagne de Russie. Publié sous la Direction de la Section historique de VEtat-major de l’jtrme'e, par Margueron. Paris. Lavauzelle. III. 128.

5

nissen. Hoewel de'lichte infanterie derhalve een moeilijker taak had te vervullen dan de infanterie van linie, had déze laatste toch den voorrang boven de eerste. (1) Het is duidelijk dat aan al de zoo even opgenoemde bijzon­ dere eischen eerst dan behoorlijk kon worden voldaan, wanneer de lichte infanterie, in al deze onderdeelen van den dienst goed geoefend, niet met een zware uitrusting en bepakking werd belast, en haar bagagetrein, naar behoorengeorganiseerd, onder haar bereik kon blijven. Het 3de Regiment Jagers was evenals het Ie bataljon 6de Regiment Infanterie, rechtstreeks afkomstig uit de oude Armee van de Republiek der Vereenigde Nederlanden. In de jaren, welke waren verloopen sedert de stichting der Bataafsche Re­ publiek, en tijdens het bestaan van het Koninkrijk Holland, hadden de destijds geheel uit vrijwilligers samengestelde batal­ jons ruimschoots gelegenheid gehad, oorlogservaring te ver­ krijgen. Zoowel hier te lande in 1799 en 1809 (2), als in Duitschland hadden zij aan verschillende krijgsoperatiën deel­ genomen, en zich een goeden naam verworven. Het nationale element was, in het bijzonder bij de Jagers, sedert 1806 niet meer zóó sterk vertegenwoordigd als vóór genoemd jaar. Na de voor Pruisen zoo rampvolle slagen van Jena en Auerstâdt waren een groot aantal gewezen Pruisische, afgedankte en gedeserteerde militairen door Hollandsche wervers als vrijwilliger bij de Jagers aangenomen. (3) Dat deze werving geen winst opleverde zal later blijken. Evenwel, sinds Juli 1811 werd het 33ste légère, evenals de andere gewezen Hollandsche regimen­ ten, uitsluitend met Hollandsche lotelingen aangevuld. (4) De officieren, welke bij de korpsen dienden, konden bogen

(1) Zie: Margueron. Tome I. 17. (2)Na de landing der Engelschen in Zeeland, in genoemd jaar, was het de com­ pagnie karabiniers van het Ie bataljon van het 3e Regiment Jagers, die onder com­ mando van den toenmaligen kapitein A. Schuurman, op 4 September den bekenden tocht door de Schelde ondernam tot bezetting van het door de Engelschen verlaten fort Bath. (3)Zie o. a. : Die Niederlândischen Contingente in der Armee des ersten Kaiserreichs. Schwerin a]d Warthe 1887. Hauff’S Buchdruckerei.

(4)Zie Margueron. Tome III. 87. Op 27 Juli 1811 schreef de Keizer aan den hertog van Fkltre, minister van oorlog: «je désire ne plus recevoir d’étrangers dans îles cinq régiments hollandais et n’y admettre que des conscrits des départements de «Hollande.”

6 op ervaring. Het waren geroutineerde krijgslieden, die, hoe­ zeer gebukt gaande onder het feit der inlijving van Holland bij Frankrijk, als militair met eerbied en ontzag vervuld waren voor de talenten van den grootsten veldheer, welke Europa ooit had aanschouwd, en dezen met toewijding zouden dienen., In September 1810 werd het nieuwe korps te Groningen uit de genoemde deelen georganiseerd door den vroegeren com­ mandant van het 3de Regiment Jagers, generaal-majoor Gort Heyligers, sedert tot dien rang bevorderd. Er werden gevormd één depót en vier veldbataljons. Als regiments-commandant werd benoemd de kolonel markies de Marguerye. Nagenoeg een derde deel van het aantal der bij het korps aanwezige subalterne officieren van Hollandsche af­ komst werd naar Fransche korpsen verplaatst, en door Fransche officieren vervangen, een maatregel door Napoleon verordend omdat hij blijkbaar de Hollandsche officieren, als aanvoerders van Hollandsche soldaten, niet goed vertrouwde, en hij de samensmelting van de ongelijksoortige bestanddeelen der nieuwe regimenten op deze wijze hoopte te bevorderen. (1) De organisatie van een Franschregiment infanterie, — Lichte of Linie — was de volgende: 1 kolonel, commandant, 4 bataljonscommandanten, 1 depotcommandant, 5 adjudanten-majoor (bataljons-adjudanten), 1 officier-kwartiermeester, 1 officier-betaalmeester, 1 porte-aigle (vaandeldrager met rang van luitenant), 1 chirurgijn-majoor, 9 aide- en sous-aide-chirurgijns, 10 adjudanten-onderofflcier , 2 2de en 3de porte-aigles (sergeanten met soldij van sergeantmajoor), 1 tamboer-majoor, 1 korporaal-tamboer, 8 muzikanten, 4 mr. werklieden. Elk bataljon was verdeeld in zes compagnieën, nl.: één com­ pagnie karabiniers, vier compagnieën fuseliers—ook wel jagers genoemd —, één compagnie voltigeurs. De karabinier- en voltigeur-compagnieën werden officieel élitecompagnieën genoemd. De organisatie van de compagnie was als volgt: één kapitein, één luitenant, één tweede-luitenant, één sergeant-majoor, vier sergeanten, één korporaal-fourier, acht korporaals, twee tam(1) Alleen voor het regiment Hollandsche Garde, dat als 3de regiment grenadiers bij de Keizerlijke Garde overging, maakte Napoleon eene uitzondering. Alle Hol­ landsche officieren bleven bij het regiment dienen.

7 boers en 121 soldaten. Organiek was het regiment dus sterk 108 officieren en 3862 onderofficieren en minderen. De vier veldbataljons met den regimentsstaf moesten organiek 91 offi­ cieren en 3310 onderofficieren en minderen tellen. In deze sterkte was begrepen het personeel bestemd om de vier stukken geschut van de regiments-artillerie te bedienen en te vervoeren, alsmede de verdere trein. (1) Evenals de linieregimenten hadden ook de regimenten lichte infanterie zulk eene artillerie bij zich. De nieuwe Fransche korpsen van Hollandschen oorsprong werden met vaandels — of zooals de benaming in het Fransche leger luidde — -„aigles” begiftigd. In den zomer van 1811 zou dit vaandel te Parijs, uit handen van den Keizer, in ontvangst worden genomen, door deputatiën van elk der regimenten. In het begin van April van 1811 begaven de deputatiën zich naar Frankrijk. Elke deputatie bestond uit: een luitenant-kolonel, een kapitein, een luitenant, een tweede-luitenant, een adjudantonderofficier, een sergeant, een korporaal, vier karabiniers en vier voltigeurs. De luitenant-kolonel Schuubman stond aan het hoofd der deputatie van het 33ste légère. Op Zondag 30 Juni 1811 had te 2 uur n.m. de plechtige vaandeluitreiking plaats. Alle te Parijs en omstreken garnizoen houdende troepen, meer dan 30000 man, waaronder de geheele Keizerlijke G-arde, stonden op dit oogenblik voor een revue en parade voor den Keizer onder de wapenen geschaard. Nadat Napoleon de troepen had geïnspecteerd en de nieuwe „aigles” door de deputatiën der oud-Hollandsche korpsen waren ontvangen liet de Keizer, „malgré une pluie abondante” (2), door de aan­ wezige troepen verschillende evolutiën uitvoeren en ten slotte defileeren. Een en ander duurde tot 8 uur n.m. In Holland teruggekeerd vond de deputatie van het 33ste légère, welke het vaandel te Groningen bracht, aldaar nog (1) Bij Keizerlijk Decreet van 11 Februari 1811 w^s bepaald dat per regiment zouden worden medegevoerd: 4 stukken geschut, te zamen 15 artillerie6 caissons met artilleriemunitie en 4 met patronen, voertuigen en 1 smidswagen , 75 paarden.

1 ambulance wagen, I zamen 6 administratie-voertuigen 1 wagen voor de administratie, en 24 paarden, 4 wagens voor levensmiddelen. ) (2) Zoo vermeldt de Moniteur Universel van 2 Juli 1811 N°. 183.

8 slechts het depót; de veldbataljons waren elk ter sterkte van 600 man (1) op 1 April 1811 naar Bremen vertrokken, alwaar zij op 7 April aankwamen, ter indeeling bij de 31e divisie behoorende tot de troepenmacht welke, onder bevel van den maarschalk Davout, een observatieleger vormde in NoordDuitschland. De genoemde divisie later de 4de van het Iste Legerkorps werd gecommandeerd door den generaal Dessaix ; het 38e légère kreeg tot brigade-commandant generaal BaeBANÈGEE.

Het «vaandel van het korps bleef bij het depót, (2) hetwelk van Groningen naar Givet werd verplaatst. De maarschalk Davout, hertog van Auerstadt, prins van Eckmühl was een van ’s Keizers beste legeraanvoerders. Hij muntte niet alleen uit door groote krijgskundige talenten, hij stond óók bekend als een chef die, waar het de handhaving van orde en tucht gold, met onverbiddelijke gestrengheid zijn gezag deed gevoelen. Franschman van geboorte, en met hart en ziel zijn land, het leger en zijn’ Keizer toegedaan, was het verklaarbaar dat vreemde troepen of, onder zijne orders dienende, militaire korpsen uit geannexeerde landen, hem weinig sympa­ thiek waren, en dat hij die vreemden niet zóó groote waardeering schonk als aan de zuiver Fransche regimenten. Daarbij kwam nog een zekere ingenomenheid tegen de Hollanders, welke reeds in September 1810 te Parijs was ontstaan, na den intocht van de gewezen Garde van den Koning van Holland, als 3de Regiment grenadiers van de Keizerlijke Garde, toen de commandant dezer troepen — kolonel Tindal — klachten deed hooren over de slechte kazerneering welke zijn korps ten deel viel, alsmede bij den afmarsch na de revue voor den Keizer op (1) Ingevolge de order van den Keizer dd. 7 Maart 1811. Zie: Margueron. Tome II. 73. (2)Dit geschiedde ingevolge het Keizerlijk Decreet van 1807 waarin bepaald was dat de irégiments d’infanterie légère n’auront pas d’aigles à l’armée, les aigles de «ces corps resteront au dépôt.” Op 22 Maart 1812 vroeg de maarschalk Berthier, majoor-generaal, (Chef van den Generalen Staf) aan den Keizer : «Les régiments d’infanterie légère doivent ils faire «revenir leur aigle qui, par une disposition spéciale de Votre Majesté, se trouve à leur «dépôt ? * Napoleon antwoordde : «Puisque les aigles de ces régiments sont aux «dépôts, il faut que les régiments les y laissent." Gelet op de bestemming der regimenten lichte infanterie te welde, laat zich deze bepaling goed verklaren. Zie : O. Hollander. Nos drapeaux et étendards de 1812 à 1815. Paris. Berger Lbvrault. 1902.

9

2 September 1810, waarbij, door kruising van colonnes, wanorde was ontstaan, welke aan de Hollanders werd verweten. (1) De mindere ingenomenheid met het 33ste Regiment L. I. werd nog sterker, toen de maarschalk van Napoleon een be­ merking ontving over het korps en hem werd opgedragen daarop scherper toe te zien. (2) Het regiment werd, kort na aankomst te Bremen, verplaatst naar Maagdenburg en bleef aldaar tot 17 October 1811, toen het op ’s Keizers last verplaatst werd naar Stettin. (3) Bij dezen marsch schijnt het korps zich verre van ordelijk te hebben gedragen, althans blijkens rapport van den maar­ schalk Davout aan Napoleon, dd. 31 October 1811, was eerst­ genoemde onderricht dat het 33e légère „beaucoup d’excès” had begaan, en was den divisie-commandant bevolen, na afloop van het in te stellen onderzoek „de faire passer par les armes „les plus coupables. C’est le premier rapport de cette nature” — voegde Davout er bij — „qui me soit parvenu contre ces „deux régiments de nouvelle formation”. (4) Over den aard der excessen hebben wij in Davout’s rapporten geen mededeelingen aangetroffen. Doch uit de aanteekeningen van den luitenant-kolonel Schuurman blijkt, dat het regiment op dien tocht van veel onbetrouwbaar personeel ontdaan werd door desertie. Niet weinigen van de Duitschers, die na Jena als vrijwilliger bij het 3de Regiment Jagers waren aangenomen (zie bladz. 5), maar ook Hollanders onttrokken zich aan den verderen dienst door te deserteeren. (5) Niet onwaarschijnlijk is het dat (1) Zie d’AuzON de Boisminart’s Gedenkschriften, 1843. II. 86. (2) Napoleon aan Davout. «Rambouillet 16 Mai 1811. Mon Cousin. Je crains «que vous ne vous occupiez pas assez du 33e régiment d’infanterie légère. On m’assure «qu’il y a un grand nombre de femmes à la suite de ce régiment. Faites-moi connaître «cequi en est. II ne faut garder que le nombre de femmes prescrit par l’ordonnance «et renvoyer les autres. Ce régiment a besoin de toute votre attention.” (Zie : Mar­ gueron. Tome II. 312). Bij elk bataljon mochten zes vrouwen (waaronder twee waschvrouwen) zijn. (Zie: Berriat. Tome I. 321 en Tome II. 2e partie 875). (3) Zie: Margueron. Tome III. 228. (4)Zie: Margueron. Tome III. 261 «Deux régiments’’: het tweede was het 128ste Regiment Infanterie van Linie. (5) In het Rijks-Archief (Inventaris van Thielen) bevindt zich een «Etat des sommes dues pour solde arriérée sur les exercices 1807, 1808, 1809, aux officiers, sous-officiers et soldats dénommés au présent Etat au Janvier 1811, bij het 33e R. L. I. opgemaakt te Civet op 31 Augustus 1812, waaruit blijkt dat in 1811 tachtig der in den staat genoemden waren gedeserteerd, de meesten in Auc. en Oct. 1811. Tevens blijkt uit dien staat dat op 8 Dec. 1811, 136 der daarin genoemde soldaten overgingen van het 33e R. L. I. naar het 3e Régiment Etrangers. Hoe groot de zucht tot desertie, ook bij Fransche recruten, in die dagen wel was,

10

een nieuwe order van den Keizer, waarin bepaald werd, dat overcomplete conscrits uit Straatsburg en Wesel ook aan het 33e légère moesten worden toegewezen, indien deze conscrits Duitsch konden spreken, (1) er toe heeft bijgedragen dat het regiment veel deserteurs had. Wanneer men namelijk in aan­ merking neemt dat Straatsburg en Wesel de plaatsen waren, alwaar het africhten geschiedde van de conscrits réfractaires, welke door mobiele colonnes werden opgevangen en bij een der drie refractaires-regimenten (Walcheren, Belle Isle, He de Eé) waren in dienst gesteld, dan is het vermoeden gewettigd dat de toewijzing van dergelijke conscrits voor het 33ste geen goede gevolgen heeft opgeleverd tot eene gewenschte orde bij den marsch van Maagdenburg naar Stettin. Uit het slot- van het rapport van den maarschalk volgt intusschen, dat deze tot dusverre geen klachten over het korps had te doen, hetgeen echter niet wegneemt, dat Davout’s indruk over het regiment toen nog minder gunstig moet zijn geworden. Bijna vijf maanden hield het korps te Stettin garnizoen. Met inspanning van alle krachten werd deze tijd gebruikt om de geoefendheid van den troep tot eene groote hoogte op te voeren. Aan de bijzondere vorming en oefening van het kader werd de meeste zorg besteed. (2) En dat, bij dit alles, aan bewapening moge blijken uit een rapport van Davout aan Napoleon, dd. 8 Nov. 1811. «J’ai «rencontré — schrijft de maarschalk — hier à Soltau un bataillon de marche de File «de Ré, qui devait être incorporé dans le 33e régiment d’infanterie légère, Biais qui «d'après les nouvelles dispositions, sera placé dans le 57e de ligne. Ce bataillon a eu «dans l’intérieur de la France, autant que je puis m’en rappeler, 280 déserteurs.... Op grond daarvan, vervolgde hij: «Je demande à Votre Majesté l’autorisation de «faire un ordre qui condamnera à mort tout réfractaire qui abandonnerait à l’avenir «ses drapeaux." 23 November 1811 gaf de Keizer een Decreet «punissant de mort tout déserteur «récidiviste et tout réfractaire déserteur." (Zie: Margueron. III. 284.) (1) Zie: Margueron. Tome III. 212. (2) Op last van den maarschalk werd bij elk regiment een kaderschool in het leven geroepen, dienende om soldaten tot korporaal op te leiden, en korporaals tot degelijke onderofficieren te vormen. Om op de school te worden toegelaten werd den soldaat als eisch gesteld dat hij een goed gedrag had en aanleg om gezag uit te oefenen, dat hij als soldaat zeer goed geoefend was, voorts dat hij kon lezen en schrijven en rekenen met geheele getallen. Om sergeant te worden moest de korporaal minstens vier jaren hebben gediend, en zoowel theoretisch als practisch geheel op de hoogte zijn van alle diensten welke een sergeant konden worden opgedragen. Een soldaat kon eerst als hij twee jaren dienst had , korporaal worden. Om fourier te kunnen worden, moest de korporaal twee en een half jaar hebben gediend. (Keizerlijk Decreet van 2 Aug. 1811). Hetzelfde Decreet bevat de bepaling dat sergeanten, sergeant-majoors of adjudanten-onderofficier om tot sous-lieutenant aangesteld te kunnen worden, min-

11

kleeding, uitrusting enz. niet minder aandacht werd gewijd, daaraan behoeft geen twijfel te bestaan omdat het diende onder de bevelen van een maarschalk, die ook op dit gebied zeer veel eischend was. Den 7den Maart 1812 marcheerde .het korps uit Stettin naar Küstrin. Hoewel deze marsch in bevriend land plaats had, moest het regiment zich daarbij toch met volledige veiligheids­ maatregelen omgeven, omdat de bevolking niet werd vertrouwd. Ook bij de nog volgende vredes-marschen werd steeds zorg ge­ dragen voor beveiliging van de colonne. Drie weken bleef het 33ste R. L. I. gekantonneerd in den om­ trek van Küstrin ; daarna werd het korps verplaatst naar Posen, vervolgens naar Bromberg, en ten slotte naar Königsdorf en Mariënburg aan de Weichsel. De kantonnementen in deze streek lieten veel te wenschen over. De verarmde bevolking was in hooge mate onzindelijk; het gevolg was dat vele soldaten door ongedierte en huidziekten besmet werden. Bovendien liet de verpleging veel te wenschen over'. Bij order van 11 Mei 1811 had Davout nog opnieuw bepaald, dat het ration vivres per dag zou bestaan uit 875 gram brood; 62.5 gram rijst of 125 gram groenten; 312.5 gram vleesch; 1 flesch wijn of 1 flesch bier; twee glazen brandewijn, en minstens driemaal per week versch vleesch. Maar in die land­ streek kwam er menigmaal aan dit ration veel te kort.*1 Toen bij de troepen veel zieken kwamen, werd door de drie chefs van den geneeskundigen dienst bij het Ie Korps een uitvoerige circulaire uitgevaardigd, gevolgd door eene aanschrij­ ving van den maarschalk, bevattende tal van regels en wenken bij de korpsen in acht te nemen om een goeden gezondheids­ toestand te onderhouden, — een stuk dat voor het vellen van een billijk oordeel over den geneeskundigen dienst van die tijden, ook nu nog van belang is te achten. (1) De oorlog tusschen Frankrijk en Rusland was, wel is waar, nog niet verklaard, maar dit belette niet dat Napoleon aan de

stens acht dienstjaren moeten tellen. Op 8 Juli 1811 bedroeg het gemiddeld aantal dienstjaren van het kader bij het 33e R. L. I. : van de sergeant-majoors 12 jaren; van de sergeanten 10.4 jaren; van de fouriers 6.5 jaren en van de korporaals 7.7 jaren. (Zie Margueron III. 42 en 43). De hierboven bedoelde korpsscholen leverden in den winter van 1811 op 1812, blijkens

de rapporten van Davout aan den Keizer, zeer gunstige resultaten op. (1)

Zie : Margueron III. 123,

12

Weichsel verschillende punten deed versterken, ten einde aan den westelijken oever van dezen stroom zoowel opname-stellingen in te richten, als om de plaatsen, waar groote voorraden voor het leger werden bijeengebracht, te dekken. Zoo werd ook Mariënburg Versterkt, en dagelijks moest het 38ste E. L. I. 500 man leveren voor dezen arbeid. Het verblijf bij en om Mariënburg — de staf was te Kikort — duurde drie weken; het 88ste R. L. I. marcheerde toen naar Gumbinnen (afstand ± 250 K.M.), alwaar het geheele Ie Leger­ korps, ruim 70000 man, vereenigd werd, en op 19 Juni 1812 door Keizer Napoleon zou worden geïnspecteerd. De Keizer nam evenwel slechts een klein gedeelte van het legerkorps in oogenschouw; er was geen tijd meer beschikbaar voor langdurige inspectiën (1), want op 23 Juni moest het korps van maarschalk Davout tegenover Kowno aan de Niemen zijn aangekomen; Op het vastgestelde tijdstip kwam het daar aan, na een marsch van ± 140 K.M. Sedert 5 Juni hadden de troepen gebivak­ keerd. Het Iste Korps bestond toen uit: de lste Divisie onder commando van generaal Morand. Friant. ,, 2de fl fl fl ■ « „ 3de fl fl Gudin. fl » >? „ 4de fl Dèssaix. « Y) V Y) „ 5de fl CoMPANS. » n yî te zamen vormende 87 bataljons infanterie. De 4de Divisie werd gevormd door: het 33ste Regiment Lichte Infanterie, „ -—~~ „ Linie „ en „ 108ste Vóórdat wij de bewegingen van deze troepen aan de overzijde van de rivier de Niemen verder volgen, is het hier de plaats, in eene nadere beschouwing te treden omtrent de waarde van de troepen, tot het legerkorps van Davout behoorende; omtrent hunne verpleging en uitrusting alsmede omtrent hunne sterkte. Een en ander is noodig om later een op goede gegevens be­

(1) Reeds op 26 Mei 1812 schreef Napoleon aan Davout: «U me sera difficile »de voir les corps en détail, autrement que sur le champ de bataille et dans les «moments perdus. La manière dont je voyais les corps est trop fatigante et demande «trop de temps."

13

rustend oordeel te kunnen vellen over hetgeen in het bijzonder het 33ste R. L. I. heeft verricht. Wat de sterkte betreft, het 33ste R. L. I. moest met zijn’ staf en vier veldbataljons, volgens de reeds vermelde organisatie, 91 officieren en 3310 onderofficieren en minderen tellen. Had het regiment vijf bataljons te velde gebracht, zooals de overige regimenten der divisie en van het legerkorps deden, dan had het organiek 113 officieren en 4135 minderen sterk moeten zijn. Doch aan deze getallen kwam reeds op 23 Juni te kort. De geheele 4de Divisie, waarvan het 33ste R. L. I. deel uitmaakte, had op 1 Februari 1812 eene sterkte van 11726 officieren en minderen, in plaats van 13210 officieren en minderen zooals de organisatie vorderde. (1) De divisie kwam 23 Juni aan de Riemen met 10923 officieren en minderen. Het 33ste R. L. I., op dezen dag sterk 66 officieren en 2470 onderofficieren en minderen (2), kwam toen 25 officieren (3) en 840 minderen te kort. Dit was o. m. een gevolg van het feit dat het korps bij den afmarsch uit Holland, alleen aan soldaten reeds 584 man zwakker was dan de organisatie eischte, terwijl het bij den marsch van Maagdenburg naar Stettin veel deserteurs verloor (bladz. 9), welk verlies echter gedeeltelijk werd vergoed door aanvulling met lotelingen. Indien het den beiden anderen regi­ menten der 4de Divisie, welke vijf bataljons telden, in evenredige mate aan personeel had ontbroken, hadden zij elk 1148 officieren en minderen beneden de organieke, sterkte moeten hebben. Doch bij die andere regimenten was het tekort veel geringer: bij het 85ste R. I. v. L. ontbraken slechts 4 officieren en 205

(1) Volgens Margueron. I. 310. (2; Zie de sterktestaten, opgenomen in het werk van Fabry. IV. 262. Docu­ ments annexes. (3) Op 14 Januari 1812 bedroeg het tekort aan officieren: 9 kapiteins, 10 luite­ nants, 4 tweede-luitenants. De maarschalk vond daarin aanleiding aan den Keizer dringend te verzoeken het te­ kort aan te vullen. Volgens Bijlage I, aanduidende de samenstelling van het offlcierskoips op 1 Februari 1812, kwamen toen bij de veldbataljons te kort 5 kapiteins, 11 luitenants, 9 tweede-luitenants, 1 adjudant-majoor. (Zie ook Margueron lil. 551). Op 8 Juli 1811 hadden de bij het korps aanwezige kapiteins gemiddeld 19 dienst­ jaren, de luitenants 11.8 dienstjaren, de tweede-luitenants 8.4 dienstjaren. (Margueron.

III. 42 en 43).

14

minderen, bij het 108ste R. I. v. L., 10 officieren en 488 min­ deren. (1) Tegenover dit betrekkelijk geringe tekort op vijf bataljons, kwam het aan personeel ontbrekende bij het 33ste R. L. I. met vier bataljons, derhalve des te sterker uit, en de compagnieën van het 108ste en van het 85ste regiment waren dan ook op dit oogenblik respectievelijk i en bijna | sterker dan die van het 33ste R. L. I. Deze laatsten kwamen, na aftrek van het personeel voor regiments-artillerie en trein, met hoogstens honderd geweren onder de wapenen. Deze uiteenzetting is noodig omdat, zooals later zal blijken, de mindere sterkte van die compagnieën oorzaak is geweest voor eene grievende be­ handeling welke het 33ste R. L. I. ten deel viel. Wat bewapening, kleeding en uitrusting betreft, de beide laatsten waren in het algemeen voor de infanterie van het Keizerlijk leger weinig doelmatig, in zooverre namelijk dat te groote offers waren gebracht aan uiterlijk vertoon, en dat de soldaat overmatig zwaar was belast. Wanneer men in het oog houdt, welke diensten van haar werden gevergd, verkeerde in het bijzonder de lichte infanterie in een’ minder gunstigen toe­ stand. Gekleed in een nauwsluitenden rok, vest, pantalon, slobkousen, het hoofd gedekt met een zware schako, beladen met een ransel (2) waarop de gerolde kapotjas, voorzien van een broodzak en bewapend met een geweer, zestig patronen, drie vuursteenen, en een sabel, was de lichte infanterist zeer beperkt in zijne vrijheid van lichaamsbeweging, welke hem bij de ver­ vulling van zijne taak toch inderdaad onmisbaar was. De kleeding welke hij aan het lijf had mederekenende, droeg hij een last van ongeveer 28 K.G. (3) Het doorj den soldaat doen dragen van een noodvoorraad meel, van 2.5 K.G. beschuit en normaal van 1.5 K.G. brood, was door den Keizer verordend om den man in de armoedige, (1) Zie noot 2, bladz. 43. (2) In den ransel waren geborgen : 2 hemden, 2 paar schoenen mot reservezolen en spijkers, een broek, 1 paai- halve slobkousen, borstels en poetsgerei, pluksel, een zwachtel, een zakje met meel, en beschuit. De aldus gepakte ransel met kapotjas woog 17 K.G. (Zie: Meixner, bladz. 127, alsmede Organ Wiener Fereins 1890. XL bladz. 147). (3) Volgens Margueron. IV, 22, niet meer dan 24,172 K.G.; doch deze houdt geen rekening met de toevoeging van meel en beschuit, en een tweede paar schoenen in den ransel.

■15 dun bevolkte landstreek, welke men óp den oostelijken oever der Niemen zou. moeten doorschrijden, althans eenigen tijd on­ afhankelijk te maken van den verplegingstrein. Het valt buiten het bestek dezer regiments-geschiedenis over de organisatie . van den verplegingsdienst in bijzonderheden te treden. Er moge worden volstaan met de mededeeling, dat Napoleon aan dezen hoogst gewichtigen tak van dienst, waarop zijn operatieplan voor een groot deel berustte, persoonlijk groote zorg had besteed, en bleef besteden, zij het dan ook al zonder het door den veldheer gewenschte gevolg. Evenals in alle vorige veldtochten wilde de Keizer ook nu, in de eerste plaats het levensonderhoud van het leger putten uit de land­ streek, en moest, om in het te verwachten tekort te voorzien, elk korps over een eigen verplegingstrein, met levensmiddelen voor zes dagen, kunnen beschikken. Bij het verlaten van de kantonnementen aan de Weichsel, moesten de korpsen zich, in de streek waar zij zich bevonden, voorzien van paarden en voertuigen, o'm de door requisitie bijeengebrachte levensmid­ delen en fourage te transporteeren. Wel is waar had elk korps ook militaire voertuigen, maar deze waren ontoereikend en bovendien zoo zwaar van bouw, dat zy op de ongeplaveide wegen al spoedig onbruikbaar bleken. (1) In de behoefte aan vleesch moest worden voorzien' door colonnes slachtvee, welke aan den trein van elk legerkorps werden toebedeeld. Ook was bepaald dat vele voertuigen met ossen moesten worden bespannen, (2) welke dieren ten slotte ook bestemd zouden zijn om de soldaten vlëeschvoeding te verschaffen. Deze vee-colonnes bleven echter al spoedig achter; zij konden de snelle marschen niet bij houden, en gebrek aan het noodige voedsel was oorzaak dat een aanmerkelijk getal runderen onderweg bezweek. Bij de bereden korpsen vooral

(1) »Les caissons à 4 chevaux ne purent pour la plupart être utilisés à l’est de »la Vistule, en raison de leur poids (1600 K.O.) trop considérable pour les mauvais ichemins de la région, et l’on dut les remplacer par des voitures légères requises >dans le pays. Il en résulta des pertes de vivres et du désordre. (Zie: Bonnal, La Manoeuvre de Pitna. Paris 1905. Vermoedelijk waren die voertuigen ingevoerd op voorstel van de commissie , welke Napoleon 4 Januari 1812 had benoemd om een in Polen en Rusland te gebruiken vervoermiddel te ontwerpen. (Zie: Margueron. III. 493). (2) Zie hierover ook Margueron. III. 502. Brief van den Keizer aan den graaf de Cessac, Minister voor de Militaire Administratie (Hoofd-Intendant), dd. 6 Januari 1812.

deed gebrek aan fourage zich reeds na het verlaten van de Weichselkantonnementen zoo ernstig gevoelen, dat de paarden gevoederd moesten worden met stroo of riet, dat diende tot dakbedekking van de woningen. Aan de overzijde van de Niemen hoopte de Keizer de tallooze legerpaarden met gras te kunnen voederen, en alleen in de verwachting dat het gras „très tardive en Lithuanie” alsdan in voldoende mate zou gegroeid zijn om de paarden te kunnen onderhouden, werd door Napoleon de overtocht van genoemde rivier naar het einde van Juni verschoven. Ten aanzien van de verpleging van zieken en gewonden, waren noch bij de regimenten, noch bij de divisiën en leger­ korpsen bijzondere voorbereidingen getroffen. Enkele ambulance-wagens — elk regiment had er één en bij een divisie-staf waren er zes — vormden den trein voor den geneeskundigen dienst van het legerkorps. (1) Materieel voor het opslaan of inrichten van tijdelijke of veld­ hospitalen voerde het leger in zeer onvoldoende mate met zich. Voor de verpleging van zieken en gewonden, in de nabijheid van het leger, werd geheel gerekend op hetgeen men, als daarvoor geschikt, zou aantreffen op het vijandelijk gebied. Te Koningsbergen en andere plaatsen aan de beneden-Weichsel werden voor de zieken en gewonden, welke van .het oorlogstooneel zouden worden afgevoerd, doelmatige hospitalen inge­ richt, voldoende van het noodige voorzien. Evenwel, zooals de ondervinding zou leeren, was het vervoer van dit personeel over zoo groote afstanden naar die inrichtingen zoo goed als ondoenlijk.

Dit beknopte overzicht van de uitrusting der troepencolonnes mag niet worden afgesloten zonder vermelding, dat een voornaam artikel, zoo al niet vergeten was dan toch geen voldoende aandacht had getrokken bij de voorbereiding van den oorlog; verzuimd was, de staven en regimenten van een kaart van Rusland te voorzien. De speciale kaart der westelijke provin­ ciën van het Russische rijk, te Parijs op last van den Keizer vervaardigd, was zoo onvolledig dat het zeer bezwaarlijk was

(1) Zie voor den inhoud der ambuiance-wagens en het personeel, bijlage 2.

17

daarop operation te ontwerpen of vast te stellen, doch zelfs van die kaart had men geen voldoend getal exemplaren ver­ spreid. Wanneer men in het werk van Fabry de rapporten en bevelen omtrent de dagelijksche troepenverplaatsingen naslaat, zal men herhaaldelijk vermeld vinden dat gebrek aan kaarten tot groote moeilijkheden leidde. De maarschalk Davout had bij zijn zoo talrijk legerkorps slechts zeven kaarten. Bij her­ haling had hij aan den majoor-generaal, maarschalk Berthier, kaarten in voldoend aantal aangevraagd, doch ze niet ont­ vangen. Den 7en Juli wendde hij zich daarover rechtstreeks tot den Keizer. „Aucun des généraux, commandant des brigades de „cavalerie légère, n’ont des cartes du pays, et on est obligé „pour leur faire comprendre les ordres et les mouvements qu’ils „ont à faire, de leur donner des croquis, ce qu’on n’a pas „toujours le temps de faire. J’ai eu pour tout le corps d’armée „7 exemplaires.” En hoe onvolledig die kaarten waren, bleek reeds daags na den overtocht van de Kiemen, toen Berthier aan Davout schreef : „Je reçois votre lettre datée d’une demi-lieue à gauche „du couvent de Gora Polhina. La carte dont nous nous servons „actuellement, ne présentant aucun détail, nous ne savons „véritablement pas où vous êtes. Il faut donc à l’avenir joindre „un petit croquis qui fera connaître la position, en portant sur „le croquis le nom le plus près de ceux qui se trouvent sur „la carte.” (1) Op 26 Juni deed Napoleon aan Davout nog­ maals vragen om „croquis avec description, qui fasse connaître „le pays: s’il y a des bois, si ce sont des plaines, des collines, „etc. Je vois avec peine qu’ils (daarmede werden bedoeld de „ingenieurs-geographen bij de legerkorpsstaven) n’envoient rien „de tout cela.” Wij zullen over dit onderwerp hier niet verder uitweiden, (joch volstaan met de opmerking dat het inderdaad verwonde­ ring moet wekken dat, ten gevolge van het gemis aan kaarten, niet nog méér bezwaren- zijn ondervonden dan het geval is geweest. Het is bijna onverklaarbaar hoe de uitvoering van den verkenningsdienst, op zóó groote schaal als zij geschiedde, mogelijk is geweest, en dit te meer omdat op de enkele be-

(1)

Zie: Fabry. Tome I. pag 4.

\

2

18

■schikbare kaarten, waarvan de calques of de croquis voor de onderbevelhebbers moesten worden genomen, de plaatsnamen, bij het overbrengen uit de Russische in de Fransche schrijfwijze, in uitspraak zoodanig waren gewijzigd, dat de Franschen zich, bij het inwinnen van berichten enz. bij de bevolking, teleur­ gesteld moesten zien, omdat de bevolking die plaatsnamen niet begreep of verstond. (1) Alleszins begrijpelijk daarentegen is het dat, onder zulke omstandigheden, het verband tusschen de opereerende troepen herhaaldelijk te wenschen overliet, en dat in het bijzonder de veiligheidstroepen, die niet steeds de groote wegen konden volgen, aan verdwalen bloot stonden. Met betrekking tot het gehalte van de, tot het Korps van Davout behoorende troepen, treft men — zonder dat voor éénig regiment een uitzondering wordt gemaakt — in alle werken, welke over den veldtocht in Rusland handelen, niet dan lof. „Jamais rien de plus beau ne s’était vu au monde”, getuigt Thiees omtrent die troepen in zijn bekend werk Histoire du Consulat et de l’Empire. Niet het minst stond de 4de Divisie, ook bij Davout , gunstig aangeschreven. „Si Votre Majesté m’eut donné l’ordre de choisir „un régiment d’élite dans chacune des trois divisions” — zoo schreef de maarschalk, 6 April 1811, aan den Keizer—„j’eusse „désigné le 57e (2), le 85e et le 108e. Ces régiments se trou­ vent faire partie de la division du général Dessaix, avec le „33e régiment d’infanterie légère qui passe pour être un très „bon régiment.” En wat in het bijzonder het 33ste R. L. I. betreft, de generaal Evebts vermeldde in zijn Mémoires-. „L’esprit du régiment ne „pouvait être meilleur pour marcher à l’adversaire. On voyait „chez tous se manifester le désir d’en venir aux mains avec „les Russes et de pouvoir ainsi se distinguer, d’autant que „les vieux corps français avaient en quelque sorte l’oeil fixé „sur nous.”

(1) Zie: Bogdanowitsch. Dl. I. 122. (2) Dit regiment maakte toen ook deel uit van de divisie Dessaix; het werd verplaatst naar de divisie Compans.

HOOFDSTUK 11. Overtocht van de Niemen. Marsch naar Wilna. Bijzondere opdrachten voor de 4de Divisie en voor het 33e R. L. I. Aankomst te Minsk. Revue gehouden door maarschalk DAVOUT.

Tot recht begrip van de bewegingen van het legerkorps waartoe het 83ste R. L. I. behoorde, is het noodig in groote trekken in herinnering te brengen hoe, aan weerszijden van de Niemen en verder zuidwaarts, de Russische en de Fransche strijdkrachten waren opgesteld op het oogenblik, waarop die rivier door de Fransche legerafdeelingen zou worden over­ schreden. Wanneer wij daartoe PL I ter hand nemen, en daarbij de in Bijlage 3 vermelde samenstelling van de beide legers raad­ plegen, dan valt het al dadelijk op dat, terwijl de Russische legerafdeelingen, welke bestemd waren om den strijd met Napoleon te voeren, over een zeer uitgebreid front, van meer dan 150 uren gaans hemelsbreedte, waren verdeeld, de Fransche Keizer door zijne troepen een front deed beslaan van nog niet 50 uren gaans hemelsbreedte; voorts dat de Russische leger­ macht, hoewel in drie legers gesplitst, niet in die mate als bij het Fransche leger het geval was, in bepaalde groepen werd bijeengehouden. Laat men de vleugelkorpsen van Napoleon, nl. het Xde en het Oostenrijksche Korps, welke min of meer speciale opdrachten zouden te vervullen krijgen, alsmede het IXde en het Xlde Korps welke eerst later op het krijgstooneel zouden verschijnen, een oogenblik buiten beschouwing, dan vindt men alle overige Korpsen in twee groepen te zamen ge­ bracht, de eerste en voornaamste groep, sterk ruim 200000 man onder rechtstreeksch bevel van Napoleon tegenover Kowno,

de tweede, sterk ruim 100000 man, onder bevel van *sKeizers broeder Jérôme , Koning van Westphalen, tegenover Grodno. Bij de Russen stond het eerste Westerleger, sterk ongeveer 110000 man — de 10000 Kozakken onder generaal Platof hierin begrepen — onder generaal Barclay de Tolly, met den rechtervleugel nabij de Oostzee, met den linker nabij Grodno, en het hoofdkwartier te Wilna. Het tweede Westerleger, onder generaal Bagration, met het hoofdkwartier te Wolkowisk, sterk + 45000 man, breidde zich uit van Grodno tot Novoi Dwor. Het derde Westerleger, ± 45000 nian onder generaal Tormasof, met het hoofdkwartier te Lusk, was aan de westzijde van de Prypet-moerassen opgesteld. Het is hier de plaats niet, in bijzonderheden na te gaan hoe Keizer Alexander I er toe gekomen was, zijne strijdmacht aldus te verspreiden; er moge worden volstaan met de mededeeling dat men aan Russischen kant niet verwachtte, dat Napoleon zoover noordwaarts zou aanhouden als geschiedde, en dat, nu aan offensief optreden der Russen niet ernstig kon worden gedacht, (1) het althans moest schijnen of den vijand elke duim gronds zou worden betwist. Op deze wijze hoopte de Tzaar dat de bevolking bereid zou zijn, zich de groote op­ offeringen te getroosten, welke onvermijdelijk van haar zouden worden gevorderd. Verder was overeengekomen dat als generaal Barclay dan wel generaal Bagration den hoofdaanval van Napoleon zou hebben te weerstaan, generaal Bagration of generaal Barclay den Franschen Keizer in de flank zou aan­ tasten. Voor overmacht zou worden teruggegaan, en bij dien terugtocht zou men zorg dragen, alles wat den vijand zou kunnen dienen, zooveel mogelijk te vernielen. Het hoofddoel van Napoleon was: de Russen zoo spoedig mogelijk in een of meer groote slagen de nederlaag toe te brengen, en zijn tegenstander aldus, ook door den moreelen indruk, tot een spoedigen vrede te dwingen. In het algemeen vrij goed bekend met de opstelling der Russische strijdkrachten, wilde Napoleon in de eerste plaats (1) Dit neemt niet weg dat het Russische volk dit wel degelijk had verwacht. Had Keizer Alexander niet gevreesd de geestdrift der Russen ernstig te schaden, wellicht dat het voortdurend terugtrekken tot ver achter in het groote rijk, — het­ geen van meer dan een zijde reeds vroeger was aanbevolen als gedragslijn bij een vijandelijken inval op groote schaal, en zooals bekend is, door den loop der omstan­ digheden werd uitgevoerd — van den beginne af openlijk zou zÿn aangekondigd.

21 het leger van Barclay aanvallen en onschadelijk maken, om zich daarna, in verband met de legermacht onder zijn’ broeder Jérôme, op Bagration te werpen, en dezen eenzelfde lot te doen ondergaan. Snelheid was voor bereiking van dit doel een eerste eisch, en dit te meer omdat, mochten de Russen een slag ontwijken, de moeilijkheden verbonden aan de leiding en de verpleging van een zoo groot leger als Napoleon aan­ voerde, met den dag zouden toenemen.. Nadat Napoleon persoonlijk de plaats had verkend waar de hoofdmacht de Niemen zou overtrekken, kwamen, in den nacht van 23 op 24 Juni, de drie pontonbruggen gereed, welke voor den overtocht moesten dienen, en begonnen de Fransche troepen de rivier te overschrijden. De weinige en zwakke Russische detachementen aan de Niemen gingen terug, en zoodra het bericht van den overgang Keizer Alexander, die zich bij "Wilna bevond, bereikte, gaf hij bevel dat Barclay’s leger, zonder ernstigen tegenstand te bieden, zou teruggaan naar Swentziani, en dat Bagration den Franschen Keizer, bij verder voortrukken, in de rechterflank zou vallen. De eerste dagen van den thans geopenden veldtocht werden derhalve, overeenkomstig het hierboven medegedeelde, besteed: door de Russen onder Barclay, tot een snel teruggaan in oostelijke richting, door de Franschen onder Napoleon tot het snel binnenrukken van het Tzarenrijk, in de hoop dat de Rus­ sische troepen, zoo al niet dadelijk dan toch weldra, zouden standhouden en een slag zouden aannemen. De algemeene strekking der bewegingen voor de eerste periode der vijandelijkheden is hiermede voldoende aangegeven, en kan nu worden overgegaan tot eene vermelding van hetgeen in die dagen'het 33ste R. L. I. wedervoer. (1)

Het Iste legerkorps onder maarschalk Davout was door den Keizer aangewezen om het eerst, over de pontonbruggen, de Niemen te overschrijden. In den vroegen morgen van 24 Juni bood die overgang een schouwspel aan, zoo grootsch en indruk­ wekkend als misschien nooit te voren was gezien. Van Russischén kant werd geen weerstand hoegenaamd onder­ vonden, en voorafgegaan door de 1ste Divisie, trok de 4de onder (1) Zie hierbij PI. II.

generaal Dessaix door Kowno den grooten weg op naar Wilna. Bij en te Rumchicki — 26 K.M. van Kowno verwijderd (1) — zou het Iste Korps zich in den nacht van 24 op 25 Juni moeten legeren. Met het oog op de groote warmte, en vermits zijne troepen reeds vóór het overtrekken der rivier een Hinken marsch achter den rug hadden, deed Davout buiten Kowno halt houden, en aan den maarschalk Beethiee, majoor-generaal van hetFransche leger, daarvan kennis geven. „Ce soir à 6 heures quand la „grande chaleur sera tombée”, zou de marsch naar Rumchicki worden voortgezet. In den laten avond van 24 Juni kwam de 4de Divisie inderdaad op een kwart uur afstand van Rumchicki op bivak. Van den vijand was niets ontwaard, doch evenmin had Davout zijne treinen gezien,'en daar de landstreek zelve voor het onder­ houd van menschen en paarden zoo goed als niets opleverde, konden de bivakkeerenden zich tevreden stellen met hetgeen zij nog aan eetwaren bij zich droegen. Davout meldde aan den maarschalk Beethiee dat hij, niettegenstaande naar alle zijden naar de treinen was gezocht■, hij deze niet had zien opdagen, en knoopte daaraan het verzoek vast, toch vooral te zorgen dat de treinen aansloten want „les ressources qui existent sur nos „transports sont d’une indispensable nécessité.” Hoever die treinen nog achter waren, bleek uit het antwoord van Beethiee, van 25 Juni ’savonds aan Davout, waarin eerstgenoemde berichtte, dat hij 25 Juni te 8 uur ’smorgens het laatste voertuig van het Iste Korps over de Niemen had zien trekken. Zonder de treinen bij zijn legerkorps te kunnen doen aan­ komen , moest Davout zijne divisiën doen voortmarcheeren naar Ymouroui (22 K.M.) alwaar zij 26 Juni aankwamen. Men mocht nog van geluk spreken, dat dank zij den voorraad, dien de de troepen nog bij zich droegen, waaraan bij het Iste Korps ten strengste de hand was gehouden, er op het bivak althans iets te eten viel. Doch de maarschalk had gedurende den marsch reeds ontwaard, dat de gebrekkige voeding waarmede de soldaat moest volstaan, haar nadeelige werking op de tucht (1) Bij de opgave der afstanden zij aangeteekend dat zij zijn gemeten op een kaart, waarop de wegen niet dan zeer oppervlakkig zijn aangegeven. Het is derhalve alleszins waarschijnlijk, dat de werkelijke afstanden, over de wegen afgelegd, aan­ merkelijk grooter zijn dan de opgegevene.

23

begon te doen gevoelen. „ L’esprit de maraudage”—■ zoo schreef hij dien avond aan generaal Gudin, een zijner divisie-commandanten — „tend à s’introduire dans le Ier corps.” Hij gelastte, daartegen met de meeste gestrengheid op te 'komen, en onver­ wacht inspectie te houden over de ransels, alsmede over de voertuigen der marketentsters ; al degenen, waarvan zou blijken dat zij hadden gestolen, te doen arresteeren, degenen die zich het meest hadden vergrepen voor eene „Commission militaire” (1) te brengen, en de overigen: „il faut les livrer à la justice de „leurs camarades.” Hoewel het 33ste R. L. I. hierbij niet betrokken was, is het raadzaam dit te vermelden, omdat er uit kan blijken hoe, kort na het openen van den veldtocht, er reeds, bij andere regimenten van het 1ste Korps, bedenkelijke verschijnselen konden worden waargenomen, welke uitsluitend aan de gebrekkige verpleging waren te wijten. Deze verpleging werd nog slechter na ontvangst, op 26 Juni, van het bevel des Keizers, het Iste Korps zooveel mogelijk in zijn geheel bij elkaar te houden, (2) vooral om een mogelijken aanval der Russen, van den kant van Wilkomir, te kunnen weerstaan. Doch van den vijand was, na het overtrekken van de Kiemen, nog zoo goed als niets bespeurd; wel vond men in de grootendeels. verlaten dorpen, welke de troepen doortrokken, overtui­ gende bewijzen dat de Russen bij hun’ terugtocht alles op­ offerden om te zorgen, dat het hunnen vijand niet zou kunnen dienen. Den 27sten Juni werd door het Iste Korps, na het afleggen van een afstand van + 23 K.M., Sobolichki bereikt. De 1ste Divisie was met het hoofdkwartier van den maar­ schalk doorgegaan naar Evé. Ook nu had de vijand geen oogenblik den marsch verstoord. Nu men de belangrijke stad Wilna naderde, verwachtte en hoopte de Keizer echter dat de Russen hier wel zouden stand houden, en den door Napoleon zoo begeerden slag zouden aannemen. In verband daarmede droeg de Keizer, 27 Juni te 10 n.m., aan Davout op, aan den generaal Dessaix te gelasten, met zijne divisie — waarbij dus (1) Aangezien van zulk eene commissie ook later nog sprake zal zijn, wordt het niet overbodig geacht, daarover in Bijlage 4, eenige inlichtingen te verstrekken. (2) Men neme hierbij in aanmerking dat de groote weg naar Wilna ± 100 passen breedte had, zoodat zonder eenig bezwaar verschillende colonnes naast elkander konden

marcheeren.

24 het 33ste R. L. I. — en de brigade cavalerie van den generaal Bordesoulle , den 28sten ’s morgens te 3 uur over Kitovichki naar Novi Troki te marcheeren, en laatstgenoemd punt te bezetten. De Keizer zou zich bij deze colonne voegen. Doch in den vroegen morgen van dien dag ontving Napoleon reeds bericht dat, na eene schermutseling van het 7de en 8ste regiment Fransche huzaren met Kozakken van de Russische garde, ten westen van Wilna, gebleken was dat deze stad door de Rus­ sische troepen was verlaten, en de laatste compagnieën van de achterhoede te 4 uur ’s morgens de stad ontruimden. Napoleon begaf zich toen niet naar de 4de Divisie maar rechtstreeks naar Wilna, alwaar hij 28 Juni te 9 uur v.m. aankwam en hem van wege de bevolking een feestelijke ont­ vangst werd bereid. (1) Inmiddels marcheerde de 4de Divisie, ingevolge de reeds ver­ melde lastgeving, den 28sten Juni naar Troki (45 K.M.); den volgenden dag bereikte zij Wilna (25 K.M.) en betrok in de nabijheid van de stad een bivak. Oogenschijnlijk mogen deze marschen — behalve die van 28 Juni — niet groot zijn geweest, uit anderen hoofde en wel voornamelijk ten gevolge van de afwisselende hitte en den zwaren regenval, alsmede van de slechte wegen en de allerge­ brekkigste verpleging, waren zij voor de troepen in hooge mate vermoeiend en nadeelig. Om een denkbeeld te geven van de omstandigheden waaronder werd gemarcheerd, vermelden wij hier wat een Duitscher, die den marsch van de 4de Divisie medemaakte, over den 28sten Juni aanteekende: „Die Hitze „war drückend und wurde durch die Elle unseres Marches in „dichten Kolonnen noch mehr .... Die Hitze wechselt nur auf „Stunden mit Regengüsse welche Wolkenbrüche gleichen, die „Wege grundlos und die Bivouaks eben so ungesund alsunaus„stehlich machen.” (2) Het is dan ook begrijpelijk dat het Iste, Korps in een „aller„jammerlijksten toestand” (3) te Wilna aankwam. (1) Wilna was, voordat de Russen zich meester maakten van Lithauen, de hoofd­ stad der Jagellonen. De inwoners hoopten, bij een voor Napoleon voorspoedigen afloop van den krijg, op herstel van het oude koninkrijk. In 1812 telde Wilna 21000 inwoners, waaronder 6000 Israëlieten. (2)Zie : Rôder von Bomsdorff , Mittheilungen aus dem. Russischen Feldzuge. 1816. (3) Aanteekeningen van den luitenant-kolonel Schuurman.

25 Sedert het overtrekken van de Niemen had geen uitdeeling van brood plaats gehad. De dorpen, welke men doortrok, waren vernield, en leverden nog slechts hout op voor bivakvuren. De indeeling van de marschen was ondoelmatig ge­ weest, voorzeker mede een gevolg van het te veel belasten van den, wel is waar 100 pas breeden, doch niet verharden marschweg. „Soms maakte men een marsch die 20 uren duurde, „waarin slechts een paar malen enkele uren rust werd gegeven. „Achterblijvers werden aanvankelijk met bedreigingen en vloeken „en slagen vooruitgedreven”; (1) maar zulke middelen mochten korten tijd schijnbaar een nuttige uitwerking hebben, zij bleken natuurlijk al spoedig slechts nadeel op te leveren. Het was bij de soldaten geen onwil maar onmacht. „Het gebeurde dat er „manschappen, ten gevolge van vermoeienis en gebrek aan „voeding, in het gelid dood neervielen.” Zoo was, blijkens de aanteekeningen van een ooggetuige, o. a. de toestand bij het 33ste E. L. I., dat den grooten omweg over Troki had afge­ legd. Men denke echter niet dat, in het bijzonder bij genoemd korps, de toestand zoo ongunstig was; zelfs bij de Garde werd gebrek geleden, en was dientengevolge de tucht slecht ge­ worden. Reeds op 28 Juni schreef de maarschalk Mortier, commandant der divisiën Jonge Garde aan Berthier, den majoor-generaal : „Votre Altesse ne peut se figurer les désordres „que commettent les hommes; on ne trouve aucune ressource „dans les villages et les habitants prennent la fuite. Il est „resté quelques canons en route ; plusieurs chevaux sont „morts.” (2) Het is noodig op een en ander te wijzen, omdat men het, in het bijzonder bij Fransche geschiedschrijvers, heeft doen voor­ komen alsof het 33ste E. L. I. een ongunstige uitzondering maakte in marschdiscipline. Zoo handelt bijv. Thiers in zijne Histoire du Consulat et de l’Empire. Livre XLIV waar hij, na te hebben vermeld, dat reeds 29 Juni veel paarden dood neer­ vielen en de treinen moesten achterblijven, tengevolge waarvan (1) Aanteekeningen van den luitenant-kolonel Schuurman. (2) Uit een order van maarschalk Mortier aan generaal Delaborde — divisiecommandant bij de Jonge Garde — dd. 23 Juni, blijkt, dat de soldaten enkele in­ woners zelfs hadden vermoord, en dat Delaborde daarom een bataljon moest aan­ wijzen tot bewaking van de woningen der menschen die, aanvankelijk gevlucht zijnde, terugkeerden. (Zie: Fabrv. Supplém. 98).

26

de voertuigen konden worden geplunderd door de achterblijvers, zegt: „ce désordre s’introduisit également sur les derrières du „maréchal Davout, parmi les Hollandais, les Hanséates, les „Espagnols du 1er corps. Ces étrangers, peu soucieux de 1 hon„neur d’une armée qui était française” etc. Had de gelegenheid bestaan, na aankomst te Wilna, in een rustperiode van eenige dagen, de verpleging weder op geregelden voet te brengen, de treinen geheel aan te trekken en opnieuw in het ontbrekende te voorzien, dan zouden de gevolgen van de overmatige inspanning, welke van de troepen was gevorderd, zich zoo scherp niet hebben doen gevoelen als nu het geval was. Doch van eenige dagen rust was, althans voor de divisie Dessaix geen sprake. Integendeel; hoezeer deze divisie reeds tusschen Kowno en Wilna de zwaarste taak had moeten ver­ vullen, en, sedert 25 Juni tot en met 80 Juni, 994 onderoffi­ cieren en minderen (1) —zijnde 9,3'/0 — had verloren, althans achtergelaten, werd zij, zooals weldra zal blijken, opnieuw boven anderen belast. Het nergens standhouden der Russen tusschen Kowno en Wilna en het vrijwillig ontruimen van laatstgenoemde stad en haar voor de verdediging geschikte omgeving, was voor Napoleon beslist eene teleurstelling van beteekenis. In berichten naar de regeering te Parijs werd door Maeet, hertog van Bassano, die den Keizer tijdens den veldtocht als minister van buitenlandsche zaken vergezelde, wel de schijn aangenomen alsof de Russen verplicht waren geworden „par la prodigieuse habileté de ses „(Napoleon’s) manoeuvres, à abandonner toutes les positions „sur lesquelles ils avaient compté”, (2) de waarheid is, dat de

(1) Voorzeker een aanmerkelijk verlies; te grooter als men bedenkt dat geen gevecht werd geleverd. Evenwel, alle korpsen leden groote verliezen ; zoo bijv, de divisie Compans, ook van het Iste Korps, die geen omwegen had gemaakt en reeds op 28 Juni ’smorgens ter bestemming aankwam, met 6.4% verlies. Zie: Fabry. (2) Zie: Fabry. Supplém. 894. Ten bewijze haalt Markt aan: «Par exemple, rils (de Russen) n’ont pas défendu le Niemen à Kowno parcequ’on l’a passé dans Ie «moment précis où ils se préparaient à se mettre en mouvement pour le passer euximémes. Us n’ont pas défendu la superbe position de Troki, parceque l'Empereur >y était arrivé avec des forces imposantes au moment où leur avantgarde allait «l’occuper. Ils n’ont pas défendu les approches de Vilna dont le pays est le plus «stratégique que Ion connaisse selon 1 expression du général Jomini, notre gouverneur «(van Wilna), parceque l’Empereur ne leur a pas donné le temps de placer une seule «pièce de canon sur ce triple rang de hauteurs qui forment successivement deux «camps retranchés presque inexpugnables”.

Yl

Russen er maar al te wel in geslaagd waren, den Keizer te ontsnappen. Te Wilna aangekomen, wilde Napoleon althans, zoo eenigszins mogelijk, trachten hun achterhoede vast te houden. Hij zond daartoe de mede op 28 Juni te Wilna gekomen cavalerie­ brigade van generaal Boedesoulle den weg op naar Osmiana, terwijl de maarschalk Davout order ontving, alle naar Wilna leidende wegen door afdeelingen van zijn Korps te doen be­ zetten. Reeds op 29 Juni berichtte generaal Boedesoulle dat de Russen over Osmiana terugweken, maar tevens rappor­ teerde hij, dat ook meer zuidelijk, bij Jachanoui, Russische troepen waren waargenomen. Te 10 uur n.m. van 29 Juni kon hij daaraan nog toevoegen, dat Russische afdeelingen, uit Lida komende, in den nacht van 28 op 29 Juni, Edlina waren ge­ passeerd in de richting van Smorgoni; dat Bol Solecniki door Russische huzaren en Kozakken was bezet, en dat hij zich daarheen begaf. Wezen deze berichten er reeds op, dat vermoedelijk ook bij het Ilde Westerleger onder Bageation, een teruggaande bewe­ ging gaande was, uit latere rapporten van generaal Boedesoulle , 80 Juni aan Napoleon verzonden, kon met zekerheid worden afgeleid, dat aanmerkelijke Russische afdeelingen, uit den om­ trek van Orani, te Bol Solecniki waren aangekomen, met het voornemen in den nacht van 30 Juni op 1 Juli naar Osmiana te trekken. Vermits generaal Boedesoulle tevens had bericht, dat hij, omdat hij niet door infanterie werd ondersteund, op Edlina zou teruggaan, werd hem door den majoor-generaal Beethiee, medegedeeld dat hem een regiment infanterie en 50 Poolsche ruiters zouden worden toegezonden ■— deze laatsten ten einde bij de verkenningen de landstaal te kunnen begrijpen en ge­ bruiken. De rapporten van generaal Boedesoulle (1) deden bij Napoleon de meening ontstaan, dat Bageation het Ilde Westerleger bij het Iste Westerleger onder Baeclay de Tolly wilde doen aan­ sluiten. In hoeverre ook andere berichten tot die meening hebben bijgedragen, kan hier niet worden gezegd, maar zeker is het, dat de Keizer, vernemende dat Davout uit eigen bewe­ ging met drie zijner divisiën was vooruitgegaan naar Osmiana, (1) Zij zijn allen opgenomen in het werk van Fabry.

waar hij 30 Juni ’savonds aankwam, deze beweging afkeurde, gevaarlijk achtte, (1) en last gaf aan de divisie Dessaix, bij het aanbreken van den dag op 1 Juli ten spoedigste bij Davout te Osmiana aan te sluiten, terwijl Napoleon, te 2 uur’snachts van 30 Juni op 1 Juli aan maarschalk Davout schreef: „Mon Cousin. Il n’y a point de doute que Bagration a filé „de Brzesc sur Grodno et de Grodno longé Vilna à six lieues „de distance pour se porter sur Sventsiany. J’ai organisé trois „fortes colonnes pour le poursuivre. Toutes les trois seront „sous vos ordres quand vous pourrez communiquer. La colonne „de droite est commandée par le général Grouchy, et composée „de la brigade Bordesoulle, de la division d’infanterie Dessaix „et de la brigade de cavalerie légère Castex ....” enz. Wat de Keizer hier als buiten twijfel stelde, was nochtans niet juist ; de Russische troepen bij Bol Solecniki waargenomen, behoorden, zooals later zal blijken, zelfs niet tot het Ilde Westerleger. Wèl juist was echter — wat de Keizer blijkbaar ook had vernomen — dat in het Russische hoofdkwartier in den nacht van 24 op 25 Juni besloten was, het Ilde Westerleger ten spoedigste te vereenigen met het Iste Westerleger. Dit hoogst belangrijke feit leidde er toe, dat Napoleon een besluit nam, hetwelk van overwegenden invloed is geweest op den loop van den veldtocht. Was Napoleon’s eerste plan, het Iste Westerleger tot een slag te noodzaken en daarna zuidwaarts af te buigen ten einde, iri vereeniging met de legerkorpsen onder Koning Jerôme, met het Ilde Westerleger af te rekenen, thans besloot de Keizer, generaal Barclay ten scherpste te vervolgen, hem zoo mogelijk tot staan te brengen en te slaan, maar tevens te zorgen, dat het Ilde Westerleger niet bij het Iste zou aansluiten. Ten einde laatstgemeld doel te bereiken, werd door Napoleon aan het Iste Korps onder Davout, de opdracht gegeven: te zorgen dat generaal Bagration met het Ilde Westerleger, op ruimen afstand gescheiden bleef van generaal Barclay met het Iste Westerleger. De figuratieve schets zal deze opdracht kunnen verduidelijken.

(1) «J’ai vu avec regret” — schreef Napoleon aan Davout — que vous soyez «parti pour Ochmiana. Si vous marchez ainsi légèrement, vous tomberez dans les «mains des Cosaques et même de la cavalerie régulière ennemie, vu que les colonnes «sont éparses, ayant perdu tout à fait la tramontane.”

â9 Afajoo/eon.

/‘Wester/eyer onc/eryêneras/Barc/yr

HKorps ono/er A/aarsc6a/A Dai/opf.

-Q

A Généras/ GroucAy.

Jerô/ne.

,iiOp'

2ZS AVes/er/eyeronderyeneraa/

Evenmin als het hier de plaats is in beschouwingen te treden over het doelmatige van dit keizerlijk bevel, evenmin valt het binnen het' bestek van deze regimentsgeschiedenis, hier in bij­ zonderheden te beschrijven op welke wijze de maarschalk Davout zich van deze opdracht kweet. Voorzeker zou eene afzonderlijke behandeling van alle verrichtingen van het Iste Korps en van het Ilde Westerleger alleszins vruchtdragend zijn voor het vormen van een gegrond oordeel omtrent den strategischen verkenningsdienst der cavalerie in die tijden. Wij moetem er ons echter toe bepalen, in groote trekken aan te geven, op welke wijze het Iste Korps opereerde in verband met de bewe­ gingen van het Ilde Westerleger, en welke diensten daarbij voornamelijk van de 4de Divisie en het 33ste R. L. I. werden gevorderd. Ten einde dit laatste doel het best te bereiken, schijnt het raadzaam een beknopt overzicht van de operatiën van Bagration en Davout te doen voorafgaan, en zulks van het oogenblik af, waarop het Iste Korps zijn bijzondere opdracht ontving (30 Juni) tot het tijdstip, waarop het Minsk bereikte en voorloopig geen rechtstreeksche voeling meer had met de Russen. De voor het omschreven doel hierbij te bezigen PI. III, waarop de marschlijnen van de daarbij betrokken afdeelingen zijn aangegeven, zal kunnen strekken ter voorkoming van wij dloopige beschrijvingen. Het hoofddoel der Russen was, het Ilde Westerleger bij het Iste te doen aansluiten. Nog voordat de daarvoor vereischte bevelen werden gegeven, .was aan het Vide Korps (Doctorof) bevolen, Lida te verlaten en over Sobotniki, Olsziani, Smorgoni, Swir naar Postawi te marcheeren.

Op 25 Juni begon generaal Doctorof den marsch. Den BOsten Juni was hij te Smorgoni en op 2 Juli te bestemder plaatse. Als linkerflankdekking van het Korps had gediend het 3de cavalerie-korps onder generaal graaf Pahlen 2, dat te Lebieda stond en zijn marschrichting nam over Bol Solecniki en Osmiana. Uit PL III blijkt voldoende hoezeer deze troepen van Doctorof en Pahlen 2, op eenigen afstand voor het front van de op 29 Juni reeds te Wilna en Osmiana aanwezige Fransche afdeelingen aantrokken. De linkerflankdekking van Pahlen 2 had te Osmiana eene ontmoeting met den vijand, die deze stad reeds had bezet. Behalve het Vide Russische Korps stonden nog twee aridere afdeelingen van het Iste Westerleger vrij ver uitgeschoven, nl. de voorhoede van het IVde Korps onder generaal Porokof te Orani, en het korps van generaal Platof te Grodno. (1) Op 25 en 26 Juni geen bevelen ontvangende, en op 27 Juni ver­ nemende , dat de vijand reeds op den weg Kowno—Wilna stond, trok Dorokof op eigen gezag naar Olkeniki. Hij vond die plaats door het IVde Korps verlaten, en ontving, aldaar ge­ bleven zijnde, in den nacht van 28 op 29 Juni, het op 27 Juni door generaal Barclay gegeven bevel om over Rudniki naar Michalicki terug te gaan. Door den overbrenger van deze order onderricht omtrent den toestand, marcheerde Dorokof op 29 Juni echter over Bol Solecniki en 30 Juni naar Devenicki — op deze marschen verontrust door de Fransche cavalerie onder generaal Bordesoulle; 1 Juli bereikte hij Olsziani alwaar hij vernam dat maarschalk Davout reeds te Osmiana was aange­ komen. Geen kans ziende langs dien weg aan te sluiten bij het Iste Westerleger, trok Dorokof op 2 Juli naar Volojin, alwaar hij 3 Juli aankwam. Hij kreeg daar op 4 Juli verband met de Kozakken van Platof die, zooals hieronder zal blijken, op dien dag te Baksti was aangekomen, en aldaar de opdracht ontving van Bagration om, in vereeniging met Dorokof, Volojin tot 8 Juli bezet te houden, en dan over Kamen naar Minsk te trekken, alwaar zij zich bij Bagration zouden moeten voegen. (1) De voorhoede bestond (volgens Bogdanowitsch L 132) uit het 1ste en 18de regiment Jagers, 12de regiment Huzaren, 2 regimenten Kozakken en 1 compagnie lichte artillerie; het korps van Platof bestond uit 14 regimenten Kozakken.

Noch Platof, noch Dobokof achtte hun ver.eenigde macht sterk genoeg om, gelet op de groote overmacht der Pranschen, (1) aan die opdracht gevolg te geven. Daarom besloot Dobokof op 6 Juli naar Kamen te marcheeren en zich daarna te voegen bij Bagbation’s legerkorpsen. Op 7 Juli sloot hij te Nw.Swirzen bij bedoelde korpsen aan. De generaal Platof ontving 28 Juni bevel van Barclay tot aansluiting. Daartoe marcheerde hij 29 Juni van Grodno naar Lida, alwaar hij 1 Juli aankwam; den volgenden dag verder voortrukkende, bereikte hij 3 Juli Iwie, en vernam hij aldaar door zijne patrouilles dat Vichnef, waarheen hij zich wilde be­ geven, reeds door maarschalk Davout was bezet. Hij besloot toen naar Baksti te marcheeren om te trachten zich met Do­ bokof te vereenigen. Den 4den Juli bereikte Platof inderdaad Baksti en kwam hij in verband met Dobokof. Vermits hij, blijkens het reeds medegedeelde, niet kon voldoen aan de op­ dracht van Bagbation, nl. Volojin bezet te houden tot 8 Juli, omdat hij zich vereenigd met Dobokof niet sterk genoeg achtte Davout uit Volojin te verdrijven, marcheerde hij zuidwestwaarts naar Nikolajef, volgde Bagbation naar Korieliczi, en bleef verder op den marschweg van het hem voorafgaande Hde Westerleger. Generaal Bagbation was, ingevolge de van den Tzaar ont­ vangen bevelen, op 28 Juni met zijne korpsen uit Wolkowisk vertrokken. Op 30 Juni bereikte hij Zelwa, 1 Juli Slonim. Zich van daar noordwaarts richtende, was hij 3 Juli te Novogradok, 4 Juli te Nikolajef. Aldaar vernam Bagbation dat Vichnef, waarheen hij voor­ nemens -was te marcheeren om over Wileïka aan te sluiten bij het Iste Westerleger, reeds door de Pranschen was bezet. Ba­ gbation besloot daarop te trachten, de gewenschte vereeniging over Minsk te doen geschieden. Daarom marcheerde hij op 5 Juli naar Korieliczi en 6 Juli naar Mir, alwaar hij van Dobokof vernam, dat bij Minsk sterke Fransche strijdkrachten waren waargenomen. Dit bericht leidde er toe, dat Bagbation er van afzag naar Minsk te trekken, en dat hij besloot met Platof als achterhoede naar Bobruisk te gaan over Netwitz en Slusk. Het is voor ons doel overbodig hem verder te volgen. (1) Zij meenden dat het geheele korps van Davout tegenover hen stond.

32

Op PL III is zijn verdere marsch aangegeven, met de data waarop hij onderscheidene plaatsen bereikte. Ingevolge de op 18 Juli te Bobruisk van den Tzaar ontvangen orders begaf Bagration zich 19 Juli van daar op marsch naar Mohilef, met de bedoeling, zich bij Orsza te vereenigen met het Iste Westerleger. De samengestelde bewegingen van de Russische troepen, waarmede Davout te maken had, zijn hiermede in hoofdtrekken vermeld. Welke zware marschen werden gemaakt, blijkt vol­ doende uit dè schets. Wat daaruit echter niet blijkt, maar wel het geval was, is dat Bagration geen achterblijvers had, een gevolg van het feit, dat een ieder zich inspande om zijn plicht te vervullen en ook dat de verpleging, dank zij de tijdig ingeroepen hulp van de bevolking, niet te wenschen overliet.

Thans overgaande tot de marschen van Davout’s troepen, zij er aan herinnerd, dat de maarschalk zich, tegen den wensch van Napoleon, op 30 Juni reeds te Osmiana bevond, en dat generaal Bordesoulle op dien dag berichtte, alleen met zijne cavalerie niet opgewassen te zijn tegen de Russische afdeelingen, welke te Bol Solecniki waren, zoodat hij in afwachting van de door hem gevraagde ondersteuning door infanterie, op Edlina was teruggegaan. Nog in den nacht van 30 Juni op 1 Juli, te 3 uur v.m. gaf de Keizer, met afwijking van zijn eerste order, waarbij bepaald werd dat de divisie Dessaix op 1 Juli naar Osmiana zou gaan, last dat die divisie ten spoedigste haar bivak bij Wilna zou verlaten, en nu tot ondersteuning van Bordesoulle naar Edlina zou marcheeren. De geheele verdere regeling .van het optreden tegen het Ilde Russische Westerleger werd aan Davout overgelaten, voor zoover hij in rechtstreeksch verband was met de generaals Grouchy en Bordesoulle. Overigens hadden deze laatsten voorloopig vrijheid van handelen. Het valt niet te ontkennen, dat door deze bevelen niet ver­ kregen werd, dat de inkomende rapporten van de verkennende afdeelingen een duidelijk overzicht opleverden van de resultaten der verkenningen. Zoowel Bordesoulle als Grouchy rappor­ teerden dan eens rechtstreeks aan Napoleon , dan weder zonden zij hunne meldingen aan Davout, die ze dan den Keizer deed toekomen.

33 Ten einde den gang van zaken zóó beknopt aan te duiden als voor een juist begrip der marschen van de 4de Divisie en van het 33ste R. L. I. onmisbaar is, moge hier worden volstaan met het volgende: De hoofdmacht onder Davout werd op haar rechterflank be­ schermd door Grouchy, en deze weder op zijn beurt door de cavalerie van Bordesoülle, die tevens de uiterste verkenningsdetachementen en patrouilles gaf. Bij Bol Solecniki was deze generaal, naar hij meende, op overmachtige Russische afdeelingen gestooten. Nog voordat de hem ter ondersteuning ge­ zonden 4de Divisie ter plaatse was aangekomen, waren de Russen echter in de richting Devenicki—Olsziani verdwenen, achtervolgd door Bordesoülle en Grouchy, die nu de divisie Dessaix bij zich had gekregen. Toen Davout onderstelde dat hij bij Olsziani de bij Bol Solecniki waargenomen Russen in de flank zou kunnen vallen, riep hij Grouchy, die zich toen te Devenicki bevond met de divisie Dessaix bij zich terug (2 Juli 9 uur n.m.), dit bevel op 3 Juli latende volgen door de last­ geving aan Grouchy, den weg naar Lida door infanterie te bezetten en in de richting van genoemde stad en van Iwie te doen verkennen. Toen Davout te Olsziani ontwaarde, dat hij daar‘de Russen—* althans niet hunne hoofdmacht — zou kunnen aanvallen, hoopte hij hen bij Volojin den weg naar het noorden af te snijden, en gaf hij daarom nader last aan Grouchy (3 Juli 11 uur v.m.), met de divisie Dessaix naar Trabi te trekken; de divisiën Compans en Valence deed hij over Bogdanof en Vichnef naar Volojin marcheeren. Evenwel, ook hier vond hij bij aankomst de Russen — de colonne Dorokof — reeds voorbijgetrokken; doch niet wetende waar Bagration zich bevond, en het mogelijk achtende, dat deze nog over Volojin zou willen doordringen, gaf Davout 5 Juli te Volojin aan Grouchy kennis, dat hij recht­ streeks aan generaal Dessaix had bevolen, zich naar Volojin te begeven. Aldaar vernam Davout latçr dat Bagration, na tot Nikolajef te zijn opgerukt om zijne vereeniging met Barclay te bewerkstelligen, zijn marsch in noordelijke richting "had ge­ staakt en in zuidoostelijke was afgemarcheerd, vermoedelijk om, over Korieliczi en Keydanof, Minsk te bereiken. Voor Davout was het derhalve van gewicht, zelf Minsk te bezetten; daar echter, blijkens zijn rapport aan Napoleon van 4 Juli, 8 uur n.m., volgens ingekomen berichten door de 3

Russen bij Minsk veel troepen werden verzameld, wilde de maarschalk zijn Korps zooveel doenlijk vereenigd voor die stad brengen, doch niet dan nadat te voren nog was nagegaan of juist was, dat er nog Russische afdeelingen te Iwie waren, en nadat gezorgd was, dat zich ten noorden van de Niemen, in den omtrek van Rosalicki en Baksti (1), geen vijandelijke afdeelingen bevonden. Bovendien moest verband worden ver­ kregen met de voorhoede van de Fransche legermacht onder Koning Jérôme, welke vermoedelijk over Lida zou oprukken. Aan generaal Bordesoulle werd door Davout de opdracht ver­ strekt om met zijne cavalerie en drie bataljons van het 33ste R. L. I. laatstbedoelde verkenningen te verrichten; het vierde bataljon van genoemd regiment moest, alvorens te volgen, Vichnef bezet houden als Grouchy deze plaats verliet. Bordesoulle trok nu over Vichnef, Rosalicki en Baksti naar de Niemen bij Nikolajef, en deed zijne cavalerie zooveel mogelijk door het 33ste R. L. I. volgen. Hij kon weldra berichten, dat die landstreek zoo goed als geheel van vijandelijke afdeelingen was bevrijd, dat hij de Russen over de Niemen had verdreven, en dat het verband met het leger van Jérôme was tot stand gebracht. Inmiddels ' was Davout voortgemarcheerd over Rakof in de richting van Minsk. De divisie Dessaix was bij hem aange­ sloten, met uitzondering van het 83ste R. L. I. dat bij den tocht van Bordesoulle dienst deed. Terwijl Davout op 9 Juli Minsk bereikte, en zonder tegen­ stand van de Russen bezette, .kwam het 33ste R. L. I. niet voor 11 Juli aldaar aan.

Nu het algemeen beloop van de verschillende mouvementen is weêrgegeven, kunnen wij de marschen van de 4de Divisie en die van het 33ste R. L. I. meer van nabij beschouwen. Ingevolge de orders van den Keizer was de 4de Divisie op 1 Juli ’s morgens vroeg op marsch gegaan van Wilna naar Edlina, om zich daar onder de bevelen te stellen van generaal Bor­ desoulle. De divisie-commandant was nog niet bekend met het bevel van Napoleon dat de 4de Divisie deel zou uitmaken van de colonne Grouchy. Deze generaal echter wachtte met ongeduld op de genoemde divisie. Te 1 uur n.m. was de 4de (1) Op de Fransche kaarten wordt deze plaats Blackchtoui genoemd.

35 Divisie nog niet te Edlina aangekomen. „J’ai une impatience „extrême de voir arriver la division Dessaix” — schreef Grouchy aan den Keizer — „afin d’être à même d’attaquer ce corps” (bedoeld werd een Russisch korps dat op 30 Juni te Bol Solecnicki was gesignaleerd). „II est midi et cette division ne „paraît point; toutefois je vais me porter avec la cavalerie à „Bol Solechnicki et laisserai ici au général Dessaix l’ordre de „me suivre le plus rapidement possible.” Terwijl Grouchy dus zonder infanterie vooruitging naar Bol Solecniki, en op marsch daarheen vernam, dat de divisie Dessaix „ayant pris une fausse direction” dien dag wel niet verder dan Jachanoui zou komen, liet hij aldaar voor Dessaix de lastge­ ving achter, bij die plaats te overnachten en den volgenden morgen, 2 Juli, bij het aanbreken van den dag Grouchy te volgen. Doch onder welke omstandigheden had de divisie Dessaix op 1 Juli gemarcheerd? Om daarvan een goed denkbeeld te krijgen, zal het voldoende zijn, te lezen wat de generaal Dessaix op 1 Juli ’s avonds daarover aan maarschalk Davout schreef, en dat hieronder bij uittreksel, volgt: „J’ai l’honneur de prévenir V. E. que je me suis rendu „hier avec ma division à Jachounouï, où j’ai trouvé le général „Grouchy, qui m’a communiqué l’ordre de Sa Majesté en „vertu duquel ma division passait momentanément sous son „commandement'........ „Je quitterai demain matin à 3 heures la position que j’occupe „avec toute ma division pour me porter sur Mal Solechniki. Je „n’ai plus de subsistances en pain, ni farine; les voitures qui „portaient le restant de nos ressources ainsi que quelques „barils de riz, n’étaient point encore arrivées à Vilna au moment „de notre départ. Les villages que nous parcourons sont tous „dévastés.... „J’ai fait fouiller dans quelques villages sur les flancs mais je „n’ai rien pu en tirer que quelques barils qui ont servi à la „distribution de ce soir........ „Mes canons et ambulance n’ont pu suivre notre marche; ils „sont encore en arrière, ainsi que la compagnie du train des „équipages dont 16 chevaux sont morts sur la route. Je suis „prévenu que nos bœufs, dont plusieurs sont morts sur la „route, n’arriveront point ce soir......... „J’éprouve les peines les plus.vives sur la situation pénible

36

„de la troupe, qui est réduite à supporter les plus grandes „privations en faisant de longues marches par des pluies „continuelles et des chemins affreux....” In weerwil van den hoogst ongunstigen toestand, waarin, blijkens vermeld rapport, de 4de Divisie verkeerde, was zij toch ’s nachts van 1 op 2 Juli, opnieuw op marsch gegaan, en had zij, blijkens een rapport van Grouchy aan Napoleon , uit Bol Solecniki verzonden, te 9 uur v.m. van 2 Juli, ge­ noemde plaats reeds bereikt. Maar zij moest nog verder, naar Konvalicki, voordat zij op een bivak tot eenige rust kon komen. Wanneer men in aanmerking neemt, dat de 4de Divisie, op 1 Juli, met een omweg naar Jachanoui marcheerde (zijnde minstens 80 K.M.) en verder op 2 Juli naar Bol Solecniki (20 K.M.) en Konvalicki (15 K.M.), derhalve bij slechte ver­ pleging en grondelooze wegen in nog geen volle twee etmalen een afstand aflegde van minstens 65 K.M., dan is het, ook zonder nader betoog duidelijk, dat er op deze wijze tal van zieken en achterblijvers kwamen, en de gevechtskracht der troepen sterk moest verminderen. Doch rust werd aan de 4de Divisie niet gegund. Ten einde te voldoen aan den hem door Davout gegeven last om bij dezen te Olsziani aan te sluiten, -werd door Grouchy bevolen, in den nacht van 2 op 3 Juli te 1 uur v.m. op te breken. „II y a 9 lieues (dat is 50 K.M.) de mauvais chemin”, be­ richtte Grouchy op 2 Juli te 10 uur n.m. aan Davout, „de „Konvalichki où est lé général Dessaix, jusqü’ à Olchanouï, (1) „mais je ferai tout pour y arriver rapidement et prendre part „aux opérations de Votre Altesse”. Was het vooruitzicht op dien marsch van 50 K.M. weinig be­ moedigend, een bepaalde uitkomst was het voor de 4de Divisie dat Davout er van af zag, Grouchy tot Olsziani te laten oprukken, en hem te 11 uur v.m. op 3 Juli order zond, naar Trabi te marcheeren, en verkenningen te richten op Lida en Iwie. (2) De 4de Divisie trok nu 3 Juli naar Sourvalicki (1) In de rapporten enz. van het Fransche leger wordt Olsziani steeds aangeduid met Olchanouï. (2) Het verdient vermelding dat Grouchy, volgens zijn rapport aan Napoleon, dd. 3 Juli 5 uur n.m. uit Sourvalicki verzonden, reeds uit eigen beweging den marsch naar Olsziani had gestaakt, toen hem door zÿne verkenners te Trabi werd bericht, dat Davout te Olsziani geen vijand had gevonden. Mede uit eigen beweging had Grouchy te Sourvalicki halt gehouden, en zoover vooruit als mogelijk was, verkenners uitgezonden naar Iwie en Lida.

87

(23 K.M.) en 4 Juli naar Trahi (15 K.M.) waar zij vóór 9 uur ’s morgens aankwam. De ongunstige berichten van generaal Dessaix betreffende het gebrek aan levensmiddelen, deden intusschen niet ten on­ rechte bij maarschalk Davout de vrees ontstaan, dat gebrek aan eten de troepen er toe zou leiden, door roof en plundering in hun levensonderhoud te voorzien. Vandaar dat hij 3 Juli te 10 uur v.m. uit Olsziani aan Geouchy schreef: „Par une „lettre du général Dessaix il paraît qu’il éprouve une grande „pénurie de subsistances. Si vous ne prenez pas de fortes „mesures pour réprimer le brigandage, il en résultera les plus „grands inconvénients et les meilleurs soldats seront ceux ,;qui éprouveront le plus de privations. Il faut envoyer dans les „villages des officiers supérieurs avec des détachements pour „prendre des subsistances”. Werd het rooven daarmede meer georganiseerd — wel is waar zonder dat op deze wijze veel levensmiddelen werden bijeengebracht — de mededeeling welke Davout een-uur later aan Geouchy zond was meer verblijdend en van meer practische beteekenis. Te Olsziani had de maarschalk beslag gelegd op 600 zakken meel. Voor Geouchy’s cavalerie deed hij 50 zakken, voor de divisie Dessaix 250 zakken reserveeren, en gelastte hij aan Geouchy: „Faites réunir toutes les voitures qu’on pourra „trouver.. .. et envoyez prendre ces farines sous l’escorte d’un „bataillon et d’un escadron. Vous direz au général Dessaix „de faire distribuer cette farine pour mettre dans le sac; cela „leur fera toujours 5 à 6 jours de farine”. Zelfs de Keizer werd door Davout , te 2 uren n.m. van 3 Juli, met deze vondst in kennis gesteld, waarbij de maarschalk nog vermeldde: „l’eau de vie abonde”, terwijl hij ter loops aanteekende: „La petite journée d’hier (2 Juli) et la halte de ce „matin, m’a rallié presque tous les traînards de la division „Compans qui étaient en assez grand nombre”. Het is goed dit te onthouden, om later bij het uitspreken van een oordeel over de verrichtingen van het 33ste R. L. I. te worden benut. De generaal Dessaix haastte zich, de zakken met meel te doen afhalen en naar Bogdanof te doen brengen waarheen de divisie op 4 Juli moest marcheeren. Bij de samengestelde, — althans niet goed te volgen — be­ wegingen van Geouchy, die van Davout bevel had ontvangen bij hem aan te sluiten om de Russen bij Volojin aan te vallen ,

38 werd van de 4de Divisie aanvankelijk geen te groote inspanning gevorderd. Terwijl Grouchy op 4 Juli te 9 uur v.m. aan Davout berichtte dat zijne cavalerie was „exténuée de fatigue”, voegde hy er bij : „l’infanterie au contraire est bien reposée”. Den volgenden dag echter (5 Juli), toen de divisie door Davout aan het commando van Grouchy ontnomen, en rechtstreeks met spoed naar Volojin werd ontboden, had zÿ tegenspoed. Met ongeduld wachtte Davout haar te genoemder plaatse. „ J’apprends avec peine” — schreef hij aan Dessaix — „que „vous avez eu des contre-temps et que vous êtes en retard. „Pressez la marche du régiment qui était le plus près de „Vichnef et qui aura par conséquent le moins de chemin à „faire afin qu’il arrive plus tôt; qu’un adjudant-major vienne „en avant pour qu’on lui fasse connaître la position qu’il devra „occuper”. Evenwel, nadat Davout te Volojin had vernomen, dat de Russen onder Bagration niet meer in die richting aanmar­ cheerden maar naar Minsk wilden doordringen, gaf hij 5 Juli te 1 uur n.m. aan Napoleon kennis, dat hij over Perchai en Rakof naar Minsk op marsch ging, Grouchy en met dezen Bordesoulle in zijn rug en rechterflank latende tot zoolang hij stellig wist, dat de vijand zich daar niet meer ophield. Aan Bordesoulle droeg hij op om, ondersteund door het 33ste R. L. I. (drie bataljons, het vierde was te, Vichnef), vijandelijke afdeelingen, die in den omtrek van Iwie en Baksti waren gesignaleerd, aan te vallen en over de Niemen te.verjagen; tevens om het verband met het leger van Koning Jérôme tot stand te brengen. Te 11 uur ’s avonds'van 5 Juli ging het 33ste R. L. I. op marsch na dien dag eerst van Bogdanof tot nabij Volojin te zijn getrokken. De rapporten van Bordesoulle aan Davout, op 6 Juli te 2 uur v.m. en te 10 uur v.m. uit Rosalicki verzonden, geven een denkbeeld van den marsch dien het 33ste R. L. I. maakte ; in uittreksel hielden zij respectievelijk het volgende in: .... , „Je reçois à l’instant une lettre de Mr. le Chef d’Etat„major de Votre Excellence, qui m’annonce que trois bataillons „du 33e Régiment d’infanterie légère très peu nombreux, mis „à ma disposition, partaient à 11 heures. „Mr. l’offlcier qui m’apporte la lettre n’a pas vu ces hommes „qui, à ce qu’il a entendu dire, étaient bien fatigués. Il y a

39

„d’ici où ils doivent se rendre 4 bonnes lieues, de sorte qu’ils „ne seront pas ici avant midi ou une heure. Il faudra encore „les laisser reposer pour faire les 3 lieues qui sè trouvent d’ici „à Bakszty, de sorte que je doute que je puisse entreprendre „aujourd’hui d’attaquer ce rassemblement sur lequel il ne serait „pas prudent de marcher sans infanterie à travers tant de défilés „avec une rivière marécageuse à dos”. ........ 10 heures a. m. „II est 10 heures; la tête de la colonne de Mr. le général „Barbanègre (de brigade-commandant die met het 33ste R. L. I. „mede marcheerde) arrive forte de 400 hommes. Tout le reste „est en arrière; cequi est ici est tellement fatigué qu’ils ne „peuvent marcher avant d’avoir fait la soupe, selon le dire „de Mr. le général........ „Je me décide à me mettre à sa suite (van den vijand) en „marchant avec précaution. L’infanterie me suivra comme elle „le pourra. Si j’en ai besoin, je m’arrêterai; dans le cas con­ traire je poursuivrai jusqu’ à Bakszty ....” Op welk tijdstip het 33ste R. L. I. te Baksti aankwam, kan niet worden opgegeven; maar zeker is het dat onderweg veel soldaten, ten gevolge van honger en buitengewone vermoeienis, moesten achterblijven, en dat het korps in zijn geheel, door de overmatige inspanning van de laatste zeven dagen, in kracht aanmerkelijk was verminderd. Het bleef, van Baksti uit, op 7 Juli medewerken om de vijandelijke ruiterafdeelingen te ver­ drijven, welke voor de cavalerie van Bordesoulle, nabij Nikolajef, den weg naar de Niemen versperden. Te Baksti ontving het.regiment nog eenige levensmiddelen. „L’infanterie a reçu ici 9 sacs de farine, 10 bœufs et de l’eau „de vie. C’est tout ce qu’il y a”, voegde Bordesoulle bij zijn rapport aan Davout van 7 Juli te 9.30 uur v.m. Het is echter aan twijfel onderhevig of de manschappen wel veel genoten hebben van het te Baksti aan meel en ossenvleesch oiïtvangene, want reeds was de order van Davout onderweg, op 7 Juli te Bobrovitchi uitgegeven, waarin aan Bordesoulle, in verband met diens gunstige berichten betreffende den vijand, en de aanwezigheid van veel Fransche troepen te Lida, werd opge­ dragen, het korps terug te zenden. „Renvoyez-nous de suite „le 33e d’infanterie légère sur Volojin. Il fera une halte pour „manger la soupe et se dirigera ensuite sur Rakov pour joindre „la division le plus tôt possible”.

40

Zonder den troep op adem te laten komen en zich eenigszins te laten herstellen, moest het regiment derhalve alweder op marsch. Op 8 Juli werd de terugmarsch naar Volojin aan­ vaard. Denzelfden dag ’s avonds volgde Bordesoulle met zyne cavalerie. Deze generaal had van Davout nog de aanbeveling ontvangen: „En marchant avec votre infanterie (1), ayez soin „de vous faire suivre par tout le monde et de faire monter „sur les voitures les soldats les plus fatigués pour que rien „ne reste en arrière. Faites bien nourrir vos troupes. Je serai „dans l’après-midi à Minsk”. Op 8 Juli ’s avonds kwam Davout met de hoofdmacht van zijn Korps, waarbij de divisie Dessaix, te Minsk aan. Het 33ste R. L. I. bereikte die stad in den avond van Zaterdag 11 Juli. De afstand van Baksti over Rakof naar Minsk is 120 K.M. ; het korps had dus gemiddeld 30 K.M. daags afgelegd. Het was er verre van af, dat het regiment in slagvaardigen toestand en zonder achterblijvers Minsk bereikte. Ten gevolge van doodelijke vermoeienis en uitputting, voornamelijk door gebrek aan eten, waren meer dan 1000 man achtergebleven. Volgens opgaven van officieren die bij het korps dienden, had men 800 man op marsch verloren; doch deze opgaven zijn hoogstwaar­ schijnlijk te gunstig; het verlies zal wel grooter geweest zijn. Die aanzienlijke vermindering is evenwel zeer verklaarbaar als men overweegt onder welke omstandigheden werd gemarcheerd. Men kan dit vermeld vinden in de reeds hiervoren genoemde Mittheilungen aus ctem Russischen Feldzuge van Röder von Bomsdorff , welke militaire schrijver die marschen medemaakte. Omtrent de marschen op de eerste dagen vpn Juli schrijft hij: „Die Mârsche gehen Tag und Nacht fort; nur in Zwischen„raumen von 7 bis 9 Stunden wird bei einem Dorfe oder „gelegenen Platze gehalten, die nie abgesattelten Pferde zu „füttern und die Dörfer zu requiriren und zu plündern. Oft „halten in der Dunkelheit der Nacht nur einzeln gegebene „Trompetenstösze die Kolonnen beisammen, wo, von Hunger „und Durst gepeinigt, zuletzt vom Schlaf überwâltigt, ganze Regimenter eine falsche Richtung nehmen”. Ook het weder was den troepen niet gunstig. Gedurende de eerste vijf dagen na den afmarsch uit Wilna viel er onaf(1)

Het 33e R. L. I.

41 gebroken een koude regen ; de volgende dagen was het drukkend warm. (1) Terwijl het 38ste R. L. I. dus nog op 9, 10 en 11 Juli zware marschen had te doen, konden al de overige regimenten van het Korps van Davout te Minsk enkele dagen rusten, zich van de ondervonden vermoeienissen herstellen en de achter gebleven soldaten inwachten. Voor den maarschalk zelven scheen rust minder noodig. (2) Immers hij kon op 9 Juli aan zijne echtgenoote mededeelen: „malgré les grandes chaleurs et fatigues, je jouis d’une santé „parfaite”. Wat de maarschalk nog daaraan toevoegde om­ trent de oorlogvoering, was echter verre van juist en onvolledig. „Nous continuons” — zoo schreef hij — „sans combat de désor­ ganiser l’armée russe et de la mettre hors d’état de continuer „la guerre.” Eenige dagen ■ later (13 Juli) laat hij daarop volgen: „cette campagne en presque totalité se fera avec les „jambes; il est présumable qu’il n’aura pas de bataille géné­ rale. ” (3) Is deze laatste mededeeling teekenend — hoewel overi­ gens door de latere gebeurtenissen onjuist gebleken — gedes­ organiseerd was het Russische leger nog in het geheel niet, en evenmin buiten staat den oorlog voort te zetten. Had Davout laten volgen hoe het met zijne troepen gesteld was, het tafereel zou wat minder schoon zijn geweest. Want dat hun toestand inderdaad veel te wenschen overliet, blijkt wel afdoende uit ’s maarschalks rapport aan den Keizer van 11 Juli te 11 uur n.m., waarin hij o. a. vermeldt: „Ces jours de repos” (na aan(1) Zie Organ der mil.-wiss. Vereine 1897, Band 55, bladz. 53. "»Ruckzug und Verfolgung der zwellen russischen West-Armee. (1812}." (2) Hierbij boude men echter wel in het oog dat de maarschalk, tijdens de marschen zich in een gemakkelijk rijtuig verplaatste, en volstrekt geen gebrek leed. Ook Divisie- en Brigadecommandanten werden in het Fransche leger, bij marschen, in den regel in rijtuigen vervoerd. Alleen bij sommige verkenningen, en tijdens het gevecht of den slag, dan wel bij parades waren zij te paard. Had een maarschalk te beschikken over 6 rijtuigen of wagens (fourgons) elk met 4 paarden bespannen, een divisie-generaal had 1 wagen en 1 rijtuig elk met 4 paarden, een brigade-generaal 1 wagen én 1 rijtuig elk met 3 paarden, een régi­ ments-commandant 1 wagen of 1 rijtuig met 3 paarden bespannen. Kapiteins, luitenants en tweede luitenants, ouder dan 50 jaar, waren gerechtigd tot het houden en bet op marsch gebruiken van een dienstpaard. Eik bataljon had voor vervoer der bagage een gerequireerd voertuig met 4 paarden. De officieren van een bataljon konden samen beschikken over 1 fourgon met 3 paarden.

(Zie: Mahgueron IV. 37.) (3) Maréchal Davout par la marquise de Blocqubville. Tome III. 156.^

42 komst te Minsk) „nous ont .fait le plus grand bien, ont rallié „beaucoup de traînards, assuré les subsistances, et remis la „discipline. Le désordre était à son comble, il a fallu des „exemples; la commission prévôtale a fait fusiller 3 soldats”. Al deze woorden gelden niet het 33ste R. L. I. want dit was — toen Davoüt zijn rapport schreef— nog slechts enkele uren te Minsk; maar zij hadden betrekking op de overige steeds zoo hoog geroemde regimenten. De bedoelde drie soldaten waren reeds den lOen Juli gefusilleerd. (1)

Zoo de soldaten van het 33ste R. L. I. er op hadden gerekend dat althans de dag na hunne aankomst te Minsk een volkomen rustdag zou wezen, zagen zij zich in die verwachting bedrogen. Het was wel geen zware dienst welke op Zondag, 12 Juli, van hen werd gevergd, doch het was er een, waaraan voor allen die tot het regiment behoorden, en voor een groot aantal anderen, pijnlijke, hoogst onaangename herinneringen zouden verbonden zijn ; en daar hetgeen het regiment dien dag ondervond niet anders dan een onverdiende hoogst krenkende bejegening is te noemen, moeten wij daarbij eenigszins lang stilstaan. Maarschalk Davoüt had in den morgen van Zondag 12 Juli laten bekend maken, dat hij in den namiddag eene revue zou houden over de élite-compagnieën — de grenadier- of karabinieren voltigeur-compagnieën van elk bataljon (zie bladz. 6) — van de te Minsk aanwezige Divisiën. Deze revue zou worden voor­ afgegaan door een plechtige mis in de hoofdkerk, waarbij alle generaals met hunne staven en adjudanten, in gala gekleed, moesten tegenwoordig zijn. Onder leiding van generaal Geouchy werden al de bedoelde officieren in den tuin van het kwartier van den maarschalk verzameld, en nadat deze laatste eenigën tijd met Geouchy had op- en neergewandeld — wat dien generaal, die ten gevolge

(1) Zie brief van Davoüt aan den generaal Morand, commandant der Ie Divisie, dd. 10 Juli, waarin de maarschalk o. a. schrijft : »J’ai été obligé comme vous de faire faire des exemples; aujourd’hui trois hommes sont été fusillés. ' » N’oubliez jamais que la discipline est une chose nécessaire et que, sans elle, on ne >peut compter sur rien. rDans les fortes chaleurs et ces fortes marches j’ai rencontré quelques pleurnicheurs, »à qui j’ai été obligé de dire que mourir de faim, de soif, de fatigue, de chaleur ou >d'un coup de lance était dans le devoir du soldat,”

43

van vroegere verwondingen slechts zeer gebrekkig kon gaan (1), zichtbaar pijn deed — begaf men zich te 4 uur n.m. in optocht naar de kathedraal. Laten wij echter over dezen kerkelijken dienst het woord aan een officier, die daarbij tegenwoordig was : (2) „Es ward feierliches Hochamt gehalten. Der Marschall und „Grouchy saszen an der Altar-Erhöhung auf Stühlen, alle „ André umringten in einem Halbkreis dieselben. Eine Kom„pagnie Grenadiers bildete eine Gasse von der innern Kirchthür „bis zu uns. Die Kirche war von den Einwohnern gedrângt „voll und aus allen Logen und Emporkirchen bogen sich reich„gekleidete Damen heraus. „Die volle Instrumentalmusik ertönte, das Klingeln verkündete „die Verwandlung, und Jeder, auch die Grenadiers, sank aufs „Knie. Als dann der Priester die Monstranz emporhielt, „schlugen 10 Tambours dreimaligen Wirbel. Und da nach „langer Pause dann triumphirender Gesang und Trompeten„schmettem vom Chor erscholl, erhob sich Grouchy in seiner „grünen, überreich gestichten und dekorirten Garde-Chasseur„Uniform, bedeckte den Hut mit seidnem Tuch und führte, „der vornehmsten Dame ihn reichend, diese zur Sammlung für „die Armen zum Marschall und dann in der Kirche umher. „Augenscheinlich was das religiöse Schauspiel veranstaltet, „um den Distrikt für die französischen Waffen einzunehmen „und in der Einwohner Frömmigkeit eine Saite anzuschlagen, „die durch das ganze Gouvernement wiederhallen sollte.” Na afloop van de mis begaf de maarschalk zich, vergezeld van zijn talrijken staf, naar het terrein voor de revue, waar de élite-compagnieën zich inmiddels onder de wapenen hadden geschaard. De acht élite-compagnieën van het 33ste R. L. I. werden gecommandeerd door den luitenant-kolonel la Serre. (1) In weerwil van zijn lichaamsgebreken was hij een goed ruiter; het te paard stijgen was hem alleen mogelijk — en dan nog met moeite — aan de rechterzijde van het paard. Zooals bekend is, nam de generaal Gbouchy een zeer actief aandeel in alle krijgsverrichtingen van 1812, '13, '14 en ’15. Het Fransche leger telde onderscheidene generaals die in overeenkomstige omstandigheden verkeerden, maar niettemin uitnemende diensten te velde bewezen. De Keizer hield hen in dienst als hun geestkracht nog goed was, hun zenuwgestel niet door lichamelijk of ander lijden was gedeerd, en hunne lichaamsgebreken geen onoverkomelijk beletsel vormden voor de uitoefening van hun commando. (2)Zie: Roder von BOMsdorff’s MUtheilungen. De Schr. was bij de plechtig­ heid tegenwoordig.

Het is te begrijpen dat deze compagnieën, tengevolge van het achterblijven van zooveel manschappen gedurende de laatste geforceerde marschen, slechts met eene zeer geringe sterkte onder de wapenen stonden. Hoe groot de sterkte juist was, kan niet met zekerheid worden opgegeven, doch veel meer dan ± 85 man. per. compagnie zal zij vermoedelijk niet hebben be­ dragen. (1) Zeker is het evenwel dat de geringe sterkte der compagnieën de bijzondere aandacht moest trekken van den maarschalk. Waren de compagnieën der beide andere regi­ menten, welke tot de éde Divisie, behoorden, nl. het 108ste en het 85ste regiment, reeds bij het overtrekken van de Niemen, respectievelijk, 1 en | sterker dan die van het 33ste R. L. L, en brachten deze regimenten 10 élite-compagnieën op de parade, het laatstgenoemde korps verscheen daar met slechts 8 com­ pagnieën. Ware de revue gehouden op 25 Juni 1812 dan zouden de frontbreedten der élite-compagnieën zich hebben ver­ toond als onderstaande lijnen aangeven, 85ste R. I. 108ste R, I. 33ste R. L, I. en derhalve een dadelijk in het oog vallend verschil voor het 33ste R. L. I. hebben opgeleverd. Hoeveel te meer moest dit regiment op 12 Juli ongunstig afsteken bij de anderen, nu zijn sterkte nog zoo belangrijk was afgenomen! Het zou verklaarbaar zijn geweest dat het gezicht op deze, in vergelijking met de nevenstaande troepen zwakke afdeeling, bij den maarschalk geen gunstige stemming verwekte, en men had mogen verwachten dat hij nauwgezet had onderzocht waarom de élite-compagnieën van het 33ste R. L. I. zoo zwak waren. Dat was niet alleen zijn plicht geweest, maar ook het eenige middel om begane fouten of tekortkomingen te ontdekken en voor het vervolg té doen vermijden. Doch het was een onvergeeflijke daad van Davout, een daad die men zeker wel het minst van een maarschalk kon verwachten, dat hij zich door zijn drift in plaats van door zijn verstand liet leiden. In tegenwoordigheid van den divisie-commandant vóór het (1) Slechts in één werk hebben wij eene sterkte-opgave aangetroffen, nl. in het Organ der mil.-wiss. Vereine 1897, Band 55, bladz. 54, in het opstel: Rückzug und Fer/olgung der zwellen russischen West-Armee. (1812). De Schrijver vermeldt: »Bei der in Minsk am 11 (lees 12) Juli vor dem Marschall stattgehabten Revue der » Elite-Abtheilungen sammtlicher Regimenter, rückten die Compagnien des 33. r(leichten) Régiments mit 30 bis 35 Mann ans." Men zie ook de opgave van maarschalk Davout in diens rapport aan den Keizer. (Bladz. 47).

45 front van het 33ste R. L. I. komende, gaf hij, op eene ergerlijke wijze, aan dien troep zijn ongenoegen te kennen over de vele achterblijvers die het regiment had, en in zijn woede, bulderende en vloekende, dreigde hij om den tienden man te zullen laten fusilleeren. Het front verlatende besloot hij zijn onmenschkundig optreden met te bepalen, dat het regiment niet de eer zou hebben voor hem te déflleeren, doch onverwijld naar het bivak zou terugkeeren. Ware de krenkende bejegening hierbij gebleven, inderdaad voor den troep zou er reeds meer dan voldoende reden hebben bestaan om zich door zulk eene behan­ deling ernstig gegriefd te gevoelen; doch het ergste moest nog komen. De maarschalk wilde het regiment nog eene straf op­ leggen, en daarover „met zijn eersten aide de camp beraad­ slagende”, opperde deze het denkbeeld, de élite-compagnieën van het 33ste R. L. I. met de kolf van het geweer omhoog („la crosse en l’air”) te laten déflleeren, voorbij de andere troepen. Davout was helaas zwak genoeg, dit onwaardig advies te volgen. Het défilé had op deze wijze plaats ! Dit was dus de belooning voor de soldaten die zich, sedert weken, de uiterste inspanning en groote ontberingen hadden getroost bij het vervullen van de hun opgelegde plichten! Het was niet genoeg dat zij uitgevloekt werden; zij moesten ook een straf ondergaan, welke in het leger als een groote schande werd aangemerkt. (1) (1) De beschrijving van het voorgevallene is ontleend aan de aanteekeningen van den luitenant-kolonel Schuurman en de Mémoires van Everts. Dat andere troepen, bij een revue ofparade met de «crosse en l’air” hebben gede­ fileerd, is ons niet bekend. Wèl kunnen wij twee gevallen vermelden dat aan een korps werd bevolen, bij wijze van straf, het geweer op marsch te dragen met de «crosse en l’air". In bet He Dl. bladz. 338 van Gourgaud’s Mémoires de Napoleon leest men : «La 69e s’était mal comportée dans un assaut à St. Jean d’Acre, (18 «Maart 1799) et le général en chef (Bonaparte), mécontent, l’avait mise à l'ordre «du jour, et avait ordonné qu’elle traverserait le désert, la crosse en l’air et escortant «les malades; par sa belle conduite à la bataille d’Aboukir, (25 Juli 1793), elle reconquit «son ancienne réputation”. Een tweede geval vindt men vermeld in het Rapport van den Hertog van SaksenWeimar aan den Luitenant-Generaal baron van Geen, Opperbevelhebber van het Leger te Velde, omtrent de expeditie naar Maastricht in November 1830. Daarin schreef de hertog o. a. : «Over het detachement van het Algemeen Depot der Land«macht N°. 33 (de klasse van discipline), heb ik alle redenen gehad om zeer onte«vreden te zijn; hetzelve marcheerde in de grootste wanorde; de soldaten liepen overal «in de huizen en vermogten niet anders dan door geweld daaruit verdreven te worden, «De geest van dit detachement was over het algemeen zeer slecht en wederspannig, «uit dien hoofde heb ik hetzelve op het halt bij Winterslagen van de Jagers' afget

46 Spoedig daarna het onredelijke inziende om de presente man­ schappen op deze wijze te laten boeten voor de achterblijvers, gelastte Davout aan den generaal Dessaix zich naar het bivak van het 33ste R. L. I. te begeven en daar vóór het front van den troep nader de bedoeling van den maarschalk toe te lichten. Aan dien last voldoende, verklaarde de generaal Dessaix dat hoewel de maarschalk zich, in drift, zeer over het regiment had beklaagd, het geenszins zijne bedoeling was geweest de presente manschappen te straffen, doch dat hij alleen de achter­ blijvers op het oog had gehad, terwijl hij zich vleide met de verwachting dat het regiment zich bij de eerstkomende ont­ moeting met den vijand gunstig zou onderscheiden! Deze woorden waren evenwel niet in staat den hoogst ongunstigen indruk weg te nemen, dien de handelwijze van den maarschalk op het personeel van het 33ste R. L. I. had ge­ maakt , en wanneer men. leest in welke bittere bewoordingen officieren, die bij dit korps dienden, in hunne nagelaten ge­ schriften melding maken van het voorgevallene, ontwaart men hoeveel zelfbeheersching en inspanning het hun moet hebben gekost, zulk een behandeling te verduren. „Men begrijpt licht — zegt een hunner in zijne mé­ moires — dat het 33ste R. L. I. moest dienen als zondebok ook voor de andere korpsen, die even goed berispt hadden kunnen worden.” Dit was te meer een waarheid omdat de andere regimenten, op het oogenblik waarop de revue plaats had, twee rustdagen met goede verpleging hadden genoten, gedurende welke tal van achterblijvers waren teruggekomen (zie het rapport van Davout van 11 Juli bladz. 41/42), en omdat het 33ste R. L. I., in vergelijking met de infanterie van alle andere regimenten van het Iste legerkorps, verreweg de zwaarste taak te vervullen had gehad. Van 26 juni tot en

izonderd, en met zie kolf omhoog tusschen twee bataillons Infanterie in het'midden »der kolopne Iqtep marcheeren." (Zie bladz. 113 en 114 der Publications de la Société historique et archéologique dans le duché de Limbourg. 1884.) Bar DIN verwijst in zijn Dictionnaire de l’armée de terre, bÿ de uitdrukking Crosse en l’air naar het woord Caporal d’infanterie de ligne, waar hij onder N°. 16 aanteekent: > .... Si les punitions ont lieu pendant une route, les caporauxpunis du cachot >marchent avec la garde; autrefois ils portaient l'habit retourné et leur fusil ta icrosse en l'air; maintenant (1818) ils portent seulement l’arme sous le, bras gauche ipendant tout le temps que le corps met à traverser des villages où des villes.”

47 met 11 Juli had dit regiment — langs de wegen op de kaart gemeten, 430 K.M. afgelegd; sedert den rustdag te Wilna had het gemiddeld daags 27 K.M. gemarcheerd; de overige korpsen van de 4de Divisie gemiddeld 22 K.M. En dan, onder welke omstandigheden had het 33ste R. L. I. gemarcheerd? Zonder rekening te houden met dag of nacht, zonder be­ hoorlijke verpleging, bij hoogst ongunstig weêr, herhaaldelijk wegens gebrek aan gidsen en kaarten omwegen moetende maken, welke wij bij de opgegeven aantallen kilometers niet in rekening konden brengen, is het een feit dat het 33ste R. L. I. het slachtoffer werd van overmatige inspanning, en dat de krijgsgeschiedenis slechts zeer enkele gevallen zal kunnen vermelden, waarin onder overeenkomstige omstandigheden, zulke afstanden zijn afgelegd. De maarschalk berichtte aan den Keizer hetgeen dien Zondag­ middag was gebeurd', in een rapport dat, bij uittreksel, hier­ onder volgt: Minsk 12 Juillet 1812, minuit. „J’ai reçu aujourd’hui les trois lettres de Votre Majesté, „deux du 10 à 3 heures après-midi et la troisième du 11 Juillet „à 8 heures du matin......... " * „J’ai passé aujourd’hui la revue, après une messe militaire, „de toutes les compagnies d’élite, grenadiers et voltigeurs, des „généraux Coupans, Dessaix et Claparède. Le meilleur esprit „règne dans ces compagnies, elles sont très fortes, et il n’y a „pas un homme en arrière dont le capitaine n’ait rendu compte. „II faut en excepter toutefois les compagnies d’élite du 33e „d’infanterie légère, .qui .ont à peu près le tiers de leur monde „présent; tout le reste, ainsi que les § du régiment (1) est à „vagabonder sur les derrières. (1) Indien deze opgave juist was, zouden 1600 man ontbroken hebben aan de sterkte van 25 Juni 1812, en zouden de compagnieën inderdaad gemiddeld 34 man in rij en gelid hebben uitgebracht. Doch als men in aanmerking, neemt dat de maar­ schalk den volgenden middag (13 Juli te 3 uur) aan den Keizer o. a. schreef, dat op dit oogenblik àe helft van het regiment present was, schijnt het beter niet aljte sterk op de opgaven van den maarschalk te vertrouwen, en dit te meer omdat het volgens de omcieele situatiestaten, opgegeheel aantal «hommes restés en am nomen in het werk van Fabry Dl. IV, bedroeg : en bij de 5e Pivisie: bij de 4e Divisie : op 1 Juli .... 682 op 1 Juli .. ..1155 . * 10 i .... 1933 >10 > .... 2110 >15 » .... 798. 115 -1096 Als aangenomen wordt, dat tÿdens de revue op 12 Juli 1812, de compagnieën

48

„J’ai fait défiler ces compagnies la crosse en l’air, le général „de brigade et le colonel à la tête, devant toutes les autres „compagnies d’élite. J’ai ordonné qu’il soit fait un exemple „par compagnie de tous ceux, qui sont encore en arrière à „faire le métier de brigands, et j’ai en même temps annoncé „que si ce régiment continuait à tenir une conduite aussi „déshonorante, je demanderai son licenciement à Votre Ma­ jesté” .... Over het voorgevallene zouden wij nog eenige opmerkingen kunnen maken, welke voorzeker niet van belang ontbloot zijn ; zoo over de waarschijnlijke aanleiding, als over de houding van Davout tegenover andere korpsen. Aangezien zij evenwel niet bepaald kunnen worden aangemerkt als deel uitmakende van de geschiedenis van het 33ste R. L. I., hebben wij het beter geoordeeld ze hier niet op te nemen doch als aanteekeningen in een Bijlage 5 bij deze geschiedenis te voegen.

van de 5de Divisie (generaal Compans) de sterkte hadden , welke zij op 15 Juli be­ reikten - dus het gunstigste geval - dan kan de sterkte per compagnie hoogstens 90 man hebben bedragen, vermits de Divisie op 15 Juli 11976 onderofficieren en min­ deren telde, en — bet Mecklenburgsche contingent. niet medetellende — 120 com­ pagnieën had, zoodat 30 man per compagnie aan de formatie ontbraken. Zie evenwel ook op bladz. 50, het rapport van generaal Bordesoulle, waar hij een bataljon van deze Divisie (25ste Regt.) «très faible” noemt.

HOOFDSTUK lil. Het verblÿf van het 33ste R. L. I. te Minsk en te Borisof. Afmarsch van het 2de en 3de bataljon naar Smolensko en Moskou. Gevecht bÿ Bourtsévo. Het 1ste en 4de bataljon in de landstreek Z. O. van Minsk; hun afmarsch naar Smolensko en Dorogobusch. Het bezetten van Minsk door de troepen van Davout maakte een einde aan het tijdvak der snelle en langdurige marschen welke het Iste legerkorps sedert het overschrijden van de Kiemen had moeten volbrengen. Een weldadige rust, gepaard gaande aan een behoorlijke ver­ pleging, liet niet na bij alle regimenten den geest van orde en den zin voor krijgstucht te verbeteren, en gaf aan honderden achterblijvers gelegenheid zich weder te voegen bij de afdeelingen, waartoe zij behoorden. Alleen voor het 33ste R. L. I. was deze zoo gewenschte toestand nog niet ingetreden, en terwijl dit korps nog een tweetal marschdagen in het vooruit­ zicht had, alvorens Minsk te kunnen bereiken, was de "maar­ schalk Davout reeds bezig te overwegen wat er, nu bp dit regiment na, al zijn andere troepen in en bij genoemde stad waren vereenigd, verder moest geschieden. Wetende dat het Russische Ilde Westerleger onder generaal Bagration zich in den omtrek van Ketwitz bevond, toen hij te Minsk aankwam, kon Davout veilig aannemen, dat Bagration zich in elk geval den omweg over Bobruisk zou moeten ge­ troosten om zich met het Iste Westerleger te vereenigen. (1) Bij eenige waakzaamheid zijnerzijds wist Davout, dat Bagration

(1) Zie hierbij PL II en Pi. III.

4

50 hem niet zou kunnen ontsnappen, en scheen het hem — blijkens zijn bericht aan Napoleon, van 9 Juli — het best toe, na eenige dagen rust, te marcheeren „dans la direction de Mohilef „faisant occuper par ma gauche Borisof, qui se trouve sans „troupes et dont les travaux sont peu avancés.” Ook de Keizer had reeds overwogen wat thans het naaste doel voor het Iste Korps moest zijn. Op denzelfden dag (9 Juli) schreef hij aan Davout o. a.': „Je vous suppose aujourd’hui „à Minsk.........Je suppose que Bagbation et Platof se dirigent „sur Bobruisk........ Ils tacheront d’arriver à Orcha et Vitebsk „avant nous. Je pense donc qu’avec les divisions Compans et „Dessaix etc. vous devez vous diriger sur Borisof et Orcha.......” Was er dus tusschen Napoleon en Davout verschil van gevoelen omtrent den te volgen weg, en kon de maarschalk wat dit aangaat, zooals blijken zou, zijne meening volgen, beiden kwamen daarin overeen, dat in elk geval Borisof veel aandacht verdiende. „ J’attache beaucoup d’importance et j’éprouverai de la „satisfaction à vous savoir maître de Borisof”, luidde ’s Keizers schrijven aan Davout van 11 Juli 8 uur v.m. Reeds vóór de ontvangst van dien brief had de maarschalk, op 11 Juli, bevelen gegeven aan den bekenden cavalerie-generaal Bobdesoulle om Borisof te gaan bezetten. „C’est un point important pour nous ; „il faut y partir ce soir avec le Bme de Chasseurs, le 6me de „hussards, un bataillon du 25me et deux pièces de canon que „je mets à votre disposition”, zoo luidde de order in hoofdzaak. Na een nachtmarsch van meer dan 70 K.M. kwam de generaal Bobdesoulle, te 8 uur v.m. van 12 Juli met zijne uiterste cavalerie-patrouilles te Borisof aan, en daar geen Russische troepen meer vindende (1), had hij aan de nog onder weg zijnde afdeelingen van het 3de Chasseurs en het bataljon van het 25ste regiment order gegeven, dat zij den 12den niet verder dan Sjodin zouden marcheeren want „ce bataillon est tres fattile, „beaucoup d’hommes sont atteints de diarrhée.” (2)

(1) Het was niet juist wat Davout aan Napoleon schreef in zijn bericht van 9 Juli dat Borisof »se trouve sans troupes". Er was een zwakke Bussische bezetting die bij de nadering van de Franschen naar Mohilef week. (2) Het rapport van generaal Bobdesoulle aan den maarschalk Davout , verzonden uit Borisof op 42 Juli te 8 uur n.m. wordt hier ten deele opgenomen, omdat daaruit kan blijken, dat ook bij het 25e Begiment, een zuiver Fransch regiment behoorende tot de 5de Divisie (geùeraal Compans) en 9 Juli te Minsk aangekomen — een regiment dat,

oi Nu zijn linkerflank door het bezetten van Borisof gedekt zoü zijn, kon Davout bevelen geven voor den verderen marsch naar Mohilef. Wij zullen zijn legerkorps daarbij niet volgen, omdat het 33ste R. L. I. eene andere bestemming kreeg, en slechts volstaan met er aan te herinneren, dat Bagration getracht heeft te voldoen aan den last van Keizer Alexander, over Mohilef naar Orsza en Witebsk te trekken, ter aansluiting aan het Rus­ sische leger onder Barclay, doch dat hem dit door den maar­ schalk Davout bij Mohilef werd belet. De ontmoeting tusschen de Fransche en Russische troepen op 23 Juli leidde tot een scherpen strijd, bij Saltanowka, welke eindigde met eene terug­ trekkende beweging der Russen. (1) Over Nov. Bichof, Propoisk, Mtislawl marcheerde Bagration naar Smolensko waar hij 2 Augustus aankwam. Het Russische Iste Westerleger onder Barclay was op dit oogenblik nog slechts één dagmarsch ten W. van Smolensko. Davout waagde het niet den Dnieper over te trekken en op Bagration’s linkerflank te vallen, omdat hij vreesde alsdan tusschen het Iste en Ilde Westerleger te worden gekneld. Hij bleef tot 28 Juli te Mohilef, en marcheerde toen in noordelijke richting naar Orsza, waar hij 30 Juli aankwam.

Aangezien Minsk een belangrijk strategisch Ipunt was, dat bezet behoorde te blijven — en dit te meer omdat bekend was dat te Mosyr, het Korps Russen onder generaal Ertel stond in vergelijking met de troepen der 4de Divisie, geen groote marschen had gemaakt — nog veel personeel ontbrak. Als middel tegen de diarrhée vermeldt Bordbsoulle aan het slot van zijn rapport: «On m’a dit qu'une croûte de pain grillée enfoncée danaïde l’eau de vie nous garan­ tirait de cette maladie, en prenant de cette eau de vie matin et soir." De vraag is of de brandewijn, die in groote hoeveelheid in de landstreek te krijgen was en gebruikt werd, niet veel heeft bijgedragen tot verzwakking van den physieken weerstand der

S0(l)tevólgens Bogdanowitsch. I Dl. bladz. 196 verloren de Franschen 3400 man, waaronder 500 gevangenen, en de Russen: 564 dooden, 1346 gewonden en 595 ver-

misten, totaal ± 2500 man. De Keizer gaf aan zijn minister Maret te Wilna op, dat Davout »na eu tués ou .blessés qu'une centaine d’hommes (!). Les Russes ont eu un millier d’hommes tués, .blessés ou fait prisonniers"; die den slag bijwoonde, vermeldt in zijn reeds herhaalRôder von Bomsdorff, Todten und Blessirten hat der Feind 3 bis 4000, wir delijk genoemd werk: .An .beinahe 3000 Mann gehabt”. . , Deze opgave is, "voor zoover het Fransche leger betreft, in overeenstemming met die van Boodanowitsch. Zeker is het in elk geval dat Napoleon^ bericht onjuist was. De bedoeling, met die opgave aan Marbt beoogd, was natuurlijk, de te Wilna vei-

blijvende vreemde gezanten in te lichten (I).

52 (zie slot Bijlage 3) —, bestemde maarschalk Davout het 33ste R. L. I. tot bezetting van Minsk. „Je laisse ici” — schreef hij 13 Juli te 3 uur n.m. aan Na­ poleon — „le 33e régiment d’infanterie légère.” Hoe weinig gunstig hij echter over het korps, en ook over den divisiecommandant, generaal Dessaix, dacht, kan men afleiden uit hetgeen hij daarop laat volgen: „J’avais presque envie d’y „laisser son général de division ; ce régiment n’a encore aujourd’hui „que la moitié de son monde présent, et d’ailleurs je ne pourrais „compter sur de la canaille pareille.” (1) Het is voorzeker, op zijn zachtst genomen, al zeer vreemd dat de maarschalk, tot het bezetten van zulk een gewichtig punt „canaille” bezigde waarop hij niet kon rekenen, en waarvan de sterkte — volgens zijn brief aan den majoor-generaal van 14 Juli — zou bedragen „environ 2000 hommes quand les „hommes en arrière auront rejoint.” Daar volgens zijn opgave aan den Keizer op 13 Juli, de helft van het regiment present was, zouden er dus nog ongeveer 1000 man ontbreken en „en arrière” zijn. Behalve het 33ste R. L. I. liet de maarschalk ook den generaal Babbanègee te Minsk achter, terwijl door den Keizer tot bevel­ hebber van de stad en omstreken, met den titel van gouverneur, bestemd was de generaal Beonikowsky. Zoo het personeel van het 33ste R. L. I. verwacht had, dat, nu het geheele regiment te Minsk bijeen whs en als bezetting van de stâd een bepaalde taak te vervullen kreeg, een tijdperk van kalmte en rust was aangebroken, zal het teleurgesteld zijn geworden door de order van Davout aan generaal Baebanègee om een der batal­ jons naar Borisof te zenden, ten einde de aldaar op 12 en 13 Juli aangekomen troepen (zie bladz. 50) aftelossen, opdat deze voor den verderen marsch naar Mohilef beschikbaar zouden komen. Te Borisof werd generaal Boedesoulle vervangen door generaal Geouchy, en deze ontving van den maarschalk de mededeeling dat uit Minsk een bataljon infanterie en twee stukken geschut zouden worden afgezonden, ter bewaking van de brug te Borisof. „Etablissez-le (het bataljon) sur l’autre „rive — zoo schreef Davout verder — pour mettre ce pont à (1) Waarmede de generaal Dessaix deze weinige ingenomenheid van den maarschalk had verdiend, is ons niet geblekep. Zeker is dat Davout vroeger een betere gedachte omtrent dien generaal had., (Zie Margueron. . Tome II, brief van Davout aan Napoleon dd. 6 April 1811).

58

,,1’abri d’un coup de main. Il nie semble qu’on pourrait utiliser „les ouvrages sur les deux rives. ... „Laissez une instruction au chef de bataillon pour les dispo­ sitions qu’il aura à faire, et donnez lui le commandement de „la place. Vous assignerez à ce bataillon des casernes, si les „Russes en avaient, ou des granges, car il ne doit pas être au „bivouac, ni dans la ville”. Ingevolge de vermelde bevelen bestemde de generaal Babba­ nègbe het 3de bataljon van het 33ste R. L. I., onder bevel van den luitenant-kolonel Schuubman, tot bezetting van Borisof. Op 16 Juli marcheerde dit bataljon met twee Saters naar genoemde plaats, en 18 Juli kwam het daar aan. De marsch geschiedde onder gunstige omstandigheden, „de weg voerde door prachtige dennenbosschen”. Te Borisof vond de overste Schuubman de instructie van Gbouchy , en weldra kon hij ontwaren hoezeer rust, het ’s nachts onder dak zijn en een geregelde voldoende voeding, zijne sol­ daten weder op kracht brachten. Ten einde de verpleging van zijn bataljon ook voor de naaste toekomst te verzekeren, legde hij een magazijn van levensmiddelen aan, en zorgde hij voorts dat door een nauwgezetten wachtdienst de bruggen en ook de stad werden beveiligd. Veel achterblijvers van het inmiddels naar Mohilef gemar­ cheerde Ie Korps werden door het 3de bataljon te Borisof ver­ zameld, en na eenige rust, met kleine detachementen naar het legerkorps gezonden. Voor de drie andere bataljons van het regiment te Minsk was de dienst evenmin bezwarend. De destijds uit 1400 huizen bestaande en 9000 inwoners tellende stad leverde,, in voldoende hoeveelheid, alles wat het garnizoen aan levensmiddelen en verder onderhoud noodig had. Noch officieren, noch minderen mochten echter in de stad logeeren. De maarschalk had dit ver­ boden in zijn schrijven van 15 Juli, uit Igumen, aan generaal Babbanègbe; de troep moest onder dak komen „dans les granges „avec de la paille et les officiers à coté, de manière qu’au "premier coup de feu tout soit réuni”. Overigens bevatte de brief een betuiging van ingenomenheid met de door generaal Babbanègbe betoonde werkzaamheid ter uitvoering van de instructiën, welke Davout hem had gegeven; alsmede met het feit „que les postes s’organisent et que l’hôpital est très soigné . De maarschalk besloot zijn schrijven met de aanbeveling, dik­

54

wijls het hospitaal te inspecteeren, en menigmaal appèl te laten houden, „enfin de mettre l’ordre partout. Vous avez „pour cela le 33e”. ■ Ware te Minsk geen bezetting achtergelaten „pour la police „du pays et la colonne mobile” (volgens een brief van Davout aan Bronikowsky, dd. 16 Juli) dan zou de stad weldra te gronde zijn gericht door de rooverijen en plunderingen, welke door duizenden „trainards” van het Korps van Davout, in den omtrek werden bedreven. Ter beteugeling van dit kwaad zond de gouverneur van Minsk, generaal Bronikowsky, herhaaldelijk detachementen uit van het garnizoen. Deze afdeelingen, aan­ gevoerd door een hoofdofficier, hadden in opdracht, alle dolende en maraudeerende militairen die men aantrof, aan te houden en onder gewapend geleide naar Minsk te brengen, alwaar een krijgsraad was ingesteld om hun gedrag te onderzoeken. Voor niet weinigen volgde daarop een doodvonnis. Ook den majoor Everts viel de opdracht ten deel, met eene dergelijke colonne — welke volgens zijne opgave bestond uit 1000 man van het 33ste R. L. I. en eenige Poolsche lansiers — uit te rukken. Den tweeden dag na zijn afmarsch uit Minsk kon hij reeds 500 achterblijvers en maraudeurs ontwapend naar genoemde stad doen brengen. Werd door dergelijke militairen verzet gepleegd, dan werden zij op staanden voet gefusilleerd. Acht dagen bleef de majoor Everts op die wijze werkzaam; volgens zijne „Mémoires” zond hij dagelijks honderden „trainards” naar Minsk. Aldaar werden na onderzoek, alle bruikbaren in detachementen samengevoegd, en naar hunne korpsen gedirigeerd. Na terugkomst van den majoor Everts, kreeg de luitenantkolonel de Jongh een dergelijke taak te vervullen. Uit geen enkel rapport, noch uit eenige aanteekening of op­ merking [blijkt, dat op die wijze ook een groot aantal achter­ blijvers van het 33ste R. L. I. werden teruggevonden. Trouwens, een sterktestaat van 1 Augustus, door den maarschalk Davout aan Napoleon gezonden, vermeldt dat het 33ste R. L. I. toen nog 917 man „en arrière” had. (1) Davout verstond onder die (1)

Bij » » » » >

het » » » » »

85e 108e 25e 57e 61e 111e

R. I. waren len arrière” » » » » » » » » » $ » » » > )) » » )> » »

368 192 137 323 343. 324

man. » » 9 9 >

55

uitdrukking: „des hommes égarés sur lesquels je n’ai aucun „renseignement.” Evenwel al had de maarschalk omtrent deze militairen „aucun renseignement”, dan was daarmede niet tevens gezegd dat allen die „en arrière” waren, achterblijvers waren in den kwaden zin van het woord. Hoevelen hunner zijn niet aan den weg blijven liggen, en van honger en vermoeienis bezweken, zonder dat men bij de compagnieën daarvan kennis droeg? Hoevelen zijn „en arrière” niet gedood door de ver­ bitterde boeren die te voren door anderen beroofd of geplunderd waren? Hoe velen zijn niet opgenomen in geïmproviseerde zoogenaamde hospitalen, welke in de Russische steden en dorpen werden opgericht, en hoevelen zijn daar niet bezweken? Zulke vragen — hoewel niet met nauwkeurigheid te beant­ woorden — zijn te meer gewettigd, wanneer men weet dat, volgens de officieele opgaven, op 19 Juli, alleen te Wilna reeds 3000 zieken in de hospitalen waren; op 27 Juli was dit.getal gestegen tot 3600. En hoe slecht deze zieken het daar hadden, ook dit wordt in een officieel stuk toegelicht door generaal Montaigu in zijn rapport aan den Keizer van 27 Juli. „La ville (Wilna)” — zoo luidt het daarin — „n’a encore rien „fourni pour leur soulagement, soit en bois de lit, couvertures „ou matelas ou paille; les malades sont couchés sur la pierre; „on leur distribue des drogues, que les chirurgiens ont fait „acheter dans la ville”. G-elukkig dat dit rapport althans een nuttige aanvulling vormde van een schrijven van Maret, hertog yan Bassano, dd. 26 Juli aan den Keizer gericht en over het­ zelfde onderwerp handelende doch in een gunstigen zin. „J’ai „visité hier et aujourd’hui” — schreef deze minister — „tous les „hôpitaux dans le plus grand détail; ils m’ont paru pourvus de „vivres en quantité suffisante et d’assez bonne qualité, à l'ex­ ception du pain, qui serait assez bon si la manutention était „meilleure. Quant aux fournitures, trois hôpitaux seulement „sont dans un état tolérable”. Wanneer men nu nog weet, dat deze zoogenaamde hospitalen waren gevestigd in kerken, en qat _ ook volgens opgave van Maret — alle soorten van zieken en gewonden, schurftigen en venerischen door elkander lagen en toen nog gescheiden moesten worden, dan kan men zich eenigermate voorstellen, dat de zieken in dergelijke inrich1 tingen niet spoedig genazen en dat er velen bezweken. Zou men nu werkelijk kunnen meenen dat, in die verwarde toe­ standen, aan de inmiddels honderden kilometers verder opgerukte

56 legerafdelingen, nauwkeurige opgaven werden gedaan omtrent de militairen die in dergelijke hospitalen werden opgenomen, en daar het leven lieten? Het is inderdaad onaannemelijk, en wij gelooven dan ook. met recht te mogen zeggen dat er, in het bijzonder van het 38ste R. L. L, dat zooveel meer dan eenig ander korps, had moeten prestoeren en veel meer in detachementen voor verkenningen en veiligheidsdienst was ge­ splitst geweest, een aanmerkelijk aantal van de als „en arrière” te boek staanden, de eeuwige rust waren ingegaan. Nu en dan werden ' de regimenten eenigermate aangevuld door de „bataillons de marche”, gevormd uit herstelde zieken dan wel terecht gekomen afgedwaalden ; later ook gevormd door afgeëxerceerdé recruten uit de depóts. Doch in de eerste weken was die aanvulling althans voor het 33ste R. L. I. niet van veel beteekenis. Zoo inspecteerde de Keizer op 13 Juli 1812 een o. m. te Wilna aangekomen „bataillón de marche” bestemd voor de divisie van generaal Dessaix. Dat bataljon (!) bestond uit: 1 onderofficier en 67 soldaten voor het 33ste R. L. I., 25 soldaten voor het 85ste en 36 voor het 108ste Regiment. Daags te voren waren deze detachementen op last van Na­ poleon geïnspecteerd geworden door den generaal Mouton, ad­ judant van den Keizer. „La santé de ces soldats paraît avoir „souffert” meldde hij aan den Keizer. „On fait recevoir dans „les hôpitaux ceux qui ne peuvent pas continuer leur marche. „Ces soldats ne reçoivent que la demi-ration de pain”. Zeker geen middel, om die zwakke menschen op kracht te brengen. Waar een Fransche maarschalk en, op zijn voetspoor meer dan een Fransche schrijver, het 33ste R. L. I. hebben voorge­ steld als. een ordelooze bende, die niet waard was te dienen in een Fransch legerverband, als een troep waarop niet viel te rekenen, was het noodig dat wij op zulke voorstellingen ook eens eenig ander licht lieten schijnen. Maar al te zeer worden de rampen en ontzettende verliezen welke Napoleon’s strijd­ macht in 1812 had te lijden, aan de koude geweten. Het is daarom niet ondienstig er op te wijzen, hoezeer reeds in de eerste weken van den veldtocht het leger gesloopt werd door gebrek en door ondoelmatig gebruik van kracht. En dat zelfs in ’s Keizers naaste omgeving reeds in de Julimaand van 1812 schromelijke wanorde viel waar te nemen, kan blijken uit het1 feit, dat generaal Caulaincourt , de commandant van het Groot Hoofdkwartier van Napoleon, dezen op 29 Juli berichtte, dat

57

bij de troepen van het Keizerlijk hoofdkwartier, bestaande uit 2 bataljons flankeurs van de Keizerlijke Garde en 2 bataljons Italianen van de Koninklijke Garde, „les bataillons du régiment de „flanqueurs ont été les premiers à donner l’exemple du désordre”.

Het 33ste R. L. I. bleef het verdere gedeelte van de maand Juli en gedurende de eerste helft van Augustus op zijne stand­ plaats te Minsk, met het 3de bataljon gedetacheerd te Borisof. Bevat het rapport van generaal Bronikowsky aan Maret, dd. 16 Augustus, de volledige waarheid, dan was het regiment, waarover op 15 Augustus, ’s Keizers verjaardag, revue werd ge­ houden door den gouverneur, er getuige van dat dit feest „a été célébrée par les habitants de Minsk avec des transports „de joie et un enthousiasme inépuisable”. Dit feest zal dan een goed slot zijn geweest voor de betrek­ kelijk aangename dagen welke het korps sedert 13 Juli had gehad. Immers den volgenden dag kwam er voor één —, en kort daarna ook voor de andere bataljons een wijziging in hunne bestemming. / Reeds op het einde van Juli had de Keizer aan maarschalk Davout niet onduidelijk te kennen gegeven, dat het overweging verdiende het 33ste R. L. I. niet te Minsk, als bezettingstroep, te gebruiken. „Je suppose”, schreef de Keizer dd. 31 Juli, „que „le 33e régiment d’infanterie légère doit se réorganiser; il serait „assez important de faire qu’il vous rejoigne. Un jour d’affaire „cela se battra et occupera son poste dans un bois, en tirail„leurs..........” Doch Davout meende niet ten onrechte dat Minsk niet mocht ontbloot worden ; integendeel, sedert hij rapporten had ontvangen dat de generaal Ertel (zie bladz. 51) naar Bobruisk was opge­ rukt, had hij prins Poniatowsky, commandant van het 5de Fransche legerkorps, hetwelk toen bij Igumen was, op 24 Juli onder de aandacht gebracht dat, waren die rapporten juist, het noodig was „de couvrir Minsk par un corps de troupes assez nombreux”. Op 1 Augustus kwam Davout daarop nogmaals terug: „Je prie Votre Altesse” — zoo schreef hij aan Ponia­ towsky te Mohilef — „de prendre des mesures pour couvrir Bo„bruisk au moins à une certaine distance ainsi que je lui en „ai parlé dans le temps”. Het resultaat van de over deze zaak gevoerde gedachten­ wisseling was, dat de Keizer gelastte dat, zoowel het te Borisof

58

aanwezige 3de bataljon, als het te Minsk verblijvende 2de bataljon van het 33ste E. L. L, na zich te Borisof te hebben vereenigd, zich zouden begeven naar Dubrowna, aan den grooten weg van Orsza naar Smolensko, om aan te sluiten bij het Iste Korps, Het 1ste en 4de bataljon zouden voorloopig nog ter beschikking blijven van den gouverneur van Minsk, ten einde te worden gebezigd tot beveiliging van de stad en van de gemeenschapslijn met' het Iste Korps tegen ondernemingen van Russische afdeelingen uit Bobruisk of uit Mosyr, waaromtrent verschillende geruchten werden verspreid. Het 2de bataljon onder bevel van den luitenant-kolonel la Serre marcheerde 16 Augustus uit Minsk naar Borisof, en kwam met het 3de bataljon onder den luitenant-kolonel Schuurman te Dubrowna aan. Aldaar vonden de bataljons de order om door te marcheeren naar Smolensko, waar zij in het laatst van Augustus binnentrokken. Het 2de bataljon had daartoe 325 K.M., het 3de bataljon 245 K.M. afgelegd. Voordat wij thans verder deze bataljons, alsmede de te Minsk achtergeblevenen, in hunne lotgevallen volgen, zal het goed zijn, met enkele woorden in herinnering te brengen wat in­ middels bij het Groote Leger onder ’s Keizers persoonlijk bevel was voorgevallen en in de eerste helft van September plaats had ; voorts, wat mede ten gevolge daarvan, bij de Russen was geschied. (Zie hierbij PL I.)

De handelingen van Napoleon ten aanzien van het Russische Iste en Ilde Westerleger hadden de generaals Barclay en Bagration gedwongen tot een excentrischen terugtocht. Voor eerstgenoemden generaal als aanvoerder van het Iste Westerleger kwam daarbij nog dat, door verschillende invloeden in het Russische hoofdkwartier en bij Keizer Alexander, werd bewerkt dat in de richting van het verschanste kamp van Drissa aan de Duna werd geretireerd. Of Napoleon, dezen loop van zaken aanschouwende, bij nadere overweging niet tot het besluit zal zijn gekomen dat hij, door zijn eigen handelwijze met betrekking tot het Korps van Davout, er toe heeft medegewerkt dat de Russische legers, die zich* niet konden vereenigen, aan het door den Franschen Keizer zoo begeerde standhouden niet dachten, zal hier niet verder worden onderzocht ; we volstaan met de vermelding dat, terwijl het Ilde Russische leger onder

59 Bagbation den reeds vroeger omschreven marsch maakte over

Wolkowisk, Slonim, Nikolajef, Nov. Swirzen, Sluskz, Glusk, Bobruisk, Rogatchef, Nov. Bichof, Saltanowka bij Mohilef, terug naar Nov. Bichof, Propoisk, Mtislawl naar Smolensko trok, alwaar ten slotte de vereeniging van beide legers plaats vond. Zonder hier in bijzonderheden te vermelden hoe het Iste Westerleger van Barclay door Napoleon werd vervolgd, moge worden volstaan met de mededeeling dat de Keizer, over Swir, Globokowo, Uchatsch en Witebsk trekkende, ten laatste ten westen en zuidwaarts van Smolensko het Garde Korps met de Iste, lilde, IVde, Vde en VUIste Korpsen en drie Korpsen reserve cavalerie bijeen had gebracht, en dat hij met deze macht op 16 en 17 Augustus bij Smolensko den Russen slag leverde, welke zoowel aan Fransche als aan Russische zijde zware ver­ liezen veroorzaakte en met den terugtocht der Russen in de richting van Moskou eindigde. Het Hde en het Vide Fransche legerkorps waren bij Polotsk achtergebleven tegenover het Iste Russische legerkorps onder generaal Wittgenstein , en dekten als het ware de linkerflank van de Fransche hoofdmacht. Op overeenkomstige wijze werden het Oostenrijksche hulpkorps, het Vilde Korps, de divisie Dombrowsky van het Vde Korps met het cavalerie-korps van Latour-Maubourg, op de rechterflank van de Fransche hoofd­ macht gebezigd, respectievelijk bij Slonim, Chomsk en ten zuiden van Mohilef. Het Xde Korps onder maarschalk Macdonald stond voor Riga, met detachementen in de richting van Polotsk tot verband met het Hde Korps. Niettegenstaande de hoofdmacht van het Fransche leger, sedert het begin van den veldtocht, reeds meer dan 100.000 man had verloren, zoo door gebrek en overmatige inspanning als door de geleverde gevechten, en ook de achterwaarts of op de flanken aanwezige Fransche korpsen aanmerkelijk in getal­ sterkte waren achteruitgegaan, besloot Napoleon, na den strijd bil Smolensko, nog verder in Rusland door te dringen, en stelde hij zich ten doel, Moskou te bereiken, ten einde, door het bezetten van de oude hoofdstad van het groote Tsarenrijk, zijn’ tegenstander tot den vrede te dwingen. Het behoeft geen betoog dat, zelfs indien bÿ den verderen marsch oostwaarts over een afstand van meer dan 41o K. ., geen groote veldlagen werden geleverd, de bescherming van

60

flanken en rug van het zoover van zijn basis verwijderde hoofd­ leger, nog meer aandacht en ook meer troepen zou gaan vorderen. Doch zonder strijd zou het doel niet worden bereikt. Nog een zeer belangrijk gevecht, bij Valoutina Gora op 19 Augustus, en een groote veldslag bij Borodino of aan de Moskowa op 7 September zouden noodig zijn voordat de Fransche troepen Moskou konden betreden. Het verlies van Smolepsko had ten gevolge, dat Keizer Alexander, ook met het oog op den wensch van het Russische volk dat het opperbevel niet langer zou blijven aan Barclay, die geen Rus was van geboorte, den generaal der infanterie Kutusof aan het hoofd stelde van de Russische krijgsmacht. Deze 67-jarige opperbevelhebber had in het Russische leger een zeer goeden naam, en had gedurende zijne langdurige militaire loopbaan met zeer veel onderscheiding gediend. Hij was naar aller meening de aangewezen man om de zoo uiterst gewichtige taak welke hem, tegen zijn wensch, werd opgedragen, naar eisch te vervullen. Den 21sten Augustus bij het leger aan­ gekomen, zag hij zich door de omstandigheden gedwongen, met zijn omstreeks 120000 man sterke macht, den grooten strijd bij Borodino op 7 September te aanvaarden, ten einde te trachten Napoleon’s verderen marsch naar Moskou tot staan te brengen. De uiterst bloedige slag kostte den Russen ruim 40000, den Franschen omtrent 30000 man, (1) en eindigde met een langzamen terugtocht der Russen naar Moskou, alwaar zij op 14 September doortrokken. Het Fransche hoofdleger, vóór den strijd bij Smolensko nog ongeveer 185000 man tellende, had bij deze stad en het gevecht bij Valoutina Gora ruim 20000 man verloren; daarbij gerekend het verlies op de marschen tusschen Smolensko en Borodino, en in aanmerking nemende, dat van het hoofdleger ongeveer 27000 man waren gedetacheerd, is het verklaarbaar dat Napoleon in den slag bij Borodino slechts 130000 man in het vuur bracht. Bij den voortgezetten tocht naar Moskou bleven van Napoleon’s troepen nog eenige duizenden achter, zoodat de Keizer ten slotte met niet veel meer dan 95000 man deze stad binnentrok, kort nadat zij door de Russische troepen was verlaten (14 Sept.). In het midden van September was de algemeene verdeeling (1) Volgens de opgave van Bogdanowitsch.

II Dl.

61 van de Fransche en van de Russische strijdkrachten over het reusachtige operatietooneel in groote trekken als volgt: (1)

Fransche Leger: te en bij Moskou onder rechtstreeksch bevel van den Keizer, het Garde Korps, het Iste, lilde, IVdeKorps, de helft van het Vde, en drie Korpsen cavalerie, te zamen geschat op ± 95000 man; bij Mojaïsk, het VUIste Korps, nog slechts ± 2000 man sterk ; bij Polotsk het Ilde en Vide Korps onder maarschalk Oudinot, ongeveer 30000 man; bij Bobruisk, de Divisie Dombrowsky van het Vde Korps, sterk hoogstens 5000 man; bij Kowel, het Vilde Korps onder generaal Reynier en het Oostenrij ksche Korps onder den generaal Schwarzenberg , te zamen 40000 man; op marsch naar Smolensko het IXe Korps onder maarschalk Victor, ruim 30000 man; tusschen Riga en Dunaburg, het Xde Korps onder maarschalk Macdonald, nog ruim 25000 man sterk.

Russische Leger: de opperbevelhebber Kutusof met de vereenigde vroegere Westerlegers, sterk ± 70000 man, doch na enkele dagen aangevuld door militie- en linietroepen tot + 110000 man, ten zuiden van Moskou bij Podolsk en Krasnoi Pachra; generaal Wittgenstein met 40000 man tegenover Polotsk; generaal Steinheil (ook- wel Steingel genoemd) met 12000 man uit Finland op marsch ter ondersteuning van Wittgenstein ; ‘ de legermacht van generaal Tchitchagof , die tegen de Turken had gestreden, vereenigd met die van generaal Tormasof, in de omstreken van Lusk, te zamen 65000 man; generaal Ertel bij Mosyr met ruim 12000 man; generaal Ignatief te Bobruisk met ± 5000 man; generaal Esser te Riga met + 8000 man. ; Na dit zeer globale overzicht van den loop der gebeurtenissen tot ongeveer half September, hetwelk evenwel onmisbaar is, om hetgeen met en bij het 33ste R. L. I. voorviel te kunnen verklaren en begrijpen, kan thans tot dit korps worden terug­ gekeerd. (1)

Zie hierbij Plaat IV.

62 Op 30 of 31 Augustus 1812 waren het 2de en 3de bataljon van het 33ste R. L. I. aangekomen te Smolensko, alwaar de generaal Barbanègre , vroeger brigade-commandant bij de divisie Dessaix, als gouverneur het plaatselijk commando voerde. Zij vonden de stad voor een groot deel door brand en door geschutvuur verwoest, en door de inwoners verlaten; wat er nog aan huizen met een dak staande was gebleven, was overvuld met gewonden, wien het echter aan de allernoodigste geneeskundige hulp en aan eten en drinken ontbrak, tengevolge waarvan reeds een groot aantal lijders waren be­ zweken. Evenwel hadden de bataljons met hetgeen in het overschot der oude stad voorviel geen bemoeienis, omdat zij waren bestemd tot bezetting van het bruggenhoofd aan de Dnieper op den rechteroever tegenover de stad, alwaar zij afdeelingen van de Jonge Garde hadden afgelost. Om in hun onderhoud te voorzien, moesten de bataljons in den omtrek het noodige gaan zoeken en nemen; aangezien echter de naaste omtrek der stad zoo goed als leeggeplunderd was door het Groote Leger, hetwelk aldaar op 16 en 17 Augustus slag had geleverd, moest men, tot zelfs op twintig uren gaans van den grooten weg af, — zooals men dit bij het leger noemde — „op corvee gaan” om levensmiddelen te verkrijgen. Dat onder deze omstandigheden door de bataljons met ingenomenheid op 9 September de order werd ontvangen, Smolensko te verlaten en het Groote Leger naar Moskou te volgen., kan geen ver­ wondering baren, en met opgewektheid werd dan ook op 10 September de marsch aanvaard. De bataljons vormden de hoofd­ macht van eene colonne, welke onder bevel stond van den Westfaalschen generaal Verduik (1), en waarin o. a. waren opgenomen de „Ouvriers du bataillon du Danube”, (2) en een bataljon van het Hessen Darmstadtsche Garde-Regiment. De marsch leidde over den grooten weg door Dorogobusch, (1) Franz Rôder noemt hem Dalowert. Zie Röder's werk: Napoleons gogen Russ/and ini Jahr 1812, Leipzig 1848.

Der Kriegszug

De order van den Keizer luidde : Ghjatsk, 2 Sept. 1812. ».......... Le 10 septembre, «le général Baraguay d’Hilliers fera partir de Smolensk sous les ordres d’un officier «supérieur qu'il désignera, une deuxième colonne composée de deux bataillons du 33e «léger avec leurs deux pièces de canon, formant 1200 hommes et du bataillon de «Hessen-Darmstadt formant 700 hommes”. Deze stcrkte-opgaven van den Keizer zijn evenwel zeer waarschÿnlijk te groot. (2)Het «bataillon du Danube”, dat in 1812 en 1813 bestond, behoorde, volgens de Tableaux van Martinirn, tot de «Ouvriers militaires de la Marine”,

63 Wiasma en Gjatz. Aanvankelijk, namelijk de eerste drie dagen, kon de beweging in de colonne vrij geregeld worden volgehouden, maar weldra konden de honderd stuks hoornvee, welke zij met zich voerde, de troepen niet bijhouden en moesten deze dieren achterblijven. Naarmate de colonne echter meer oostwaarts trok, werd de mogelijkheid eener geregelde verpleging weder meer bezwaarlijk en moesten de soldaten weer „op corvee” worden gezonden. Onderweg kwam de colonne tallooze geblesseerden tegen die, in den slag bij Borodino op 7 September gewond, Smolensko trachtten te bereiken. Om een denkbeeld te geven van de tooneelen van ellende welke de bataljons, te aanschouwen kregen, mogen hier eenige regelen volgen, overgenomen uit hetgeen de luitenant-kolonel Schuurman daarover opteekende: „De dorpen en steden waren tot den grond toe afgebrand. „Ik zag verscheidene gëamputeerden wier paarden voor hunne „wagens van honger waren doodgevallen, en nu ook, verstoken „van alles, hun einde op den weg zeiven moesten afwachten. „Ik zal nimmer vergeten hetgeen ik in een dorp, welks naam „mij ontschoten is doch gelegen tusschen Dorogobusch en „Gjatz, aanschouwd heb. Het dorp was met uitzondering van „een schuur geheel door de Russen afgebrand. In deze schuur „die aan eene zijde geheel open was, lagen ongeveer 2 à 300 „Fransche en Russische geblesseerden, aan een gure noorden„wind blootgesteld. Allen waren als het ware uitgehongerd, „velen hunner stervende, en anderen reeds levenloos. Ook „kwamen wij op onzen marsch verscheiden transporten krijgs­ gevangen Russen tegen, die door Westfaalsche troepen naar „Smolensko werden geleid. Het lot dezer ongelukkigen was „allerellendigst. Gebrek aan voedsel deed velen hunner neer­ hallen, en zij die wegens afmatting niet verder konden mar„cheeren, werden door hunne wreede geleiders op staanden „voet gefusilleerd. „Eenmaal kon ik mijne verontwaardiging niet weerhouden „en sprak ik den officier die een zoodanig transport comman„deerde hierover aan. Doch hij antwoordde mij, kortaf, dat, „zulks op bevel van den majoor-generaal geschiedde . Wat dit laatste betreft, in meer dan een werk over den Russischen veldtocht, vindt men vermeld, dat het fusilleeren van krijgsgevangen Russen, die niet meer konden marcheeren, geenszins een uitzondering was. Maar dat zulks geschiedde op

Ô4

last van den majoor-generaal Berthièr, is minder aannemelyk. Wel kan worden gezegd, dat aan vele Fransche krijgsge­ vangenen door de Russen een dergelijk lot werd bereid. Door Mojaïsk trekkende, kwam de colonne ook over het slag­ veld bij Borodino ; tusschen de tallooze dooden die nog onbegraven lagen, werden toen nog „een groot aantal geblesseerden gevonden „die door het eten van vleesch van doode paarden die in hun „nabijheid lagen, hun leven tot hiertoe hadden gerekt”. Reeds was de colonne op 23 September nog slechts 8 uren marcheeren van Moskou verwijderd, toen uit het Keizerlijk hoofdkwartier de order werd ontvangen tot halt houden bij het kasteel (1) van prins Galitzine, gelegen aan den grooten weg tusschen de dorpen Perkuschkowo en Koebinskoe, en tot het bezetten van genoemd kasteel. De aanleiding daartoe moet worden gezocht in de omstan­ digheid dat sedert de Franschen Moskou hadden bezet en Kvtusof ten zuiden van de oude hoofdstad zijn’ legermacht geconcentreerd had achter Podolsk en Krasnoi Pachra, degroote weg tusschen Moskou en Mojaïsk herhaaldelijk onveilig werd gemaakt door Russische ruiterafdeelingen, welke onder leiding van generaal Dorokof, als partijgangers oorlog voerden en aan de Franschen belangrijke nadeelen toebrachten. Zoo op 22 September toen een Fransch artillerie konvooi bij Perkuschkowo aan den grooten weg Moskou—Mojaïsk werd overvallen, naar het heette door 40 Kozakken, waarbij deze laatsten er in slaagden 15 caissons in de lucht te doen springen. (2) De Keizer gelastte dat de majoor Letort met 250 dragonders den weg naar Mojaïsk zou oprijden tot het kasteel van prins Galitzine, aldaar alle detachementen „cavalerie de marche” (3) zou aanhouden tot hij 1500 à 2000 ruiters had vereenigd, waarmede hij den weg (1)Volgens inlichtingen, ons welwillend van offlcieele zÿde uit Rusland verstrekt, was hetgeen hier kasteel wordt genoemd, in 1812 niet anders dan een landhuis. Evenwel stond het in genoemd jaar bÿ de Franschen bekend als kasteel. De Keizer overnachtte daar van 13 op 14 September. (Zie: Journal du Maréchal de Castellane 1804-1862. Paris 1895. Tome I, waar hij op 13 September schrÿft: » J’accompagne l’Empereur. Nous nous arrêtons à deux lieues et demie à une habitation du prince Galitzin, située sur le bord d'un lac d’une lieue. C’est . . . le seul véritable château’’). (2) Zie: Brief van den majoor-gèneraal Berthier aan maarschalk Mortier, gou­ verneur van Moskou, dd. 22 Sept. 1812, 4 uur n.m., vermeld bÿ Fain. Manuscrit de mil huit cent douze. Tome II. 151. (3) Detachementen ruiters welke, wegens verschillende redenen achtergebleven, op marsch waren'naar de regimenten waartoe zÿ behoorden.

,

65

Moskou—Mojaïsk moest beveiligen. Weinige uren later werd echter in plaats van 40, reeds gesproken van 5 à 600 Kozakken, „qui ont infesté la route de Mojaïsk”, en werd erkend dat er behalve de 15 caissons nog ongeveer 200 ruiters van 2 „escadrons de marche verloren gingen; (1) bovendien werd aan generaal St. Sulpice opgedragen, in geval van nood, met al zijne dragonders den majoor Letobt te ondersteunen. Aan genoemden generaal werd, namens den Keizer, nog medegedeeld dat Napoleon groot gewicht hechtte aan het vrijhouden van den weg Moskou— Mojaïsk, en zich op hem verliet, terwijl er door Napoleon nog aan werd toegevoegd: „II serail nécessaire qu’il (gen? St. Sulpice) „tâchât de savoir s’il existe encore des Cosaques détachés pour „les poursuivre”. (2) De twee bataljons van het 33ste R. L. L, het detachement Hessen-Darmstadtsche Garde en de „Ouvriers de la Danube”, nu waren bestemd tot steun van de Garde-dragonders bij de ver­ vulling van de aan dezen opgedragen taak. Reeds den 25sten September had eene verkenning plaats, welke blijkbaar een gevolg was van de, hierboven gecursiveerde, aan generaal St. Sulpice medegedeelde meening des Keizers. In den morgen van dien dag werd aan den kolonel Mabthod (3) van de dragonders der Keizerlijke Garde opgedragen met 200 dragonders benevens een detachement van 300 man infanterie, te leveren door de bezetting van het kasteel Galitzine, eene verkenning te doen, (4) uitgaande van genoemd punt, in (1) Brief van Bbrthier aan maarschalk Mortier van 23 Sept. 1812, 4 uur v.m. vermeld bij Fain, II. Bogdanowitsch. Dl. II, bladz. 317, geeft op dat, volgens het officieele rapport van Dorokof, 56 caissons werden vernield en meer dan 300 man werden gevangen genomen. Volgens dezen schrijver bestond de geheele macht van generaal Dorokof uit het Lijf-dragonder regiment, het regiment huzaren Elisabethgrad en drie regimenten Ko­ zakken met een paar stukken licht geschut, in het geheel ongeveer 2000 man. (2) Brief van Napoleon aan Berthier , dd. 24 Sept. 1812 , vermeld door Fain. II. (3) Volgens de Tableaux van Martinien was hij Chef d’Escadrons. (4) Zie hierbij Pi. VI. De beschrijving van de wijze, waarop de verkenning ge­ schiedde, is ontleend aan: Der Kriegszug Napoleon’s gegen Kustland int Jahr 1812 von Franz Rôder, Leipzig 1848; voorts aan de aanteekeningen van den luitenantkolonel Schuurman, en aan de officieele rapporten, gedeponeerd in het krijgsgeschied­ kundig archief van den Russischen Generalen Staf, waarvan ons een afschrift gewerd door tusschenkomst van het Russische gezantschap in Nederland. De Eerste Luitenant van het 7de Regt. Inf. R. L. Schouten was zoo' welwillend

deze stukken in het Nederlandsch te vertalen.

5

66

zuidelijke richting naar den groeten weg Moskou-Borowsk, alwaar men vermoedde dat zich Russische ruiterafdeelingen bevonden. Het detachement infanterie, gevormd door 80 man van de „Ouvriers du Danube”, 80 van de Hessen-Darmstadtsche Garde en 140 man van het 3de bataljon 33ste R. L. I., zou onder bevel staan van den luitenant-kolonel Schuurman, commandant van genoemd bataljon. Het detachement Hessen werd aangevoerd door den kapitein Hoffmann , wien de eerste-luitenant Bodewijk graaf van Erbach en de tweede-luitenant Seyd (of Seitz?) ter zijde stonden. Te 6 uur v.m. van 25 September werd uitgerukt. De 200 Garde-dragonders vormden de voorhoede. Van af het kasteel Galitzine werd in zuidelijke richting voortgemarcheerd door eene zeer boschrijke streek. Na ruim twee uren marsch kwam de voorhoede op eene groote golvende vlakte, en ontwaarde daar, aan de tegenover­ gestelde zijde, talrijke gesloten afdeelingen vijandelijke cavalerie, welke oostelijk aan een bosch waren aangeleund, en zich uit­ breidden tot achter een dorpje, dat zich, als men uit het noorden op de vlakte kwam, rechts voorwaarts bevond. Dit dorpje was Bourtsévo, ten noorden van den grooten weg van Borowsk naar Moskou. De Russische cavalerie, (1) naar schatting door de Franschen ongeveer 2000 ruiters sterk — eene schatting die zeer nauwkeurig was — stond derhalve, naar deze beschrij­ ving te oordeelen, front naar het noordwesten. Zij had éclaireurs voor zich uit, welke met die van den kolonel Marthod in schermutseling kwamen. De kolonel beval aan zijne cavalerie, zich op het hoogste gedeelte der vlakte in bataille op te stellen, terwijl hij aan den overste Schuurman, die met de infanterie in den boschrand gedeployeerd stond, gelastte zijn detachement op honderd passen achter de cavalerie te doen opmarcheeren. Nadat dit was geschied, gaf de kolonel bevel aan de infanterie zich meester te maken van het genoemde dorp. Aan dien last werd nog toegevoegd dat de goede uitslag van de geheele ontmoeting, afhing van het nemen van dit dorp. De overste Schuurman marcheerde daarop naar het dorp en bezette het zonder veel moeite. (1) De Russen stonden onder bevel van generaal Dorokof. Zijne macht bestond uit het Lijfdragonder regiment, het regiment huzaren Elisabethgrad, en drie regimenten Kozakken met een paar stukken geschut.

67

De Garde-dragonders maakten vervolgens, op last van kolonel Mabthod, eene zwenking naar rechts met het doel op den linker vleugel der Russische cavalerie eene charge te doen. Doch toen de Russische commandant dit ontwaarde, deed hij zijn centrum en rechtervleugel uitkomen en met snelheid aan­ vallen op de chargeerende dragonders. Deze laatsten, door aanzienlijke overmacht in linkerflank en rug geattakeerd, werden geheel overhoop gereden en, voorzoover niet neêrgesabeld, volkomen uiteengedreven. Ziende wat er met de Garde-dragonders voorviel, trachtte de overste Schuubman nog, door uit het dorp te komen, de aan­ vallende Russen van de dragonders af te leiden. Doch hij slaagde daarin niet. Wat er nog aan Garde-dragonders overbleef, vlood in noordelijke richting naar het bosch. Thans was de infanterie het doel van de Russische aanvallen. De overste Schuubman liet onmiddellijk carré formeeren, en wachtte met kalmte de charge af. Niettegenstaande deze tot driemalen toe werd herhaald, slaagden de Russen er niet in, het carré te doorbreken. Telkenmale werd de aanval afgeslagen. Inmiddels had de overste Schuubman getracht, tusschen de charges in, en in carré marcheerende met tirailleurs op de flanken, zooveel mogelijk terrein te winnen, in de richting van den noordelijken boschrand. Kon hij dezen bereiken, dan was zijn troep verder in veiligheid. Doch de vijand begreep dit ook zeer goed, en deed eenige ruiters afzitten om met tirailleurvuur de infanterie bezig te houden, terwijl hij, om haar den terug­ tocht af te snijden, inmiddels twee eskadrons zond naar den boschrand dien de overste Schuubman hóópte te bereiken. De toestand werd elk oogenblik meer hachelijk en gevaarlijk, en wanneer de infanterie niet zeer spoedig in het bosch kon komen, zou een totale vernietiging van het kleine carré niet kunnen uitblijven, omdat de Russen ook hunne beide vuur­ monden begonnen te gebruiken. Onder deze omstandigheden kon alleen uitkomst worden verwacht van een snel en stout initiatief. De overste Schuurman deplbyeerde zijn carré en deed de vijandelijke cavalerie, die hem den weg versperde, met de bajonet aanvallen. Aldus maakte hij zich een opening in de ruitergelederen en sloop hij met zijne infanterie daardoor naar het bosch. Eenmaal tusschen de boomen, kon hij verder zoneter veel moeite den terugtocht naar het kasteel Galitzine voortzptten.

Aanmerkelijk waren de verliezen welke de Franschen hadden geleden. Van de Garde-dragonders waren er ongeveer 80 gedood, gewond of gevangen genomen. Tot de laatsten behoorden de kolonel Marthod , die zwaar gewond was. en op 5 October in krijgsgevangenschap overleed. De chef d’escadron Lérivint sneuvelde, de ritmeesters Hoffmeyer, Ligier en de luitenants Legrand, Hulot en Pisler werden gewond. Het detachement van den overste Schuurman verloor 2 officieren en 120 man. Volgens opgave der Bussen namen deze 1 kolonel, 4 officieren en 186 man gevangen; terwijl zij zelven een verlies leden van 25 dooden en gewonden; onder de laatsten de kolonels Siwers en Xilkof. De uitslag van deze zoogenaamde verkenning was voor den Keizer een zeer groote teleurstelling, niet alleen wegens de ernstige verliezen ■— welke bij een meer oordeelkundig op­ treden grootendeels vermeden hadden kunnen worden —, maar vooral omdat voldoende gebleken was, dat alleen een bijzonder krachtige dekking van de verbindingslijnen in den rug van het te Moskou verblijvende leger, in staat zou zijn de communicatie geopend en beveiligd te houden. Door het succes was de geestdrift der Russen belangrijk stijgende, en kon men er zich op voorbereid houden, dat dit uitnemend geslaagde middel om de Franschen te benadeelen meer en meer toepassing zou gaan vinden. Dat de verkenning eigenlijk dien naam niet verdiende, zal wel geen betoog behoeven. Hoe de kolonel Marthod er toe besloot om met een handvol dragonders een aanval te gaan doen op een tienvoudige" overmacht is onverklaarbaar. Wellicht hoopte de kolonel, door den schijn aan te nemen van een aanval op den linkervleugel der Russen, dezen te lokken in het vuur van de infanterie welke Bourtsévo had bezet; maar als dit zijn doel is geweest, heeft hij zijn 200 Garde-dragonders blijkbaar niet goed gedirigeerd en niet in de hand kunnen houden, ten éinde ze tijdig noordelijk te laten uitzwenken. De majoor-generaal Berthier noemde de z.g. verkenning „mal engagée”, een „mauvais engagêment”. (1) Dit oordeel was voorzeker niet, te streng.

(1) Zie: Brief yan Berthier aan den maarschalk Mortier, gouverneur van Moskou, dd. 26 Sept. 1812, opgenomen door Fain in zijn Manuscrit de mil huit cent douze. Tome IL

69

Nog twee dagen na 26 September bleven het 2de en 3de bataljon van het 33ste R. L. I. bij het kasteel Galitzine. Daarna ontvingen zij de order naar Moskou te marcheeren en zich weder bij het Iste Korps van maarschalk Davotjt te voegen. Onder stortregens en in de duisternis bereikten zij de oude Russische hoofdstad, en vonden zij kwartier in de door den brand gespaarde huizen van de voorstad Smolensko. Het is bekend hoe, korten tÿd nadat Napoleon zijn intrede in Moskou deed, in deze stad op tal van punten zware branden uitbraken, welke, op aandringen van graaf Rastopchin , gouver­ neur van Moskou, door de Russen zelven aangestoken, een groot deel van de stad in vlammen deden opgaan. Reeds in den avond van den dag waarop Napoleon Moskou binnenrukte, waren die branden begonnen. De Keizer was daardoor zelfs genoodzaakt geworden, zijn verblijf in het Kreml tegen een meer veilige plaats te verwisselen, en ware het niet dat zware stortregens ten slotte de branden hadden beperkt, voorzeker zou de vernieling van de geheele stad niet zijn uitgebleven. Immers alle bluschmiddelen waren verwijderd, de bevolking voorzoover nog in de stad aanwezig, stak geen hand uit tot stuiting van den brand, terwijl de Fransche militairen niet de middelen hadden, noch wisten te vinden om aan het vernietigend vuur paal en perk te stellen. Wel is waar werd een aantal brandstichters gefusilleerd, maar met deze terechtstellingen , doofde men het vuur niet. Volgens betrouwbare opgaven werd in drie etmalen bijna drie vierde deel van de stad in de asch gelegd; duizenden zieke en gewonde Russen, die zich niet meer konden redden, kwamen in de vlammen om. Te midden van de ontzettende verwarring, welke door den brand werd teweeggebracht onder de Fransche bezetting van de hoofdstad, werd door de troepen op groote schaal geroofd en geplunderd, en eerst na eenige dagen slaagde de Keizer er in, eenigermate de tucht te herstellen, welke door een en ander zoo sterk had geleden. Toen het 2de en het 3de bataljon van het 33ste R. L. I. Moskou binnenrukten, waren de ergste dagen reeds voorbij en was een meer geregelde toestand ingetreden. Toch viel het de van buiten komende officieren op, hoezeer, zelfs bij de Garde des Keizers, de goede orde en de krijgstucht hadden geleden en de banden van ondergeschiktheid waren verbroken.

70 Dagelijks hield Napoleon, tijdens zijn verblijf te Moskou, revue over een gedeelte der bezetting. Zoo geschiedde het ook, dat de beide bataljons van het 33ste R. L. I. voer den Keizer moesten inspectie maken en paradeeren. Na door deze bataljons verschillende evolutiën te hebben doen uitvoeren, betuigde de Keizer daarover zijne tevredenheid, en vulde hij de vacante offlciersplaatsen aan. Maar bij deze tevredenheidsbetuiging bleef het; .een ridderkruis van het Legioen van Eer werd aan niemand geschonken; het scheen wel dat het korps nog steeds in ongenade was. (1) De reden voor dit verschijnsel moet echter hoogst waar­ schijnlijk niet worden gezocht in minder goede eigenschappen of gedragingen van het korps, maar wel in het feit dat het 33ste R. L. I. een oud-Hollandsch regiment was, terwijl door de commissie, welke Napoleon had benoemd om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken van den brand te Moskou, in haar rapport werd vastgesteld dat een Hollander, Smit genaamd, in dienst van het Russische gouvernement was getreden ten einde, door toepassing van eene door hem uitgevonden helsche machine, aan de Fransche legerscharen het verblijf in de hoofdstad onmogelijk te maken. Smit, zoo berichtte die commissie, was aanvankelijk in het dorp Woronzof bij Moskou bezig geweest aan het samenstellen van een luchtballon, welke hij van spring­ stoffen zou voorzien en welke dood en verderf onder de Fransche troepen zou brengen; doch, zoo beweerde de commissie, het maken van dien luchtballon was slechts schijn geweest, en het eigenlijke doel van den arbeid van Smit was geen ander geweest dan het fabriceeren van de brandstoffen waarmede Moskou in vlammen was gezet. Het is inderdaad zeer verklaarbaar dat Napoleon, zulk een rapport lezende, en daaruit vernemende wat een Hollander (2) (1) Later, toen de bataljons van het 33e R. L. I. in het begin van November, te Dorogobusch weder vereenigd waren, deelde de kolonel de Margueryb persoonlijk aan den groot-majoorEvERTsmede, dat hij, als regimentscommandant, persoonlijk den Keizer nooit kon voldoen. Niettegenstaande zoowel Napoleon als zijn staf zich na de revue over het 2e en Se bataljon op het Kreml, zeer gunstig hadden uitgelaten over de goede houding van het korps en over de door het regiment bewezen diensten, had de Keizer geen enkele onderscheiding aan iemand van het personeel willen toekennen. Dit was voor het korps te grooter teleurstelling omdat de andere regimenten bijzonder goed werden bedacht. (2) In Bijlage 6 is een beknopt overzicht opgenomen van hetgeen, uit Russische bron, omtrent Smit en zijne handelingen, bekend is geworden.

71

had verricht om zijne troepen onschadelijk te maken, weinig gunstig gestemd werd ten aanzien van de Hollanders in het algemeen, en zich tegenover de afdeelingen van een korps dat grootendeels uit Hollanders bestond, minder voorkomend of toeschietelijk betoonde, dan tegenover korpsen van nationaliteiten die hem meer vertrouwen inboezemden.

Hoe het verblijf te Moskou strekte tot verbetering van de toestanden bij de troepen, kan o. a. worden ontwaard uit de correspondentie welke de maarschalk Davout tijdens die dagen met zijne vrouw onderhield. (1) In zijn schrijven van 80 September vermeldt de maarschalk o. a. : „Malgré l’incendie de Moscou on „y trouve pour la subsistance des troupes de grandes ressources.... „Chaque jour le 1er Corps gagne par la grande quantité de „blessés guéris qui rentrent. Nous nous habillons et mettons „bien en état avec tout ce que nous avons sauvé des flammes. „Nous serons bientôt aussi beaux que nous l’étions à Hambourg. „Nous nous rétablissons ici, et grâce à l’adresse des soldats, „ils se sont déjà procurés pour 4 ou 5 mois de subsistance; „l’incendie leur a été profitable, car ils ont sauvé des flammes „beaucoup de choses utiles”. Wanneer wij genaderd zijn tot het oogenblik waarop de Fransche legermacht Moskou verlaat, zullen wij omtrent den toestand der troepen nog eenige mededeelingen doen. Vooraf dient echter te worden nagegaan wat inmiddels bij en en met het 1ste en 4de bataljon van het 33ste R. L. L, te Minsk achtergebleven, was voorgevallen. (2) Het besluit des Keizers om het lste en 4de bataljon van het 33ste R. L. I. te Minsk te doen blijven, was — zooals op bladz. 58 werd vermeld — een gevolg van de rapporten van Davout omtrent de waarschijnlijkheid^ dat het Russische korps onder generaal Ertel, dat bij Mosyr stond, naar Bobruisk zou op­ rukken , welke vesting met 360 kanonnen was be vapend en met 5000 man onder generaal Ignatiëf was bezet, en van daar de rechterflank van het G-roote Leger zou verontrusten. Op 12 Augustus berichtte Davout aan den Keizer dat, volgens mede(1) Zie: Maréchal Davout, par la marquiie de Blocquevillb. (2) Zie hierbij Pi. II.

Tome III.

72 deeling van een jood uit Bobruisk, het korps van Ertel reeds op marsch ging naar die vesting. De maarschalk voegde er bij : „Si Ie mouvement du général Ertel de Mosyr sur Bobruisk „était vrai, il serait bien important de couvrir Minsk et Mohilef”. Het gevolg van een ander was, dat de Keizer aan de divisie Dombrowsky van het Vde Korps, welke op weg naar Smolensko reeds voorbij Gorki was gekomen, gelastte terug te keeren om Mohilef, Minsk en de groote gemeenschapswegen te dekken, het korps van Ertel te observeeren, en het garnizoen van Bobruisk „en respect” te houden. Op 23 Augustus werd dit bevel door generaal Dombrowsky ontvangen. Omtrent het korps Russen onder Ertel was men echter evenmin in het Keizerlijk hoofdkwartier als te Minsk voldoende op de hoogte. Allerlei geruchten omtrent aanvallende bewe­ gingen van dit korps werden verspreid, en verhoogden de vrees voor zijn optreden. Er was iets geheimzinnigs in de aanwezig­ heid te Mosyr van deze legerafdeeling, door de Franschen op 20000 man geschat, doch werkelijk slechts 12000 man met 22 kanons sterk en grootendeels uit onvoldoend geoefende, militie samengesteld. Waar het korps met patrouilles en kleine deta­ chementen het terrein ten noorden van. de Prypet-moerassen voor de Franschen onveilig maakte, verwekte het den indruk alsof het in zijn geheel naar het noorden oprukte. Herhaaldelijk verzocht de gouverneur van Minsk — generaal Bronikowsky — dan ook versterking van zijne troepen. In afwachting van de inwilliging van dit verzoek werd door dien gouverneur intusschen het noodige verricht om althans beveiligd te zijn tegen overvalling. Verschillende detachementen van het reeds eenigszins versterkte garnizoen werden in zuide­ lijke richting tot de moerassen en in oostelijke richting tot de Berezina uitgezonden. Zoo werd aan den groot-majoor Everts van den staf van het 33ste R. L. I., die te Minsk als commandeerend officier van het lste en 4de bataljon optrad, op 18 Augustus gelast, met genoemde bataljons en de twee daarbij behoorende stukken regiments-artillerie en 150 Poolsche ruiters naar Igumen op te rukken alwaar, volgens ingekomen berichten, de vijand elk oogenblik kon worden verwacht. Onderweg werd de bestemming gewijzigd en werd bepaald dat Everts met zijne troepen Smeloviczi zou bezetten, alwaar hij, .naar de gouverneur van Minsk hem berichtte, stellig de Russen zou ontmoeten. Te Smeloviczi aangekomen, vond de majoor Everts dit plaatsje

73

bezet door een detachement Fransche cavalerie; van de Russen was of werd daar niets gehoord. Daarop gelastte generaal Beonikowsky aan Everts, zuidelijk naar Slusk te marcheeren, alwaar de kapitein La Roche met de 2de C. lste B. 33ste R. L. I. door den vijand was aangevallen en krijgsgevangen gemaakt. (1) Doch ook hier werd geen vijand meer aangetroffen; wel eene bezetting van een detachement Polen. Terwijl een en ander voorviel, was de generaal Dombrowsky met zijne divisie, sterk 5000 man infanterie, 1000 ruiters en 20 stukken geschut, (2) opgerukt naar Star Bichof en Rogatschef, welke punten door detachementen dezer divisie bezet bleven, nadat kleine vijandelijke afdeelingen Russische landweer, uit Tschernigof gekomen, daarheen waren teruggedreven. Voor­ zichtigheidshalve had Dombrowsky Mohilef doen bezetten door het 17de Regiment infanterie en eenige cavalerie. Met het overige zijner divisie trok hij naar Swilocz en Glusk. Ook Minsk was intusschen van meer garnizoen voorzien. Op ’s Keizers last waren daarheen gezonden : een Illyrisch regiment en twee bataljons van het 129ste Regiment, twee Westphaalsche en twee Saksische bataljons, allen met hunne artillerie. Voorts was Pinsk door de Oostenrijkers bezet, zoodat de uit­ gestrekte landstreek nu eenigermate beveiligd kon worden geacht. Alleen de vesting Bobruisk vormde, als een belangrijk strate­ gisch punt op een voornamen communicatieweg, een sterke hindernis, welke liefst spoedig diende te worden opgeruimd. Aan Dombrowsky was dan ook bevolen, pogingen te doen om Bobruisk nauw in te sluiten en te nemen. Na zich eenige dagen te Slusk te hebben opgehouden, ontving de groot-majoor Everts last om zich met al de onder zijne bevelen staande troepen, hierboven reeds genoemd, te vervoegen bij Dombrowsky, ter versterking van diens divisie. Terwijl hij zich daartoe op marsch begaf naar Bobruisk, en, in vereeniging met Dombrowsky’s afdeelingen, de vesting zoo dicht naderde en insloot als het kanonvuur uit de vesting toeliet, waarbij de compagnie karabiniers van kapitein van Winsheijm met goed gevolg een aanzienlijke afdeeling Kozakken verdreef (14 Sept.), was er inmiddels beweging gekomen in het korps Russen te Mosyr. (1) Volgens de ^Tableaux" vanJtfARUNlEN op 23 Augustus. (2) Volgens zijn eigen opgave. Bogdanowitsch beweert dat de Divisie 8000 man

en 22 stukken geschut uitbracht.

74 Generaal Ertel toch had, toen Dombrowsky’s verkenningen zich tot nabij Mosyr uitstrekten, in verband met de hem door Kutusof gegeven bevelen, besloten, offensief tegen Dombrowsky op te treden. Hij liet drie bataljons en vier eskadrons bij Mosyr staan, zond acht bataljons en een regiment Kozakken onder generaal Sapolsky naar Pinsk ter verdrijving van de Oosten­ rijkers uit die plaats, hetgeen 16 September geschiedde, en rukte zelf met zes bataljons, tien eskadrons en een regiment Kozakken naar Glusk. Op 14 September verjoeg hij uit die plaats een detachement Polen onder kapitein Parodowsky , sterk twee eskadrons en driehonderd man infanterie — volgens Dom­ browsky, convalescenten. Den volgenden dag trok Ertel naar Gorbacewitzi, alwaar hij opnieuw streed tegen Parodowsky. Aan dezen was door Dombrowsky, toen deze generaal vernam wat 14 September te Glusk had plaats gevonden, versterking gezonden, nl. een marschregiment onder majoor Hersay en de bataljons van het 33ste R. L. I. onder Everts. Bij Gorbacewitzi kwam het op 16 September tot een treffen met Ertel, die de vereeriigde Fransche afdeelingen aanviel. •„Ils le reçurent avec courage et tinrent fermes” (1) totdat Dombrowsky zelf, met twee bataljons van het 6de Regiment te hulp kwam. Zoowel de Russen, die 77 dooden en 204 gewonden kregen, als de Franschen, die een paar honderd man, waaronder 159 gevangenen, verloren, (2) meenden zich de overwinning te mogen toerekenen. „La retraite de l’ennemi était une preuve „certaine du succès de ce combat” — zoo vermeldt Dombrowsky in zijn rapport — „oùles Français et les Polonais, en combattant „avec tout le courage et l’intrépidité possibles, se couvrirent de „gloire”. Het is waar dat de Russen teruggingen naar Mosyr, doch dit geschiedde niet vóór 22 September, toen Dombrowsky ook reeds achteruit was gegaan. naar Swilocz. Als reden hiervoor gaf Dombrowsky op: „Malgré tous ces succès avantageux pour nous, „craignant que l’ennemi ne s’aperçoive enfin de l’infériorité de „mes forces aux siennes et ne me força à me retirer, je préférai „de reprendre volontairement la position de Swilocz, d’autant „plus que .... le régiment de marche et le (lees : les) bataillon „du 33e reçurent ordre de rejoindre la Grande Armée”. (3) (1) Rapport van Dombrowsky. (Revue d'Histoire 1902. 389). (2) Deze opgaven zijn van Bogdanowitsch. (3) Rapport van Dombrowsky. (Revue d'Histoire 1902. 389).

75 ’s Keizers wensch was eigenlijk geweest, dat Dombrowsky met al zijne troepen bij de „Grande Armée” had kunnen aansluiten, (1) doch begrijpelijk is het dat de generaal daaraan niet kon voldoen. Met leedwezen zag de generaal Dombrowsky op 22 September de bataljons van het 33ste R. L. I. uit Swilocz vertrekken. Zij hadden goede diensten bewezen, en verkeerden in weerwil van de talrijke en langdurige marschen, dank zij de goede verpleging welke zij hadden genoten, in den besten staat. Welgemoed ving de troep den 400 kilometer langen marsch naar Smolensko op 22 September aan. (2) De weg leidde over Igumen, Borisof, Bobr, Toloczin, Orsza, Dubrowna, Krasnoi. Bij aankomst te Smolensko op 13 October vond de groot-majoor Everts aldaar de order, op 6 October door Napoleon gegeven, (3) om nadat de „inspecteur aux revues” Alberti den troep zou hebben gezien, het 4de bataljon, voorzooveel de manschappen betrof, in te deelen bij het 1ste bataljon, en officieren en kader van het 4de bataljon te zenden naar het depót van het regiment te Givet, „pour y prendre des conscrits”. Te 6 uur v.m. van 14 October begon de revue voor den inspecteur Alberti. Niet voor 2 uur ’s middags had deze zijn taak volbracht. Het hoogst ongunstige weêr had hem er niet toe gebracht, zijn arbeid eenigszins te verhaasten. Terwijl nu het kader met de officieren (4) van het 4de bataljon onder bevel van den luitenant-kolonel Patin, den terugmarsch' naar Frankrijk aanvaardden, werd het 1ste bataljon, versterkt door de manschappen van het 4de bataljon, onder bevel van den luitenant-kolonel de Jongh (5) bestemd om deel uit te maken van eene geheel nieuwe formatie, nl. een gemengde brigade, waarover de generaal-majoor Evers, die tot dusverre zonder commando ter beschikking was geweest in het hoofdkwartier (1) Zie: Corr. mil. de Napoleon. N°. 19190. Napoleon aan Berthier. Mojaïsk, 10 Sept. 1812. Donnez ordre au général Dombrowski de rejoindre l’armée avec sa division, s'il ne voit aucun danger pour Minsk de la part de la garnison de Bobruisk et du corps de Hertel, que l’on assure s'être porté sur la Grande Armée. (2) In de •Mémoires" van dén generaal Everts worden de datum van vertrek en de meeste verder door hem vermelde data niet juist opgegeven. Zoo zegt hij dat hij 31 October te Smolensko aankwam. Dit is niet juist, en moet 13 October zijn, want 14 October werd over zijn’ troep reeds te Smolensko eene revue gehouden. (3) Zie: Corr. de Napoleon. N». 19257. (4) Verscheidene officieren van het 4e bataljon waren intusschen reeds bij andere bataljons overgeplaatst. (5)De groot-majoor Everts bleef echter ook bij het bataljon, doch voerde geen commando.

76 van den majoor-generaal, maarschalk Berthier, het bevel zou voeren en eene bijzondere taak te vervullen kreeg, nl. het bege­ leiden van den „Trésor Impérial” (1) naar Moskou. De troepenmacht van generaal Evers , voornamelijk bestaande uit aanvullingsdetachementen voor de korpsen bij Moskou, en een vrij sterke afdeeling cavalerie, marcheerde 14 October uit Smolensko, en bivakkeerde in den avond van dien dag op ruim 15 K.M. ten oosten van genoemde stad. Zij zette haren marsch in een matig tempo ongestoord voort tot voorbij Dorogobusch (19 Oct.), waar de generaal Evers order kreeg naar Dorogobusch terug te keeren (21 Oct.), welke order gevolgd werd door een andere om den „Trésor Impérial” onder voldoende dekking weder naar Smolensko te zenden, en met al zijne andere troepen op te rukken, vooreerst naar Wiasma. Een en ander was het gevolg van het feit dat Napoleon in den middag van 18 October den terugtocht uit Moskou deed aanvangen, eene gebeurtenis waarop hieronder zal worden teruggekomen. Tot het teruggeleiden van den „Trésor Impérial” naar Smolensko, bestemde de generaal Evers het lste bataljon 33ste R. L. I., benevens een Poolsch bataljon en een sterk detache­ ment cavalerie, alles onder bevel van den groot-majoor Everts. Op 24 October marcheerde deze met zijn konvooi uit Dorogobusch naar Smolensko. Hij had in last om, na volbrachte taak, met zijn troep weder keert te maken en zich te Wiasma bij generaal Evers aan te sluiten. Bij de colonne van Everts bevond zich ook een kolonel van de Garde, die eigenlijk als commandant had behooren op te treden, maar zich — volgens de „Mémoires” van Everts — die taak van den hals had geschoven. Zonder bijzondere voorvallen werd Smolensko bereikt, en nam de kolonel van de Garde op zich, onder dekking van twee Poolsche compagnieën, den „Trésor” verder binnen de stad te brengen. Everts hield nabij de stad halt, overnachtte in een naburig dorp, en hervatte daarna den terugmarschnaarDorogo­ busch en Wiasma. Op 1 November was hij weder te Dorogobusch.

(2) Waarschijnlijk het tweede gedeelte, want te Moskou was reeds een itrésor”. Zie: Correspondance de NAPOLEON N°. 19285.

HOOFDSTUK IV. Verblÿf te en vertrek uit Moskou. Marscli van liet Groote Leger in de richting van Kaluga—Malo Jaroslawetz. Terugkeer van het Fransche leger naar den grooten weg Moskou— Smolensko.

Het verblijf van de „Grande Armée” te Moskou moge in de eerste dagen schadelijk geweest zijn voor de krijgstucht, niet minder waar is het dat, toen een meer geregelde gang van zaken intrad, de kantonnementen in en nabij Moskou zeer be­ vorderlijk waren aan eene verhooging van de weerkracht der legerafdeelingen. Dagelijks kwamen herstelde zieken en gewonden, welke bij den opmarsch waren achtergebleven, zich weder bij hunne korpsen voegen; detachementen versche troepen, uit de depóts afgezonden, versterkten de regimenten; de algemeene gezondheidstoestand welke door de groote marschen en de aller­ gebrekkigste verpleging tijdens den opmarsch zooveel had geleden, verbeterde spoedig nu de manschappen onder dak waren en goed eten kregen ; kleeding, uitrusting en bewapening konden worden verzorgd; kortom het leger verkeerde omstreeks de helft van October 1812 in veel beteren toestand, dan toen het een maand te voren de Russische hoofdstad binnentrok. Merkwaardig, juist omdat zij geen officieele rapporten maar particuliere correspondentie vormen, zijn, voor het leeren kennen van de toestanden binnen Moskou, de brieven welke de maarschalk Davout aan zijne vrouw schreef. (1) Mede omdat daaruit kan blijken welke toekomst men verwachtte, en hoe slecht men bij de Groote Armée was ingelicht omtrent de Russische strijd(1)

Zie:

Maréchal

DAVOUT

par la marquise

DE

Blocqueville.

78

krachten, zal het niet ondienstig zijn, hier een uittreksel uit eenige dezer brieven te vermelden. Op 9 October schrijft de maarschalk: „Nous avons depuis „quelques jours un temps superbe, il ne scaurait être plus beau „en France dans cette saison. „En général on exagère beaucoup la rigidité de ce climat. „Les grands froids n’ont lieu que vers la fin de novembre „et ils durent trois mois. „Nous nous sommes précautionnés, et tous les soldats se „sont mis en mesure de supporter des froids de 30 degrés; tous „sont devenus tailleurs, cordonniers, boulangers, meuniers, etc. „etc. Il est impossible d’avoir plus d’industrie. Aussi, lorsque „cequi reste de l’armée russe éprouve une très grande pénurie „dans son propre pays, nous sommes dans l’abondance”. Op 10 October vervolgt hij: „.... On ne s’aperçoit plus des „fatigues de la campagne, pas plus sur les figures que sur la „tenue qui est très belle. La position de l’armée française „actuelle est telle que les Busses, sans courir la chance de leur „complète destruction, doivent désirer la paix et ne rien négliger „pour la faire”. Eindelijk 17 October: „.... Jamais l’Empereur n’a fait une „plus belle campagne. Dans trois mois de temps il a conqui la „capitale de son ennemi, 'défait des armées considérables, qu’ils „ne pourront plus former... . De ce coté il ne leur (de Russen) „reste que de la cavalerie; leur infanterie est presque nulle, car „il ne faut compter pour rien une milice ni instruite, ni disci­ plinée ou mal armée et disposée .. .. ; ils sentiront leurs maux „et désireront la paix comme seul moyen de salut”. Mag men als vrij zeker aannemen dat Davout’s meening door velen werd gedeeld, de vraag is of de Keizer de toekomst ook zoo hoopvol inzag. Schijnbaar was dit wèl het geval, doch dat Napoleon feitelijk minder gunstige verwachtingen had, mag meer waarschijnlijk worden geacht. Het is hier de plaats niet om daarover in beschouwingen te treden; evenmin kan hier worden besproken, welke aanvankelijk ’s Keizers denkbeelden waren omtrent het c. q. verder voortzetten van den oorlog, doch over den inwendigen strijd, dien de Keizer had te voeren toen hij had besloten voorloopig te Moskou te blijven en hij zich voor­ bereidde op het nemen van eene beslissing omtrent het tijdstip van vertrek, mag niet geheel worden gezwegen.

79 De voornaamste reden voor het zoo vèr doordringen in Rusland was gelegen in ’s Keizers verwachting dat hij, Moskou berei­ kende en de hoofdstad van het Tsarenrijk bezettende, daarmede (jen ook door hem zoo sterk begeerden vrede zou verkrijgen. Immers reeds zoovele malen was het bezetten van de hoofdstad van den Staat waarmede hij in oorlog was, tevens het einde van den krijg geweest. Maar weldra zou hij ontwaren, dat wat tot dusverre vrijwel regel was geweest, voor Moskou niet opging. Reeds bij zijne komst te Moskou had het Napoleon verwonderd en onaangenaam getroffen, dat hem door de bevolking hoegenaamd geen blijken werden gegeven van eenige neiging tot onderwerping, van eenige zucht tot het doen ophouden van den strijd. Hij vond een grootendeels verlaten stad, welke weinige uren later op vele punten in brand stond. Een brief door Napoleon omstreeks 20 September eigenhandig aan den Tsaar geschreven, waarin niet onduidelijk een verlangen naar toenadering was opgenomen, bleef onbeantwoord. Toch had de Keizer hoop, dat hij, te Moskou blijvende, den vrede zou ver­ werven. Verschillende omstandigheden versterkten hem in deze verwachting. Murat,- de Koning van Napels, buiten Moskou het meest nabij den vijand geplaatst, had hem medegedeeld dat onder de Kozakken groote ontevredenheid heerschte, welke wellicht in een opstand zou overslaan. Een brief door Kutusof aan Keizer Alexander geschreven was door de Fransche voorposten onderschept. Daarin betoogde de Russische opperbevelhebber de noodzakelijkheid om tot eiken prijs vrede te sluiten, omdat zijn leger niet meer in staat was het veld te houden. (1) Nam Napoleon den terugtocht uit Moskou aan, zonder dat er vrede was gesloten, dan zou, zoo meende hij terecht, aan de tot dusverre met zooveel opofferingen verkregen resultaten, zoo goed als alle waarde zijn ontnomen. Niet dan in het uiterste (1) Zie: Soltyk. Napoleon en 1812. De schrijver voegt er bij dat Kutusof met opzet dien brief in Napolbon’s handen speelde, door aan den offlcier-overbrenger te gelasten, zich gevangen te laten nemen. Tezelfdertijd schreef Kutusof aan den Tsaar evenwel een anderen brief, waarin hij zijn Keizer smeekte, elk vredesvoorstel van de hand te wijzen, en hem verzekerde dat het leger met den besten geest bezield was en eiken dag in sterkte toenam. Hij droeg zorg dezen brief te doen overbrengen door een zeer vertrouwd officier, dien hij naar Petersburg zond. Soltyk , tijdens den veldtocht dienende in Napoleon's omgeving, beweert een en ander in 1824 te hebben vernomen van den Russischen generaal Benningsen, die .in 1812 bij den staf van Kutusof diende, en door dezen in het geheim was genomen.

80 geval kon hij tot zoo iets besluiten. Opnieuw deed hij een poging om den weg van onderhandeling te betreden, toen hij zijn adjudant, generaal Laubiston, met een brief naar Kutusof zond, en daarbij verzocht, aan genoemden adjudant een vrijgeleide naar Petersburg te geven, ten einde Keizer Alexandeb persoonlijk met Napoleon’s bedoelingen bekend te maken. Doch in het hoofdkwartier van Kutusof werd Laubiston, hoezeer met alle voorkomendheid behandeld, onder allerlei voorwendsels opge­ houden en van de reis naar Petersburg kwam niets. Intusschen ' naderde voor Napoleon het uiterste oogenblik waarop hij eene beslissing moest nemen. Bij het raadplegen van de meteorologische aanteékeningen betreffende den aanvang van de strenge winterkoude in Rusland, had hij bevonden dat deze in den regel te Moskou niet voor het eind van November inviel. Op dat tijdstip zou hij echter zijn leger in veilige winter­ kwartieren onder dak hebben moeten gebracht, want aan een terugtocht in het midden van den winter kon niet worden gedacht. Te Moskou overwinteren was almede aan onoverkome­ lijke bezwaren verbonden. Ten slotte nam de Keizer het besluit terug te gaan, en gelastte hij öp 18 October dat zijne vervoerbare gewonden, alsmede de „trésor” en de buit gemaakte tropheeën, (1) den volgenden dag den terugweg naar Smolensko (2) zouden worden ingezonden. Voorts besloot de Keizer niet terug te gaan langs den weg waar­ heen hij naar Moskou was gekomen, maar te trachten de Russen op hun linkerflank te omtrekken, aanvankelijk te marcheeren op den ouden weg van Moskou naar Kaluga, Murat’s voorhoede die bij Tarutino stond bij zich te doen aansluiten, daarna op den nieuwen weg Moskou—Kaluga over te gaan, en van Kaluga zoo mogelijk naar Jelna, en anders over Juchnof, Snamenskoje en Dorogobusch naar Smolensko te trekken. Op deze wijze zou hij vermijden dat zijn leger zou marcheeren door de geheel uitge­ plunderde en verwoeste landstreek tusschen Wiasma en Moskou, terwijl hij, daarna op den oorspronkelijken marschweg terug­ gekeerd, verwachtte zijne ’ troepen uit de voorraadmagazijnen, welke te Smolensko, Minsk, en achterwaarts gelegen plaatsen waren aangelegd, voldoende te kunnen doen bestaan. (1) Volgens Bogdanowitsch II. 442 slechts ssogenannten” tropheeën. Hij beweert dat zij bestonden in Turksche vaandels, het vergulde kruis van den toren van Iwan de Groole te Moskou, en een collectie antieke wapens. (2) Volgons Bogdanowitsch. IL 442.

81

Nog in den avond van 18 October werden de bevelen voor den afmarsch gegeven. Het korps van ’s Keizers stiefzoon Eugenius, den Onderkoning van Italië, kreeg de voorhoede, daarachter volgden: het korps van Ney, de Oude Garde, 'twee divisiën van het korps van Davout, een divisie Jonge Garde, hetgroote hoofdkwartier, de kassen en tropheeën; de divisie Morand van het korps van Davout met de Garde-cavalerie-brigade onder generaal Colbert vormden de achterhoede, terwijl de flanken beveiligd werden door de brigaden lichte cavalerie van de generaals Girardin en Beurman. Te Moskou bleef voorloopig nog achter de maarschalk Mortier met ongeveer 8000 man. Hij had in last om, zoodra de stad door de overige troepen zou zijn verlaten, in eene publicatie aan de bevolking kennis te geven van '’s Keizers afmarsch naar Kaluga, Tula en Brjânsk, welke voorname punten hij wenschte te veroveren. Voorts moest hij voorbereidingen treffen om voor­ name groote gebouwen en het Kreml door mijnen te vernielen, terwijl hem eenige dagen later (22 Oct.) werd bevolen de bedoelde vernieling, alsmede die van alle achtergebleven geweren, voertuigen enz. tot stand te brengen en daarna de stad te ver­ laten in de richting van Wereja. Denzelfden dag (18 Oct.) waarop ’s Keizers besluit viel tot ontruiming van Moskou, bereikte hem, terwijl hij een revue hield over het korps van Ney, het .bericht dat de Russen de legerafdeelingen van Murat bij Tarutino hadden aangevallen en, met vrij aanmerkelijke verliezen wederzijds, terug hadden gedrongen. ' In weerwil van de zware verliezen welke de korpsen van het Groote Leger, d. i. de troepenmacht welke onderrechtstreeksch bevel van den Keizer opereerde, hadden geleden, was zijn leger half October nog 116000 man sterk. Het korps van Davout had bij den afmarsch eene sterkte van 27449 man infanterie en artillerie, 1500 ruiters, 144 stukken geschut en een voertuigen­ colonne van 633 wagens. Maar behalve het personeel en het materieel dat werkelijk tot het leger behoorde, werden in of achter Napoleon’s colonnes nog een zeer groot aantal menschen aangetroffen, welke na den afmarsch der Franschen uit Moskou, zich als vreemdelingen daar niet meer veilig achtten, en het raadzaam oordeelden zich onder bescherming der colonnes naar veiliger oorden te begeven.

6

82 Dat zij daarbij trachtten hun have en goed zooveel doenlijk mede te voeren, was alleszins begrijpelijk; doch dat het bewegen van zulke massa’s tot ernstige bezwaren moest leiden, was niet minder duidelijk. „Rien n’etait plus curieux” schreef de kolonel de Fézensac, die onder Ney diende, in zijn Journal de la Campagne de Russie (bladz. 69), „que la marche (uit Moskou) de cette armée, et les „longues plaines que l’on trouve en quittant Moscou permet­ taient de l’observer dans tous ses détails. Nous traînions à „notre suite tout cequi avait échappé à l’incendie de la ville. „Les voitures les plus élégantes et les plus magnifiques étaient „pêle-mêle avec les fourgons, les drouskis et les charrettes qui „portaient les vivres. Ces voitures, marchant sur plusieurs „rangs dans les larges routes de la Russie, présentaient l’aspect „d’une immense caravane”. Soltyk(I) schat het aantal „voitures”, „charrettes” en „four­ gons” op meer dan 10.000. „Jamais de si nombreux bagages „n’avaient suivi une armée moderne”, zegt hij op bladz. 342 van zijn meer vermeld werk, „et elles devaient nécessairement „alourdir et embarrasser nos mouvements. Cependant les voitures „qu’elle (l’armée) menait à sa suite étaient indispensables à son „existence, car elles portaient les vivres et les fourrages qui, „dans le pays dévasté (2) où elle allait manœuvrer, devaient „être son unique ressource. Cette armée était alors pourvue de „vivres pour vingt jours mais les fourrages qu’elle emportait „avec elle ne pouvaient suffire qu’à la consommation de quel­ ques jours”. Bogdanowitsch (III. bladz. 6) wijdt ook eenige beschouwingen aan den afmarsch, maar hij voegt er zeker niet ten onrechte bij, dat tal van equipages beladen waren met weelde-artikelen ; dat de marketenderwagens, in plaats van met levensmiddelen, volgeladen waren met te Moskou buitgemaakte voorwerpen; dat vele artillerie- en hospitaalvoertuigen op gelijke wijze waren toegerust; dat de cavalerie haar krachtelooze paarden boven de gewone vracht met buit had bezwaard, en dat de infanterie haar ransels evenzoo overmatig vol had gepakt met artikelen welke waren gevonden of genomen. (1)

Vermeld in Noot (1) op bladz. 79.

(2) Dit is minder juist. Die landstreek had nog weinig van de gevolgen van den krijg ondervonden.

68

Wérd de „Grande Armée” door al dezen aanhang een zwaar te bewegen massa, die geen geforceerde marschen kon verrichten, haar geest was nog zeer goed: „l’esprit le plus belliqueux „animait cette armée, qui avait le sentiment de sa supériorité „sur celle de Kutusof”. (1) Wat het Russische leger betreft, ontegenzeggelijk was het met een niet minder goeden geest bezield dan het Fransche, doch het was minder in getalsterkte. Op 24 October was die sterkte 97000 man. (Bogdanowitsch III. bladz. 18). Maar het werd veel beter verpleegd en was, ook door opname van jonge krachten, physiek in beteren toestand dan zijn tegenstander. Evenwel, in een belangrijk opzicht was en bleef het Russische leger vergeleken bij het Fransche in het nadeel; de opperbevelhebber Kutusof was als zoodanig verreweg de mindere van een veldheer als Napoleon. Kutusof gevoelde dit zelf zeer goed, en juist dit gevoel drukte hem, maakte hem langzaam in het nemen van een besluit, en hield hem meer dan eens terug van een doorgezet, krachtig offensief op. oogenblikken, waarin hij het Fransche leger had kunnen vernietigen.

Hoe belangwekkend het zeker zou zijn wanneer, van af het oogenblik waarop het 2de en 3de bataljon van het 33ste R. L. I. Moskou verlieten, van dag tot dag het wedervaren van deze afdeelingen kon worden medegedeeld, het feit dat daarvoor geen gegevens voorhanden zijn, maakt het ondoenlijk daaromtrent in bijzonderheden te treden. Wij moeten er ons derhalve toe bepalen, in algemeene trekken te vermelden hoe de terugtocht werd uitgevoerd, speciaal door het legerkorps waartoe het 33ste R. L. I. behoorde. Behalve dat dit noodig is om van den geheelen loop van zaken een doorloopend overzicht te verkrijgen, zal daaruit ook kunnen worden afgeleid hoe de toestanden voor het genoemde regiment zich met den dag wijzigden, en zal beter kunnen worden begrepen onder welke omstandigheden ten slotte het geheele regiment weder bijeenkwam. Wel is waar zou die vereeniging van korten duur zijn en weldra gevolgd (1) Zie: Soltyk. Napoleon en 1812, bladz. 344. In Bogdanowitsch, Deel III. bladz. 41 en 42, wordt melding gemaakt van eenige in Russische handen gevallen brieven van officieren van het Fransche leger, waaruit volgens dien schrijver het tegendeel zou moeten blijken. Deze brieven toonen echter wel aan, dat de schrijvers naar het einde van den oorlog verlangen en hopen op een spoedige terugkomst in Frankrÿk, doch zÿ leveren niet het bewijs van de onjuistheid van hetgeen Soltyk beweert.

84 worden door de vernietiging van het korps, doch over dit gedeelte der geschiedenis van het regiment, kan, dank zij hetgeen enkele overlevenden daarover hebben opgeteekend, nog menige belang­ wekkende bijzonderheid worden te boek gesteld.

De marsch van het Fransche leger van Moskou in zuidweste­ lijke richting naar Kaluga, werd aanvankelijk niet door de Russen bemoeilijkt. Wel omzwermden kleinere afdeelingen Kozakken de flanken, maar bepaalden hinder veroorzaakten zij niet ; met eenige geweerschoten werden die ruiters, als zij wat te dicht naderden, spoedig verdreven. De Fransche colonnes kwamen echter, wegens de reeds vermelde redenen, slechts langzaam vooruit. Dit werd nog erger toen, den 22sten October, het weder dat tot dusverre zeer gunstig was, omsloeg, en een kille, zware regenval de troepen doornat maakte en de wegen bedierf. Na in den avond van 22 October zekerheid te hebben verkregen dat de Russen nog steeds te Tarutino stonden, gaf Napoleon bevel den 23sten den verderen marsch naar Kaluga voort te zetten. Tevens gelastte de Keizer (1) dat generaal Evers , die te Wiasma stond (zie bladz. 76), met eene colonne van 3 à 4000 man infanterie, cavalerie en artillerie — gevormd uit het personeel dat deel uitmaakte van de z.g. marschregimenten, hetwelk aldaar was aangekomen — van Wiasma naar Juchnof zou trekken, en van daar in verband zou treden met de „Grande Armée”, terwijl detachementen langs den grooten weg, de veiligheid van deze communicatielijn tusschen de hoofdwegen Moskou—Wiasma en Kaluga—Wiasma moesten verzekeren. Had het lste bataljon van het 33ste R. L. I. niet inmiddels de opdracht gekregen voor het geleiden van den „Trésor” naar Smolensko, dan zou het deel hebben uitgemaakt van de colonne van generaal Evers. De voorhoede van het Groote Leger bereikte den 23sten, zonder op den vijand te stuiten, Malo Jaroslawetz; doch even ten zuiden van deze plaats vond zij den volgenden morgen den weg naar Kaluga afgezet door Russische afdeelingen. Aangezien van beide zijden werd getracht genoemde stad in bezit te krijgen en te houden, gaf deze ontmoeting, nadat zoowel Russen als Franschen versterking hadden gekregen, aanleiding tot een hevigen strijd, waarin de laatsten ten slotte er in slaagden Malo Jaroslawetz te houden, zij het dan ook ten koste van een verlies van 6000 man aan dooden, gewonden en vermisten. (1) Zie: Correspondance de Napoleon I. N°. 19302.

85

De Russen hadden 1280 dooden, 3130 gewonden en 2250 vermisten. Van het legerkorps van Davout kwam de 4de Divisie — waarbij het 33ste R. L. I. — wel op het gevechtsterrein, doch niet in de gevechtslinie. Eerst na het invallen der duisternis op 24 October was de strijd geëindigd. De geheel uit houten huizen bestaande stad brandde ’s nachts af, waarbij een groot aantal hulpelooze gewonden in de vlammen omkwamen. Zoowel Kutusof als Napoleon waren tijdens den strijd op het terrein verschenen, eerstgenoemde echter niet voor het vallen van den avond. Aan zijnen staf — waarbij .zich ook bevond de Engelsche militaire attaché kolonel Wilson (1) — had het groote moeite gekost, den angstvalligen opperbevelhebber te bewegen, de in gevecht zijnde Russische afdeelingen door het oprukken van de overige korpsen te ondersteunen. Voor offensief optreden tegen een veldheer als Napoleon, achtte Kutusof zijn leger nog te zwak. Hij wilde in een verdedigingstelling op den weg naar Kaluga den verderen aanval der Franschen afwachten, en deed daarom na afloop van den strijd op den 24sten zijne troepen tot een half uur ten zuiden van Malo Jaroslawetz terug­ gaan, terwijl hij aan zijnen staf stellig verzekerde dit plan niet te zullen opgeven. Teruggekeerd van het slagveld overwoog Napoleon wat hem thans verder te doen stond. Hij besloot (2) den hem versperden weg naar Kaluga met geweld te openen en dus het Russische leger, hetwelk hij wist dat van Malo Jaroslawetz was terug­ gegaan, aan te vallen, als het de nadering van Kaluga mocht beletten. Reeds werden in verband daarmede aan zijne korpsen eenige bevelen gegeven, toen zijn ordonnans-officier Goubgaud terug­ kwam van eene verkenning, in den omtrek van meergenoemde plaats verricht, en den Keizer mededeelde, dat het geheele Rus­ sische leger op een half uur afstand ten zuiden van Malo Jaroslawetz bivakkeerde, en dat men in den nacht aan de westzijde van den grooten weg naar Kaluga, cavalerie had hoeren (1) In zijn werk over 1812 vermeldt Wilson veel bijzonderheden omtrent den gang van zaken in Kutusof’s hoofdkwartier. Moet men hem gelooven, dan werd hij door Kutusof meermalen geraadpleegd, gaf hij nog méér ongevraagde adviezen, en heeft hij bij menige gelegenheid, ook door zijn invloed op den Tzaar, tot gewichtige besluiten medegewerkt. Kutusof’s optreden wordt door Wilson,in zijn werk,bijna doorloopend, afgekeurd. (2) Volgens Fain. II.

marcheeren, welke naar alle waarschijnlijkheid op Medin aanrukte. De Keizer ontbood daarop te Gorodnia, waar hij den nacht doorbracht, zijn zwager Murat en maarschalk Bessières bij zich, en vroeg hun oordeel over hetgeen thans te doen stond. Beiden waren van meening dat het Fransche leger zeer wel in staat zou wezen, de Russen te verslaan en den weg naar Kaluga te openen ; maar toch konden zij niet aanraden Kutusof aan te vallen omdat, ook al werd de slag gewonnen, de troepen veel zouden te lijden hebben zonder dat de verliezen konden worden aangevuld, terwijl de cavalerie en artillerie, wegens het groote gebrek aan fourage slechts krachtelooze paarden hadden, en er op gerekend kon worden dat alle gewonden, wegens gebrek aan behoorlijke verpleging en geneeskundige verzorging, zouden bezwijken. Zij waren op deze gronden van oordeel, dat de Keizer goed zou doen met keert te maken en naar Smolensko te trekken. Napoleon vroeg daarop aan zijnen bij het gesprek tegenwoordigen adjudant, generaal Mouton., graaf van Lobau, welk gevoelen hij toegedaan was. Diens antwoord luidde, ten spoedigste over Mojaïsk naar de Niemen teruggaan. Alvorens een besluit te nemen, wilde de Keizer eerst nog het slagveld nader opnemen, waartoe hij 25 Oct. weder naar Malo Jaroslawetz reed. Geëscor­ teerd door een paar eskadrons Garde-dragonders, ontwaarden de voor Napoleon uitrijdende jagers, nog vóór hij genoemde plaats bereikte, vijandelijke ruiterij, nl. Kozakken, in draf naderende. De jagers maakten keert om den Keizer te waarschuwen; deze wendde zijn paard en reed terug naar Gorodnia, terwijl jagers en verder gevolg van Napoleon, kort daarna gevolgd door de Garde-dragonders, de Kozakken attakeerden en verdreven. Te 9 uur begaf de Keizer zich opnieuw te paard naar Malo Jaroslawetz en omgeving, van waar hij na een nauwkeurige verkenning van het slagveld te 5 uur ’s avonds weder te Gorodnia terugkwam. Hij had toen het vaste voornemen, de Russen onder Kutusof den volgenden dag (26 Oct.) krachtig aan te vallen en den weg naar Kaluga vrij te maken. Dienovereen­ komstig werden de bevelen voor den verderen marsch uitgegeven, en reeds werd den 26sten ’s morgens met de uitvoering begonnen, toen de Keizer te 9 uur v.m. van zijne voorste veiligheidstroepen de zekere tijding ontving, dat de Russen onder Kutusofhunne positiën hadden verlaten en in zuidelijke richting waren afge­ trokken.

87

Wat dezen generaal tot dien aftocht deed besluiten, niettegen­ staande hij nog den 24sten Oct. ’s avonds aan zijn Keizer schreef dat hij den 25sten een grooten veldslag verwachtte, zonder welken hij den vijand in geen geval naar Kaluga zou doorlaten, het was zijne vrees dat zijne troepen in dien slag de nederlaag zouden lijden, waarvoor echter, gelet op den algemeenen toestand waarin zijn leger verkeerde, niet zóóveel grond aanwezig was als Kutusof wel meende. Het is waar, dat tusschen Malo Jaroslawetz en Kaluga geen verdedigingsstelling te vinden was, zoo goed als die, welke den 24sten bij eerstgenoemde stad was bezet geworden, en met ongunstigen uitslag was verdedigd, doch de Russische opperbevelhebber had een overdreven denkbeeld van de werkelijke macht welke Napoleon nog onder de hand had. Al de generaals en stafofficieren, die hij in zijn omgeving had, waren van meening, dat de Russen den strijd moesten aanvaarden, in plaats van dien te ontwijken; doch hij was niet te overtuigen, en voerde zijn leger zuidwaarts, waardoor hij voor Napoleon, als deze hem niet vervolgde, de mogelijkheid opende om over Medin en Juchnof naar Smolensko te trekken, door een landstreek, welke nog zeer veel hulpbronnen aanbood voor het levensonderhoud van menschen en paarden. De hoogst gewichtige tijding, welke Napoleon omtrent den aftocht der Russen ontving, had groote gevolgen. Had de Keizer aanvankelijk het voornemen om zich met geweld den weg naar Kaluga te openen, nu deze weg zoo goed als open was, maakte hij daarvan geen gebruik, maar gaf hij bevel tot den terugtocht naar Mojaïsk. Wie zal kunnen beschrijven, wat er bij de lang­ durige terreinverkenning , op den 2osten door Napoleon verricht, in zijn gemoed is omgegaan vóórdat hij het besluit nam den 26sten Kutusof aan te vallen? Wat twee zijner voornaamste bevelhebbers hadden gezegd omtrent de gevolgen van een zelfs gewonnen slag, was ook voor hem, alleszins duidelijk. Doch de eer van zijn leger eischte zijns inziens, dat hij een der gewichtigste ontmoetingen welke zijn vijand hem aanbood, niet ontweek, want dit zou als een vlucht worden beschouwd. Nu die vijand evenwel, zonder een aanval van hem af te wachten, zich aan een strijd onttrok, welke er een zou zijn op leven en dood nu was er, als Napoleon dien vijand verder met ver­ volgde geen sprake van vluchten; aan de eer zijner wapenen was voldaan en hij gelastte, nog niet wetende dat de weg naar Medin—Juchnof—Jelna zoo goed als open was, .den afmarsch

88 in noordelijke richting naar Mojaïsk. Alle leger-korpscommandanten ontvingen daarvoor de noodige bevelen, waarin hij tevens de reden liet opnemen van dezen ommekeer. „Nous marchions” — zoo luidde die reden — „pour attaquer „l’ennemi, mais Kutusoff s’est mis en retraite. Le prince „d’Eckmühl (Davoüt) s’est d’abord porté à sa poursuite; mais „le froid et la nécessité de se débarrasser des blessés qui sont „avec l’armée, décident l’Empereur à revenir sur Mojaïsk et de „là sur Viazma”. (1) Met voordacht 'werd hier meer uitvoerig behandeld hoe het is toegegaan, zoowel bij de Russen als bij de Franschen, op 24, 25 en 26 October, omdat de^ beslissingen, die toen aan weêrszijden zijn genomen van overwegenden invloed zijn geweest op het geheele verdere verloop van den veldtocht. In welke volgorde de onderscheidene legerkorpsen den marsch naar Mojaïsk moesten verrichten, doet hier minder ter zake; het moge voldoende zijn te vermelden, dat aan maarschalk Davout werd opgedragen met het Iste Korps, waaraan de overblijfselen van twee der vier reservekorpsen cavalerie werden toegevoegd, de achterhoede te vormen. Hij had in opdracht aanvankelijk de teruggaande beweging van Kutusof te volgen, en daarna ’s avonds te 9 uur van 26 Oct. als laatste echelon van de „Grande Armée”, naar Mojaïsk te marcheeren. Aan generaal Evers werd nog bevolen, den marsch van Wiasma naar Juchnof te staken (zie bladz. 84), en onverwijld naar eerstgenoemde stad terug te keeren. Op 81 October was de colonne van generaal Evers te Wiasma terug. (2) Tezelfder tijd bereikte Napoleon deze stad. De verschillende Korpsen van de „Grande Armée” stonden in den avond van dien dag op den grooten weg van Smolensko over Wiasma en Mojaïsk naar Moskou als volgt geëchelonneerd :

(1)

Zie bij Fain. II. 214.

(2) Volgens het » Journal du Maréchal de CastellANE 1804—1862. had de 4000 man sterke colonne Evers toen nog 2000 paarden.

Paris 1895'*»

89

Het Iste Korps onder Davout als uiterste achterhoede had achtereenvolgens op 27, 28, 29 en 30 October, na afgelegden marsch, den nacht doorgebracht te Borowsk, Wereja, Mojaïsk, en bij het klooster Kolozkoi. Dank zij den uit Moskou mede­ genomen voorraad levensmiddelen, was er tot dusverre nog niet bepaald honger geleden; wèl echter moesten de paarden zich met geheel ontoereikende fourage vergenoegen. Onderweg werd niets meer gevonden dat eenigermate voor fourage in de plaats Ijon treden. De aan de achterhoede voorafgaande Korpsen, hadden alles en alles verbruikt. Doch al marcheerende raakte de voorraad levensmiddelen ook op, en toen het Iste Korps bij Mojaïsk den grooten weg Smolensko—Moskou bereikte, had men feitelijk niets meer. Ook de uit Moskou medegevoerde bonten kleedingstukken kwamen weldra goed te pas aan de bezitters, toen de regen plaats maakte voor sneeuw en vorst. De thermometer daalde in de laatste dagen van October, -des nachts, reeds tot 4° à 5° onder nul. Aanvankelijk werd de achterhoede weinig of niet door de Russen bestookt. Eerst 27 October had Kutusof vernomen, dat Napoleon’s leger een terugtrekkende beweging had gemaakt. Maar waarheen, daarover bestond onzekerheid. Nog altijd geloofde de Russische opperbevelhebber , dat Napoleon op de een of andere wijze zou trachten Kaluga te bereiken. Vandaar dat Kutusof zelf nog verder in zuidwestelijke richting terugging tot Polotnia Zawod. De inmiddels voortgezette verkenningen zijner ruiterij brachten hem op 29 October de zekerheid dat Napoleon naar Mojaïsk en

van daar op den grooten weg in de richting van Smolensko marcheerde. Kutusof besloot daarop tot de vervolging van zijn tegenstander. Naarmate Davout met de achterhoede den grooten weg bij Mojaïsk meer naderde, en bij zijnen marsch op dien weg, begonnen de hem achtervolgende Kozakken en Russische cavalerie, zijne troepen meer te hinderen. (1) Zij vertraagden den marsch der achterhoede; telkens moest halt worden gemaakt om hen 'als zij in flank en rug te veel opdrongen, af te wijzen; de achter­ hoede kwam daardoor te veel achter, waartoe ook bijdroeg(2), dat Davout zich te sterk beijverde om niets te verliezen van de talrijke legerwagens en dergelijke, welke hij medevoerde. Het kan geen verwondering wekken, dat het marcheeren onder zulke omstandigheden voor de officieren en soldaten een kwelling was, en dat het moreel van den troep moest ver­ minderen. Reeds het denkbeeld dat men terugtrok liet niet na een soort van moedeloosheid te scheppen, welke aanmerkelijk toenam bij het uitgeput raken van den voorraad levensmiddelen, bij het lijden veroorzaakt door de strenge koude vooral ’s nachts, bij het aanschouwen van de afzichtelijke lijken van gesneuvelden of omgekomenen welke nog onbegraven, op de velden bij Borodino, de lucht verpestten, bij het zien van de ontzettende ellende in de oorden waar — zooals te Mojaïsk — nog honderden en honderden zieken en gewonden hulpeloos neêrlagen, (3) bij de zekerheid dat elk man die niet meer mede kon, zoo goed als onvermijdelijk ten doode was opgeschreven. En toch, men was nog slechts aan het begin van den terug­ tocht; nog erger toestanden zouden zich voordoen!

(1) Bij het klooster Kolozkoi aankomende, was de achtorim^a . 1de Cosaques qui la harcelaient sans cesse” Zie • Sn, 1 w î lentourée d’une nuée (2) volgens DE CHAMBRAY. l-J® LTYK bladZ1 370/ gunstig bekend staande schrijver beweert dat *pedltlOn de Russle- Paris 1825. Deze het leger in gevaar bracht/v^Tk1^V°ÜT’ /T ta*men’ het lot van richtten naar dien van de achterhoede

28 *

P P--

waarult het bestond hunnen marsch ...»

HOOFDSTUK V. Marsch van Mojaïsk naar Smolensko. Verblÿf aldaar. Marsch naar Krasnoi. Het 33ste R. L. I. in den slag bij Krasnoi. Geleden verliezen. Krijgsgevangenschap. Nieuwe formation van het 33e léger. Is het bij het schrijven van een regiments-geschiedenis onmis­ baar dat de algemeene loop der gebeurtenissen en der krijgs­ verrichtingen daarin worden opgenomen, omdat anders in zulk eene geschiedenis geen verband tusschen verschillende feiten is aan te geven en zij geen begrijpelijk overzicht levert, eene in bijzonderheden afdalende beschrijving van den verderen terug­ tocht der „Grande Armée” en van haar vervolging door de Russen, hoe belangwekkend en leerrijk ook, zou hier niet op haar plaats zijn. Reeds de vermelding van de wijze, waarop die vervolging plaats had door verschillende Russische colonnes, welke geenszins steeds in een behoorlijk verband samenwerkten, zou tot te groote uitvoerigheid leiden. Daarom moge hier worden volstaan met een beknopte aanduiding van de strekking der bevelen van Kutusof. Wetende dat Napoleon met het overschot van het Groote Leger op den weg Mojaïsk—Smolensko met snelheid terugtrok, had " Kutusof , zij het dan ook na met moeite door zijnen staf daartoe te zijn gebracht, besloten om, gebruik makende van den korteren weg over Kremenskoje enDubrowa, denFranschen voor te komen, en hen, zoo mogelijk reeds te Wiasma, af te snijden van de verdere terugtochtslijn. Op den groeten weg zou de Fransche achterhoede vervolgd worden door een divisie infanterie en de Kozakken van Platof — te zamen 7000 man , terwijl eene afzonderlijke colonne tusschen Platof en Kutusof , onder bevel van den generaal Miloradowitsch , en bestaande uit 14000 man infanterie en artillerie benevens 3500 man cavalerie,

bevel kreeg op Wiasma aan te rukken, en de terugtrekkende Fransche troepen al het nadeel toe te brengen dat mogelijk zou zijn. De Fransche achterhoede moest dientengevolge het eerst te doen krijgen met Miloradowitsch en Platof. Eerstgenoemde generaal had het plan gevormd om, daar hij niet sterk genoeg was voor een aanval op de Fransche hoofd­ macht, — die evenwel, voor zooveel zij samengesteld was uit de Korpsen I, III, IV en V en het 1ste en 3de cavalerie-korps, reeds tot 37500 man was geslonken —, te trachten de achter­ hoede af te snijden van de hoofdmacht. Bij Zarewo Saimiche, tusschen Gjatz en Wiasma, voert de groote weg door een ± 1500 M. breede moerassige vallei, welke in de lengte door een riviertje wordt doorsneden, terwijl slechts één brug gelegenheid geeft, dit water over te trekken. Miloradowitsch nu wilde zich op 2 November tusschen de Fransche hoofdmacht en de achterhoede aan de westzijde van dit défilé op de daar aanwezige hoogten opstellen. Indien hem dit gelukte zou het Davout zoo goed als onmogelijk zijn de vallei door te trekken. Doch de maarschalk begreep zelf ook zeer goed het groote belang dat er voor hem aan verbonden was, dit hoogst gevaarlijke punt zoo spoedig mogelijk achter den rug te hebben. Op 1 November trok hij met zijn toen nog slechts 13000 man sterke korps door Gjatz, achtervolgd door Platof. Had nu de voorhoede van de colonne van Miloradowitsch , onder bevel van den hertog van Wurtemberg, voldaan aan de haar opge­ dragen lastgeving: zich niet aan de Franschen te laten zien voordat de voorhoede het défilé Zarewo Saimiche bereikt had, dan ware het voor de colonne Davout slecht afgeloopen. De Russische voorhoede deed evenwel reeds bij Gjatz van haar aanwezigheid blijken, en dit was voor Davout een reden te meer om niet te Gjatz te overnachten maar ten snelste door te marcheeren. Met de uiterste inspanning en, na des nachts als het ware langs de Russische voorposten van den hertog van Wurtemberg te hebben gedefileerd, slaagde Davout er in, het gevaarlijke punt, echter met achterlating van veel voertuigen, te passeeren, en was hij 2 November met zijn uitgeputten troep te Federofskoje (zie PL VII) aangekomen. Op dien dag kwam Miloradowitsch, na bij het défilé te Zarewo Saimiche te hebben ontwaard dat Davout hem was ontsnapt, te Spaskoje; Kutusof bereikte Dubrowa.

93 Wat 2 November bij het défilé mislukt was, wilde Miloradothans, na overleg met Platof en Kutusof , op 8 November verrichten. Men kwam overeen dat Platof reeds ’s morgens vroeg op 3 November, met zij ne Kozakken en de 26ste infanterie­ divisie, krachtig op Davout zou aanvallen en dezen trachten vast te houden. Intusschen zou Miloradowitsch uit Spaskoje met een omweg naar den grooten weg Wiasma—Federofskoje marcheeren, en daar aangekomen, tegen 11 uur v.m., front makende naar het oosten, de achterhoede aan die zijde aan­ vallen. Kutusof zou inmiddels nader naar den grooten weg bij Wiasma oprukken. Van het Fransche leger bevonden zich op 8 November nog te of op weinig afstand ten oosten van Wiasma: het lilde, IVde enVde Korps, onder bevel respectievelijk van maarschalk Ney, prins Eugène en Poniatowski, en sterk ongeveer 6000, 12000 en 3500 man, waarbij echter in aanmerking genomen moet worden dat het IVde Korps bij Malo Jaroslawetz buitengewoon veel had geleden. Bij het aanbreken van den dag (3 Nov.) te 7 uur v.m. volgde Platof met de infanterie-divisie zijne reeds te 5 uur v.m. vooruitgezonden cavalerie, en raakte hij al spoedig in gevecht met de veiligheidstroepen van Davout. De maarschalk deed zijne artillerie in stelling komen aan de oostzijde van Federofs­ koje (zie PL VII) en ontwikkelde daar op het plateau tevens een gedeelte van zijn korps dwars over den grooten weg (op de schets AA). Tegenover deze macht begon Platof toen ook eene gevechtslinie te ontwikkelen. Inmiddels was de voorhoede van Miloradowitsch op marsch ter uitvoering van het plan om Davout in den rug te komen. Het was omstreeks 10 uur v.m. toen zij ten noorden van Seljejawa den grooten weg bereikte. Davout die bij het niet doorzetten van Platof’s aanval den terugmarsch uit Federowskoje naar Wiasma had aangevangen, zag zich daardoor den weg naar genoemde stad afgesneden; het eenige wat hem overbleef was öf zich krijgsgevangen geven, öf zich trachten door te slaan. Van zuid- of noordwaarts uitwijken kon, daar hij aan alle zijden, ook door de thans vooruitdringende afdeelingen van Platof en den hertog van Wurtemberg was ingesloten, geen sprake zijn. Davout besloot te trachten zich door de Russen heen te slaan. Meer dan bij eenige andere ontmoeting hinderde hem thans zijn sleep voertuigen, doch ten slotte deden de krachtige aanvallen

witsch

94 van zijne soldaten de Russen van Wurtemberg wijken, en kon Davout den insluitingskring breken. Reeds bij den eersten aanval van Platof was het artillerie­ vuur van Davout gehoord bij de andere korpsen, nl. van prins Eugène (IVde K.) die op dat oogenblik ten westen van Mjasojedowa stond, van Poniatowsky (Vde K.) aan den oostrand van Wiasma, en van Ney (lilde K.) bij Krapiwna zuidelijk van deze stad. Wetende hoe ver Davout nog van hen af was, en lettende op het groote gevaar dat dezen maarschalk dreigde als hij aan zijn lot werd overgelaten, hadden de genoemde legerkorpscommandanten uitvoering gegeven aan hunne te voren afgesproken toezegging, dat men elkander zou ondersteunen. Prins Eugène deed zijn Korps, dat den marsch naar Wiasma bereids had aangevangen, keert maken en aan de oostzijde van Mjasojedowa ontwikkelen. Achter zich kreeg hij het naar hem opgerukte Korps van Poniatowsky. Miloradowitsch , die intusschen in verschillende colonnes Maximowo en omgeving bereikt had, en een uitgebreide stelling had ingenomen even ten zuiden van Seljejawa en op het plateau ten noordwesten van Maximowo (zie PI. VII bij BB), van waar hij den grooten weg geheel beheerschte, werd weldra beschoten door de artillerie van prins Eugène, die ten zuiden van Mjasojedowa in batterij was gekomen (zie PL VII bij C.C). Infanterieliniën van het IVde Korps ontplooiden zich oostelijk van genoemd gehucht en schenen ten aanval op Miloradowitsch op te rukken. Deze generaal liet zich, naar het schijnt, daardoor misleiden, in zooverre dat hij vooreerst defensief bleef, en zijne aandacht niet meer zoo ernstig aan de colonne Davout wijdde. Ook zond hij aan den hertog van Wurtemberg order, tot nader bevel met verdere aanvallen te wachten, en zich zuidelijk van en evenwijdig met den grooten weg op te stellen. Miloradowitsch hoopte op deze wijze de Franschen te verlokken tot een zóó ver doordringen in oostelijke richting dat hij allen van Wiasma kon afsnijden. (1) Deze ondoelmatige order van Miloradowitsch was de redding van Davout. De maarschalk wist zijne troepen onder dekking van de gevechtslinie van prins Eugène, nadat hij zich doorgeslagen had, langs de noordelijke helling van den grooten weg naar Mjasojedowa te brengen, daarbij evenwel veel verliezen lijdende door het geschutvuur uit de stelling der Russen (1)

Volgens: Boguanowitsch. III. 71/72.

95 ten noordwesten van Maximowo. Toen de prins ontwaarde, dat Davout’s terugtochtsweg naar Mjasojedowa open was, deed hij zijne afdeelingen eene sterke stelling innemen ten zuidwesten van Ribopjera (zie PL VII bij D.D.). Davout verlengde deze positie in westelijke richting (zie E.E.) toen hij achter Eugène’s stelling was gekomen, teiwijl de maarschalk Ney , een gedeelte van zijne macht bij Krapiwna houdende, het overige naar de zuid-oostzijde van Wiasma zond (zie G en F). Een en ander was noodig omdat Miloradowitsch , toen deze begreep dat er van afsnijden van alle Fransche troepen van Wiasma niets zou komen, zich meer en meer westelijk uitbreidde. In goede orde trokken Eugène en Davout verder op Wiasma terug en deden den hoog gelegen oostelijken rand dezer stad bezetten, alsof zij voornemens waren deze sterke stelling tot het uiterste te verdedigen. De Russen brachten niet minder dan 80 stukken geschut in batterij om deze positie onder vuur te nemen, doch weldra begonnen de Fransche korpsen hunne stellingen te ontruimen en trokken zij door Wiasma in de richting van Dorogobusch. De stad werd bij dien terugtocht op menige plaats in brand gestoken. Het lilde Korps onder . Ney vormde de achterhoede (1) en bleef niet ver ten westen van de stad staan. De strijd voor en bij Wiasma duurde tot ’s avonds 6 uur. Groot waren de verliezen welke de Franschen hadden geleden, nl. 4000 dooden (2) en gewonden, terwijl niet minder dan 3000 gevangenen den Russen in handen vielen. Die krijgsgevangenen waren evenwel grootendeels „traîneurs”. De Russen verloren aan dooden en gewonden ongeveer 1800 man. Voorzeker zou de afloop van den strijd voor de Franschen nog veel ongunstiger zijn geweest als Kutusof er toe had kunnen besluiten zich daarin te mengen. De Russische opperbevelhebber was daartoe niet te bewegen geweest. Hij had een overdreven denkbeeld van de sterkte der Fransche „Grande Armée” en hij wilde zich niet in een veldslag wagen. Steeds verdedigde hij 0) Volgens Chambray, had Napoleon deze verwisseling reeds op 2 November bevolen, omdat Davout te veel talmde. (2) Hieronder de chef van den staf van het Iste Korps, kolonel Morat, die als zoodanig dienst deed sedert hét sneuvelen van den eersten chef van den staf van Davout generaal Romeuf, in den slag bij Borodino. In dezen veldslag was ook de divisie-generaal Dessaix zwaar gewond, en het bevel over dé 4de Divisie, overgegaan aan generaal Friederichs.

zich met het voorwendsel dat het leger van Napoleon vanzelf wel zou versmelten, en niet moest worden opgehouden door een aanval zijnerzijds waarvan de uitslag niet volkomen zeker was. Zijne onoordeelkundige handelwijze heeft den oorlog veel langer gerekt dan noodig was, en vooral ook aan de Russische afdeelingen duizenden menschenlevens gekost. Wegens gebrek aan gegevens dienaangaande, kan hier niet worden vermeld in welke mate de beide bataljons van het 33ste R. L. I. in de geleden verliezen, hebben gedeeld. Dat er evenwel hevig gestreden is, lijdt geen twijfel. De Keizer vernam op 4 November te Slaskovo den afloop van den strijd bij Wiasma. Mocht daar met grooten moed en vol­ harding door de troepen gevochten zijn, de zeer aanmerkelijke verliezen, vooral ook aan gevangenen, toonden genoegzaam aan dat de krachten uitgeput schenen te geraken. Dat door Napoleon’s omgeving aan Davout een groot deel van den minder gunstigen afloop werd toegeschreven, kan worden afgeleid uit hetgeen de toenmalige ordonnans-officier van den Keizer, de Castellane, op 4 November in zijn journaal aanteekende: „ce „maréchal ne s’est pas distingué dans cette opération”, zoo luidt het daarin. (1) Of dit oordeel billijk is, mag worden betwijfeld. Het is mogelijk dat de maarschalk vóór 3 November onder weg langer getalmd heeft dan onvermijdelijk noodig was, doch op dien dag zelven heeft hij met zijne uitgehongerde, afgematte troepen, die in hunne bewegingen bovendien gehinderd werden door een groot aantal non-combattanten, een strijd geleverd, welke met eere mag worden genoemd in de groote reeks van gevechten en veldslagen waarin. Davout een voorname rol heeft vervuld. Het ligt voor de hand dat toen na de worsteling bij Wiasma de beide korpsen, welke daarin de zwaarste taak te vervullen hadden, nl. het Iste en IVde Korps, door de stad en verder naar den kant van Dorogobusch trokken, zij een ongunstigenindruk moesten maken op hen die minder hadden gepresteerd. Alle werken over den oorlog van 1812 komen dan ook daarin overeen dat de genoemde korpsen een toonbeeld vormden van ontmoe­ diging en krachteloosheid, waaraan gebrek aan discipline gepaard (1) De Castellane voegt daar nog bij : •Il commençait alors probablement à souffrir de la maladie qui l’a entièrement «démoralisé pendant ' la retraite. Accoutumé à la discipline, la vue du désordre lui a •tourné la tête. Le positif est que son âme ne s’est pas montrée fortement trempée •au milieu de nos désastres".

Ô7 ging. Ook wordt beweerd.(l) dat de maarschalk Ney in zijn rapport aan den Keizer o. a. schreef: „ce qu’il y a de plus fâcheux, „c’est que mes troupes ont été témoins du désordre du 1er corps”, en dat Napoleon daarover later te Smolensko den maarschalk Davout zijn ongenoegen te kennen gaf. Deze heeft echter in een waardig gestelden brief aan den Keizer geprotesteerd tegen hetgeen hem en zijne troepen was ten laste gelegd. Hij schreef: „Sire. Votre Majesté connaît assez mon caractère pour être „persuadé du peu d’importance que j’attache à cette calomnie „dans ce qu’elle peut avoir pour moi de personnel; mais je „croirais manquer à mon devoir envers les généraux et le corps „d’armée que j’ai l’honneur de commander, si je ne la rejetais „avec indignation, en assurant que dans aucune de ces grandes „batailles où ce corps a su mériter votre haute estime, il n’a „fait preuve de plus d’intrépidité et d’une plus rare contenance. „Le corps d’armée a perdu plus de 1000 hommes dans cette „bataille, sans qu’un seul peloton ait été enfoncé. Tous les „généraux, même ceux qui étaient blessés, étaient à la tête de „leurs troupes. L’ennemi n’a fait de prisonniers que ceux qu’on „ne pouvait emmener, faute de moyens de transport; il n’a été „laissé que deux pièces de 12 avec les affûts brisés par le feu „de l’ennemi ; et c’est sur la route et en culbutant l’ennemi qui „s’était mis entre Wiasma et nous, que le 1er Corps s’est fait „jour à rétablir la communication, et a fait face .en arrière en „bataille pour accepter et livrer le combat le plus meurtrier de „la retraite. „Le corps entra à Smolensko, Sire, avec 127 bouches à feu, (2) „toutes ses aigles et la conscience d’avoir fait son devoir, „conservé l’honneur des armes et mérité l’estime de son ennemi”.

Tôt 4 November had het veelal slechts ’s nachts gevroren; van dien dag af begon het te sneeuwen en daalde de thermometer tot 12° onder nul. De weg waarlangs de colonne trok werd glad, en de moeilijkheid van den marsch werd daardoor niet weinig vergroot. Vooral voor de niet op scherp staande uitge­ hongerde paarden was het haast ondoenlijk, eenige kracht aan te wenden. Soms konden twaalf paarden voor een 6 tier het stuk (1) Zie hierover de Chambraï , II. 375. (2) G. G. F. (FabrY), aan wiens werk: Journal des campagnes du Prince de Wurtembourg 1812—1814, avec une introduction, des notes et des pièces justificatives. Paris 1907, bladz. 39 en 40, wij dezen brief ontléenen, voegt hierbij: «Ceci est prouvé «par un état, en.date 11 Novembre, signé du général Pernety”.

98 niet voortbewegen. (1) Evenwel men kwam ten slotte toch vooruit, al was het dan ook met moeite en langzaam. Wat bij het personeel den moed niet deed verdwijnen, dat was het vooruit­ zicht dat als men Smolensko slechts kon bereiken, de ellende zou geëindigd zijn. Dââr wist men dat groote voorraden levens­ middelen, fourage, kleeding en schoeisel voor de uitdeeling gereed lagen ; daar hoopte men een dak te vinden ter beschutting tegen de strenge koude; daar zou het leger zich herstellen. In den voormiddag van 7 November bereikte het lste Korps de stad Dorogobusch. De stad binnentrekkende vonden het 2de en 8de bataljon van het 33ste R. L. I. aldaar, op hen wachtende, den groot-majoor Everts van het korps, die (zie bladz. 76), op 1 November met. het lste bataljon te Dorogobusch was aangekomen. De groot-majoor Everts had aldaar vernomen wat inmiddels bij de „Grande Armée” was voorgevallen; hij hoorde dat de Keizer en alle troepen die te Moskou waren geweest weldra te Dorogobusch konden worden verwacht, en deze berichten gepaard gaande met het zien doortrekken van afdeelingen der terugtrekkende Fransche strijdmacht, deden hem besluiten niet naar Wiasma te marcheeren — zooals zijne opdracht inhield — maar te Dorogobusch het groote hoofdkwartier af te wachten, en daar nadere bevelen te vragen. Op 5 November kwam Napoleon met het groote hoofdkwartier te Dorogobusch. De majoor Everts wendde zich tot generaal Jomini, die bij den generalen staf dienst deed, en verzocht dezen hem mede te deelen hoe verder te handelen. Genoemde generaal gaf daarop aan Everts ordér om ter plaatse met het lste bataljon te wachten , op de komst der beide andere bataljons van het 33ste R. L. I. en zich daarbij te voegen. Ook het bataljon Polen en de cavalerie, welke tijdelijk onder de bevelen van Everts waren gesteld geweest, moesten te Dorogo­ busch wachten op hunne regimenten. Deze bevelen waren van groot belang voor de op 7 November aankomende bataljons, want de groot-majoor Everts had zich inmiddels beijverd, eenigen voorraad levensmiddelen bijeen te brengen, zoodat toen het 2de en 3de bataljon te Dorogobusch aankwamen, aan de uitgehon­ gerde menschen eenige spijs kon worden verstrekt, en er voor eenige dagen zelfs voor de drie bataljons genoeg was. (2) (1) Aanteekeriingen van'den luitenant-kolonel Schuurman. (2) Als bij (1).

Voorzeker heeft deze omstandigheid er niet weinig toe bijge­ dragen, dat het 83ste R. L. I., hetwelk nu weder onder kolonel de Marguerye in het verband van de 4de Divisie werd opgenomen, na een paar dagen verblijf te Dorogobusch, eenigermate op kracht gekomen was, en den verderen tocht van 85 K.M. naar Smolensko kon aanvaarden. Op dien marsch reeds hadden de troepen schrikkelijk te lijden van de strenge koude „die men gerust bij die van 1795 in ons land „kon vergelijken”. (1) Gedurende de vier dagen welke werden besteed om Smolensko te bereiken, werden geen levensmiddelen verstrekt. „Men at het vleesch van doodgevallen paarden, die „men elkander met sabel en bajonet betwistte. Hij die een „weinig ongemalen rogge kon meester worden, rekende een „groote schat te hebben gevonden”. Dat de marschcolonne meermalen een beeld van wanorde te aanschouwen gaf, en dat vooral bij de bruggen in den weg veel gedrang ontstond, kan geen verwondering wekken. Op 18 November kwam het 33ste R. L. I. te Smolensko aan. Het legerkorps van Davout werd daar versterkt met ruim 1500 man, welke als marschtroepen te Smolensko waren aangehouden. Het telde toen + 10000 man. Nadat kolonel de Marguerye van den divisie-generaal Friederichs order had gekregen om met het regiment over de Dnieper naar de westzijde van de stad te trekken en aldaar eene nabij gelegen hoogte te bezetten, verdween daarmede tevens de verwachting dat de soldaten onder dak zouden komen. Er moest worden gebivakkeerd. Het was een harde maatregel maar — aan­ gezien de gebouwen van de stad welke nog bruikbaar waren reeds door andere troepen, o. a. de Garde van Napoleon waren belegd, en verwacht kon worden dat de Russen niet ver af waren, — een onvermijdelijke, wilde men althans eenigermate de uitrei­ king van levensmiddelen enz. uit de aanwezige magazijnen regelmatig doen verloopen, en de veiligheid verzekeren. Er was bepaald dat elk regiment „corvees” zou geven tot ontvangst van hetgeen noodig zou wezen, en dat de gezamen­ lijke corveeën van een regiment door een hoofdofficier zouden worden gecommandeerd. Bij het 33ste R. L. I. viel zulk een dienst ten deel aan den groot-majoor Everts. Om gedrang bij de magazijnen te voor(I) Aanteekeningen van den luitenant-kolonel Schuurman.

100 komen was verder bevolen dat de corveeën slechts regimentsgewijze binnen de stad mochten komen om hunne taak te vervullen. Aan de poorten van Smolensko stonden daartoe sterke wachten, terwijl bij de magazijnen evenzoo wachten waren opgesteld. Het gevolg van deze maatregelen was dat voor de poorten der stad gedrang en groote verwarring ontstond; er werd door de corveeën half gevochten om binnen te komen. Intusschen, dit bezwaar zou niet van zoo groote beteekenis zijn geweest, indien de binnengelaten corveeën aan de magazijnen voldoende en met den vereischten spoed waren geholpen. Doch juist dit laatste^liet alles te wenschen over. De administratie wilde, wat gevraagd werd, niet geven dan nadat aan de papieren formaliteiten was voldaan. (1) Zij begreep noch haar taak, noch de omstandigheden waaronder en den toestand waarin de soldaten verkeerden. Het gevolg bleef niet uit : het lange wachten moede en om de hongerende manschappen althans róts te brengen, keerden de corveeën uit de magazijnen terug met half gevulde handen. Zoo bracht de majoor Eveets van het 33ste R. L. ï. niet meer mede dan acht zakken meel en twee vaatjes wotki (brandewijn). (2) Toch was er in de magazijnen zeer voldoende voorraad van meer bruikbare artikelen, meer bruikbaar omdat meel alleen bezwaarlijk kan gerekend worden te behooren tot de levensmiddelen, dienstig om uitgehongerde menschen tot een behoorlijke spijs te strekken. Intusschen, men hoopte op volgende dagen beter te worden voor­ zien ; men zou immers te Smolensko zoo al niet overwinteren dan toch tot verademing komen! Het regiment was in zijn bivak op de hoogte aan de westzijde van de stad aan een barre koude blootgesteld. De thermometer stond op 19° onder nul. Groote vuren werden aangelegd en onderhouden, maar deze konden niet beletten dat in dien eersten nacht niet minder dan zestig man van het regiment door bevriezing den dood vonden. (3) Wel werd door kolonel de Marguerye getracht den divisiegeneraal Feiedeeichs te bewegen, aan het korps te vergunnen zich elders, meer beschut, te legeren, doch de majoor Everts, die daartoe naar den generaal was gezonden, kon slechts bewerken (1) Zie hierover o. a. Meixner. Historische!’ Riickblick auf die Perpjlegung der Armeen im Pelde. Wien. 1895. Bladz. 194. (2) Mémoires Everts. (3) Aanteekeningen Schuurman en Mémoires Everts.

101 dat toegestaan werd, aan den voet der hoogte te bivakkeeren mits op de hoogte veldwachten bleven uitgesteld, welke om het half uur konden worden afgelost. Aangezien de Kozakken zich reeds aan de westzijde van de stad op den weg naar Krasnoi hadden vertoond, was het noodig dat ook aan die zijde veiligheidsmaatregelen bleven gehandhaafd. Immers de divisie Claparède, welke de tropheeën en den „Trésor escorteerde, en wat er over was gebleven van het VUIste Korps (Westphalers) onder bevel van generaal Junot , die in den nacht van 13 op 14 November Smolensko verlieten om naar Krasnoi te marcheeren, moesten den 14den de Russen, die hun nabij Krasnoi den weg versperden, met kracht aanvallen en terug werpen, om zich een doortocht te banen.

Napoleon zag in dat, nu hij als het ware met den dag meer omsingeld werd door overmachtige Russische afdeelingen, en zijne soldaten in aantal als sneeuw voor de zon versmolten, het niet doenlijk was, uitvoering te geven aan zijn aanvankelijk voornemen om zijne troepen te Smolensko een groote rust te gunnen en hen door een doelmatige verpleging op kracht te brengen. Hoe noode dan ook, hij moest terug. Hij gaf daartoe bevel dat de twee divisiën Jonge Garde onder maarschalk Mortier, benevens de Oude Garde, den 14den (1) te 9uurv.m. met hem Smolensko zouden verlaten. Het IVde Korps onder prins Eugène, nog hoogstens 5000 man tellende, moest 15 November volgen. Aan Davout werd opgedragen om de achter­ hoede (lilde Korps onder Ney) te ondersteunen, en met het Iste en IHde Korps benevens het garnizoen van Smolensko, dat gecommandeerd werd door generaal Charpentier, denlôdenof 17den November de stad te ontruimen en naar Krasnoi te trekken, na eerst te Smolensko alles te hebben vernield wat niet kon worden medegenomen, het geschut hieiin begrepen. Terwijl dus het Iste en lilde Korps nog achterbleven, trokken op 14 November de Jonge en de Oude Garde, den grooten weg volgende, naar Koritna (zie hierbij PL V), gelegen halfweg tusschen Smolensko en Krasnoi, en na aldaar te hebben gebivak­ keerd, naar laatstgemelde stad. De Keizer had reeds vóór 14 Nov. Smolensko willen verlaten; hij bleef echter JL-s-

102 De Russische voorhoede, sterk 16000 man, onder Miloradostond 15 November reeds 8 KM. ten westen van Koritna, zóó nabij den grooten weg, dat Napoleon met zijne Garden, ± 15000 man tellende, als het ware langs zijn front defileerden. In plaats van de Franschen aan te vallen, bepaalde Miloradowitsch er zich toe, zich zuidwaarts van en evenwijdig aan den grooten weg in een breed front te ontwikkelen en de terug­ trekkende Garden uit 28 stukken geschut te doen beschieten. De Russen namen dien dag tusschen Koritna en Krasnoi 2000 man gevangen, (1) terwijl de Fransche colonne elf kanonnen moest achterlaten. Zeer waarschijnlijk waren het de orders van Kutusof, welke Miloradowitsch hadden weerhouden krachtiger op te treden. De Russische opperbevelhebber toch was en bleef onverzettelijk staan op het door hem ingenomen standpunt, dat de Franschen moesten worden vervolgd, doch dat een bepaalde slag niet moest worden begonnen. Hij vreesde dat, wanneer men den Franschen den terugtocht afsneed, zij tot vertwijfeling zouden worden gebracht en een eventueel succes voor de Russen door dezen met te groote offers zou moeten worden betaald. Hij wist thans zeer wel in welken ontredderden toestand de Franschen verkeerden, ook wist hij dat zijn legermacht de „Grande Armée” aanzienlijk in getalsterkte overtrof, maar hij wist ook dat Napoleon in persoon marcheerde met wat men nog hoofdmacht kon noemen, en dat de Keizer niet overtroffen werd in de kunst om door behendig manœuvreeren zijn gemis aan strijdkrachten te ver­ goeden. witsch,

Te Krasnoi aangekomen, vernam Napoleon van krijgsgevangen gemaakte Russen, dat Kutusof nog slechts een dagmarsch van genoemde stad verwijderd was. De vijand zou dus, bleven de Franschen hun terugtocht voortzetten, vóórdat Eugène , Davout en Ney, Krasnoi konden bereiken, reeds ter plaatse zijn. Hun lot en dat hunner troepen — behalve de Oude Garde nog het beste deel van het leger — ware dan niet twijfelachtig. De Keizer kon hen niet zonder hulp laten en hij besloot daarom te Krasnoi te blijven en te trachten hunne opname te" bewerk­ stelligen. (1) Daaronder waren evenwel het meest .traînards” en ongewapenden, die achter aan de colonne zich voortsleepten in de hoop zich op die wijze een veiligen weg te onenen. ' ° °

103 Prins Eugène verliet 15 November met het toen nog 5000 man tellende IVde Korps, Smolensko. Zijne troepen brachten het dien dag niet verder dan Lubna, 20 K.M. ten westen van Smolensko gelegen. Den 16den ’s nachts werd de marsch hervat. Aanvankelijk kon, zonder veel hinder van de Russen te onder­ vinden, worden voortgegaan. Wel zag de prins telkenmale zijne beweging vertraagd, zoo door personeel en paarden welke in zijne colonne dood ter neer vielen als door de menigte voertuigen, cadavers enz. waarmede de weg door de reeds gepasseerde troepen was bezaaid. Evenwel, voorbij Merlino gekomen, moest hij langs de afdeelingen van Miloradowitsch , die zich den 15den daarheen had verplaatst. Een wanhopige strijd was het gevolg, en ware de avond inmiddels niet gevallen, dan zou het restant van het IVde Korps niet aan den totalen ondergang zijn ontsnapt. Het gelukte den prins, die onder deze verschrikkelijke omstan­ digheden noch zijn moed, noch zijn geestkracht verloor, zich op nieuw door te slaan, zij het dan ook met verlies van 1500 à 2000 man en al zijn geschut, en ’savonds laat Krasnoi te bereiken. Er waren derhalve 16 November ’s avonds nog twee Korpsen, nl. dat van Davout en dat van Ney achter. Laatstgenoemde maarschalk was 15 November ’s middags te Smolensko aange­ komen, en bleef daar tot den 16den Nov. Zijn korps, nog omstreeks 8000 man infanterie, 300 ruiters en 12 stukken geschut sterk, werd dien dag voorzien van mantels, schoeisel, patronen en proviand voor drie dagen. Davout had 16 November Smolensko verlaten; zijne troepen waren toen nog 7800 man en 15 kanonnen (1) sterk. Daags tevoren hadden zijne soldaten zich door uitdeeling van levensmiddelen kunnen versterken. In den avond van 16 November kwam Davout, opgejaagd door de Kozakken, bij Koritna aan en betrok zijn korps aldaar het bivak. De maarschalk vernam bij zijn aankomst wat met het legerkorps van prins Eugène was voorgevallen, en haastte zich daarvan ook aan Ney kennis te geven, er bijvoegende dat het Iste Korps den 17den bij Koritna niet op de komst van het lilde Korps (Ney) kon wachten, maar zoo snel mogelijk naar Krasnoi zou mar(1)

Hierbij gerekend de regiments-artillerie.

legerkorps moeten voegen.

Deze had zich bij de artillerie van het

104

cheeren. Davout gaf verder aan Ney den raad, ten spoedigste Smolensko te verlaten, en te trachten binnen Krasnoi te komen. Het was. ’s avonds 8 uur toen Ney het schrijven van Davout ontving. Aangezien hij nog, ingevolge de van Napoleon on ■ vangen opdracht, verschillende maatregelen te nemen had tot vernieling van magazijnen en geschut, het door-mijnen doen springen van enkele deelen der vestingwerken van de stad, besloot Ney niet terstond op marsch te gaan doch eenige uren later, nl. in den nacht van 16 op 17 November te 2 uur. Wat de Russen betreft, den 16den November ’s avonds was Milobadowitsch te Larionowo (1) aangekomen, de hoofdmacht van Kutusof te Novoselki en Schilowo, en het dorp Uwarowo met een regiment infanterie bezet. Zoo ooit een toestand kritiek mocht worden genoemd, dan was het voorzeker die, welke ’s avonds van 16 November bij het Fransche leger bestond. Aan die zijde een hongerlijdende, slecht gekleede, vermoeide troepenmacht van hoogstens 13000 man infanterie, 2200 man cavalerie en 50 stukken geschut, welke kanonnen echter zoo slecht waren bespannen, dat slechts een gedeelte gelijk met de infanterie kon marcheeren, omdat de paarden te zwak waren het kanon te trekken, wel is waar nog niet verslagen maar toch door ontzettende verliezen moreel verzwakt. Aan de zijde der Russen groote overmacht van goed gevoede en gekleede manschappen, bezield met den besten geest, niets méér verlangende dan den gehaten vijand aan te vallen en te slaan. Maar aan een veldheer als Napoleon werd door zulk een toestand de geestkracht niet ontnomen. Hij besloot, na de overblijfselen van het IVde Korps nog in den nacht van 16 op 17 November te hebben doorgezonden naar Liadi, den volgenden morgen (17 Nov.) de Russen aan te vallen. Wetende dat Kutusof s voorste troepen Uwarowo bezet hadden, en dat diens hoofdmacht niet veel meer dan één à twee uren gaans van Krasnoi verwijderd stond, verwachtte de Keizer dat als Kutusof onverwacht door hem werd aangevallen, de Russische opperbevelhebber Miloradowitsch tot zich zou laten komen, waardoor de groote weg vrij zou worden of althans geen onoverkomelijke bezwaren aan Davout pn Ney zouden beletten te Krasnoi te komen. (1) Zie hierbij PI. VIII.

105

Napoleon , die nog kon beschikken over de zeer zwakke zoo­ genaamde divisie Claparède, niet meer dan eenige honderden gewapenden, gelastte dat deze de stad Krasnoi zou verdedigen. De Jonge Garde onder maarschalk Mortier kreeg de opdracht, den 17den ’s morgens vroeg zich ten zuiden van den grooten weg tegenover het dorp Uwarowo te ontwikkelen, front nagenoeg zuidwaarts; de Oude Garde moest aan genoemden weg een tweede linie vormen; tusschen beiden zou de cavalerie zich opstellen onder generaal Latour Maubourg. Persoonlijk zou de Keizer het bevel over het geheel voeren. In den vroegen morgen van 17 November stonden de Fransche troepen zooals hierboven werd vermeld en op pl. VIII, respec­ tievelijk met de letters AA, BB en CC is aangeduid. Napoleon , in het bont gekleed met een bonten muts gedekt, was met een kleinen staf, waaronder maarschalk Berthier, te voet (1) bij de Oude Garde. Toen men den Keizer opmerkzaam maakte op het groote gevaar waaraan hij zich blootstelde, antwoordde hij : „J’ai assez fait l’empereur ; il est temps de faire le général”. Niet weinig verwonderd waren de Russen toen zij, uit Uwarowo voorwaarts willende rukken, op de slaglinie van de Jonge Garde stieten, wélke nog was versterkt uit de Oude Garde door het regiment Hollandsche grenadiers, en de Franschen offensief zagen optreden. Zoo iets toch hadden zij in geenen deele verwacht. Over den door deze ontmoeting ontstanen hevigen strijd zullen wij niet in bijzondérheden treden, dan voor zoover het korps van Davout, en meer speciaal het 33ste R. L. I., daarin werd betrokken. (2)

In den nacht van 16 op 17 November te 3 uur was Davout met zijne divisiën opgebroken uit het bivak bij Koritna, en had hij den marsch naar Krasnoi aanvaard. Tot 8 uur v.m. ging de tocht ongestoord voort; de colonne was toen op den grooten weg gevorderd tot voorbij Mikulina (zie PL VIII bij DD). Daar werd de vijand voor het eerst in grooten getale waargenomen. Het was het korps van Milora(1)

Wegens de strenge koude had de Keizer in de laatste dagen de marschen te

voet medegemaakt. (2) Hierbij zal in hoofdzaak worden gebruik gemaakt van de Aanteekeningen van den luitenant-kolonel Schuurman, en van de sMémoires" van Everts.

I • ,

106

dowitsch dat in stelling stond op de hoogten aan de zuidzijde van het ravijn tusschen Mikulina en Larionowo. (PL VIII bij EE). De Russen begonnen met hunne artillerie de colonne van Davout te beschieten ; de Franschen verlieten daarop den grooten weg en trachtten langs de noordzijde verder te komen, terwijl tegenover de Russische batterijen, bij E.E. opgesteld, eene tirailleurlinie werd uitgezwermd van twee compagnieën van het 33ste R. L. I. Toen bleek dat twee compagnieën ontoereikend waren om de opdracht te vervullen, nl. de vijandelijke artillerie uit haar stelling te verdrijven, werd het geheele 1ste bataljon en ten slotte het geheele regiment tot ondersteuning nagezonden. De tirailleurs trokken dapper voorwaarts en zouden den aanval op de Russische artillerie hebben voortgezet, ware het niet dat de Russen hunne kanonnen terugtrokken. Dit was voor de zooveelste maal een gevolg van Kutusof’s bevelen aan Miloradowitsch, zich niet in een'gevecht met den vijand in te laten, waardoor hij in zijn verderen terugtocht zou worden opgehouden. Met groote waarschijnlijkheid kan worden aangenomen, dat, ware de aanval van het 33ste R. L. I. op de Russische artillerie doorgezet, het regiment daarmede het doel niet zou hebben bereikt, want een zeer talrijke macht infanterie, stond dicht bij de artillerie opgesteld. Hoe het zij, de colonne Davout , geschat op 7500 man met 15 kanonnen, kreeg nu gelegenheid haren marsch voort te zetten zonder dadelijk te worden bemoeilijkt. Immers de . infanterie van Miloradowitsch, welke wèl toestemming had van Kutusof om den terugtrekkenden vijand, als hij voorbij was, te vervolgen, bleef, waarschijnlijk door een misverstand, het grootste deel van den dag werkeloos in haar stelling staan. Evenwel bleef bij de verdere nadering van Krasnoi op de linkerflank van Davout’s colonnes, het 33ste R. L. I. gedeeltelijk in verspreide orde marcheeren, totdat hét dal of ravijn van de Losminabeek werd bereikt. Daar werden de tirailleurs verzameld en sloot het regiment weder achter de 4de Divisie aan. Twee officieren en een veertigtal manschappen vormden het verlies, hetwelk door het 33ste R. L. I. bij deze ontmoeting was geleden. Reeds waren de andere divisiön van het korps van Davout over het riviertje en hadden zij zich in eene stelling geplaatst gedeeltelijk op den linkervleugel der Jonge Garde, gedeeltelijk nagenoeg haaks op de positie van deze Garde, front oostwaarts (zie PI. VIII bij FF), toen aan de 4de Divisie werd gelast door Krasnoi te trekken, en door maarschalk Davout speciaal voor

107 het 33ste R. L. I. de opdracht werd gegeven, een ten zuiden van de stad gelegen bosch te gaan bezetten, daarbij evenwel in Verband blijvende met Krasnoi. Met dit bosch kon niet anders bedoeld zijn dan dat hetwelk ten westen van het dorp Kutkowo is gelegen; vermoedelijk verwachtte Davout op die wijze een voornamen naderingsweg tot den grooten weg Krasnoi—Liadi voor de Russen althans gedurende eenige uren af te sluiten. Dit was van veel belang omdat inmiddels, toen het korps van Davout bij de Garden was aangesloten, en Napoleon kon nagaan dat het korps van Ney nog zoo ver achter was, dat daarop niet meer kon worden gewacht, door den Keizer was bevolen dat de terugtocht paar Liadi zou worden aanvaard, en wel in deze volgorde: het korps van Davout, met uitzondering van de 4de Divisie, de Oude Garde, de Jonge Garde, terwijl de 4de Divisie de achterhoede moest vormen. Na met buitengewone dapperheid bij Uwarowo tegen de Russen te hebben gestreden, en nadat het vroeger genoemde regiment Hollandsche grenadiers in dezen strijd zoo goed als geheel werd vernietigd, geschiedde de terugtocht op de door den Keizer bevolen wijze. Sterke Russische colonnes onder generaal Tobmasof wilden, uit Uwarowo, Sorokino en omgeving, de terugtrekkende Franschen vervolgen. Doch ook nu weder zond Kutusof, die vernomen had dat de Oude Garde en Napoleon bij Krasnoi hadden gestreden, het stellige bevel aan Tobmasof halt te houden. (1) Terwijl Krasnoi alzoo door de Franschen, met uitzondering van de divisie Fbiederichs, werd verlaten, marcheerde het 33ste R. L. I. ingevolge de bekomen opdracht uit de stad, ten einde het door den maarschalk Davout bedoelde bosch te gaan be­ zetten. Het regiment had toen nog een sterkte van tusschen de vijf en zes honderd man; de regimèntsartillerie was, zooals reeds werd vermeld, niet meer bij het korps aanwezig. Buiten de stad gekomen kon men al dadelijk zien, dat er geen sprake van kon wezen het bosch te naderen, want vijandelijke infanteriemassa’s en een groot aantal Kozakken, trokken reeds langs de noordzijde van het bosch in de richting van den grooten (1) Volgens enkele schrijvers (zie Bogdanowitsch. III. 121) had Kutusof aan Tornasof alleen dàn toegestaan zoo dicht tot den grooten weg te naderen, wanneer Napoleon te Krasnoi niet persoonlijk het bevel voerde. Te 2 uur n.m. vernam hij te Novoselki waar hij zich ophield, dat inderdaad Napoleon met zijne Garden den strijd voerde. Daarop gelastte Kutusof den vijand niet te vervolgen.

108

weg Krasnoi—Liadi. Het was de voorhoede van een der colonnes van Tormasof, aangevoerd door generaal Rosen, die over Sorokino in de richting KL Dobroje marcheerde en nog geen bevel tot halt houden had ontvangen. De kolonel de Marguerye deed onverwijld van zijne bevinding mededeeling aan zijn divisie-commandant, generaal Friederichs, en bleef met zijn troep aan den zuidwest buitenkant van Krasnoi. De divisie-commandant deed weten dat het regiment daar waar het nu stond moest blijven, en zich daar moest trachten te handhaven. Weldra kwam Davout zelf bij het regiment. Hij gelastte : het door een sterk detachement bezetten van eenige huizen, welke nabij de standplaats van het korps waren gelegen. Voorts bepaalde de maarschalk dat het 33ste R. L. I. als achter­ hoede de 4de Divisie zou volgen als deze den verderen terugtocht uit Krasnoi aanving. De vijandelijke artillerie, op het plateau tusschen KL Dobroje en Krasnoi, opende kort daarna haar vuur op de huizen welke door het regiment waren bezet. Het was ’s middags half 4 geworden toen de divisie-generaal aan kolonel de Marguerye persoonlijk kwam gelasten, den terugtocht naar Liadi aan te vangen, en dezen zooveel mogelijk échelonsgewijze (?) te verrichten; de andere regimenten der divisie waren reeds uit de stad getrokken en marcheerden, waar mogelijk, aan de noordzijde van den grooten weg. De afstand tusschen de laatsten en de achterhoede bedroeg, toen het 33ste R. L. I. zich in beweging zette, ± 300 passen. Nog slechts een paar honderd passen had de achterhoede ge­ marcheerd of zij hoorde achter zich een luid hoerah ! opgaan, hetwelk door een zwerm Kozakken was aangeheven. De kolonel de Marguerye deed het regiment halt houden en carré formeeren, ten einde de charge te kunnen afwachten. De Kozakken zagen evenwel van een aanval af, en trokken terug. De colonne der achterhoede werd wéér gevormd en opnieuw aangemarcheerd. Doch kort daarna moest opnieuw worden halt gehouden, en nogmaals carré worden geformeerd. (1) Drie eskadrons Russische Garde-kurassiers deden een aanval op het carré. Door een goed afgegeven vuur uit. het carré werd deze aanval afgeslagen. De ruiters weken in verwarring, wendden links en namen (1)

Het regiment was op dit oogenblik gekomen ter hoogte van H. op PI. VUL

109 eenige afzonderlijk marcheerende soldaten, die zich tusschen het carré en den staart der 4de Divisie bevonden, gevangen. Deze divisie was intusschen steeds doorgemarcheerd, zoodat de afstand tot de achterhoede elk oogenblik grooter werd. De aanval der kurassiers mocht afgeslagen zijn, deze ruiters zagen maar al te wel dat de Fransche achterhoede, nu Russische infanterie en artillerie zich op 3 à 400 meter ten zuiden van den grooten weg op het plateau ontwikkeld had, niet meer zou kunnen ontkomen. De kurassiers verzamelden zich weder en bleven tegenover de zuidelijke flank van het carré. Weldra begon generaal Rosen twee stukken zijner artillerie te gebruiken tegen het steeds nog in carré staande 33ste R. L. I. Een hevig schrootvuur bracht al spoedig groote verliezen. Wel ' wilde de kolonel de Marguerye deze artillerie door tirailleurs doen verdrijven, maar de nabijheid van de Garde-kurassiers maakte het onmogelijk de manschappen te laten verspreiden. Nadat de Russische artillerie reeds groote openingen in de flanken van het carré had geschoten, kwamen twee bataljons infanterie van dè Russische Garde „en tirailleur” op het carré af en openden daarop een hevig geweervuur. Bij menigte vielen in het carré dooden en gekwetsten tegen den grond ; de nog staan geblevenen vuurden zoo goed en snel als zij konden terug, maar hun aantal werd elke minuut minder. De kolonel gelastte toen dat de officieren een geweer zouden nemen en zich plaatsen in de openingen van de zwaar geteisterde linker (zuider) flank van het carré. Het geschiedde maar het baatte weinig. De openingen waren reeds te groot. Opnieuw ging nu de Garde-cavalerie tot de charge over; de Russische Garde-infanterie volgde haar met gevelde bajonet. Daartegen was het carré niet meer bestand. Het bezweek en werd onder den voet gereden. Het tooneel te beschrijven dat zich toen voordeed is niet mogelijk. Alles wat nog leven had en weêrstand bood, werd nedergesabeld of doorstoken. Verbittering en woede, ook zucht tot roof dreef er den Russen toe, hunne slachtoffers de kleederen van het lijf te scheuren. Wie zal zeggen of ten slotte niet alle overlevenden zouden zijn gedood, als de Russische officieren niet tusschenbeide waren gekomen. Ontwapend geplunderd, Mina van alle kleeding beroofd, wendden zich enkele officieren van het 33ste R L I., die vrijmetselaar waren, met verzoek om bescherming tot de Russische officieren, waaronder er werden Ongetroffen die ook tot deze orde behoorden en het door de

110 eersten gegeven toeken hadden waargenomen. Zij werden naar generaal Rosen geleid, die inmiddels — volgens de „memoires van Everts op diens verzoek — een roffel had laten slaan om aan het bloedvergieten en de verwarring een einde te maken. Toen kon men overzien hoeveel dooden en hoeveel gewonden bij de slachting waren gevallen. Zeventien officieren, waaronder de luitenant-kolonel la Serre, waren gesneuveld ; eenentwintig officieren (1) waren gewond ; daaronder was de kolonel de Marguerye die vier wonden had gekregen. Van de onderofficieren en minderen waren er nog een zestigtal over, die meerendeels geblesseerd in ’s vijands handen vielen. (2) Alle nog levenden werden krijgsgevangen, met uitzondering evenwel van den kapitein-adjudant-majoor T. C. C. Veeren van het 3de bataljon. Deze wist te ontkomen, en bereikte in het voorjaar van 1813 zijn geboorteland.

Aldus was het einde van het bestaan van een regiment, dat een drietal jaren te voren een eereplaats innam bij het Hollandsche leger. In den dienst van den Keizer had het, als elk ander korps — de Fransche regimenten niet uitgesloten — ongetwijfeld zijn tekortkomingen gehad, maar zeker had het een betere behandeling verdiend, dan er — ten minste tot de tweede helft van Juli 1812 — aan ten deel gevallen was. Wie onbevoor­ oordeeld het wedervaren van het regiment leest, zal deze meening ongetwijfeld zijn toegedaan. Zooals het altijd gegaan is met korpsen, welke gedwongen dienen in een leger van andere nationaliteit,'zoo ging het ook met het 33ste R. L. I. Het werd om niet te zeggen misbruikt, dan toch veel meer dan andere korpsen met diensten belast, waaraan veel schaduw- en weinig lichtzijden vielen waar te nemen. (3) De (1) Hier wordt gebruik gemaakt van de opgave van den luitenant-kolonel Schuurman. In de iTableaux" van Martiniën worden 34 officieren als gewonden vermeld. Evenwel zal dit getal zeker te groot zijn, en zijn wellicht ook reeds vroeger gewonden, ten onrechte bij die van 17 November hebben geteld. Zoo vermeldt hij ook bijv, als gewond den luitenant-kolonel Schuurman. Toch is deze hoofdofficier, volgens zijn eigen opgave, ongedeerd uit den strijd gekomen. Hij ontving wel twee bajonetsteken, doch deze schampten af op het vlaggedoek dat hij zich om het lichaam had gewikkeld. Op Bijlage 1 is met f aangeduid welke officieren sneuvelden, met 0 wie gewond werden. (2) Volgens Bosscha , Nederland’s Heldendaden, waren 25 in het geheel ongedeerd gebleven. ° (3) Bÿ de andere legerkorpsen ging het met de niet-Fransche regimenten niet veel anders. Beieren, Wurtembergers, Westphalers, Polen, Croaten,Italianen,Spanjaarden, ondervonden



’Grande

verte^woordigd

hebben he

r

111 taak echter, die 17 November aan het regiment werd opgedragen, moest op de wijze waarop de uitvoering door den divisie-commandant werd vastgesteld, noodzakelijk tot ondergang leiden. Een 500 man infanterie, zonder geschut, op eigen gelegenheid te laten terugtrekken over een open vlakte, opgehouden wordende door beste vijandelijke cavalerie, in het bereik en onder het vuur van vijandelijke artillerie en infanterie, dit was, zelfs in 1812 zoo weinig rationeel, dat men tevergeefs zoekt haar de leidende gedachte van den bevelgever. Had het regiment een défilé te verdedigen gekregen, dat voor den vijand onmisbaar was, wilde hij de voorafgaande troepen kunnen vervolgen, dan zou zelfs volledige opoffering van het regiment te verdedigen zijn geweest, als de andere troepen daarmede een veiligen aftocht hadden verkregen. Doch hier kon de vijand, als hij had willen vervolgen, aan alle kanten om de achterhoede heen; zij kon hem den weg niet versperren. In plaats van aan het 33ste R. L. I. zulk een taak op te dragen en het aan zijn lot over te laten, had de divisie-generaal beter gedaan met zijne divisie bijeen te houden en in breed front te doen teruggaan. Alleen op deze wijze had men zich den vijand van het lijf kunnen houden, en, zij het met veel verlies, over Gr. Dobroje, den weg naar Liadi kunnen inslaan. Had het regiment zijn vaandel bij zich gehad, meer dan waarschijnlijk zou het dan in handen der Russen zijn gevallen, en een plaats hebben ingenomen naast een andere trophée, nl. den maarschalksstaf van Davout, dien zij den 17den November bemachtigden. Gelukkig evenwel was het regimentsvaandel bij het dépôt; gelukkig, niet omdat het een schande zou zijn geweest het vaandel op deze wijze te verliezen, maar wel omdat dan ver­ moedelijk nog méér dan nu het geval is geweest, aan den goeden naam van het korps zou zijn te kort gedaan.

Waar de ondergang van het regiment reeds bereikt is, vindt uiteraard de verdere terugtocht der Franschen uit Rusland hier geen plaats meer. Evenmin is dit het geval met den marschvan maarschalk Ney van Smolensko naar Orsza, toen hij, vóór Krasnoi komende en daar niet meer kunnende doorkomen, zich noordwaarts richt, den Dnieper overschrijdt en met zeer zware verliezen langs een omweg weêrbijde „Grande armée’’aansluit,

112 een tocht zooals wellicht alleen een man als Ney , de dapperste der dapperen, kon gelasten en volbrengen. Echter moeten wij nog enkele woorden wijden aan het perso­ neel van het 33ste R. L. I. dat in krijgsgevangenschap viel. „Het meerendeel der krijgsgevangenen van ons regiment” zoo vermeldt de luitenant-kolonel Schuurman in zijne Aanteekeningen — „zijn gedurende hun verblijf in Rusland aan de „gevolgen hunner wonden gestorven. Sommigen zijn van gebrek „op de marschen omgekomen; slechts 9 hebben behouden hun „vaderland wedergezien”. Wanneer men nagaat hoe met deze krijgsgevangenen werd gehandeld, dan is het inderdaad zeer duidelijk dat eene groote sterfte niet kon uitblijven. Het is bekend hoezeer de strenge koude sedert 17 November nog toenam, en welke ontzettende tooneelen daardoor bij de nog strijdende Fransche troepen zijn ontstaan. Bij de transporten krijgsgevangenen was de ellende niet geringer. Het is waar, zij leden niet zooveel honger als de eerstbedoelden, maar daarentegen verkeerden zij ten opzichte van middelen om de koude te weren, in ongunstiger toestand, vermits hunne kleeding hun ontroofd was öf zoodanig verscheurd dat zij geen dekking meer bood. Van de 3400 krijgsgevangenen welke uit Krasnoi naar Mglin — in. het gouvernement Tschernigof — moesten marcheeren, in welke colonne ook het personeel was van het regiment, en die daartoe ongeveer 75 uren gaans moesten afleggen, kwamen er niet meer dan 400 ter plaatse aan. Onder weg te Roslow had de colonne, op bevel van den commandant der stad, moeten bivakkeeren. In dien enkelen nacht waren 250 man van koude en gebrek bezweken. Dat het mogelijk is geweest dat enkele gewonden onder zulke omstan­ digheden., nog konden blijven leven, is ook toe te schrijven aan den geest van kameraadschap en offervaardigheid welke het personeel bezielde. Een treffend voorbeeld daarvan, is de hulp welke door officieren en minderen o. a. verleend werd aan den kapitein G. W. van Winsheym van het korps, die op 17 November verwond door twee sabelslagen op het hoofd en bajonetsteken in de dij en in de lendenen, machteloos op het slagveld neêrlag, terwijl de Russen hem van nagenoeg alle kleeding hadden ontdaan. Hij werd in een deken gewikkeld en, door zijne niet gewonde lotgenooten gedragen, met de colonne medegevoerd. In krijgs­

113 gevangenschap herstelde hij geheel en in 1814 kon hij weder in Nederlandschen krijgsdienst treden. (1) Te Mglin werden de krijgsgevangenen meer over andere dis­ tricten verdeeld, o. a. werden onderscheidene officieren van het 33 R. L. I., die tot 21 Juni 1813 aldaar waren geïnterneerd, naar Tambow gedirigeerd, waar zij in October 1813 aankwamen. Daar bevonden zich tot Februari 1814, de Heeren groot-majoor H. P. Everts, luitenant-kolonel W. A. de Jongh, kapitein G. W. van Winsheym, kapitein 0. J. J. van Ingen, luitenant-kolonel A. Schuurman, kapitein J. H. de Hart, luitenant J. D. B. Wilkens , luitenant F. Hellewich en de luitenant J. C. Noot gallen van het 33ste R. L. I. Op 12 Februari 1814 werd daar door hen vernomen wat in December 1813 hier te lande had plaats gevonden en boden zij in een adres door allen — ook door de Hollandsche officieren van andere regimenten afkomstig, die te Tambow waren geïnter­ neerd — hunne diensten aan den Souvereinen Vorst aan. (2) Op 19 Februari 1814 werd " aan de krijgsgevangenen hunne vrijheid teruggegeven, en de lange reis naar het vaderland aanvaard.

Op bladz. 110 schreven wij: „Aldus-was het einde van het bestaan van een regiment” enz. Geheel juist is dit echter niet. Immers op 14 October 1812 was het kader van het 4de bataljon naar het depót te Givet gezonden (zie bladz. 75) „pour y prendre des conscrits”, en in 1813 vindt men enkele malen in orders door Napoleon gegeven, melding gemaakt van een of meer bataljons van het „33e léger”. Zoo o. a. op 29 Juni 1813 toen de Keizer uit Dresden aan den Minister van Oorlog schreef : Je vois avec plaisir que vous dirigez sur Hambourg tout ce nue les 3e 29e et 105e ont de disponible ainsi que le 3e bataillon du 33e léger etc.” In een brief aan maarschalk Marmont dd 19 Nov. 1813 uit St. Cloud verzonden, schrijft Napoleon: „Quant au 33e léger vous l’avez dirige sur Sarreloms; il me paraît bien là”. ” Het is ons niet mogen gelukken, aangaande de reconstructie van het 33ste R. L. I. voldoende gegevens te verkrijgen om te kunnen vermelden wat met dit korps is voorgevallen. (1) Bil «rerted (2) Zie: Verbaal D. v. u. adres is opgenomen in Bijlage 7.

b hef Euk.-ArehM.

Hei

114 Het eenige wat wij met zekerheid kunnen aanteekenen is, dat de maarschalk Davout, in 1818 en 1814 belast met de verdediging van Hamburg, onder zijne daarvoor bestemde troepenafdeelingen ook twee bataljons van het 33ste R. L. I. telde, welke in hoofdzaak waren gevormd uit „conscrits réfractaires” uit de depóts van Wesel en Vlissingen afkomstig, en die te zamen ongeveer 800 man sterk waren. Bij deze bataljons waren de vuurmonden van de compagnie regiments-artillerie. Als officier dienden daar­ bij : de luitenant-kolonel J. W. Stubenrauch, de majoor F. (T. ?) van Ommeren, de kapitein-adjudant-majoor T. C. C. Veeren, (1) de kapiteins Kroo , Beyer , Stephenson , de luitenants D. (?) Meyners, Witte van Haemstede, Feith, Busch, Brinkman, Hulsman, Willemse en de chirurgijn-majoor R. F. Hoffmann. Het is bekend dat de maarschalk Davout den hem ver­ trouwden post in April 1814 niet heeft overgegeven aan de Verbondenen, dan nadat hij daartoe last had ontvangen van het Fransche gouvernement. Dat hij tevreden was geweest over zijne troepen, stelde de maarschalk vast in. de memorie welke hij schreef tot zijne ver­ dediging, toen zijne houding te Hamburg — vooral tegenover de burgerij — ten onrechte in een zeer ongunstig licht werd geplaatst. Davout’s oordeel over zijne soldaten luidde daarin: „Nous étions au 1er Avril (1814)........ „Les soldats s’étaient aguerris c’omme les plus vieilles troupes; „la discipline la plus parfaite existait à tel point, que, pendant „tout le blocus, pas un officier ou un soldat n’avait été puni „pour une faute grave”. Deze woorden zijn voldoende om te doen uitkomen, dat ook hier het 33ste R. L. I. zijn plicht heeft gedaan.

(1)

Dezelfde officier die, na den strijd bij Krasnoi op 17 Nov. 1812, aan krijgsge-

vangenschap wist te ontkomen.

BIJLAGEN.

117

bijlage 1.

Indeeling van het personeel officieren behoorende tot het „33 e Régiment d’infanterie légère » 3 op 1 Februari 1812. STAF VAST HET KORPS. O de Marguerye. o

Kolonel H. Groot-Majoor H. P. Everts. Officier payeur Voogt ft . f „ „» à la suite Luivema. f

5de BATALJON (Dépot). Majoor P. A. van Beresteyn. 1er Porte Aigle J. W. D. de Caillou. Kapitein-Adjudant-Majoor M. van Valkenburg Vi ILuitenant-Adjudant-Majoor J. Irish Stephenson. Chirurgijn-Aide-Majoor R. F. Hoffman. Sous-Aide-Majoor ......................... « t’vuo ZXAUC’AU.ajUUl......... Luitenant-Kwartiermeester Langlois.

1ste Comp.

2de Comp.

3de Comp.

Kapitein lste Luit. 2de n 2de n

J-. G. Stubenrauch. H. van Elsbroek. o F. Millaire. ót . J. D. Klemp

Kapitein Sénat. lste Luit. A. H. van Iddekingen. A A A /gterberg ‘imnnnrmn . O 2de A. 2de »

Kapitein M. Seeuwen. lste Luit. J. Lambrechts. 2de n j. y D. (ofD. G.) Seitz. 2de n

Kapitein . lste Luit 4de Comp. 2de n P. Rouet. I 2de n

Officieren à la Suite. *■

4de BATALJON.

Compagnie Karabiniers

Kapitein Eekhout. lste Luit, von Bönninghausen. 2de n Logger.

Kapitein Peschot. lste Comp lste Luit. Bartels. I 2de

n

2de Comp.

3de Comp.

4de Comp.

Compagnie Voltigeurs.

o

...................

Kapitein........................ lste Luit. F. Keulkens. t 2de „ .................. j .

la Dame. o van Dionant. o

Kapitein-Kwartiermeester F. Schorsy. 2de Luitenant J. F. Herremans , gedetacheerd bij de Marine. o

Officieren buiten de sterkte, op recruteering. Kapitein lsteLuit. 2de n 2de n

E. G. Bagelaar. H. van:"ekeren. G. P. Pfeiffer. W. P. J. Watson.

Kapitein L. J. Carlier. lste Luit. A. Pfeiffer. 2de n P. G. G. vanBaerle. P. VAN GORKUM. 2de n

2de Comp.

Kapitein..................................... lste Luit. W. A. Bouwensch. f 2de „ Leutner.

Kapitein lste Luit, 2de

t tt

Compagnie Karabiniers

beteekent: gewond. n

gesneuveld,

n

vermist.

3de Comp.

o

4de Comp.

Compagnie Voltigeurs.

Kapitein P. Berg, f lste Luit.................. 2de » W. 0. van Münnich. Kapitein H. W. Montanus. f 1ste Luit. Dietz. 2de » 5 Kapitein . . . . lste Luit. Sales. 2de n

O

Kapitein Bidon. lste Luit............ 2de n J. C. Lambertz. Kapitein Pachon. lste Luit............... O 2de n Kahle. Kapitein P. F. C. Terrasson. f f lste Luit.................................. O 2de » F. Hellewich.

O __ r . A. DE JONGH. Luitenant-Kolonel ■.. Kapitein-Adj udant-Majoor Kroo. Chirurgijn-Majoor Moes. Sous-Aide-Majoor Collin. W

Luitenant-Kolonel la Serre, t Kapitein-Adjudant-Majoor P. Ekstein. t Ö Chirurgijn-Aide-Majoor J. H. Jung. Sous-Aide-Majoor Benard.

Luitenant-kolonel A. Schuurman. Kapitein-Adjudant-Majoor T. C. C. Veeren. Chirurgijn-Aide-Majoor Henop. ° Sous-Aide-Majoor van Woerden. n

lste Comp.

Kapitein C. J. van In ft EN. lste Luit........................ 2de s Gilbert.

2de BATALJON.

3de BATALJON.

Luitenant-Kolonel Patin. Kapitein-Adj udant-Maj oor Chirurgijn-Aide-Majoor le Lorrrin. Sous-Aide-Majoor Bonnicol. f »

1ste bataljoj.

n

.♦.Ij WlNSHEIM.

Compagnie Karabiniers

Kapitein Depierre. lste Luit 2de n de Crassier.

| Kapitein P. Bemondt. f lste Comp. lste Luit. Bataille, f < 2de n

2de Comp.

3de Comp.

4de Comp.

Compagnie V oltigeurs.

Kapitein A. W. Rietveld Brand, t lste Luit. Capdeville, f 2de n

Kapitein ............... lste Luit. Adelaar. 2de n_ Staagen.

O

Kapitein Deschateaux. lste Luit. Nepveu. 2de n Kapitein H. A. de Hart. lste Luit............................... O 2de n J. D. Barre.

Behalve de opgemeldo officieren, zÿn tÿdens den veldtocht in Rusland, bij de O ■ ■

> » Dombrowsky. > » » KnjÖschewitsch. Cav. s » Kaminsky. Te zamen 36000 mail.

16 16 12

Divisie onder Generaal Deroy. i> ï Wrede. » Twee Brigaden Lichte Cavalerie. Te zamen 25000 man.

15 13

Divisie onder Generaal Lecoq. » » » Funk. Brigade Lichte Cavalerie, onder Generaal Gablenz. Te zamen 17000 man. Divisie onder Generaal Tharreau. S » > OCHS. Brigade Huzaren en Garde Regt. Te zamen 18000 man.

28

18

16

Div. onder Generaal Grandjean. > . > » York. Cavalerie. Te zamen 32000 man.

16 20

Divisie onder Generaal Heudelet. » > » Loison.

18 '12 18 12 23

D

D

DURUTTE. Destrées. Morand.

i> > » > » d Cavalerie. Te zamen 27000 man.

»

»

»

SlEGENTHAL. Trautenberg.

» > > Cavalerie. Te zamen 33000 man.

(1) Aanvankelijk onder Generaal Vandamme.

16 16

16 16

9 7

21 13 20

»

20 20

9 9

Div. onder Generaal Partouneaux. » > » Daendels. » > > Girard. Caval. onder Generaal Fournier. Te zamen 33000 man.

Div, onder Generaal Bianchi. Oostenrijksch Korps onder Prins SCHWARTZENBERG.

44 '

54

36

83

12 12

16 16

16 16

1 4

32 37

10 11 6

27

54 54

122 Aantal.

Korps.

Divisie. Bataljons. Eskadrons.

Ie Korps Reserve-Cavalerie. 2e > » »

4e

»

»

»

60 60 60 44 224

Generaal Nansouty. » Montbrun. » Grouchy. ■ » Latour Maubourg. Te zamen 40000 man.

Het geheele leger van Keizer Napoleon telde 604 bataljons; 580 eskadrons; 1242 veldstukken, 130 belegeringsstukken; te zamen vormende 492000 man infanterie, 96000 man cavalerie, 20000 man technische troepen; in het geheel 608000 man. In het Leger waren vertegenwoordigd: Franschen, Lombarden, Illyriërs, Toskaners, Napolitanen, Hollanders, Oostenrijkers, Pruisen, Beyeren, Wurtembergers, Saksers, Westphalers, Badenaren, Hessen-Darmstadters, Mecklenburgers, Spanjaarden, Polen. Samenstelling van het Russische Iste Wester-Leger, onder bevel van den Generaal Barclay de Tolly. Aantal. Legerkorps.

Divisie. Regtn Bataljons. Eskadrons. Kozakken.

Iste Korps Lt.-Generaal • WlTTGENSTEIN.

Ilde Korps Lt.-Generaal Baggewut.

lilde Korps Lt.-Generaal Tutschkof. 1.

IVde Korps Lt.-Generaal SCHUWALOF.

5e Div. Gen. Maj. Berg. 14e » » » Sasonof. Ie Cav. Div. » Kachowsky. 1 Reserve Artillerie Brigade. Kozakken.

4e Div. Gen. Maj. Hertog van Wurtemberg.. 17e Div. Gen. Maj. Olsufjef. Regiment Huzaren.

Grenadier-Divisie, Gen.-Majoor Stroganof. 3e Div. Lt.-Gen. Konownizin. Lijfgarde Kozakken. Kozakken.

11de Div. Gen.-Maj. BaghmETjef. 2. 23e Div.Gen.-Maj. Bachmetjef 1. Regiment Huzaren.

14 14 16

3 .

12 12

8

12 12 4

1

12 11 x 8

123 Aantal. Legerkorps.

Divisie. Regtn Bataljons. Eskadrons. Kozakken.

Vde Korps Grootvorst Konstantijn.

Vide Korps Gen. DocronoF.

Garde-Infanterie, Generaal-Majoor Jermolof. Garde-Matrozen. Grenadiers. Divisie Kurassiers.

18 1 7

7e Div. Lt.-Gen. Kapzewitsch. 24e i i Licbatschef. Regiment Huzaren.

12 12

20

8

Ie Caval.-Korps Lt.-Gen.üWAROF. He Caval.-Korps Gen.-Maj. Korf. Ille Caval.-Korps Generaal-Maj oor Pahlen. 2. Lichte troepen Gen. Platof.

20

24 24

14

Het Iste Wester-Leger bestond uit 149 bataljons, 132 eska­ drons, 18 regimenten Kozakken, 49 batterijen met 558 stukken geschut; in het geheel 110000 man. Samenstelling van het Russische Ilde Wester-Leger, onder bevel van Generaal Bageation. Aantal.

Legerkorps.

Divisie. Bataljons. Eskadrons.

Vilde Korps Lt.-Generaal RajeWsky.

28e Div. Gen.-Maj. Paskewitsch. 12e i » » Koljubakin. Regiment Huzaren.

12 12

VUIste Korps. Lt. Generaal Borosdin.

2e Gren. Div. Prins Mecklenburg. Grenadiers, Gen.-Maj. Woronzof. 2e Divisie Kurassiers.

12 10

IVe Cav. Korps Generaal-Maj oor Siewers. Lichte troepen Kozakken.

Regt° Kozakken.

8

20

24

9

Het Ilde Wester-Leger telde 46 bataljons, 52 eskadrons, 9 regimenten Kozakken; te zanten 45000 man met 216 stukken.

124 Samenstelling van het Russische lilde Wcster-Leger, onder bevel van Generaal Tobmasof/ Aantal.

Legerkorps.

Divisie.

RegtQ Bataljons. Eskadrons. Kozakken.

Generaal Kaminsky.

18e Div. Gen.-Maj. Scherbatof. Grenadiers. Regiment Huzaren.

12 6

Lt.-Generaal Markof.

15e Div. Gen.-Majoor Nasimof. 9e » » » Udom. Regiment Huzaren.

12 12

Lt.-Genetaal Sacken.

36e Div. Gen.-Majoor Sorokin. 11e Cavalerie Divisie. Regiment Huzaren.

12

Korps Cav. onder Gen.Majoor Lambert. Lichte troepen Kozakken.

8

8



46 ; 8

36

9

Het lilde Wester-Leger telde 54 bataljons, 76 eskadrons, 9 regimenten Kozakken, te zamen 46000 man met 164 stukken geschut.

Achter de drie Westerlegers stonden twee reserve-korpsen ; het eerste, onder Luitenant-Generaal Melleb Sakomelsky , werd gevormd door de 32ste Divisie Infanterie (Generaal-Majoor Hamen) , de 33ste Divisie Infanterie (Generaal-Majoor ITlanof) en de 9de Cavalerie-Divisie (Generaal-Majoor Repnin), hoofdkwartier te Toropez; het tweede reserve-korps onder Luitenant-Generaal Ebtel, hoofdkwartier Mosyr, werd gevormd door de 34ste en de 35ste. Divisie Infanterie en de 10de Cavalerie-Divisie. i

125 BIJLAGE 4.

Samenstelling, rechtsmacht, enz. van eene Commission militaire.

Behalve de krijgsraden bij de divisiën, welke de misdaden en delicten der militairen moesten berechten, bestond er volgens het Keizerlijk Decreet van 2 Februari 1812 bij elk legerkorps — c.q. bij een divisie — een Commission militaire. Het decreet luidde als volgt:

Abt. 1. Tous délits commis, soit par des soldats de nos armées, français ou alliés, envers les habitants, soit par les habitants envers les dits soldats, dans l’arrondissement de la Grande Armée, seront justiciables d’une Commission militaire, composée de sept officiers qui seront nommés par le maréchal commandant le corps d’armée et, en cas d’éloignement, par le général commandant la division. Art. 2. Tout individu prévenu d’embauchage et d’espion­ nage, se trouvant sur le territoire de la Grande Armée, sera arrêté par les ordres des généraux commandants, traduit dêvant la commission militaire et puni selon la rigueur des lois et règlements militaires d’une armée en état de guerre. Aan de Commission militaire werd bij volgende decreten nog. opgedragen de berechting van herhaalde desertie, en van desertie van „conscrits réfractaires” — zijnde lotelingen, die zich aan opkomst in den militairen dienst hadden onttrokken. Bij schuldig verklaring moest dé doodstraf worden opgelegd, welke binnen 24 uren werd voltrokken door een vuurpeloton van 12 korporaals. De instelling was niet anders dan eene voortzetting van de beruchte Commission des Cinq, welke naast de krijgsraden, in de legers der Fransche Republiek misdaden en delicten be­ rechtte. Meermalen komt het voor dat van de wijze, waarop in die legers disciplinair en crimineel werd gestraft, een minder juist denkbeeld bestaat. Daarom is het wellicht niet ondienstig, uit een onlangs verschenen werkje, getiteld: „La conquête de la „Hollande en 1795, d’après les papiers inédits du général Lemaire”, een korte aanhaling betreffende de Commission des Cinq te doen. „Ces mots si redoutés des soldats de la République : Commission „des Cinq, ne disent rien à notre esprit parcequ’ils n’y éveillent

126

„aucune idée précise. C’était le nom, donné à la Cour martiale. „A l’opposé du Tribitnal Criminel Militaire, attaché à chaque „division territoriale à poste fixe, avec une organisation com„plète (président, juges et officiers de police remplissant les „fonctions de Ministre public) et dont la jurisdiction s’étendait „sur les troupes dites en garnison ou en station, la Commission „des Cinq était un tribunal extraordinaire et temporaire, réuni „quand les circonstances l’exigeaient pour statuer sur les crimes „et délits, commis par les troupes en marche”. Evenwel, ook spionnen en personen die de soldaten tot desertie enz. aanspoorden, stonden er voor terecht. De divisie-commandant gaf last aan den betrokken korpscommandant tot het bijeenkomen van eene Commission des Cinq. Uit meergemeld werk blijkt hoe de bijeenroeping en samenstel­ ling plaats had. „Tu voudras bien” — schreef de divisie-com­ mandant, generaal Lemaire, op 2 Oct. 1794 aan den chef d’escadron Bizardon, commandant der voorhoede van de divisie — „au „reçu de la présente, faire nommer dans les trois corps que tu „commandes, cinq membres pour former une commission militaire, „pris indistinctement dans tous les grades; pourvu qu’on leur „connaisse les capacités requises. Ils s’assembleront de suite „et procéderont d’abord à la nomination d’un président et d’un „secrétaire parmi eux, après quoi ils prendront tous les renseig­ nements relatifs au délit et jugeront le prévenu.... „Si l’accusé est absous, il sera de suite remis en liberté et „rentrera à son corps. S’il est condamné tu feras de suite „exécuter le jugement, rassemblant un piquet de 50 hommes „par corps et son bataillon sans armes; ce sont les douze plus „anciens caporaux qui font l’exécution”. De Commissions des cinq spraken de beschuldigden ôf vrij, ôf zij veroordeelden hen tot de doodstraf.

De Commissions des cinq, of beter: de Commissions militaires werden ingesteld ingevolge de wetten van 4 en 6 Prairial. An 8, en die van 19 Fructidor. An 5. De besluiten der Consuls van B Frimaire. An 8 en 29 Frimaire. An 10, hebben daarop betrekking. Bij de wet van 13 Brumaire. An 5 werd het aantal leden van 5 op 7 gebracht. De schuldigverklaring moest met minstens o van de 7 stemmen worden uitgesproken. Binnen 24 uren na

12?

de uitspraak van het vonnis, waarop geen hooger beroep was toegelaten, moest het worden .voltrokken. (1) Bij het nagaan van verschillende orders door den Keizer dan wel door de legerkórps-commandanten gegeven, krijgt men den indruk dat aan een Commission militaire niét zelden werd opge­ dragen recht te spreken in een zaak, welke feitelijk buiten haar competentie viel, en dat het brengen van een delinquent voor zulk eene commissie niet veel anders was dan een schijnvertooning. Een voorbeeld daarvan vindt men in den brief van maarschalk Davout , op 13 Maart 1812 uit ^tettin verzonden aan den majoor-generaal Berthier. Na te hebben medegedeeld dat de desertie bij het 127ste R. Inf. groot was, dat alle pogingen om daaraan een einde te maken waren mislukt, en dat nu bij een kantonnementsverwisseling de achterwacht van de colonne een soldaat had gevonden, die zich in het hooi had verborgen, vermeldde de maarschalk dat die man gearresteerd werd binnen een half uur na het vertrek van het bataljon waartoe hij behoordè, zoodat de 24 uren, vereischt om het achterblijven als desertie aan te merken, geenszins waren verloopen. Davout vervolgt daarna: „Par conséquent un conseil spécial ne pourrait „le condamner; mais comme malgré le système de dénégation „qu’il a employé dans son interrogatoire, il est très présumable „qu’il ait voulu déserter et que dans une armée il est quelquefois „nécessaire pour l’exemple de s’écarter des formes ordinaires, „j’ai ordonné au général G-udin de convoquer une commission „militaire et de faire juger et exécuter cet homme dans Ips vingt „quatre heures”. (Zie: Margueron IV.) Dat Davout het met het recht niet nauw nam, bleek o. a. aan den Keizer toen hij in Oct. 1811 Wesel bezocht en daar eenige militairen vond, op last van den maarschalk opgesloten in de provoosten, zonder dat zij of iemand anders eigenlijk wisten, wat zij haden misdaan. Davout ontving deswege op 1 Nov. 1811 van den Keizer een scherpe ontevredenheidsbetuiging. (Zie: Margueron, Tome III, bladz. 264.) (1)

Zie:

BeniUAT.

Alexandrie.

Législation

militaire chez

Louis

CapRïOLO.

4n. 1812.

128 BIJLAGE 5. Aanteekeningen over het voorgevallene bÿ de revue te Minsk op 12 Juli 1812.

Het is niet onbelangrijk na te gaan of er wellicht een bijzondere reden kan hebben bestaan, welke den maarschalk Davout aanleiding gaf zich op zoo laakbare wijze tegenover het 33ste R. L. I. te gedragen. Niet onwaarschijnlijk is het dat die reden moet worden gezocht in eene mededeeling over het genoemde korps, welke den maarschalk kan hebben bereikt kort voordat de revue een aan vang nam, en welke van den Keizer uitging. Napoleon ge­ lastte 10 Juli 1812 aan den majoor-generaal Berthier: „Faites „partir une brigade de gendarmerie pour se rendre à Voronovo. „Ils arrêteront les pillards du 33me qui commettent des dégâts „horribles dans ce pays. Ils prennent cette route sous prétexte „de trouver le 1er corps qui est à Minsk....... ; ces hommes se „portent sur Lida, pour y piller cette vallée qui est superbe”..... Zooals uit den aanhef van het rapport van Davout dd. 12 Juli middernacht blijkt, (zie bladz. 47) had hij toen de brieven van 10 en 11 Juli van den Keizer reeds ontvangen. De inhoud van beide brieven van Napoleon, dd. 10 Juli, aan Davout is niet volledig in de openbaar gemaakte stukken opgenomen, en het is dan ook slechts eene onderstelling — doch eene met waarschijnlijken grond —• dat de Keizer, in een der brieven ook melding maakte van de bij hem ingekomen klachten over perso­ neel van het 33ste R. L. I. en van de aan Berthier gegeven opdracht. Te Voronovo, waarheen de gendarmerie moest worden gezonden, kon alles wat van Wilna naar Lida of Iwie, of omgekeerd, trok, worden aangehouden. Aannemende dat in de vallei van Lida door personeel van het 33ste R. L. I. werd geroofd, is het evenwel een feit dat het zich bevinden van dit personeel ter plaatse, uitsluitend was toe te schrijven aan de order van Davout, op 3 Juli 1812 aan generaal Grouchy gegeven (bladz. 33), en dus niet te wijten was aan een eigendunkelijke afwijking van de marschroute — zooals de Keizer dacht — om te gaan rooven en plunderen. Dat dit personeel, om in zijn levensonderhoud te voorzien, wegnam

129 wat het noodig had, was alleszins verschoonbaar, en ook zonder veel woorden is het duidelijk, dat het, na afloop van de ver­ kenningen, welke het moest verrichten, naar den marschweg van het inmiddels in geheel andere richting voortgerukte regi­ ment moest zoeken (1) om daarbij weder aan te sluiten.

Een tweede punt dat vermelding verdient is, dat de meer­ malen aangehaalde schrijver Röder von Bomsdorff, die te Minsk als officier dienst deed bij een der cavalerie-generaals en tijdelijk bij den staf van Davout werkzaam was, in zijn werk: Mitlheilu/ngen mis dem Russischen Feldzuge, over het voorgevallene met het 33ste R. L. I. zwijgt, maar mededeelt, dat de maarschalk , na de revue over en het défilé van de 5de Divisie, gecomman­ deerd door den generaal Compans, een carré deed vormen, afsteeg, en zich over de slechte discipline ongeveer als volgt uitliet: „Wij zijn hier niet in het land van onze vijanden, doch „veeleer in het land van onze vrienden, onze bondgenooten” (waarschijnlijk werden de Polen bedoeld). „De discipline is „treurig. Maar ik heb voorbeelden gesteld” (wellicht wordt hier gedoeld op het fusilleeren van drie soldaten op 10 Juli, zie bladz. 42) „en er zullen nog krachtiger voorbeelden volgen. „Een kolonel die zich misdragen heeft, heb ik de épauletten „afgenomen en de Keizer heeft hem gecasseerd.^ Dertien „kurassiers hebben zich in deze vreedzame stad, waar ik mijn „hoofdkwartier heb, op klaarlichten dag rooverijen veroorloofd” (in verschillende winkels van Israëlieten hadden zij allerlei voor­ werpen gestolen). „Binnen een uur zullen zij gefusilleerd zijn. „Mijne Heeren. Ik herinner u aan uw plicht, aan den wil des „Keizers, en aan mijne bevelen. Ik zweer u, dat ik maatregelen „zal nemen om, zonder aanzien des persoons, een ieder die „daartegen in zou willen gaan, ten strengste te bestraffen”. Een detachement dat, op dit oogenblik, de dertien misdadigers geleidde, welke terstond daarna buiten de poort van de stad werden doodgeschoten, gaf aan deze woorden den noodigen nadruk. (1) Een treffend voorbeeld dat dit opzoelren van een bepaalde afdeeling, zelfs voor hooggeplaatste Fransche stafofficieren, zeer moeilijk was, levert Röder von Bomsdorff in zijn meermalen vermeld werk, waar hij mededeelt, hoe de overste van den generalen staf la Croix , chef van den staf bij de cavalerie-divisie van generaal Chastel , bij het verlaten van Minsk op 14 Juli 1812 een onjuiste richting insloeg en verdwaalde. Tevergeefs zocht hij dagen lang naar den staf waarbij hij behoorde. Niet voor 30. Juli kwam hij terecht, toen Davout Orsza bereikte.

lâo Het is reeds gebleken dat de maarschalk van een en ander in zijn rapport aan den Keizer volstrekt geen melding maakt. Toch is het opmerkelijk dat Thiers in zijn’ Histoire du Consulat et de l’Empire Livre XLIV, wèl op het berooven van winkels en het doodschieten van de daders doelt. En 'daar Thiers bij het schrijven van zijn werk in de-ruimste mate heeft kunnen gebruik maken van alle officieele bescheiderj, is het zeer wel mogelijk dat het rapport van Davout niet volledig gepubliceerd is geworden. Thiers geeft van het gebeurde het volgende verhaal: „Malheureusement le mal (het plunderen) était déjà (omstreeks begin Juli) „bien grand et le nombre de 25 ou 30 „mille débandés s’accroissait au lieu de diminuer, par les marches „précipitées de plusieurs des corps d’armée. „II y avait notamment dans le 1er corps, quelque bien tenu „qu’il fut par le maréchal Davout, le 33e léger, régiment „hollandais, qui s’était presque débandé en entier, et qui pillait „impitoyablement le canton de Lida, l’un des plus fertiles du „pays”. (Uit het hierboven en op bladz. 33 medegedeelde is duidelijk gebleken dat slechts een detachement van het 33ste in dat kanton is geweest ; de rest van het regiment heeft in die landstreek geen voet gezet. Wat Thiers dan ook beweert is een onwaarheid.) \ „............ Mais tout cequi était Illyrien, Hanséate, Hollandais, „tout cequi était jeune surtout, languissait sur les chemins ou „les pillait”. (Hoezeer ook de zuivér Fransche regimenten zich aan roof en plundering te buiten gingen, is o. a. op bladz. 25 medegedeeld. Thiers noemde de Franschen niet; zij zijn zeker begrepen in „tout cequi était jeune surtout”.) „........ Ces circonstances” (dat Davout te Minsk veel voörraad enz. vond) „étaient heureuses pour le maréchal Davout, dont „le corps, ayant marché sans cesse de Kowno à Wilna, de „Wilna à Minsk, n’avait pas eu deux jours entiers de repos „depuis le 24 Juin”. (Wat onjuist is). „Ce maréchal se hâta „d’en profiter, car même parmi ses troupes, si fortement orga„nisées, le désordre était arrivé au comble. Un tiers de ses „soldats était en arrière; les chevaux étaient épuisés, et le 33e „léger surtout, régiment hollandais comme nous l’avons dit, ^eta-it reste p^esQue tout entier (hoe overdreven!) sur les derrières „à piller. (!) „Le mai échal-n était pas homme a fléchir, quelques grandes „que -fussent les excuses qu on pouvait faire valoir pour ces

131 „soldats exténués. Il assembla les compagnies d’élite, les passa „en revue, leur dit que c’était sur elles, qu’il comptait pour „donner de bons exemples, leur témoigna la satisfaction qu’il „ressentait de leur excellente conduite, car les capitaines avaient „à tres peu d’exception près, des raisons valables à présenter „pour chaque homme demeuré en arrière” (blijkbaar geheel conform het rapport van Davout), „accorda des éloges et des „récompenses à ceux qui les méritaient', mais trouvant. les „compagnies d’élite du 33e singulièrement incomplètes, les fit „défiler à la parade, la crosse en l’air, annonça le prochain „licenciement du régiment s’il ne se conduisait pas mieux, et „toujours impitoyable pour les pillards, fit fusiller sur le champ „un certain nombre d’hommes qui avaient essayé de piller plu­ sieurs boutiques à Minsk”. (De gefusilleerden behoorden echter niet tot het 33ste R. L. I., zooals uit de woorden van Thiers zou moeten worden afgeleid.) „Sa sévérité, (1) blâmée par quelques chefs, (2) approuvée par „quelques autres, motivée du reste par les circonstances, pro­ duisait une salutaire impression, rassura les habitants du pays, „intimida les mauvais sujets, et, sans rendre des forces à ceux „de ses soldats qui étaient épuisés, ou de la bonne volonté à „ceux qui n’en avaient pas pour une telle guerre, réveilla le „sentiment du devoir chez les masses que le mauvais exemple, „le goût du pillage, l’impunité assurée dans la profondeur des „bois, commençaient à corrompre”.

Ruim achttien jaren na 12 Juli 1812, zou de zoo onrecht­ vaardige behandeling, door een Franschen maarschalk aan een (1) Davout stond bekend als een zeer streng chef. Thiers zegt van hem: «occupé «exclusivement de son métier, taciturne, dur pour lui que pour les autres". Toen de generaal Durutte in Augustus 1811 benoemd werd tot commandant der 31ste Divisie, en als zoodanig weder onder de bevelen van Davout moest dienen, schreef hij den maarschalk een brief, waarin hij verklaarde naar zijn beste vermogen te zullen trachten te voldoen aan alle bevelen van Davout; hij voegde er bij dat, mocht hij daarbij niet slagen en de ontevredenheid van den maarschalk moeten ondervinden — evenals dit vroeger het geval was geweest — hij Davout verzocht te willen overtuigd zij n van zijn goeden wil, en de door hem begane fouten toe te schrijven aan zijne mindere geschiktheid om onder zulk een strengen chef te dienen. De maarschalk schreef bij ontvangst onder aan dien brief: «Lorsque dans Ie service «je suis sévère, il n’y a jamais rien de personnel; c’est toujours dans la vue de «l’utilité de mon Souverain". (Zie: Margueron. Tome III. 135). (2)Volgens eene noot op bladz. 87, Dl. II, van de Gedenkschriften van den majoor d’Auzon de Boisminart , hebben, zoowel de maarschalk Ney als Napoleon zelf, aan maarschalk Davout doen blijken hoe onbillijk en onverstandig zijn handelwijze was geweest.

132 regiment van Hollandschen oorsprong aangedaan toen het diende onder het dwangjuk van den vorst die Holland uit de rij der onafhankelijke Staten had geschrapt, nog dienst moeten doen om den Hollandschen naam te bekladden. In zjjne proclamatie van 22 October 1880 richtte de Belgische generaal Lambebt Nypels zich, tijdens den opstand in België, tot de „officiers, sous-officiers et soldats de l’ancienne armée” en riep hij hun o. a. toe :............ „Vous n’avez pas besoin de déployer tout votre „courage, pour abaisser la jactance du roi, qui a la folie de „vous traiter encore de révoltés, pour refouler dans ses marais, „les débris de corps de cette chétive nation, qui laisse enlever „ses flottes par la cavalerie, qui a vu, sans honte, en Russie, „défiler ses soldats, la crosse en l’air, au milieu de la brave „armée française”. (Zie: Courier des Pays-Bas. 1880. 24 Oci.)

133 BIJLAGE 6.

Aanteekening betreffende de werkzaamheid van den Hollander SMIT, ten behoeve van het Russische krÿgsbestuur.

(Getrokken uit: Bogdanowitsch. Geschichte des Feldzuges im Jatire 1812. I? Dl. bladz. 246 en 289.)

Reeds toen de groote armee van Napoleon zich nog te Smolensko bevond, meldde zich bij den gouverneur van Moskou een geboren' Hollander genaamd Smit (of Schmidt ?), (1) die aanbood een groote luchtballon te maken, en deze met vuur­ pijlen en een soort van bommen te vullen, waarmede men den vijand zou kunnen vernietigen. Zijn helper in deze zaak was een arts uit Würzburg, Schefler genaamd. Het is onbegrijpelijk dat Rastopchin, de gouverneur van Moskou, in verband met zijn’ haat tegen alles wat vreemdeling was, op dit denkbeeld inging, en zich inderdaad liet overtuigen van het nut van zulk eene machine. Wellicht wilde hij daardoor 'de algemeene op­ merkzaamheid van het bestaande gevaar (dat Moskou den Franschen in handen zou vallen) afleiden en aan het vluchten der bevolking uit de stad een einde maken. Smit die op werkelijk fanatieke wijze voor zijne uitvinding opkwam, verlangde nu de noodige materialen, als salpeterzuur, groote hoeveelheden ijzer, taf, enz. Hij gebruikte bij het maken van zijne machine een groot aantal arbeiders en arbeidsters. Het werk werd verricht in het dorp Woronzof, 6 K.M. van Moskou aan den grooten weg naar Kaluga. Een detachement van 160 man infanterie en eenige dragonders waren in dit dorp gekantonneerd om nieuwsgierigen te weren en den persoon van Smit tegen kwaadwillige onder­ nemingen te beschermen. Zelfs gelastte de Keizer (Alexander), in een brief aan den militairen gouverneur van Moskou, aan Smit alle mogelijke ondersteuning en hulp te schenken, en met betrekking tot deze zaak met Kutusof in overleg te treden. Zoodra Smit gereed zal zijn — schreef de Tsaar — geef hem dan een bemanning voor zijn schuitje, bestaande uit betrouwbare en ontwikkelde mannen, en zend een koerier naar generaal Kutusof om er dezen kennis van te geven. Ik heb hem over de zaak onderricht. Beveel aan Smit vooral aan, zeer oplettend (1)

Smit was in het begin van Mei naar Rusland getrokken.

134

te zijn ten aanzien van de plaats waar hij voor de eerste maal zal neêrdalen, opdat hij zich niet vergisse en in handen van den vijand valt. Het is beslist noodig dat hij omtrent zijne bewe­ gingen met den generaal en chef overleg pleegt. Heel Moskou sprak over deze onderneming, en velen maakten haar belachelijk. Rastopchin echter, die haar als gewichtig wilde aangemerkt zien, liet in de plaatselijke nieuwsbladen de volgende verklaring opnemen: Door den Keizer is mij gelast een groote luchtballon te laten maken, waarmede 50 menschen kunnen vliegen waarheen zij willen, zoowel met den wind mede als er tegen in. Wanneer het weder gunstig is, zal morgen of over­ morgen met een kleine ballon een proef worden genomen. Ik maak U daarmede bekend, opdat als gij die ballon ziet, gij niet zult denken dat deze van den booswicht (Napoleon) afkomstig is, maar dat de ballon gemaakt is om dezen in het verderf te storten. Smit slaagde niet bij het maken van zijne machine, maar hij zette zijn arbeid onvermoeid voort. Eindelijk, toen de vijand zich reeds voor Moskou bevond, werd de machine met al haar toebehooren en de daaraan werk­ zame arbeiders, op 130 wagens naar Nischi Novogorod en in October naar Petersburg vervoerd. Smit zette daar te Oranienburg zijne proeven voort onder toezicht van den adjudant-generaal Araktschajef en van den kapitein Tisenhausen. Hij bereikte echter zijn doel niet, en verliet Rusland in 1813.

(Zie: Bericht omtrent de machine Smit, in het Rus­ sische Archief van militaire topographie. No. 46692, portefeuille 2.)

136 BIJLAGE 7. Aan Zÿn Koninglijke Hoogheid, den Heer Prince van Oranje en Nassau. Prins Souverain der Nederlanden. enz. enz. enz.

Doorluchtigste Vorst en Heer.

De ondergetekende Hollandsche Officieren krijgsgevangen in Rusland (gouvernement Tambow) van de gelukkige omkeering van zaaken in hun Vaderland onderricht en evenzeer als hunne overige landslieden gevoelende, hoeveel Neerland’s volk zowel ten opzigte van deszelfs voormaligen voorspoed en luister aan het doorluchtig Huis van Oranje en Nassau, als tegenwoordige be vrij ding, aan Uwe Koninglijke Hoogheid zelven verschuldigd is ; neemen Eerbiedigst de Vrijheid Uwe Koninglijke Hoogheid hunne onderdanigste gelukwenschen daar te brengen en hunnen hartelijken dank te betuigen, ■ den wensch van geheel Nederland verhoord, en de Regeering van dit voor dezen zo gelukkig land te hebben aanvaard. Overtuigd dat alleen langs deezen weg hun zo lang geteisterd Vaderland weder tot rust, voorspoed, en luister kan gelangen, maken de ondergetekende officieren met vreugde en erkente­ lijkheid van de aan hun door Uwe Koninglÿke Hoogheid en Zijn Majesteit den Keyzer aller Russen verleende per­ missie, in Diensten van hun Vaderland terug te keeren, gebruik, als Verdedigers van hun eigen Vaderland op te treeden en onder Uwe Koninglijke Hoogheids Vaanen de rechten van Neerlands volk te helpen verdeedigen. Met ongedult snellen zij het ogenblik te gemoet waar daar dit oogmerk bereikt, zij wederom aan hunne Familien, waaraan zij reeds zo lang en mooglijk voor altijd onttrokken waaren teruggegeeven, en het aan hun veroorloofd zijn zal Uwe Koninglijke Hoogheid bewijzen van hunne bijzondere verknogtheid en diepsten, Eerbied te mogen aan den dag leggen. Zij hebben de Eer te zijn, Doorluchtigste Vorst en Heer! Uwe Koninglijke Hoogheid’s zeer gehoorzame onderdanen.

Tambow den 12 February 1814.

Geteekend : L. Akersloot van Houten. Colonel der gew. lijfwagt te voet van Z. M. den Koning van Holland. D. E. Bode. Colonel der Artillerie. H. W. Rancke. Lt.-Colonel bij den Generalen Staf. H. P. Everts. Colonel-Majoor 38e Regt. L. Inf. W. A. de Jongh. Lt.-Colonel 83e „ „ „ G. W. van Winsheym. Capt. 33e „ „ „ C. J. J. van Ingen. Capt. 33e „ „ „ A. Schuurman. Lt.-Colonel 33e. „ „ J. H. de Hart. Capt. 33e „ „ ,, J. D. B. Wilkens. Luitenant 83e „ ,, ,, T. Hellewich. „ 33e „ „ „ J. C. Noot. Sous-lieutenant 33e „ „ „ H. J. Tengbergen. Capitaine d’Artillerie. G. van Buseck. Capitein der Infanterie. T. Schreuder. Capitaine, aide-de-camp. I. van Gorkum. Capitein bij ’t 19de Regt. v. Linie.